IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 10888

Ontvangsttheorie: stuiting van verjaring

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, LJN BV3413 (KMI - Music bank tegen Staat der Nederlanden)

In navolging van IEF 9698. Schadevergoedingsvordering na strafvorderlijk optreden. Bewijswaardering: eiser is niet geslaagd in het bewijs dat de brief die stuiting van de verjaring had kunnen bewerkstelligen Buma/Stemra heeft bereikt. De vorderingen zijn daarom verjaard.

2.1.In de onderhavige zaak ligt allereerst ter beoordeling voor of de rechtsvordering van [eiser] gebaseerd op de grondslagen achtereenvolgens genoemd onder 4.1 a en b van voormeld tussenvonnis is verjaard. In dat kader is [eiser] bij voornoemd tussenvonnis door de rechtbank toegelaten tot het leveren van bewijs van de stelling dat Buma/Stemra (één van) de brieven, respectievelijk gedateerd op 7 augustus 1997, 15 september 1997 en 17 december 1998 en genoemd onder r.o. 4.7 van voormeld tussenvonnis, heeft ontvangen (vergelijk r.o. 4.10 en 4.13 van voornoemd tussenvonnis).

2.2.De rechtbank constateert dat in voormeld tussenvonnis in r.o. 4.8 sprake is van een kennelijke misslag. Zoals in r.o. 4.5 van voornoemd tussenvonnis is overwogen, is de verjaringstermijn aangevangen op 7 augustus 1997, waarmee [eiser] vóór 7 augustus 2002 zijn rechtsvordering diende in te stellen of de verjaring diende te stuiten. Indien en voor zover Buma/Stemra de brieven van [eiser] van 7 augustus 1997 en/of 15 september 1997 heeft ontvangen, betekent dat echter dat de verjaring is gestuit tot uiterlijk 15 september 2002. Dat betekent dat de aansprakelijkstelling van [eiser] van 3 maart 2003 (vergelijk r.o. 2.10 van voormeld tussenvonnis) te laat is om (wederom) stuiting van de verjaring te bewerkstelligen, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.8 van voornoemd tussenvonnis.

De enige brief die stuiting van de verjaring heeft kunnen bewerkstelligen, is daarom de brief van 17 december 1998. Daarmee is de verjaring gestuit tot 17 december 2003, waarmee de aansprakelijkstelling van 3 maart 2003 tijdig is geweest om de verjaring wederom te stuiten. De rechtbank komt daarom alleen toe aan bewijswaardering in het kader van de brief van 17 december 1998.

2.9.Nu [eiser] niet is geslaagd in de bewijslevering ligt de vordering zowel gebaseerd op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 a van voormeld tussenvonnis, als op de grondslag zoals genoemd onder 4.1 b van voornoemd tussenvonnis voor afwijzing gereed (vergelijk r.o. 4.15 en 4.16 van voormeld tussenvonnis).

IEF 10887

Rechtstreeks en oorspronkelijk toekomen aan de hoofdregisseur

HvJ EU 9 februari 2012, Zaak C-277/10 (Luksan tegen Petrus van der Let)

Prejudiciële vragen gesteld door het Handelsgericht Wien, Oostenrijk.

In navolging van IEF 10141 (Concl. AG). Auteursrecht en naburige rechten. Contractuele verdeling van de exploitatierechten van een cinematografisch werk tussen de auteur en de producent ervan – Nationale regeling die al deze rechten aan de producent toekent. Dienen exploitatierechten van rechtswege rechtstreeks aan de hoofdregisseur of andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs toe te komen en niet (uitsluitend) aan de filmproducent?

Antwoorden: 1) De artikelen 1 en 2 van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel en de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, junctis de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en artikel 2 van richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, moeten aldus worden uitgelegd dat de exploitatierechten van het cinematografische werk als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn (reproductierecht, recht op uitzending per satelliet en elk ander recht van mededeling aan het publiek door middel van de beschikbaarstelling aan het publiek), van rechtswege rechtstreeks en oorspronkelijk toekomen aan de hoofdregisseur. Bijgevolg moeten deze bepalingen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij deze exploitatierechten van rechtswege en uitsluitend aan de producent van het betrokken werk worden toegekend.

