IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22687
8 mei 2025
Uitspraak

Rechter heft beslag op Swisslac-producten op: Pharmalys handelde in strijd met artikel 21 Rv

 
IEF 22686
8 mei 2025
Artikel

IViR Summer Course on Copyright Law and Policy

 
IEF 5492

Niet buitensporig en daarom aanvaardbaar

rmc.gifGerechtshof Amsterdam, 13 december 2007, M-Media B.V. tegen Taminiau Televison B.V.(met dank aan Diederik Donk, Intellectueel Eigendom Advocaten).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Uitleg van een vaststellingsovereenkomst. Geen reden tot matiging boete. Slechts wanneer toepassing van een boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, mag de rechter van zijn bevoegdheid gebruik maken.

M-Media heeft een overeenkomst gesloten met Taminiau voor het leveren van audiovisuele producties ten behoeve van een closed circuit televisiekanaal bij McDonalds restaurants. M-Media heeft op enig moment de betaling van de facturen van Taminiau stopgezet. Met betrekking tot deze achterstallige betaling is vervolgens een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen partijen. Een aantal facturen wordt door M-Media betaald, inclusief een bedrag aan verbeurde boetes. Eén factuur laat M-Media echter onbetaald. Taminiau vordert in dit geschil betaling van die factuur opgehoogd met de overeengekomen boete. De rechtbank geeft Taminiau (grotendeels) gelijk.

In hoger beroep stelt M-Media zich op het standpunt dat een aantal facturen van vóór de datum van de vaststellingsovereenkomst, welke zijn betaald ná de datum van de vaststellingsovereenkomst, verrekend hadden moeten worden met de betalingsverplichting van M-Media zoals neergelegd in de vaststellingsovereenkomst. Per saldo zou M-Media dus naar haar mening meer hebben betaald dan waartoe zij op grond van de vaststellingsovereenkomst gehouden was.

Het Hof gaat niet mee in de door M-Media voorgestane uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Het Hof is van mening dat M-Media onvoldoende heeft gesteld dat met de betaling van het in de vaststellingsovereenkomst genoemde totaalbedrag ook de facturen van vóór de vaststellingsovereenkomst zijn voldaan. In de bijlage van de vaststellingsovereenkomst zijn immers uitdrukkelijk de facturen vermeld die M-Media onbetaald heeft gelaten. De facturen waar het nu om gaat waren daar niet in gemeld. Bovendien acht het Hof het onbegrijpelijk dat, als de stelling van M-Media juist is, M-Media de betreffende facturen onder de expliciete vermelding van de factuurdata en factuurnummers na de datum van de vaststellingsovereenkomst heeft voldaan. Ook de overige omstandigheden die M-Media aanvoert leiden volgens het Hof niet tot een andere conclusie.

Het Hof ziet ook geen reden tot matiging van de door partijen overeengekomen boeteclausule.

“De in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts plaats kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het ebding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (NJ 2007, 262).”

Volgens het Hof heeft M-Media terecht aangevoerd dat de boete ten opzichte van het verschuldigde bedrag zeer hoog is. Desalniettemin ziet het Hof geen reden tot matiging nu beide partijen professioneel in de uitoefening van hun bedrijf hebben gehandeld en de afspraken expliciet in een vaststellingsovereenkomst hebben vastgelegd vanwege een bestaand geschil terzake door M-Media onbetaald gelaten facturen en de boetes het gevolg zijn van het wederom onbetaald laten van facturen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de omstandigheid dat er aan de boetes geen maximum is verbonden door M-Media had kunnen worden ondervangen door de nog openstaande factuur onderprotest te betalen, zoals zij al eerder had gedaan.

Lees het arrest hier.

IEF 5491

Welke medicijnen u moet slikken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, KG 07/1490, Vereniging Zorgverzekeraars Nederland c.s. tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmachemie.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Vereniging Zorgverzekeraars Nederland is de brancheorganisatie van alle zorgverzekeraars in Nederland. KNMP is de overkoepelende beroeps- en brancheorganisatie van apothekers.

