Steen nr. 4
Gerechtshof Amsterdam, 16 februari 2006, LJN AX0110, A tegen Vennootschap B.
Over de begroting van de winst na een vastgestelde auteursrechtinbreuk. Bij tussenarrest is B in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de hoogte en berekening van de door hen met het inbreukmakend grafmonument genoten netto winst.
"Vennootschap B c.s. hebben verder aangevoerd dat de netto winst nog dient te worden verminderd met de kosten van de derde steen, ad NLG 450,--, omdat deze als onverkoopbaar dient te worden beschouwd aangezien hij niet meer gebruikt zou kunnen worden.
Het risico bestaat immers, aldus vennootschap B c.s., dat A – zo begrijpt het hof – toepassing van deze steen in enig grafmonument of ander product als inbreuk op het auteursrecht zal beschouwen op het door hem ontworpen grafmonument en daartegen actie zal nemen. Het hof deelt dit standpunt niet en oordeelt, zoals ook reeds in het tussenarrest is overwogen, dat heel goed mogelijk is een plak versteend hout (bijvoorbeeld in een grafmonument) te verwerken op een wijze die geen inbreuk maakt op het auteursrecht van A. Daarbij komt nog dat denkbaar is dat de steen ook op andere wijze nog te gelde wordt gemaakt."
Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof evenwel het vonnis vernietigen en de beslissingen opnieuw formuleren.
Lees het arrest hier.
Een duidelijk verschil
Gerechtshof Amsterdam, 11 mei 2006, Riho International B.V. tegen Van Loon-Sealskin B.V. (Met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).
Badenruzie met als inzet het onduidelijke begrip ‘duidelijk verschil’.
Partijen zijn beide fabrikant van onder meer baden. Sealskin heeft Riho in maart 2005 gesommeerd de vervaardiging en verkoop van haar badenlijn te staken en gestaakt te houden. De baden zouden inbreuk maken op de rechten van Sealskin ten aanzien van haar eigen badenlijn. Riho betwist dit, maar stelt daarnaast een nieuwe badenlijn op de markt te zullen brengen.
In mei 2005 tekenen partijen een onthoudingsverklaring, waarin o.m. wordt gesteld dat met betrekking tot de nieuwe baden sprake zal zijn van een duidelijk verschil met de baden van Sealskin.
Omstreeks augustus 2005 heeft Riho nieuwe aangepaste baden op de markt gebracht, onder meer een rechthoekig- bad (de Lima), een onregelmatig zeshoekig bad (de Panama) en een regelmatig zeshoekig bad (de Bogota).
Sealskin heeft Riho in november 2005 meegedeeld dat Riho door het op de markt brengen van de nieuwe baden in strijd handelt met de onthoudingsverklaring, nu een duidelijk verschil tussen bedoelde baden en de Senso baden ontbreekt, terwijl Riho zich tevens schuldig maakt aan ongeoorloofde mededinging en heeft Riho gesommeerd om haar handelwijze te staken.
Het hof, dat zowel de oude en nieuwe baden van Riho als de Senso baden ter zitting heeft bekeken en vergeleken, is van oordeel dat bij de Lima wel sprake is van een duidelijk zichtbaar en voelbaar verschil met de Senso 180 van Sealskin, doch dat dit bij de Panama en de Bogota, vergeleken met de Senso 145, respectievelijk de Seriso 6-hoek, niet het geval is.
Het feit dat bij de Lima de strak gevormde platte vlakken die zijn aangebracht op de lengte randen van het bad niet tot het einde toe doorlopen maar iets na de kromming van de kuip stoppen, tezamen met het teit dat bij de Lima de overgang van de lange zijkanten naar de rugleuning hol is, in plaats van bol zoals bij de Senso 180, brengt mee dat kan worden gesproken van een duidelijk verschil in vormgeving tussen beide baden.