2)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid laat om te voorzien in een vermoeden van overdracht van de exploitatierechten van het cinematografische werk als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn (recht op uitzending per satelliet, reproductierecht en elk ander recht van mededeling aan het publiek door middel van de beschikbaarstelling aan het publiek), aan de producent van het cinematografische werk, vooropgesteld dat dit vermoeden weerlegbaar is zodat de hoofdregisseur van dit werk iets anders kan overeenkomen.

3)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het recht op de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bedoelde billijke compensatie op grond van de zogenoemde „uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” van rechtswege rechtstreeks en oorspronkelijk moet toekomen aan de hoofdregisseur van het cinematografische werk in zijn hoedanigheid van auteur ervan.

4)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de mogelijkheid laat om te voorzien in een vermoeden van overdracht van het aan de hoofdregisseur van het cinematografische werk toekomende recht op een billijke compensatie aan de producent van dit werk, ongeacht of dit vermoeden onweerlegbaar is dan wel daarvan kan worden afgeweken.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog

IEF 10886

Merk in een andere opmaak

Vzr. Rechtbank Almelo 8 februari 2012, LJN BV3879 (TD Poultry Processing B.V. tegen Nijland c.s.) - grosse KG ZA 12-12

Met dank aan Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD advocaten & notarissen.

Merkenrecht uit faillissement gekocht. Normaal gebruik in gewijzigde vorm. Auteursrechtelijke bescherming merk. TD Poultry en Nijland houden zich beiden bezig met verkoop, productie en verwerking van pluimveeproducten. Uit faillissement heeft TD Poultry het merk woord-beeldmerk "Olympia Luxus Hänchen" overgenomen. Nijland heeft een Benelux depot verricht voor Benelux woord-beeldmerk "Olympia Chicken", en Gemeenschapswoord-beeldmerk"Premium quality olympia chicken" en -woordmerk "Olympia".

Nu de merken voorts voor dezelfde waren en diensten worden gebruikt binnen het beperkte afzetgebied van partijen (groothandels) is naar voorlopig oordeel sprake van merkinbreuk 2.20 lid 1 sub b BVIE. Voor beoordeling van normaal gebruik hoeft het merk niet altijd kwantitatief gezien omvangrijk te zijn gebruikt om als normaal gebruik te kunnen worden beschouwd. In 2008 heeft Fraas haar merk nog gehandhaafd bij de rechtbank Groningen (IEF 7042).

Het enkele gebruik van een merk in een andere opmaak, ook wanneer het merk wordt gebruikt in een andere kleurstelling (de achtergrond), dient niet te worden aangemerkt als een wijziging van het onderscheidende vermogen van het merk. Nijland wordt veroordeeld de merken (zoals geregistreerd bij BBIE en de EU-merken) te staken en gestaakt te houden. De vordering gebaseerd op de auteursrechtelijke bescherming van het merk wordt eveneens toegewezen, voor zover dit ziet op de inbreuk op het auteursrecht van het onderhavige merk buiten de Benelux.

4.6. Het verweer van het Nijland concern dat het merk dient te worden gebruik zoals destijds is ingeschreven en dat het door haar gebruikte merk volkomen anders is dan het geregistreerde merk van TD Poultry, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden verworpen. Het is weliswaar juist dat het door TD Poultry gebruikte merk niet identiek is aan de merkregistratie zoals onder 4.3. weergegeven, maar artikel 2.26 lid 2 BVIE bepaalt dat voor de toepassing van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE onder gebruik van het merk mede wordt verstaan het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm, zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, wordt gewijzigd. Er is, zoals onder 4.3 is overwogen, sprake van duidelijke overeenkomsten tussen de gebruikte merken. Het enkele gebruik van een merk in een andere opmaak, ook wanneer het merk wordt gebruikt in een andere kleurstelling (de achtergrond), dient niet te worden aangemerkt als een wijziging van het onderscheidende vermogen van het merk (vgl. Hof Amsterdam 11 mei 2006, BIE 2007, 74). Het feit dat de tekst onder en boven het opvallend in een rode ovaal geplaatste woord "Olympia" afwijkt van het geregistreerde merk, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin af aan het onderscheidend vermogen.