De KNMP heeft in meerdere media door middel van een campagne haar ongenoegen kenbaar gemaakt met betrekking tot het preferentiebeleid van sommige zorgverzekeraars. Naar haar mening gaan sommige zorgverzekeraars op de stoel van de arts en apotheker zitten door uit oogpunt van kostenbesparing voor te schrijven welke medicijnen wel en welke niet vergoed worden. Consumenten worden door de KNMP verwezen naar zorgverzekeraars die er volgens haar dit beleid er niet op nahouden.

De Vereniging voor Zorgverzekeraars c.s. eisen in kort geding een verbod op de voorlichtingcampagne van de KNMP. Het is volgens eiseressen niet de taak van de KNMP om consumenten te adviseren over verzekeringen. Bovendien wordt door middel van deze campagne volgens eiseres onjuiste en misleidende informatie verstrekt, hetgeen onrechtmatig is jegens eiseressen.

De Voorzieningenrechter overweegt dat ter beoordeling is of de KNMP bij het voeren van voormelde campagne onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, meer in het bijzonder of de reclmae-uitingen van gedaagde kunnen worden beschouwd als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. De KNMP heeft niet betwist dat het hier gaat om een vorm van reclame die in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gedaan. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt volgens de Voorzieningenrechter dat het ingevolgde artikel 6:195 BW aan de KNMP is om de juistheid van de in de uiting vervatte stellingen of suggesties aannemelijk te maken.

De Voorzieningenrechter gaat mee in de stelling van eiseressen dat van de tekst ”Deze zorgverzekeraars schrijven niet voor welke medicijnen u moet slikken” een onjuist en misleidend beeld uitgaat, namelijk dat de andere zorgverzekeraars dat wel doen, terwijl alleen artsen medicijnen voorschrijven en niet de zorgverzekeraars. Gedaagde heeft het misleidende karakter van deze uiting niet kunnen weerleggen, aldus de Voorzieningenrechter.  Bovendien oordeelt de Voorzieningenrechter dat de informatie in de campagne niet volledig is nu (onder meer) niet wordt gesproken over het feit dat ook de verzekeraars met een preferentiebeleid de door de arts voorgeschreven medicijnen vergoeden. Per werkzame stof vergoeden zij echter alleen een beperkt aantal producten. Die informatie ontbreekt in de campagne. Ook is (onder meer) de suggestie onjuist dat per 1 januari 2008 ten aanzien van de vergoedingen iets zal veranderen onjuist, omdat het preferentiebeleid al sinds juli 2005 wordt uitgevoerd.

De onjuiste en onvolledige informatie aangevuld met het advies om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar is naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter misleidend. De vorderingen van eiseressen (een verbod en rectificatie) worden grotendeels toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5490

De werkzame stof

Vzr. Rechtbank Maastricht, 10 januari 2008, KG ZA 07-481, Sanofi Aventis Netherlands B.V. tegen Pharmachemie B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Overtreding geneesmiddelenregelgeving door concurrent. Correctie Langemeijer wordt niet aangenomen.

Sanofa is een onderneming die zich bezighoudt met onder meer de verhandeling en distributie van geneesmiddelen. Pharmachemie als onderdeel van het wereldwijde Teva-concern is een producent van generieke geneesmiddelen en een rechtstreekse concurrent van Sanofa.

Sanofa heeft geconstateerd dat Pharmachemie zonder registratie voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine aan de in inkoopgroepen georganiseerde ziekenhuisapotheken offertes heeft uitgebracht voor geneesmiddelen met de werkzame stof oxaliplatine. Pharmachemie handelt aldus Sanofa hierdoor in strijd met de wet- en regelgeving voor geneesmiddelen en geneesmiddelenreclame en eveneens onzorgvuldig en onrechtmatig jegens Sanofa door op deze wijze een onrechtmatige commerciële voorsprong ten opzichte van Sanofa te verkrijgen.

Als meest verstrekkende verweer voert Pharmachemie aan dat de norm waarvan Sanofa beweert dat die is geschonden niet strekt tot bescherming tegen schade die zij als concurrent meen te hebben geleden. Met andere woorden, volgens Pharmachemie is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. 

