Uitspraak mede ingezonden door Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma.
Geen noodzaak voor gebruik familienaam MEERING in dezelfde lay-out in groot formaat

Rechtbank Den Haag 10 mei 2017, IEF 16780; IEFbe 2166; ECLI:NL:RBDHA:2017:4772 (Meering tegen CCC) Benelux-merkenrecht. MTA en CCC drijven ondernemingen in touringcardiensten. In 1975 is MTA opgericht, zij is houdster van Benelux-woordmerk MEERING en houdt domeinnamen. Ze gebruikt op de achterzijde de aanduiding Almere-Tours met daaronder J.Meeting en heeft domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.amsterdam geregistreerd. Het gebruik van deze aanduiding is niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid. Niet is gebleken dat er een noodzaak is de familienaam te vermelden, laat staan dat die noodzaak zo ver zou gaan de aanduiding in dezelfde lay-out en in eenzelfde groot formaat te moeten gebruiken. In 1996 is, na overname van touringcarsbedrijf van Amersfoort Bloeit, door CCC geen gebruik gemaakt van de aanduiding zodat er ex artikel 2.23 lid 2 BVIE geen ouder recht van plaatselijke betekenis is. CCC moet inbreuk op Benelux-merk MEERING ex 2.20 lid 1 sub a BVIE, de handelsnaaminbreuk met Meering Touringcars Amsterdam staken en beveelt overdracht van de .amsterdam-domeinnamen.
Bewijsbeslag elektronische data volgt uit postcontractueel geheimhoudingsbeding over gegoten composieten dorpels

Vzr. Rechtbank Gelderland 10 april 2017, IEF 16779; IT 2275; ECLI:NL:RBGEL:2017:2358 (Holonite tegen Composietsteen en Ekosiet) 843a Rv. Holonite is producent en distributeur van o.a. dorpels, vensterbanken en muurafdekkers vervaardigd uit composietsteen en bedient de Nederlandse, Belgische en Duitse nieuwbouw- en renovatiemarkt met standaard en op maat gemaakte gevel- en afbouwelementen. Composietsteen is een bouwmaterialengroothandel en specialist op het gebied van (gegoten) composietsteen. Partijen hadden een intentieovereenkomst met een postcontractuele geheimhoudingsclausule. Er wordt bewijsbeslag op elektronische data gevorderd. Dit kort geding kan worden aangemerkt als hoofdzaak ex 700 lid 3 Rv. De 'rechtsbetrekking' onrechtmatige daad wegens slaafse nabootsing wordt onvoldoende aannemelijk gemaakt. Er is wel een rechtsbetrekking uit hoofde van de inmiddels beëindigde intentieovereenkomst met geheimhoudingsverplichting. De zoektermen worden nader gespecificeerd om te voldoen aan de eis van 'bepaalde bescheiden'. De voorzieningenrechter geeft procedureregels voor de inzage.
EU maakt de weg vrij voor ratificatie Marrakesh Verdrag

Uit het persbericht: The EU today cleared the final hurdle in the process of ratifying the Marrakesh Treaty, after the Maltese presidency secured an agreement with the European Parliament on implementing legislation.
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten.
Verpand octrooi mag op naam worden gezet in de octrooiregister(s)

Vzr. Rechtbank Den Haag 3 mei 2017, IEF 16777 (verzoeker Affolter tegen Ceraglass c.s.) Vervolg op IEF 15723. Verpanding van octrooien. Affolter heeft sinds juni 2015 diverse malen verzocht om terugbetaling van zijn lening. Ceraglass heeft tot op heden geen aflossingen op de lening van Affolter verricht. Er is nog een tweede pandrecht van VA Banque. De hoogte van de verpande vordering overtreft ruim het bedrag dat op een de door een notaris gehouden veiling geboden van € 80.000,-. Het verzoek ex 3:251 BW tot verblijven aan pandhouder wordt toegewezen. De voorzieningenrechter bepaalt dat de Octrooien met de nummers 1017444 en 1017697 aan Affolter zullen verblijven in de zin van art. 3:251 BW en op naam van hem mogen worden gezet in de daartoe bestaande octrooiregister(s). Va Banque moet de uitoefening van haar pandrecht op de Octrooien voor de duur van 12 maanden na heden opschorten. Beschrijving van de inzender, zie hieronder.
Registratie Europees burgerinitiatief "Stop TTIP" ten onrechte door Commissie geweigerd