4.11. Het verweer van het Nijland concern dat het handhaven van een merkrecht via het auteursrecht niet zomaar is toegelaten en dat TD Poultry een specifiek belang daartoe onvoldoende zou hebben gesteld, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin. Het is juist dat het handhaven van een merkrecht via het auteursrecht niet zomaar is toegelaten (vgl. HR 6 februari 1998, BIE 1998, 52). Er moet sprake zijn van een specifiek belang bij handhaving van het auteursrecht, welk belang duidelijk te onderscheiden moet zijn van het belang bij handhaving van het merkrecht. Dat specifieke belang heeft TD Poultry in haar dagvaarding naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gesteld, namelijk het handhaven van haar auteursrecht buiten de Benelux. Haar vordering ten aanzien van het auteursrecht strekt zich uit over de gehele wereld. Voorts heeft TD Poultry onbetwist gesteld dat zij zich in het bijzonder bezig houdt met de export van pluimveeproducten buiten de Benelux, zodat zij ook een belang heeft bij een wereldwijd verbod. De vordering onder II zal derhalve eveneens worden toegewezen, voor zover dit ziet op de inbreuk op het auteursrecht van het onderhavige merk buiten de Benelux. Ook dit verbod zal met ingang van 1 maart 2012 worden toegewezen, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.9 is overwogen.

Lees het vonnis hier (LJN BV3879, grosse KG ZA 12-12).

IEF 10885

Waar ongeregeld partijen worden aangeboden

Rechtbank Zwolle-Lelystad 21 april 2010, HA ZA 08-808 (Van Cranenbroek tegen Garden Impressions / 't Inboedelke BVBA) - tussenvonnis 25 augustus 2010 - tussenvonnis 9 maart 2011 2

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

Zojuist ingezonden. Merkgebruik. Restpartijhandel. Woordmerk in (jonger) beeldmerk verwerkt. Omvang van de inbreuk en de bewijsvoering daaromtrent. Tussenvonnis met deskundigenbenoeming. Tweede tussenvonnis: onderzoek deskundige is gepasseerd station, Van Cranenbroek draagt rekening en risico. Getuigenverhoor.

Van Cranenbroek verhandelt producten voor tuininrichting/onderhoud en is houdster van Benelux woordmerk BOIS LE DUC en beeldmerk met woordelement COLLECTION BOIS LE DUC. Garden Impressions is gespecialiseerd in tuinmeubelhandel en 't Inboedelke handelt in restpartijen en koopt regelmatig in bij Garden Impressions.

Bij 't Inboedelke staan Teakhouten tuinstoelen voorzien van artikelherkenningslabels die Van Cranenbroek voerde (nieuw depot). Vermoedelijk is Garden Impressions de leverancier en aldaar wordt bewijsbeslag gelegd.

Van Cranenbroek - 't Inboedelke: het staat vast dat een aantal stoelen is aangeboden voorzien van het beeldmerk, waar het (eerder geregistreerde woordmerk deel van uitmaakt). Een bevrijdend verweer door een beroep op uitputting (2.23 lid 3 BVIE) wordt echter niet toereikend feitelijk onderbouwd. Omdat van een ondernemer mag worden verwacht dat deze nauwkeurig de waren onderzoekt die zij ten verkoop aanbiedt. Dat klemt te meer bij een onderneming als 't Inboedelke waar ongeregeld partijen worden aangeboden. De omvang van de inbreuk staat niet vast.

Van Cranenbroek - Garden Impressions
: Garden Impressions heeft nimmer het type stoel verkocht en Van Cranenbroek, op wie de bewijslast rust, heeft daarvan geen bewijs overlegt. Het komt de rechtbank geraden voor een forensisch accountant de bescheiden te laten onderzoeken, omdat (i) 't Inboedelke Garden Impressions aanvankelijk als haar leverancier aanwees en (ii) Garden Impressions eerder, zij het een tiental jaren geleden vergelijkbare stoelen aan Van Cranenbroek heeft geleverd. Na dit deskundigenbericht mag Van Cranenbroek nog eventueel (nader) bewijs door getuigen aanbieden.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Ook beslissing op de reconventionele vordering gebaseerd op onrechtmatig beslag wordt aangehouden. In het laatste tussenvonnis wordt Van Cranenbroek gemaand tot schikken. Mede gelet op Van Cranenbroek’s eigen stelling dat de proceskosten niet in verhouding staan tot de met de inbreuk geleden schade. Ten overvloede wijst de rechtbank op de mogelijkheid van de schadestaatprocedure.