Dat het laatste verschil — de overgang naar de rugleuning - al eerder aanwezig was betekent niet dat het thans niet kan meewegen. Met betrekking tot vraag of hij de Panama en de Bogota sprake is van een duidelijk verschil met de Senso 145 en de Senso 6-hoek verenigt het hof zich met het oordeel van de voorzieningenrechter ter zake en neemt dat over.
Nu ten aanzien van de Lima moet worden geoordeeld dat Riho haar verplichtingen uit de onthoudingsverklaring is nagekomen komt het subsidiair gedaan beroep van Sealskin op slaafse nabootsing aan de orde. Dit beroep moet worden verworpen. Aangezien partijen met betrekking tot de vormgeving van de baden duidelijke afspraken hebben gemaakt is daarnaast geen plaats voor een - buiten die afspraken tredend - beroep op slaafse nabootsing, nog daargelaten dat het hof heeft vastgesteld dat tussen de Lima en de Senso 180 een duidelijk verschil bestaat.
De conclusie is dat de grieven slagen voor zover het de Lima betreft en falen voor zover het gaat om de Panama en de Bogota.
Lees het arrest hier.
Kill en attack
Rechtbank Amsterdam, 17 mei 2006, LJN AX2452. Lako Kennels tegen TROS en TROS tegen Dierenbescherming.
Na een uitvoerig feitencomplex met vele rapporten, lijstjes, brieven en uitspraken, wordt door Lako Kennels gevorderd Tros aansprakelijk te stellen voor de door Lako geleden schade ten gevolge van een televisie-uitzending van Tros Radar, waarin gesteld werd dat Lako Kennels op de tweede plaats in "De Top 5 malafide hondenhandelaren" stond, de publicatie op internet en de weigering tot rectificatie.
Lako Kennels stelt onder meer dat Tros onrechtmatig heeft gehandeld door Lako Kennels te kwalificeren als één van de meest beruchte en malafide hondenhandelaren in Nederland. Dit terwijl aan die kwalificatie geen gedegen onderzoek van Tros ten grondslag ligt en geen hoor en wederhoor is toegepast.
De rechtbank maant Radar tot een grote mate van zorgvuldigheid "[...] waarbij dient te worden gewaakt tegen nodeloos grievende uitlatingen, verdraaiing van de feiten, ongefundeerde verdachtmakingen of een schending van het recht op wederhoor." De rechtbank acht verder dat Tros zich niet kan verschuilen achter de bron van de Top 5, de Dierenbescherming: "De Dierenbescherming heeft weliswaar de Top 5 samengesteld, maar heeft daarbij onbetwist vermeld dat het ging om een top 5 van handelaren waarover de meeste klachten waren binnengekomen. Tros c.s. hebben vervolgens in de gewraakte uitzending zelf aan die top 5 de kwalificatie van “De Top 5 malafide hondenhandelaren” meegegeven. Deze kwalificatie kan niet aan de Dierenbescherming worden toegerekend. [...] Daarbij komt dat het onderzoek van de Dierenbescherming is gelanceerd door een oproep in de uitzending van Radar van 10 februari 2003. Derhalve hebben Tros c.s. niet alleen als een doorgeefluik van informatie van de Dierenbescherming gefunctioneerd, maar zijn zij bij het onderzoek van de Dierenbescherming betrokken geraakt en hebben daar een eigen draai aan gegeven."
Nu er geen gedegen onderzoek aan de kwalificatie als 'malafide hondenhandelaar', 'slechtste fokker' of 'meest beruchte hondenhandelaar' ligt, heeft Tros onrechtmatig gehandeld. In een schadestaatprocedure dient het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade, de toerekenbaarheid en het bewijs van de gestelde schade aan de orde te komen.