De Voorzieningenrechter volgt Pharmachemie in haar verweer. Onder verwijzing naar HR 10 november 2006, LJN: AY9317 (AstraZeneca/Menzis), een arrest van het Hof Amsterdam van 21 september 2006, de wetsgeschiedenis en Richtlijn 2001/83 oordeelt de Voorzieningenrechter dat artikel 40 en 84 van de Geneesmiddelenwet waarop Sanofa zich beroept dienen ter bescherming van de volksgezondheid en niet ter bescherming van een (monopolie)positie op de markt voor geneesmiddelen. Deze bepalingen strekken niet tot voorkoming van de door Sanofa beweerdelijk geleden schade.

Volgens de Voorzieningenrechter kan er alleen sprake zijn van aansprakelijkheid van Pharmachemie als de schending van de regels door Pharmachemie bijdraagt tot het oordeel dat een zorgvuldigheidsnorm is geschonden die wel bescherming biedt tegen de beweerdelijke schade van Sanofa (zie r.o. 3.4 van het reeds aangehaald arrest van de Hoge Raad van 10 november 2006). Echter, Sanofa heeft geen concrete omstandigheden genoemd op grond waarvan de Voorzieningenrechter gehouden zou zijn aansprakelijkheid aan de zijde van Pharmachemie aan te nemen op basis van de correctie Langemeijer. De enkele stelling dat er schade is, is daartoe onvoldoende.

Lees het vonnis hier.

IEF 5489

De afgifte van een ABC

Rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, derde afdeling, meervoudige kamer, 22 oktober 2007, AWB 06/6520, AHP Manufacturing B.V. tegen Octrooicentrum Nederland

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bestuursrechtzaak over de afgifte van een ABC. Rechtbank stelt prejudiciële vragen aan het HvJ. Meerdere basisoctrooien voor een geneesmiddel: moeten de ABC’s gelijktijdig worden aangevraagd?

AHP heeft bij het Octrooicentrum een aanvraag ingediend voor afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat voor het geneesmiddel Enbrel. Het Octrooicentrum heeft deze afgifte geweigerd op grond van een puur tekstuele uitleg van artikel 3 aanhef en onder c van Vo. 1768/96. Kort gezegd moest volgens het Octrooicentrum de aanvrage worden afgewezen, omdat er op het moment van indiening van de aanvraag door AHP al drie certificaten voor het geneesmiddel waren verleend.

Volgens het Octrooicentrum maakt het geen verschil dat deze drie certificaten ten behoeve van drie andere octrooihouders en met betrekking tot andere basisoctrooien zijn verleend. AHP is van mening dat deze strikt tekstuele uitleg in strijd is met de leer van het arrest van het HvJEG in de Biogen-zaak, waaruit blijkt dat er geen voorkeursbehandeling mag zijn tussen octrooihouders. AHP is derhalve tegen het besluit van het Octrooicentrum in beroep gekomen bij de rechtbank Den Haag, sector bestuursrecht.

De rechtbank geeft duidelijk de voorkeur aan de doelmatige uitleg van AHP welke in lijn is met het Biogen-arrest, maar ziet desalniettemin reden om de volgende prejudiciële vragen te stellen met betrekking tot het vereiste van artikel 3 aanhef en onder c van Vo. 1768/92.

1- Verzet artikel 3 aanhef onder c van Vo. 1768/92 zich ertegen dat een certificaat wordt verleend aan de houder van een basisoctrooi voor een product waarvoor op het moment van indiening van de aanvraag voor het certificaat reeds één of meer certificaten zijn verleend aan één of meer houders van één of meer andere basisoctrooien? 

2- Leidt Vo. 1610/96, meer specifiek overweging 17 en artikel 3 lid 2 tweede volzin daarvan, tot een ander antwoord op vraag 1?

3- Is voor de beantwoording van de vorige vragen van belang of de laatst ingediende aanvraag, net als de eerdere aanvraag of aanvragen, binnen de termijn van artikel 7 lid 1 van Vo. 1768/92, dan wel binnen de termijn van artikel 7 lid 2 van Vo. 1768/92 is ingediend?

