IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 10557

Gebruik van een variant van geregistreerd merk

Beschluss BGH 24 november 2011, I ZR 206/10 (Protipower)

BGH besluit tot stellen van prejudiciële vragen inzake het registreren van een merk en een variant gebruiken, zonder dat deze variant het onderscheidend vermogen aantast. Vertaald vanuit het Duits:

1. Is artikel 10, paragraaf 1 en 2, letter a, van Richtlijn 89/104/EEG aldus uit te leggen dat deze bepaling zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het gebruik van een merk (Mark 1) ook is verondersteld, dat het gebruik van het merk (merk 1) in een variant van het inschrijving zonder dat de varianties van de onderscheidend vermogen van het merk (merk 1) beïnvloed, en als het merk in de vorm waarin het wordt gebruikt ook is geregistreerd (merk 2)?

2. Indien vraag 1 met nee wordt beantwoord:
Indien de hierboven genoemde onder punt 1, van Richtlijn 89/104/EEG, met een nationale bepaling verenigbaar, indien de nationale regeling eng wordt uitgelegd, dat zij niet zullen worden toegepast op een merk (merk 1), die alleen wordt geregistreerd voor de bescherming te waarborgen van een ander ingeschreven merk (merk 2), in de vorm waarin het wordt gebruikt te beveiligen of uit te breiden?

3. Indien vraag 1 met ja of vraag 2 met nee beantwoord wordt:
a. Is van geen sprake gebruik van een geregistreerd merk (merk 1) in de zin van artikel 10, paragraaf 1 en 2, letter a, van Richtlijn 89/104/EEG, indien:
aa) de eigenaar een teken gebruikt, die van de registratie een merk (merk 1) en ander merk (merk 2) slechts in onderdelen afwijkt, zonder dat door het afwijken het onderscheidend vermogen van het merk wordt beïnvloed (merk 1 en merk 2)
bb) de eigenaar twee tekens gebruikt, waarvan geen met het geregistreerde merk (merk 1) overeenkomt, maar dat overeenkomt met een merkkarakteristiek van een ander geregistreerd merk van de merkhouder en de tweede door de merkhouder gerelateerde teken in elementen van beiden geregistreerde merken (merk 1 en 2) afwijkt, zonder dat door de afwijkingen het onderscheidend vermogen van de merken wordt beïnvloed en indien tekens (merk 2) een grote gelijkenis vertoont met andere merk (merk 2) van merkhouder

b. Kan een rechterlijke instantie van een lidstaat een bepaling van een richtlijn (in dit geval Artikel 10 paragraaf 1 en 2, letter a, van Richtlijn 89/104/EEG) strijdige nationale regelgeving (in dit geval § 26 lid 3 zin 2 MarkenG) in het geval van de voorgenoemde feiten een besluit van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverenigbaarheid achten met bepaling van de richtlijn wanneer het nationale gerecht het vertrouwen van een procespartij in de rechtsgeldigheid van zijn grondwettelijk beschermde positie hogere waarderen dan het belang bij de uitvoering van een bepaling van de richtlijn?

IEF 10556

Geschorst en voortgeprocedeerd

Rolrechter Rechtbank Breda 23 november 2011, LJN BU5671 (Converse/ Kesbo tegen Sporttrading c.s.)

Rolrechtprocedure. Merkenrecht. Faillissement. Schadevergoeding en winstafdrachtvorderingen die bij de curator worden ingediend. Converse vordert verbod op inbreuk, met nevenvorderingen. Converse stelt zich op het standpunt dat de vorderingen niet verifieerbaar zijn, zodat er in conventie kan worden voortgeprocedeerd, terwijl de curator van mening is dat de vorderingen van Converse wél verifieerbaar zijn, zodat de procedure in conventie van rechtswege is geschorst.

De rolrechter is, anders dan de curator, van oordeel dat de vorderingen van Converse niet strekken tot nakoming uit de boedel van een vóór de faillietverklaring ontstane verbintenis. Schorsing voor wat betreft schadevergoeding en winstafdrachtvordering. Betreft de overige vorderingen wordt voortgeprocedeerd zowel in conventie als reconventie.

 

Gezien echter de verwevenheid met de vorderingen in reconventie tot – kort gezegd – opheffing van de beslagen en veroordeling tot schadevergoeding wegens onrechtmatig gelegde beslagen, is de curator van mening dat in conventie voortgeprocedeerd kan worden over de onder VIII gevorderde verklaring voor recht dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de merkrechten van Converse.