Gerecht EU 10 mei 2017, IEF 16776; IEFbe 2162; IT 2273; ECLI:EU:T:2017:323; T-754/14 (Stop TTIP) Vrijheid van meningsuiting. Media. TTIP Het Gerecht van de Europese Unie verklaart het besluit nietig waarbij de Commissie registratie heeft geweigerd van het Europees burgerinitiatief „Stop TTIP”. Volgens de Europese Commissie valt dat initiatief namelijk buiten het kader van haar bevoegdheden om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen. Het burgerinitiatief vormt geen onaanvaardbare inmenging in het verloop van de wetgevingsprocedure, maar zwengelt op rechtmatige wijze en tijdig een democratisch debat aan. Lees verder
Geen reden om boete om IE-rechten in zakelijke vaststellingovereenkomst te matigen

Hof 's-Hertogenbosch 2 mei 2017, IEF 16775; ECLI:NL:GHSHE:2017:1897 (StudentDownUnder Ltd tegen Intern Ltd) Verbintenissenrecht. Partijen zijn actief in het regelen van stageplaatsen in Australië en Nieuw-Zeeland. Na de samenwerking gaan de partijen uit elkaar met een vaststellingsovereenkomst waarin is opgenomen dat er afstand van IE-rechten wordt gedaan en niet langer gebruik wordt gemaakt van foto's. De boete uit de boeteclausule voor het gebruik een foto op de website zou €15.000 zijn, maar wordt door de rechtbank gematigd tot €2.000. De vaststellingsovereenkomst is een zakelijke overeenkomst tussen twee professionele partijen waarbij de bedoeling voorzat de geschillen tussen partijen definitief te beëindigen. De beslissing van de rechtbank, die de boete heeft gematigd, kan niet in stand blijven. Het hof veroordeelt geïntimeerde tot betaling van €15.000,00.
NautaDutilh reikt tweede John J. Allen beurs uit aan Lotte Anemaet

Uit het persbericht: De tweede John J. Allen beurs ter waarde van EUR 10.000 is toegekend aan Lotte Anemaet (30 jaar). "Lotte, werkzaam als onderzoeker/docent aan de VU, [red. en hoofdredacteur van de rubriek Auteursrechtdebat op deze website] schrijft momenteel haar proefschrift over de perceptie van de consument in het merkenrecht, meer specifiek over de normatieve en empirische benadering hiervan. De John J. Allen beurs maakt het mogelijk dat zij, ter afronding van haar proefschrift, enige maanden onderzoek gaat doen aan het prestigieuze Max Planck Instituut in München", aldus Anne Marie Verschuur, advocaat bij NautaDutilh en een van de initiatiefnemers van de beurs: "Lotte's goed uitgewerkte onderzoeksopzet, aanstekelijke liefde voor het IE-recht en reeds indrukwekkende cv maken dat de commissie de John J. Allen Scholarship graag aan haar toekent."
Baanbrekende overeenkomst tussen KB en auteursrechtorganisatie Lira

In de middag van 8 mei ondertekenden Lily Knibbeler, algemeen directeur KB, en Kees Schaepman, vicevoorzitter van de Nederlandse auteursrechtorganisatie Stichting Lira, een overeenkomst waarmee de auteursrechten van schrijvers van in Nederland uitgegeven tijdschriften en boeken die niet meer commercieel verkrijgbaar zijn voor de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) collectief geregeld worden. De overeenkomst markeert een belangrijk moment voor de DBNL: eerder gedigitaliseerde teksten (voornamelijk uit tijdschriften) kunnen nu online beschikbaar worden gesteld. Lees verder
Bijdrage ingezonden door Tessa de Mönnink, Micheline Don en Silvie Wertwijn[1], De Grave De Mönnink Spliet Advocaten.
Wetsvoorstel franchise: een paard van Troje in het Burgerlijk Wetboek?