4- Is voor de beantwoording van de vorige vragen van belang of de bij de verlening van een certificaat geboden beschermingsduur op hetzelfde moment dan wel op een later tijdstip afloopt dan op grond van één of meer reeds voor het betreffende product verleende certificaten het geval is?

5- Is voor de beantwoording van de vorige vragen van belang dat in Vo. 1768/92 niet is bepaald op welke termijn de bevoegde autoriteit de aanvraag voor een certificaat in behandeling moet nemen en uiteindelijk verlenen, waardoor een verschil in behandelingssnelheid van de betreffende autoriteiten in de Lidstaten tot onderlinge verschillen kan leiden in de mogelijkheid tot verlening van een certificaat?

Lees het vonnis hier.

IEF 5488

Nieuwe geschillenregeling

sidn.gifDe SIDN introduceert per 28 februari een nieuwe geschillenregeling voor .nl-domeinnamen. Deze regeling zal de huidige arbitrageprocedure vervangen en zal van toepassing zijn op alle .nl-domeinnamen. Door de introductie van de Geschillenregeling zal ook het Reglement voor registratie van .nl-domeinnamen wijzigen. De geschillenregeling heeft ten doel een snel, eenvoudig en goedkoop alternatief te bieden voor de gang naar de rechter. De geschillen zullen worden beslecht door erkende, onafhankelijke specialisten op het gebied van domeinnamen en intellectuele eigendomsrechten.

Roelof Meijer, Algemeen Directeur SIDN: “Met de introductie van de nieuwe geschillenregeling volgen we een advies op dat de lokale internetgemeenschap heeft gegeven tijdens het Domeinnaamdebat 2006. Deze regeling heeft een aantal grote voordelen boven de huidige arbitrageregeling. Zo is de geschillenregeling van toepassing op alle .nl-domeinnamen en hun houders en biedt de regeling bredere grondslagen dan alleen intellectuele eigendomsrechten als merken en handelsnamen. Wij zijn er van overtuigd dat de nieuwe geschillenregeling bij zal dragen aan de kwaliteit van het .nl-domein.”

Lees hier meer.

IEF 5487

Verdacht goedkoop

Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 december 2007, HA ZA 07-2052, Stichting De Thuiskopie tegen Media-Madness B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Incidentele vordering tot onbevoegdheidverklaring van de rechtbank afgewezen. Het innen van de thuiskopievergoeding is niet op publiekrechtelijke, maar op privaatrechtelijke grondslag gebaseerd.

Thuiskopie heeft tussen januari 2005 en februari 2007 op meerdere momenten controles verricht/aankopen gedaan in de winkels van Media-Madness. Zij heeft geconstateerd dat door Media-Madness blanco informatiedragers tegen een dusdanige lage verkoopprijs werden aangeboden dat daarover volgens Thuiskopie waarschijnlijk geen thuiskopievergoeding is geheven. Thuiskopie heeft Media-Madness daarop verzocht – kort gezegd - opgave te doen van de geïmporteerde en/of verhandelde blanco informatiedragers.

Media-Madness vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart in de hoofdzaak. Volgens Media-Madness is Thuiskopie een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 sub b Awb dat onder toezicht staat op grond van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (CvTA). De inning heeft volgens Media-Madness een publiekrechtelijk karakter omdat het thuisgebruik ingevolge de Auteurswet geen auteursrechtinbreuk oplevert.

De rechtbank oordeelt dat Thuiskopie geen bestuursorgaan is. Ook een private rechtspersoon kan met openbaar gezag als bedoeld in art. 1:1 lid 1 sub b Awb zijn bekleed. “2.14. De omstandigheid dat Thuiskopie als enige gerechtigd is tot de inning van de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende thuiskopievergoedingen, betekent niet dat zij is belast met een overheidstaak en daartoe over publiekrechtelijke bevoegdheden beschikt. De vergoeding is privaatrechtelijk van aard aangezien zij in het auteursrecht haar grondslag vindt. Dat de thuiskopieregeling dient te voldoen aan hetgeen in de wet aan beperkingen en restricties is opgenomen, maakt dit niet anders.