6.1. Onbetwist staat vast dat 't Inboedelke in juli 2007 een aantal vijf-standen stoelen voorzien van het beeldmerk te koop aanbood. Juist is dat het beeldmerk eerst daarna is geregistreerd, zodat 't Inboedelke daarop geen inbreuk heeft gemaakt. Wel had Van Cranenbroek het woordmerk reeds in 1999 laten registreren. Nu het woordmerk een onderdeel is van het beeldmerk maakte 't Inboedelke in beginsel inbreuk op het uitsluitend recht van Van Cranenbroek op het merk door bedoelde stoelen ten verkoop aan te bieden. Dat 't Inboedelke het beeldmerk niet had opgemerkt moge zo zijn maar dat disculpeert haar niet ten aanzien van de merkinbreuk, omdat van een ondernemer mag worden verwacht dat deze nauwkeurig de waren onderzoekt die zij ten verkoop aanbiedt. Dat klemt te meer bij een onderneming als 't Inboedelke waar ongeregeld partijen worden aangeboden.

6.2. Uit het verweer van 't Inboedelke begrijpt de rechtbank dat deze zich beroept op uitputting van het merk als bedoeld in artikel 2.23 lid 3 BVIE, in die zin dat de stoelen door of met toestemming van Van Cranenbroek in de Europese Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht. Van Cranenbroek bestrijdt dat. Het ligt dan op de web van 't Inboedelke om feiten te stellen, en zonodig te bewijzen, waaruit kan volgen dat haar bevrijdend verweer juist is. Het feit dat de stoelen waren voorzien van het beeldmerk en dat verpakking en labels van Van Cranenbroek afkomstig waren is daartoe niet dienstig. De stelling van 't Inboedelke dat aannemelijk is dat Van Cranenbroek wel toestemming zal hebben gegeven om de stoelen in het verkeer te brengen, is zonder nadere feitelijke onderbouwing -welke ontbreekt- niet toereikend. Anders dan 't Inboedelke meent ligt het noch op de weg van Van Cranenbroek noch op de weg van Garden Impressions om aan 't Inboedelke te verklaren waar de bij haar aangetroffen stoelen hun oorsprong hebben gevonden. De rechtbank passeert daarom dit verweer.

Uit tussenvonnis 2 - rekening en risico/gepasseerd station:
2.3. De omstandigheid dat Van Cranenbroek het voorschotbedrag niet heeft betaald waardoor het deskundigenonderzoek geen doorgang heeft gevonden, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van Van Cranenbroek. Dit betekent dat een onderzoek door een deskundige naar de in het kader van het bewijsbeslag in beslag genomen stukken in deze procedure een gepasseerd station is. Indien en voor zover het achterwege blijven van het bevolen deskundigenbericht in het verdere verloop van deze procedure ook anderszins van belang zal blijken te zijn voor een te nemen beslissing, zal de rechtbank op grond van artikel 196 lid 2 Rv daaruit de gevolgtrekking maken die de rechtbank geraden acht. Dit betekent echter niet dat Van Cranenbroek niet meer in de gelegenheid dient te worden gesteld het van haar verlangde bewijs door middel van getuigen te leveren.

2.5. Gelet op voorgaande overweging en mede gelet op de proceskosten die gemoeid zullen zijn met voortprocederen, geeft de rechtbank partijen in het licht van de eigen stelling van Van Cranenbroek dat een bedrag van EUR 37.000,00 niet in verhouding staat tot de met de inbreuk geleden schade e.g. de aanspraak op winstafdracht, nadrukkelijk in overweging (nogmaals) te trachten een schikking te bereiken met betrekking tot de geschillen in conventie en in reconventie.

Ten overvloede wijst de rechtbank Van Cranenbroek erop dat als de rechtbank al wel tot een verwijzing naar de schadestaatprocedure had kunnen komen, Van Cranenbroek zich vervolgens wederom geconfronteerd had gezien met de op haar rustende bewijslast. Ook in die schadestaatprocedure zou immers een afweging tussen de hoogte van de kosten van een deskundigenonderzoek en de hoogte van geleden schade noodzakelijk zijn geweest.