De rolrechter is, anders dan de curator, van oordeel dat de vorderingen van Converse niet strekken tot nakoming uit de boedel van een vóór de faillietverklaring ontstane verbintenis. Aan de vorderingen van Converse ligt de stelling ten grondslag dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op haar merkrecht. In geval van merkinbreuk komt een merkhouder op grond van het BVIE een aantal acties toe ter bescherming van zijn merkrecht. Converse is als merkhouder voor deze bescherming onder meer aangewezen op de door gedaagden als inbreukmakers te verstrekken gegevens en te verrichten handelingen. Aangezien de vermeende merkinbreuk is verricht door gedaagden vóór datum faillissement, behoren de daaruit voortvloeiende verplichtingen tot de boedel. Converse heeft dan ook een aanspraak op de boedel als bedoeld in artikel 25 Fw. De curator is, net zoals de failliete vennootschappen, gehouden om deze verplichtingen ten laste van de boedel na te komen. Het is bij voortzetting van de procedure aan de rechter om te bepalen of, gelet op de inmiddels uitgesproken faillissementen, de vorderingen kunnen worden toegewezen, of daaraan een dwangsom kan worden verbonden en of de curator gehouden is de handelingen te verrichten op kosten van de boedel, zoals Converse vordert, dan wel dat Converse gehouden is de door de curator te maken kosten te vergoeden.

Naast de vorderingen die strekken tot handhaving van haar merkrecht, heeft Converse nog vorderingen ingesteld tot schadevergoeding en winstafdracht. Aangezien door onrechtmatig handelen een verbintenis tot schadevergoeding ontstaat, is met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding en winstafdracht wél sprake van een vordering tot nakoming van een verbintenis, zodat ter zake deze vorderingen de procedure van rechtswege is geschorst.

Dictum: Rolrechter
constateert dat het geding ten aanzien van gedaagden sub 1, 2, 4 en 5 ex art. 29 Fw is geschorst met betrekking tot de vorderingen onder VII (schadevergoeding) en VIII (voor zover deze ziet op winstafdracht) en
bepaalt dat met betrekking tot de overige vorderingen wordt voortgeprocedeerd en verwijst de zaak naar de rol van 4 januari 2012 voor conclusie van repliek in conventie.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10555

Geen ABC indien niet vermeld in basisoctrooi

HvJ EU 24 november 2011, zaak C-422/10 (Georgetown University, University of Rochester en Loyola University of Chicago tegen Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks) en (na splitsing) HvJ EU 24 november 2011, zaak C-322/10 (Medeva tegen Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks) 

Geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Aanvullend beschermingscertificaat (ABC). Art. 3 Verordening (EG) nr. 469/2009 waarin de voorwaarden voor verkrijging van certificaat staan opgesomd. Dit arrest gaat over het begrip‚ door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product’. Criteria. Bestaan van bijkomende of andere criteria voor geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor vaccin tegen meerdere ziekten (‚combinatievaccin’ of ‚multivalent vaccin’). Een ABC kan niet worden afgegeven als de werkzame stoffen niet in de conclusies van het basisoctrooi staan.

Alleen voor het tweede arrest: 1. Artikel 3, sub a, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de bevoegde diensten voor de industriële eigendom van een lidstaat een aanvullend beschermingscertificaat afgeven voor werkzame stoffen die niet zijn vermeld in de conclusies van het basisoctrooi waarop een beroep wordt gedaan tot staving van een aanvraag voor een dergelijk certificaat.

Voor beiden: 2. Artikel 3, sub b, van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het, mits tevens is voldaan aan de overige voorwaarden van dit artikel, niet eraan in de weg staat dat de bevoegde diensten voor de industriële eigendom van een lidstaat een aanvullend beschermingscertificaat afgeven voor een samenstelling van twee werkzame stoffen die overeenkomt met die welke is vermeld in de conclusies van het basisoctrooi waarop een beroep wordt gedaan, wanneer het geneesmiddel waarvan de vergunning voor het in de handel brengen wordt aangevoerd ter ondersteuning van de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat, niet alleen deze samenstelling van de twee werkzame stoffen maar ook nog andere werkzame stoffen bevat.

IEF 10554

Om te lezen

Helberger e.a., Digital content contracts for consumers, Analysis of the applicable legal frameworks and suggestions for the contours of a model system of consumer protection in relation to digital content contracts, IvIR 23 november 2011.