Lees het vonnis hier.

IEF 5486

Bijverdiensten van hoogleraren

Kamervragen, nr. 1139. Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bijverdiensten van hoogleraren en onderzoekers. (Ingezonden 20 december 2007); antwoord.

"14. Vraag: Zijn er nieuwe regels of richtlijnen die gelden voor alle departementen en zijn eisen zoals standaard geheimhouding van resultaten, overdracht van intellectueel eigendom en auteursrecht hieruit verdwenen?

Antwoord: Zoals in het antwoord op de vorige vraag al is aangegeven is voor het verrichten van onderzoeksopdrachten een apart  model onderzoeksovereenkomst opgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat onderzoeksresultaten die zich lenen voor meervoudig gebruik, geschoond van vertrouwelijke en volgens de wet niet openbaar te maken gegevens, binnen drie maanden na publicatie van het eindrapport door de Opdrachtnemer aan het Data Archiving and Networked Services (DANS) van de KNAW moeten worden aangeboden.  Voor wat betreft het intellectuele eigendom en het auteursrecht geldt dat de in de ARVODI opgenomen bepalingen zijn gehandhaafd en waar nodig nader zijn geconcretiseerd."

Lees alle antwoorden hier.

IEF 5485

Toekomstmuziek

Kamerstuk 28989, nr. 63, Tweede Kamer. Cultuurnota 2005-2008; Brief minister met beleidsstandpunt en visie over toekomst popmuziek in Nederland.

"Ik heb met mijn ambtsgenoten van Economische Zaken en Justitie opdracht gegeven voor een onderzoek naar de culturele en economische effecten van downloaden uit illegale bron op de muziek-, film- en gamingsector. Ik verwacht dat de uitkomsten van het onderzoek ook inzicht zullen geven in de effecten voor de popmuziek. Dit onderzoek is aan u toegezegd. De resultaten hiervan zullen naar verwachting nog in de eerste helft van dit jaar met u kunnen worden gedeeld."

Lees de hele brief hier.

IEF 5484

Kinderreclame

Kamervragen, vraagnr. 2070810110. Vragen van de leden Langkamp en Gerkens (beiden SP) aan de minister voor Jeugd en Gezin over misleidende reclame op kinder-websites. (Ingezonden 30 januari 2008).

"1. Wat is uw reactie op het dossier «Gratis! (maar niet heus)» over digitale marketing voor kinderen van de stichting Mijn Kind Online?

2. Deelt u de conclusie van Mijn Kind Online dat de bestaande regels voor kinderreclame op internet niet voldoende zijn? Zo ja, bent u bereid de bestaande regels aan te scherpen?

3. Bent u bereid de Reclame Code Commissie en de Consumentenautoriteit extra controle te laten uitoefenen op misleiding op kinder-websites? Zo neen, waarom niet?

4. Deelt u de mening dat reclame gericht op kinderen niet langer toegestaan zou moeten worden,omdat kinderen het onderscheid tussen commercie en redactie nog moeten leren begrijpen en herkennen? Zo ja, op welke manier en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?"

Lees de vragen hier

IEF 5483

‘portakabin’, ‘portacabin’, ‘portokabin’, …

portakabin.jpgRechtbank ’s-Gravenhage, 9 januari 2008, HA ZA 06-1854, Portakabin Limited c.s. tegen Primakabin B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Merkgebruik in gesponsorde koppeling (advertentie). Het door Primakabin tegen betaling opgeven van het woordmerk PORTAKABIN als zoekwoord in een internetzoekmachine (via het advertentieprogramma Google AdWords) is toegestaan voor zover het zoekwoord wordt gebruikt om de door Primakabin aangeboden tweedehands PORTAKABIN-producten onder de aandacht te brengen.