In de vrijwaringszaak vordert Tros de Dierenbescherming datgene te betalen waartoe Tros in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, aangezien zij de Top 5 niet hebben gepresenteerd als hun eigen Top 5, maar als die van de Dierenbescherming. Zij achten zich niet verantwoordelijk voor de inhoud van het onderzoek dan wel de Top 5 van de Dierenbescherming. De rechtbank wijst het gevorderde af met een beroep op de hoofdzaak.
Lees het vonnis hier.
Des Aanschijns
Rechtbank Amsterdam, 18 mei 2006, 338809/KG 06-606 OdC, Chatib Sjarbaini tegen Uniconsult BV (met dank aan Lisette Varossieau, Van der Steenhoven Advocaten).
Voorschotschadevergoeding € 5.000,= vanwege inbreuk op het portretrecht van Sjarbaini.
Uniconsult heeft in een oplage van 2 miljoen de advertentiekrant Lekker Doen!! uitgegeven in haar supermarktketen Dirk van der Broek, Digros en Bas van der Heijden, haar slijterijketen Dirk III en haar reisketen D-reizen. In de uitgave van LEKKER DOEN!, geldig van 6 t/m 12 maart 2006 stond een advertentie van Rexona (deodorant) waarin de opschrift: “Mannen en Zweten…”, en verder met de tekst: “Vrouwen halen vaak flinke neus op als er zo’n zwetende man de kamer binnenkomt. Maar de heren kunnen het echt niet helpen…Het is aangeboren…” Boven deze tekst van de advertentie is een foto afgedrukt van Sjarbaini, zich in het zweet werkend in de sportschool.
Sjarbaini vordert, kort gezegd, een verbod, opgave en voorschot op schadevergoeding. De voorzieningenrechter veroordeelt Uniconsult om aan Sjarbaini € 5000 te voldoen. De overige vorderingen zijn wegens gebrek aan belang afgewezen.
Verbod: De verbods- en opgave vorderingen wijst de voorzieningenrechter af. De mededelingen van Uniconsult dat zij de foto niet wederom zal gebruiken en dat het fotobureau, waar de foto vandaan komt, de foto zou hebben verwijderd uit haar databestand en dat alle foto’s en ander materiaal zou zijn vernietigd is voor de Voorzieningenrechter aanleiding om geen grond te zien voor de vrees van Sjarbaini dat Uniconsult zijn foto wederom zal gebruiken.
Voorschot schadevergoeding: De voorzieningenrechter wijst wel een voorschot op schadevergoeding toe. Uniconsult heeft de aansprakelijkheid van de materiele en immateriële die Sjarbaini ten gevolge van het plaatsen van de foto heeft geleden erkend, maar zij betwist de hoogte ervan. De voorzieningenrechter komt een voorschot van € 5.000,= op de vergoeding van immateriële schade als redelijk voor, in aanmerking nemend dat LEKKER DOEN! een oplage heeft van 2 miljoen. Het is aannemelijk dat het gebruik van de foto in de advertentie van Rexona in combinatie met de hiervoor genoemde tekst over zweten Sjarbaini onaangenaam heeft getroffen. Een voorschot op vergoeding van materiele schade wordt afgewezen vanwege onvoldoende onderbouwing.
Lees het vonnis hier.
Dealer-jurisprudentie
Rechtbank Haarlem, 17 mei 2006, rolnr. 109285 / HA ZA 05-90, Saab Aktiebolag c.s. tegen Saboservice Molenaar B.V. (Met dank aan Marc de Kemp, Houthoff Buruma)
Een handelsnaam en domeinnaamgeschil tussen Saab en een garagebedrijf die Saab auto's onderhoudt en repareert.
Saab sommeert Saabservice Molenaar om het het voeren van deze inbreukmakende handelsnaam te staken. Saabservice Molenaar geeft gehoor aan deze sommatie van Saab en stelt Saab schriftelijk op de hoogte van haar bereidheid tot wijziging van haar handelsnaam. Saabservice Molenaar wijzigt vervolgens ook daadwerkelijk haar handelsnaam. Deze is nu Saboservice Molenaar (hierna: Sabo). Sabo gebruikte echter ook nog de domeinnamen 'saabservice.nl' en 'saabservicemolenaar.nl'. De sommatie van Saab zag niet op de domeinnamen en Sabo wil niet van het gebruik van deze domeinnamen afzien, mede omdat Sabo deze domeinnamen al sinds 1993 gebruikt.