On the basis of the comparative analysis and extensive desk research, and mostly supported by the Law & Economics analysis, suggestions are made indicating how digital content contracts could be dealt with in a possible future legislative instrument. The recommendations include the application of (consumer) sales law to digital content contracts, with some specific provisions for digital content contracts. These include a tailormade rule with regard to the right to withdraw indicating that the cooling-off period starts when the contract is concluded, the exclusion of rules regarding price in case of gratuitous digital content contracts, and the introduction of a right to make a limited number of private copies, subject to express derogation by the trader. Furthermore, it is suggested that deviations from copyright law, infringement of privacy rights and bundling provisions be deemed or presumed to be unfair. Specific recommendations are made regarding the content and form in which pre-contractual information must be made available to the consumer. Finally, specific provisions regarding the protection of minors are introduced

P. Waters, N. Westpalm van Hoorn en P.Wisse, Interoperabel Nederland, Rijksoverheid november 2011.

Met voorwoord van @NeelieKroes. Interoperabiliteit laat zich niet begrenzen. De schaal voor informatieverkeer is de hele maatschappij, met zelfs internationaal bereik. De aanduiding elektronische overheid, bijvoorbeeld, is in dat opzicht alweer misleidend. Voor infrastructuur tellen niet primair de behoeften van overheidsinstellingen. Dat gelden ze voor fysieke wegen, bruggen, tunnels enzovoort tot en met verkeersregels evenmin.
Het draait om Interoperabel Nederland.

Ook voor informatieverkeer moeten we het perspectief eens proberen òm te draaien, een zetje in de maatschappelijke richting. Visie op onze samenleving verdient voorrang, met daarná pas opmerkingen wat er eventueel uit volgt voor zgn. interoperabiliteit en standaardisatie.

E. Angaud-Gaur, H. 5 Auteursrecht op internet: waarom moeilijk doen als het makkelijk kan?, Ntb.net.

Er worden, zowel nationaal als internationaal, veel discussies gevoerd over auteursrechten op het internet. Zijn ze wel te handhaven? En moet het auteursrecht ten behoeve van het internet niet drastisch worden aangepast? Het bijzondere is dat de wetgever nu juist voor het internet regels heeft gesteld die afwijken van de regels in de aloude (offline) wereld om ons heen. Aloude regels die over het algemeen heel goed werken en handhaafbaar blijken. Weinig mensen weten dit.

Laat ik als voorbeeld in grote lijnen het traditionele praktische auteursrechtelijke kader rond muziekgebruik schetsen. (Geen willekeurig voorbeeld uiteraard; muziek was de eerste cultuurvorm die nadrukkelijk en grootschalig met internetverspreiding en piraterij te maken kreeg; van die ervaring valt voor de journalistiek, maar ook voor bijvoorbeeld boeken en films veel te leren). Hoe is de vergoeding voor muziekgebruik over het algemeen geregeld?

J. Seignette, Noot bij Vrzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 22 maart 2011 (Premier League/MyP2P), gepubliceerd in IER 2011/44.

Zie voor het vonnis IEF 9487. (...) Hier wringt dat wij geen uitgewerkt systeem hebben van mede-openbaarmaking. De gedachte dat meerdere partijen in meerdere of mindere mate direct aansprakelijk kunnen zijn voor een openbaarmaking lijkt door de rechtspraak uit de weg te worden gegaan. De faciliteringsjurisprudentie biedt de rechter hier een uitweg om de rechthebbende toch niet met lege handen naar huis te sturen. In Shareconnector overwoog het Amsterdamse Hof zonder verdere motivering dat de feiten geen steun boden om mede-openbaarmaking door bittorrent provider Shareconnector en de peers aan te nemen. In FTD/Eyeworks overwoog het Haagse Hof dat de figuur van medeopenbaarmaking mogelijkerwijs valt af te leiden uit artikel 31 Aw in verbinding met artikel 47 Sr en artikel 6:162 BW, waarvoor dan aldus het Hof in ieder geval vereist is een nauwe en bewuste samenwerking tussen FTD en de andere medeopenbaarmaker(s). Daarmee legt het Hof de lat hoog. En wellicht hoger dan vanuit civielrechtelijk opzicht gerechtvaardigd is.

IEF 10553

Toelaten van vormen van reclame

HvJ EU 24 november 2011, zaak C-281/09 (Europese Commissie tegen Koninkrijk Spanje/VK)

Reclamespots. Mediarecht. Televisieomroep wordt door Spanje toegelaten voor bepaalde vormen van reclame de maximumgrens van 20% zendtijd per klokuur te overschrijden: niet-nakoming Richtlijn 89/552/EG.

Door toe te laten dat op de Spaanse televisiezenders de zendtijd voor bepaalde vormen van reclame, zoals reportages voor reclamedoeleinden, telepromotiespots, sponsoring-advertentiespots en microreclameadvertenties, de maximumgrens overschrijdt van 20 % van de zendtijd per klokuur die is vastgesteld bij artikel 18, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 3, lid 2, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

IEF 10552

Hervatten van een dialoog

Met dank aan Hester Wijminga, Stichting de Thuiskopie.