Portakabin en Primakabin produceren en verhandelen verplaatsbare cabines (o.a. bouwketen en andere mobiele bouwsystemen). Gedaagde Primakabin verhuurt en verkoopt naast haar eigen cabines tevens gebruikte cabines van haar concurrent Portakabin. Bij het adverteren via internet maakt Primakabin gebruik van de mogelijkheid om tegen betaling bij zoekprogramma’s zoals Google zogenaamde ‘adwords’ op te geven, zodat bij het intikken van het woord ‘portakabin’, of varianten daarop, in de zoekmachine een gesponsorde koppeling verschijnt boven of naast de (‘gewone’) zoekresultaten. Eiseres Portakabin vordert onder meer een verklaring voor recht dat Primakabin merkinbreuk pleegt door het koppelen van de zoekwoorden aan eigen advertenties met als kop “Nieuwe en gebruikte units” en “gebruikte portakabins”.

De rechtbank stelt vast dat de adwords door Primakabin worden gebruikt in het kader van reclame voor door Primakabin verhandelde producten en dat het gebruik van de adwords valt onder artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Primakabin beroept zich op uitputting van de merkrechten van Portakabin (2.23 lid 3 BVIE). De rechtbank volgt dit standpunt aan de hand van het HvJ EG-arrest BMW/Deenik. Het staat Primakabin volgens de rechtbank in beginsel vrij om het merk PORTAKABIN te gebruiken om reclame te maken voor haar handel in gebruikte PORTAKABIN-producten, mits (i) de reclame betrekking heeft op die PORTAKABIN-producten en (ii) de wijze waarop het merk in de reclame wordt gebruikt geen gegronde reden voor Portakabin oplevert om zich daartegen te verzetten.

Ten aanzien van de gesponsorde koppeling (de advertentie) met als titel “Nieuwe en gebruikte units” maakt de rechtbank onderscheid tussen het gebruik van het merk PORTAKABIN als adword voor gebruikte Portakabin cabines die Primakabin zélf verhandelt en het gebruik daarvan voor haar handel in nieuwe cabines, waaronder die van Primakabin zelf. Volgens de rechtbank trekt Primakabin met het merk van Portakabin c.s. aandacht voor producten die concurreren met de cabines van Portakabin c.s., terwijl Primakabin de titel van de gesponsorde koppeling eenvoudig had kunnen toespitsen op de PORTAKABIN-producten. Primakabin heeft volgens de rechtbank immers zelf aangegeven de adwords uitsluitend te willen gebruiken voor PORTAKABIN-producten. “Door het gebruik van de adwords in combinatie met een advertentie met die titel heeft Primakabin derhalve meer voordeel uit de repuatie en het onderscheidend vermogen van het merk van Portakabin c.s. getrokken dan nodig was om Primakabins tweedehands handel in Portakabin producten te verzekeren.”

Over de gesponsorde koppeling met als titel “gebruikte Portakabins” oordeelt de rechtbank dat dit toelaatbaar is om tweedehands PORTAKABIN-producten aan te bieden. Het bezigen van de meervoudsvorm ‘portakabins’ is niet ongeoorloofd “aangezien het ook gebruikelijk is - zoals Primakabin heeft aangevoerd – een aantal auto’s van het Renault aan te duiden met Renaults, hoewel Renault niet kan worden geacht tot soortnaam verworden te zijn”.

De rechtbank acht het toelaatbaar dat de hyperlink die is opgenomen in de gesponsorde koppeling verwijst naar de homepage van Primakabin. Niet nodig is dat er een deeplink wordt gebruikt naar de subpagina van de website waarop de PORTAKABIN-producten worden aangeboden.

Een – overigens – ander geschilpunt tussen partijen in deze procedure betreft het door Primakabin verwijderen van de merkstickers van de gebruikte Portakabin cabines. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk gebruik niet kan worden gekwalificeerd als merkgebruik en derhalve kan van merkinbreuk geen sprake zijn.

Het vonnis van de Rechtbank ’s-Gravenhage heeft geleid tot commentaar. Lees hier de bespreking van Tjalling Hylkema (bron: SOLV) en hier die van Debbie Schelvis (bron: De Gier Stam).

Lees het vonnis hier. Lees het bericht over het arrest van het hof Amsterdam hier.