In deze procedure (onder aanvoering van een nieuwe advocaat) komt Sabo opeens tot de conclusie dat zij ook geen afstand doet van haar (oude) handelsnaam. De rechtbank is echter zeer recht door zee en leidt uit de schriftelijke verklaring van Sabo af dat Sabo heeft toegezegd haar handelsnaam te zullen wijzigen. Sabo moet deze toezegging nu gestand doen.
Met betrekking tot de domeinnamen wordt de hele dealerjurisprudentie erbij gehaald om tot de slotsom te komen dat het gebruik van deze domeinnamen door Sabo inbreuk maken op de merkrechten van Saab.
"Daaraan doet niet af dat op de website van Saboservice Molenaar staat vermeld dat van een band met Saab Aktiebolag c.s. geen sprake is. Van belang is immers of de indruk van een commerciële band wordt gewekt door het gebruik van het merk en niet of deze indruk nadien op enige wijze wordt weggenom. Op dat moment heeft Saboservice Molenaar immers al ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk Saab en is de waarde van het merk al aangetast. Het gebruik door Saboserice Molenaar van de woorden 'saabservice'of 'saabservicemolenaar' in haar handels- en/of domeinnamen is derhalve een ontoelaatbare inbreuk op de merkrechten van Saab Aktiebolag."
Als schrale troost is het verbod om de domeinnamen nog te gebruiken niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard zodat een eventueel hoger beroep afgewacht kan worden door Sabo.
Lees het vonnis hier.
Een Rus in de bibliotheek (6)
Rechtbank Amsterdam, 18 mei 2006, LJN: AX2454. Van Oorschot tegen Company of Books.
Uitspraak van vandaag in het veelbesproken conflict tussen FMG/Kruidvat en Uitgeverij Van Oorschot. Op het belangrijkste punt is de rechter, anders dan gedaagden, van mening dat Van Oorschot beschikt over een geldig merkrecht. Van Oorschot heeft haar merkinschrijving verkregen door het aantonen van inburgering. “Als registratie na toetsing heeft plaatsgevonden, zoals in dit geval, kan daarom in beginsel worden uitgegaan van de geldigheid van het woordmerk”, aldus de rechtbank.
Kruidvat wordt, kort gezegd, veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van elke inbreuk op het merk ‘Russische Bibliotheek’. Een voorschot op schadevergoeding, vordering tot winstafdracht en rectificatie worden echter afgewezen.
Lees hier het hele vonnis.
TEVA vs. MSD: Unauthorised disclaimer
Teva vs. MSD: Court of The Hague, 17 May 2006, HA ZA 05-2019. Teva Pharmaceuticals Europe B.V. c.s. versus MSD Overseas Manufacturing Co. (Ireland)
"It is stated a priori that the court, when answering - under Dutch patent law - the question whether a disclaimer such as the one at issue is permissible, seeks alignment with the case law of the Enlarged Board of appeal of the EPO, as developed in G1/03 (OJ EPO 2004, 413) and G2/03 (OJ EPO 2004, 448) of 8 April 2004. In said judgments the Enlarged Board of Appeal of the EPO held that a disclaimer without basis in the original documents was only allowed in three cases: (i) as an exclusion of the fictitious state of the art, (ii) as an exclusion of an accidental anticipation and (iii) by exclusions of patenting for non-technical reasons. (...)