IEF 10884

L'ARGENTINA niet beschrijvend voor kleding

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 10-1025 (Quilate Serviços LDA tegen Foralways) - grosse

Merkenrecht. Quilate heeft gemeenschapswoordmerk UNA PASION ARGENTINA gedeponeerd waartegen Foralways oppositie heeft ingesteld op basis van haar oudere L'ARGENTINA-merken.

Quilate roept als nietigheidsgrond 2.28 lid 1 onder c BVIE (overeenstemmend met absolute weigeringsgrond 2.11 BVIE) in. Deze grond ziet op merken die uitsluitend bestaan uit een aanduiding van onder meer soort, bestemming en plaats van herkomst en dus zou L'ARGENTINA beschrijvend zijn.

Beantwoord moet worden "of Argentinië een land aanduidt dat in de opvatting van de betrokken kringen met kleding, schoeisel en/of hoofddeksels in verband wordt gebracht, dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is" (r.o. 4.7). Ondanks dat de vorderingen worden onderbouwd met stellingen en bewijzen dat Argentinië een omvangrijke kledingindustrie heeft en een opkomend modeland is (ook H.K.H. prinses Máxima wordt erbij betrokken), worden de vorderingen afgewezen. Ook is er geen misleiding betreffende de herkomst. Dat door bevoegde autoriteiten in andere landen het woordmerk is geweigerd, doet niets af aan de beoordeling door deze rechter.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van Foralways dat de L'ARGENTINA beeldmerken al niet nietig zijn op grond van de hiervoor genoemde bepaling omdat die merken niet uitsluitend bestaan uit de tekens L'ARGENTINE, waar Quilate stelt dat deze beschrijvend zijn, hetgeen Quilate betwist. In deze merken is het woord L'ARGENTINA in witte letters geplaatst in een halve cirkel in een donkerblauwe rechthoek met in het midden van de rechthoek boven de letters een gouden kroon. Anders dan Quilate stelt, heeft de combinatie van de toegevoegde beeldelementen op zichzelf onderscheidend vermogen zodat die elementen bijdragen aan het onderscheidend vermogen van de L'ARGENTINA beeldmerken.

4.10. Naar oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van Foralways dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet blijkt dat de betrokken kringen in de Benelux kleding in verband brengen met het land Argentinië. Het feit dat Argentinië een kledingindustrie heeft met Argentijns ontwerpers, is hiertoe onvoldoende, omdat dit voor nagenoeg ieder land zal opgaan zodat dit, zonder bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld, noch zijn gebleken, niet kan leiden tot de conclusie dat dit kenmerken zijn van Argentinië.

Misleiding:
4.19. Voorts heeft Quilate, gelet op de gemotiveerde betwisting door Foralways, onvoldoende nader onderbouwd dat is voldaan aan de vereiste dat er sprake is van werkelijke misleiding of een voldoende ernstig risico van misleiding van de consument. Daarbij weegt de rechtbank mee dat Foralways onweersproken heeft gesteld dat consumenten bekend zijn met en gewend zijn aan kledingmerken die geografische tekens bevatten die niet verwijzen naar de herkomst van de waren of de oorsprong van de merkhouder, zoals bijvoorbeeld de merken SCAPA OF SCOTLAND, NAPAPIJRI, BOSTON BROTHERS, ROCKPORT, NEWYORKER, CHAMONIX, CLOPPENBURG, PORT LOUIS, BURLINGTON en NEW ZEALAND AUCKLAND.

IEF 10883

Wedstrijd met wervend karakter

Hof van Beroep Brussel 7 februari 2012, 2009/AR/560 (Responsible Young Drivers tegen McCann Erickson en Centrum voor Beeldexpressie)

Met dank aan Kristof Neefs en Paul Maeyaert, ALTIUS.

België. Merkenrecht. Handelend onder de naam Responsible Young Drivers, tevens als Benelux woordmerk geregistreerd, stimuleert de stichting van openbaar nut verantwoord rijden onder jongeren.