Op 12 april 2017 heeft (demissionair) Minister Kamp een wetsvoorstel met een regeling voor franchiseovereenkomsten naar de Tweede Kamer gestuurd[2]. Het wetsvoorstel introduceert een nieuwe Titel 6 in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor (een deel van) de Nederlandse Franchise Code (NFC)[3] van toepassing zal zijn op alle franchiserelaties. De NFC is de afgelopen periode echter fel bekritiseerd. Naast de vele inhoudelijke bezwaren die men ten aanzien van de NFC kan hebben, lijkt het wetsvoorstel ook anderszins tot ongewenste situaties te leiden. In dit artikel delen wij een aantal voorlopige observaties.
Tot nu toe is franchise niet bij wet geregeld en worden franchiseovereenkomsten beheerst door het algemene overeenkomstenrecht. Dit betreft met name regelend recht, waardoor voor partijen een grote mate van vrijheid bestaat dergelijke afspraken naar eigen inzicht in te richten. Dit maakt dat de (politieke) opinie is dat er (te) veel macht bij franchisegevers ligt en regelmatig sprake is van “misstanden”. Hoewel de in dat kader door franchisenemers aangespannen rechtszaken veelal verloren werden, stonden zowel franchisegevers als franchisenemers positief tegenover een door de branche via zelfregulering op te stellen gedragscode. Een schrijfcommissie, die bestond uit vertegenwoordigers van beide zijden stelde vervolgens een gedragscode op, de NFC. De begin 2016 aan Minister Kamp aangeboden versie van de NFC zou een evenwichtige samenwerking tussen franchisegevers en franchisenemers moeten bevorderen. Hiervan is echter geen sprake. De NFC kende dan ook geen mandaat en draagkracht vanuit de zijde van franchisegevers en ook vanuit de hoek van franchisenemers klonk (weliswaar in veel mindere mate) kritiek. Wetenschappers en franchiseadvocaten hebben kritiek op het niet transparante en onevenwichtige totstandkomingsproces van de NFC en waarschuwen dat de NFC zowel voor franchisegevers als franchisenemers nadelig zal uitpakken.
Vragen aan HvJ EU over debranding, rebranding en herkenbaarheid van uiterlijk voor import in EER

Vragen aan HvJ EU, 2017, IEF 16770; IEFbe 2158; C-129/17 (Mitsubishi Shoji Kaisha and Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe) Merkenrecht. Kan een merkhouder zich verzetten tegen debranding door een derde partij wanneer de goederen nooit eerder in de EER verhandeld zijn geweest, met het oog op importeren of het verkopen van goederen in de EER. Maakt het uit of daarbij sprake is van rebranding door de derde partij? Maakt het enig verschil of de geïmporteerde goederen op basis van hun uiterlijk verschijning of het model door de relevante gemiddelde consument geïdentificeerd zullen worden als afkomstig van de merkhouder? De gestelde vragen:
1. (a) Do the articles 5 of Directive 2008/95/EC and 9 of Council Regulation (EC) No 207/2009 of 26 February 2009 on the Community trade mark (codified version) cover the right of the trade-mark proprietor to oppose the removal, by a third party, without the consent of the trade-mark proprietor, of all signs identical to the trade marks which had been applied to the goods (debranding), in the case where the goods concerned have never previously been traded within the European Economic Area, such as goods placed in a customs warehouse, and where the removal by the third party occurs with a view to importing or placing those goods on the market within the European Economic Area?