The above leads the court to the conclusion that Blum is not so unrelated and remote that the average skilled person never took this document into consideration when searching for other biphosphonates, which could be used in the treatment of bone disorders. This means there is no accidental anticipation and the dislaimer forms unauthorised added matter added matter. This disclaimer cannot, e.g. by means of partial revocation, be removed from the claim because this would result in abroadening of the scope of protection. Consequently, this ground for invalidity of NL '562 is effective, whereby as a result of the provisions of Article 15, Paragraph 1.c Regulation 1786/92 the SPC based on said invalid, but expired, patent is also invalid, so that the claim in the main action can be awarded. The other grounds for invalidity as presented by Teva need not be dealt with."
Read the entire judgment here.
IEFenglish
Een Rus in de bibliotheek (5)
Enquête op boekblad.nl: "Wint Van Oorschot het kort geding tegen FMG/Kruidvat?" (eerdere berichten hier)
Tussenstand (17 mei, 17:36u): Ja: 63% (717), Nee: 37% (421), Totaal aantal stemmen: 1138.
De Gebruikte Bolletjes
Rechtbank Amsterdam, 17 mei 2006, 326483 / H 05.2886. V.O.F. Taste & Taste Productions tegen Talpa TV B.V. (Met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap).
Eindelijk eens een rechterlijk oordeel over het meest besproken logo van Nederland.
Reclamebureau Taste stelt dat Talpa met haar bolletjeslogo inbreuk maakt op het merk- en auteursrechtrecht van Taste. Taste heeft haar logo in maart 2005 gedeponeerd, Talpa in juni. De rechtbank wijst alle vorderingen van Taste af. Geen inbreuk op auteurs- of merkrechten, geen onrechtmatige daad.
Auteursrecht. Talpa heeft in dit verband terecht opgemerkt dat voorzover het de gebruikte bolletjes betreft, er geen sprake is van beschermingswaardige trekken van het Taste-logo. Het gebruik van bolletjes komt, zoals genoegzaam door Talpa is aangetoond, veelvuldig voor, en de groepering daarvan op de wijze zoals dat in het Taste-logo is gedaan, maakt dat gebruik op zichzelf nog niet oorspronkelijk in de door Taste beoogde zin.
Anders ligt dat in zekere zin met de in het Taste-logo voorkomende T, die is ontstaan door oranje inkleuring van in totaal een vijftal bolletjes, namelijk de bovenste drie en de twee middelste onder het woord “taste” (in het logo in onderkast).
Voorzover dit als een karakteristieke trek in de voornoemde zin moet worden gekenschetst, moet echter worden geoordeeld dat dit element niet voorkomt in het Talpa-logo. Dat het altijd de intentie van Talpa zou zijn geweest om een T te visualiseren, zoals Taste c.s. stellen, is door Talpa betwist en kan niet zonder meer onderbouwd worden door te verwijzen naar publicaties die niet van Talpa afkomstig zijn.
Belangrijker dan de intentie van Talpa is echter dat met enige goede wil wellicht wel een gestileerde T kan worden gezien in het Talpa-logo, maar dan op een wijze die totaal verschilt — in hoofdzaak: door niet van kleuren, maar van een extra bolletje in het middenin onderaan gebruik te maken - van de wijze waarop in het Taste-logo een T naar voren komt.
Aldus is de “Talpa-T” geen auteursrechtelijke inbreuk op de “Taste-T”, waarbij wellicht ten overvloede nog kan worden opgemerkt dat het gebruik van een op enigerlei wijze gestileerde T in een logo, op zichzelf nog niet beschermingswaardig is. Dit laatste geldt ook voor het gebruik van de letters “ta” (onderkast) in het woordelement “taste”, zoals dat in het Taste-logo is opgenomen.
Merkenrecht. Van belang is dat het meest kenmerkende en in het oog springende aspect van de beide logo’s, het gebruik van bolletjes in een zekere geordende vorm, naar het oordeel van de rechtbank een zwak onderscheidend vermogen bezit.