Geïntimeerde organiseert een wedstrijd met een wervend karakter waarbij studenten van kunsthogescholen de doelgroep zijn (zie inzet voor uiting op MySpace). In de creative briefing werd aangekondigd dat RESPONIBLE YOUNG DRIVERS vermeld moest worden als klant en merk. De hoofdprijs was een stageplaats bij reclamebureau McCann Erickson. Vanwege dit geschil is de naam uit de creative briefing voor een fictieve organisatie, met hetzelfde doel, gewijzigd in "De Bende van de nachtrijders".

Over het merkenrechtelijk gebruik in het economisch verkeer: de wedstrijd heeft een wervend karakter, want de hoofdprijs was een stageplaats bij de inrichter (r.o. 21 e.v.).

Interessante overwegingen omtrent de communicatie- en investeringsfunctie van het merk (r.o. 32-33). De communicatiestrategie van de merkhouder die bepaalde waarden uitdraagt. Het gebruik door geïntimeerde strookt niet met de beoogde merkuitstraling. De vervangnaam werd door de deelnemers van de wedstrijd en de vakpers onvermijdelijk geassocieerd met de eerdere creative briefing en de organisatie RYD. Dit doet afbreuk aan de door appellante beoogde merkuitstraling.

r.o. 21 Eerste geïntimeerde is geen onderwijsinstelling, doch een commercieel reclamebureau en een commerciële vennootschap.

Het gelaakte gebruik van het teken "Responsible Young Drivers" kwalificeert om twee redenen als "gebruik in het economische verkeer"; (1) eerste geïntimeerde beoogt hiermee toekomstig personeel aan te trekken of minstens te identificeren en (2) het teken wordt gebruikt voor associatie met de diensten van appellante en om aldus bekendheid te verwerven bij studenten, de pers en potentiële klanten of, met andere woorden, als reclamemiddel. (...) Het nagestreefde voordeel, het verwerven van talent, staat buiten kijf.

Ook dit nagestreefde economisch voordeel, het associëren van eerste geïntimeerde en derhalve haar handelsactiviteiten met het imago en de diensten van appellante, geeft aanleiding tot de vaststelling dat er sprake is van gebruik van het teken in het economisch verkeer.

Tot slot stelt het hof vast dat, wanneer een commercieel reclamebureau een wedstrijd uitschrijft zoals dat in casu in concreto gebeurde, dit (tevens) gebeurt als een vorm van reclame die erop gericht is om rond de onderneming in kwestie goodwill te creëren. Ook de nagestreefde goodwill is een economisch voordeel.

32. Wat de afbreuk aan de overige functies van het merk betreft:
Daarenboven doet het gebruik van het teken door eerste geìntimeerde eveneens afbreuk aan de communicatie/ en investeringsfunctie van het merk. (...)

Nadat appellante te kennen had gegeven dat zij niet gediend was met dergelijk gebruik van een aan haar woordmerk identiek teken, verving eerste geïntimeerde dit teken tot ontzetting van appellante door "De Bende van de Nachtrijders". Door het aanvankelijk gebruik van het teken "Responsible Young Drivers", werd de vervangnaam "de Bende van de Nachtrijders" hiermee echter onvermijdelijk geassocieerd door de deelnemers van de wedstrijd en de vakpers. Dit doet afbreuk aan de door appellante beoogde merkuitstraling. Uit de inzendingen van de studenten, waaronder de winnende inzending, blijkt bovendien dat de studenten de opdracht zo hebben opgevat dat zij vrijwilligers diende te werven voor het naar huis rijden van dronken chauffeurs, hetgeen niet strookt met de communicatiestrategie van appellante.

33. het hof besluit dat eerste geïntimeerde niet enkel de herkomstfunctie, maar ook de communicatie- en investeringsfunctie van het merk van appellante heeft geschaad.

IEF 10882

TOP niet te monopoliseren

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 6 februari 2012, KG ZA 11-902 (Top Raam Decoraties B.V. tegen Topdeal Plaza c.s.)
Met dank aan Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman Advocaten.

Handelsnaamrecht. Het woord "top" monopoliseren. Sinds 1995 handelt Top Raamdecoraties in raamdecoraties en zonwering en componenten daarvan. De handelsnaam Top window covering wordt vooral gebezigd voor de buitenlandse markt en met name Amerikaanse markt (r.o.4.5). Topdeal Plaza exploiteert sinds 2010 een webwinkel met producten, waaronder raamdecoratie-artikelen en  bezigt diverse handelsnamen, waaronder Topdeal Raamdecoratie.

Het woord "raamdecoratie" is in zeer hoge mate beschrijvend voor de producten, en de woorden "top" en "topdeal" zijn gangbare woorden. Top Raam Decoraties B.V. kan haar handelsnaam, althans het woord 'top', niet monopoliseren. Bovendien begeven partijen zich op verschillende markten. Waar Topdeal zich richt op Nederland en Vlaanderen, richt Top Raam Decoratie zich op Europa en Amerika en op componenten van raamdecoraties.

De voorzieningenrechter weigert de voorzieningen.

4.7. Cruciaal is de vraag of de mate waarin de handelsnaam Top Raamdecoraties afwijkt van de handelsnaam Topdeal Raamdecoratie, in verband met de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn, tot gevolg heeft dat bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is, dat wil zeggen gevaar voor verwarring bij het publiek kan doen ontstaan. Voorwaarde is daarbij dat de handelsnaam van Top Raamdecoratie voldoende onderscheidend vermogen heeft.

4.12 gelet op het voorstaand kan vooralsnog niet gezegd worden dat de handelsnaam Top Raamdecoratie een sterk onderscheidend vermogen heeeft. Zodoende kan Top Raam Decoraties B.V. haar handelsnaam, althans het woord 'top', niet monopoliseren en staat het Topdeal Plaza v.of. c.s. in beginsel vrij om haar in haar handelsnaam Topdeal Raamdecoratie hetzelfde beschrijvendde woord (top) te gebruiken. Hetgeen ook gelet op de overige handelsnamen van Topdeal Plaza v.o.f. c.s. voor de hand ligt, immers alle producten die zij op de markt brengen beginnen met "Topdeal"

IEF 10881

Recordaantal Europese octrooiaanvragen 2011

Total European Filings in 2011, EPO.org

Een korte trendanalyse van Bart Jansen, Zacco.

Octrooinieuws, cijfers. Nederland in de ranglijst. Het Europees Octrooibureau (EOB) heeft de nieuwe landenlijst van Europese octrooiaanvragers voor 2011 gepubliceerd. Ondanks de economische crisis is een recordaantal van 242.642 aanvragen bereikt, een stijging van 2,6% ten opzichte van 2010. Dit past in het beeld dat octrooien als langetermijninvestering worden gezien. In lijn met voorgaande jaren zetten de Aziatische landen hun opmars op innovatiegebied door.

Nederland staat in deze ranglijst op de 9e plaats; de Nederlandse bedrijven en instellingen waren in 2011 met ruim 6000 aanvragen één van de grootste dalers (-13%). Procentueel de grootste stijger is Saoedi-Arabië, dat met 200 aanvragen (+94%) tot de kleine spelers behoort. Duitsland (3e plaats) blijft met ruim 33.000 de grootste Europese aanvrager. Aziatische landen zijn de grootste stijgers in de top 10: Japan (2e plaats, +12%), China (4e plaats, +27%) en Korea (5e plaats, +8%) zijn met gezamenlijk ruim 76000 aanvragen goed voor ruim 30% van het totaal. De nummer één blijft de USA met bijna 60,000 Europese aanvragen (-2,5%).

IEF 10880

BBIE serie februari 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. Deze lijst van 9 opposities was nog niet eerder beschikbaar, zie onder laatste BBIE serie januari 2012-bericht hier.

26-01

2005901

CELESSENCE

ellessence beauty & accessoires

1211262

Afgew.

nl

18-01

2004861

PINK

PINK BRAND OF THE YEAR

1191948

Afgew.

nl

16-01

2005146

VIVA

VIVA COLLECTION

1196738

Afgew.

nl

12-01

2004451

EPICEROL

EPISOL

1182380

Toegew.

fr

12-01

2006142

KISS

MISS KISS

892452

Toegew.

fr

12-01

2004450

EPICEROL

EPICOL

1182379

Toegew.

fr

12-01

2006120

GP

GPI

1212397

Toegew.

fr

10-01

2006276

DARLING

OOH DARLING

1213821

Toegew.

fr

09-01

2006133

ESPRIT

ESPRIT CONTEMPORAIN

1214858

Gedeelt.

fr

Eerder in deze serie verschenen: BBIE serie titel.