Uitgaande van het Taste-logo moet ook nog eens geconstateerd worden dat daarbij gebruik is gemaakt van de meest voor de hand liggende ordening bij het gebruik van negen bolletjes: namelijk in drie rijen van drie. Dergelijk gebruik komt slechts in bijzondere, hier niet gestelde omstandigheden in aanmerking voor de kwalificatie (voldoende) onderscheidend vermogen.
Dat ligt mogelijk enigszins anders met de bij het Taste-logo gebruikte inkleuring van een deel van de bolletjes, die aldus tezamen een “T” vormen, maar die wijze van gebruik is in het Talpa-logo echter niet gehanteerd. Dat geldt evenzeer voor de opname van een woord (taste) direct onder de horizontaal ingekleurde bolletjes in het Taste-logo, dat aldus de horizontale balk van de gevisualiseerde “T” op visueel tamelijk krachtige wijze ondersteund. Een dergelijke functie mist het woord “talpa” in het Talpa-logo ten ene male.
Het woord “talpa” is bovendien op een andere plaats opgenomen in het Talpa-logo dan het woord “taste” in het Taste-logo, waardoor de aandacht zich bij eerstgenoemd logo — mede door de (bij het Taste-logo ontbrekende) extra bol aan de onderkant — vooral richt op de onderkant, terwijl dat bij het Taste-logo eerder richting de bovenkant het geval is.
Nu voorts het gebruik van letters in onderkast alsmede het gebruikte lettertype zo algemeen is dat zonder nadere toelichting enig onderscheidend vermogen daar op zichzelf niet uit kan worden afgeleid, kunnen de hierop gerichte argumenten van Taste c.s. hen evenmin baten.
De conclusie met betrekking tot artikel 13 A lid 1 onder b. BMW moet zijn dat de overeenstemming zich slechts beweegt op het vlak van het ook nog eens niet geheel identieke (de tiende bol bij het Talpa-logo!) - gebruik van geordende bolletjes, het veruit minst onderscheidende deel in het Taste-logo.
De meer onderscheidend vermogen bezittende elementen in dat logo komen in het Talpa-logo niet, althans niet in dezelfde vorm, voor, Aldus is er bij een beschouwing van het Taste-logo en het Talpa-logo in hun geheel geen sprake van overeenstemming in merkenrechteljk relevante zin, in zoverre dat er geen reëel verwarringsgevaar aanwezig moet worden geacht.
Een en ander wordt niet wezenlijk anders indien de beoordeling zich richt op het gebruik van het Talpa-logo zonder de toevoeging “talpa” (zoals dat in de teievisieuitzendingen van Talpa gebeurt). Weliswaar worden de verschillen dan minder benadrukt dan het geval is indien het woord “talpa” wel deel uitmaakt van het logo, maar dat doet niet af aan de overige constateringen zoals hiervoor gedaan, met name die met betrekking tot het zwakke onderseheidend vermogen van het gebruik van de bolletjes in het Taste-logo, en het daarmee samenhangende gebrek aan reëel verwarringsgevaar.
Onrechtmatige daad. Ter comparitie is duidelijk geworden dat Taste c.s. deze grondslag hoofdzakelijk plaatsen in het licht van hun huisstijl. Het gaat daarbij in het kort gezegd om het “inbedden” van het Taste-logo in een achtergrond, bestaande uit een balk met eveneens bolletjes, waaruit de bolletjes van het Taste-logo min of meer naar voren springen.
Volgens Taste c.s. bedient Talpa zich eveneens van dit “concept”, namelijk — “met name” - op haar website (waar Talpa dit verder nog toepast is door Taste niet gesteld). Taste c.s. vinden het onbetamelijk dat Talpa niet alleen een met het Taste-logo overeenstemmend teken voert, alsmede daarop in auteursrechtelijke zin inbreuk maakt, maar dat daarenboven ook nog doet op een wijze die geheel past in het kader van de door Taste c.s. rond hun logo gecreëerde huisstijl.
In de laatste zin van de vorige overweging ligt reeds de sleutel besloten die maakt dat ook deze grondslag van de vordering niet deugdelijk is.
Uit de wijze waarop Taste c.s. deze grondslag hebben geformuleerd valt immers af te leiden dat die in hun visie kennelijk niet los kan worden gezien van de veronderstelde auteursrechtelijke en merkenrechtelijke inbreuken. Nu die inbreuken in dit geding niet zijn komen vast te staan, zou de beweerdelijke overname van het concept van de huisstijl eerst dan mogelijk onrechtmatig zijn, indien daarvoor ook nog zelfstandige, valide argumenten zouden zijn aangevoerd. Dat is echter niet het geval.
Overigens merkt de rechtbank nog op dat uit de stukken niet blijkt wie van partijen als eerste dit “concept” heeft toegepast.
De vorderingen van Taste c.s. zijn niet toewijsbaar.
Lees het vonnis hier.
Bakkerijdagen 2006
Rechtbank Den Haag d.d. 17 mei 2006, KG ZA 06-208, Reimelt GmbH tegen Sotec Services B.V. c.s.
Is eiser octrooihouder of licentiehouder?
Reimelt vordert een verbod aan Sotec c.s. inbreuk te maken op ‘haar octrooi’ voor een een werkwijze en inrichting voor het continu inmengen van vloeibare en/of strooibare stoffen in voedingsmiddelmassa’s (inderdaad, een deegmenger). Reimelt stelt dat Sotec c.s. inbreuk maken met een deegmachine zoals deze is geëxposeerd op De Bakkerijdagen 2006 te Amsterdam.
Het octrooi waar het in deze zaak om gaat is aangevraagd op naam van Ismar Maschinen GmbH (Ismar) en aan haar verleend. Riemelt stelt dat zij het octrooi van Ismar overgedragen heeft gekregen. Er worden twee verschillende overdrachtsakten overgelegd. Riemelt legt een akte over van 28 mei 2004 (de Übertragungserklärung) en Sotec c.s. komen op de proppen met een assignment gedateerd op 25 juni 2004.
Het kernverweer: Sotec c.s. betwisten de geldigheid van de akten en stellen dat de akten een geldige titel ontberen. Reimelt stelt dat Ismar het octrooi aan haar heeft overgedragen ten titel van koop.
Riemelt heeft de Voorzieningenrechter tijdens de zitting blijkbaar (kort) een document laten zien waaruit de verplichting van Ismar tot overdracht op grond van koop zou moeten blijken.
De Voorzieningenrechter leest in dit document echter geen koop van een octrooi maar van een licentie: “In de korte tijd dat de voorzieningenrechter dit document mocht vasthouden heeft deze evenwel vastgesteld dat dit document naar zijn inhoud de koop van een licentie met betrekking tot de octrooien betreft. (…) De voorzieningenrechter heeft niet kunnen vaststellen dat deze overeenkomst op enig moment voorziet in de levering van de octrooien aan Reimelt.”
Uit de overige omstandigheden (2 verschillende aktes, het tijdpad, etc) concludeert de Voorzieningenrechter dat Reimelt er niet in slaagt om aan te tonen dat er sprake is van overdracht van het octrooi. Riemelt is aan te merken als licentiehouder en daar houdt de zaak mee op.
Een licentiehouder heeft in deze zaak tegen Sotec c.s. niets te zoeken (zonder een uitdrukkelijk door de octrooihouder verleende bevoegdheid tot het instellen van een inbreukvordering): “Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat Reimelt er niet in is geslaagd aan te tonen dat de overdracht heeft plaatsgevonden uit hoofde van een geldige titel. Voorts dient voorshands tot uitgangspunt te worden genomen dat Reimelt niet is aan te merken als houder van EP 637 maar als licentienemer.”
Lees het vonnis hier.