IEF 10879

Publicaties over cocaïnebezit acteur wel toegestaan

EHRM 7 februari 2012, applicatienr. 39 954/08 (Axel Springer AG / Duitsland)

Met uitgebreide samenvatting van Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan.

Portretrecht. Privacy. Meningsuiting. Naast het wijzen van het Caroline van Hannover II arrest (zie hiervoor), deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vandaag ook uitspraak in de zaak Axel Springer vs. Duitsland. Een zaak die overeenkomsten kent met die van de prinses van Monaco.

De zaak Axel Springer gaat over de publicatie van een tweetal artikelen over een bekende Duitse tv-acteur in het dagblad Bild, waar de Axel Springer groep uitgever van is. In het eerste artikel werd gesteld dat de acteur -die vooral bekend was geworden om zijn rol als politieman- was gearresteerd voor het bezit en gebruik van cocaïne tijdens de jaarlijke Oktoberfeesten. De acteur stapte vervolgens naar de Duitse rechter om zich te verzetten tegen deze publicatie. Met succes, want Bild werd verboden de uitingen nog verder te publiceren. Een klein jaar later verscheen in Bild een nieuw artikel over de kwestie. Aanleiding daarvan was dat de acteur een boete kreeg opgelegd van Eur. 18.000,-, nadat hij het cocaïnegebruik en bezit had bekend. Ook deze publicatie werd echter door de Duitse rechter verboden.

Bij beide artikelen zijn de Duitse rechters van mening dat het recht op privacy van de acteur zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van Bild. Er zou geen publiek belang gediend worden bij de publicaties, en zelfs al zou dat wel het geval zijn, dan zou dat niet opwegen tegen het recht op privacy van de acteur.

Het Europees Hof is gelukkig een geheel andere mening toegedaan. Volgens het Hof zijn de arrestatie en veroordeling van de acteur juridische feiten die an sich van een zeker publiek belang zijn. Het publiek heeft er immers belang bij geïnfomeerd te worden over strafrechtelijke procedures. De vraag is vervolgens of dat ook betekent dat de acteur met naam en toenaam mag worden genoemd. Bij de beantwoording van die vraagt merkt het Hof allereerst op dat de acteur de hoofdpersoon was in een zeer populaire televisie-serie. Interessant is verder dat het Hof ook betekenis toekent aan het feit dat de acteur een politieagent speelde in de televisieserie, en dus ‘zelf’ was belast was met de opsporing van strafbare feiten. Dat feit draagt volgens het Hof namelijk bij aan het belang van het publiek geïnformeerd te worden over strafrechtelijke vergrijpen van de acteur. Als je daarover nadenkt dan is dat ook begrijpelijk. De interesse van het publiek wordt daarmee immers extra geprikkeld. Ook het feit dat de man werd gearresteerd in een tent tijdens de Oktoberfeesten, is volgens het Hof een belangrijk nieuwsfeit. Tenslotte speelt mee dat de acteur regelmatig zelf in interviews details uit zijn privéleven prijsgaf, en daardoor reeds op minder bescherming van zijn privacy kon rekenen.

Al met al oordeelt het Hof -naar mijn mening geheel terecht-dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van Bild (Axel Springer) ongeoorloofd is. De acteur wordt daarmee dus alsnog in het ongelijk gesteld. Naast het Caroline II arrest nog een mooie overwinning voor de vrijheid van meningsuiting dus. Ook voor de Nederlandse (roddel)pers zal dit arrest een flinke steun in de rug zijn bij berichtgeving over zaken uit het privéleven van bekende figuren.

Deze kwestie doet overigens ook enigszins denken aan de Noami Campbell zaak. Die zaak betrof een artikel in The Daily Mirror over de drugsverslaving van Naomi Campbell. De foto’s bij het artikel werden heimelijk genomen toen Campbell een bijeenkomst voor anonieme verslaafden verliet. The Daily Mirror werd echter uiteindelijk in het ongelijk gesteld wegens een inbreuk op de privacy van Campbell. Voor de bespreking van deze zaak zie hier.