Eurocommissaris Barnier heeft António Vitorino als mediator benoemd om de gesprekken tussen Thuiskopie rechthebbenden en de consumentenelektronica industrie te herstarten. In mei 2011 heeft Barnier zijn strategie voor intellectuele-eigendomsrechten bekend gemaakt. "Er zullen geen investeringen in innovatie plaatsvinden als de rechten niet worden beschermd. Daartegenover staat dat consumenten en gebruikers toegang moeten hebben tot culturele inhoud, zoals onlinemuziek, opdat zowel nieuwe bedrijfsmodellen als culturele diversiteit kunnen gedijen. Met ons initiatief van vandaag streven wij er dan ook naar voor alle IER een juist evenwicht tussen deze beide doelstellingen tot stand te brengen. “

Onderdeel van de IPR strategie is het hervatten van een dialoog tussen belanghebbenden over de Thuiskopie systemen in Europa. Doel is bepaalde aspecten van de diverse regelingen te harmoniseren.De gesprekken zouden moeten leiden tot overeenstemming tussen partijen over de wijze waarop de grensoverschrijdende aspecten van de Thuiskopieregelingen, de methodologie van de vaststelling van tarieven en de administratieve afhandeling van Thuiskopievergoedingen geharmoniseerd kunnen worden opdat zij beter aansluiten bij de Interne markt. De Europese Commissie heeft het streven in 2012 met wetgeving te komen op het terrein van de Thuiskopie-exceptie.

Bronvermelding: hier.

IEF 10551

Geen filtersysteem voor ISPs

HvJ EU 24 november 2011, zaak C-70/10 (Scarlet Extended NV tegen SABAM) - persbericht

Informatiemaatschappij. Auteursrecht. Internet. ‚Peer-to-peer’-programma’s. Internetproviders. Invoering van systeem waarbij elektronische communicatie wordt gefilterd om met auteursrechten strijdige uitwisseling van bestanden te voorkomen. Het Hof spreekt zich duidelijk uit dat er geen algemene verplichting van toezicht op doorgegeven informatie is. Richtlijnen staan eraan in de weg staan dat een internetprovider door de rechter wordt gelast een filtersysteem in te voeren.

Vragen: 1) Staan de richtlijnen 2001/29 en 2004/48, junctis de richtlijnen 95/46, 2000/31 en 2002/58, mede beschouwd in het licht van de artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de lidstaten toe om een nationale rechter die wordt aangezocht in een bodemprocedure, enkel op de grondslag van een wettelijke bepaling inhoudend dat ‚zij [de nationale rechters] [...] eveneens een bevel tot staking [kunnen] uitvaardigen tegenover tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht of op een naburig recht te plegen’, de bevoegdheid te verlenen een internetprovider te bevelen om ten aanzien van al zijn klanten, in abstracto en als preventieve maatregel, op zijn kosten en zonder beperking in de tijd, een systeem toe te passen voor het filteren van alle onder andere via ‚peer-to-peer’-programma’s in‑ en uitgaande elektronische communicatie, teneinde te kunnen vaststellen of op zijn netwerk elektronische bestanden in omloop zijn die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarvan de verzoeker beweert de auteursrechthebbende te zijn, en vervolgens de uitwisseling ervan te blokkeren, hetzij bij de opvraging, hetzij bij de verzending ervan?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verplichten deze richtlijnen dan de nationale rechter die wordt verzocht om een bevel uit te vaardigen tegen een tussenpersoon waarvan de diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een auteursrecht te maken, toepassing te geven aan het beginsel van evenredigheid, wanneer deze rechter zich dient uit te spreken over de doeltreffendheid en de afschrikkende werking van de verzochte maatregel?”

Antwoord:
De richtlijnen (...) samen gelezen en uitgelegd tegen de achtergrond van de vereisten die voortvloeien uit de bescherming van de toepasselijke grondrechten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een internetprovider door de rechter wordt gelast een filtersysteem in te voeren
–        voor alle elektronische communicatie via zijn diensten, met name door het gebruik van „peer-to-peer”-programma’s;
–        dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast;
–        dat preventief werkt;
–        dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en
–        dat geen beperking in de tijd kent,
dat in staat is om op het netwerk van deze provider het verkeer van elektronische bestanden die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarop de verzoeker intellectuele-eigendomsrechten zou hebben, te identificeren, om de overbrenging van bestanden waarvan de uitwisseling het auteursrecht schendt, te blokkeren.

Op andere blogs:
IViR (Gezamenlijke noot onder Hof van Justitie EU 24 november 2011, C-70/10 (Scarlet Extended NV/SABAM) en Hof van Justitie EU 16 februari 2012, C-360/10 (SABAM/Netlog NV))
JIPLP (ISPs cannot be ordered to adopt general and preventive filtering systems)
MediaForum / IViR (annotatie)
NTER / IViR ((Fast)food for thoughts: de uitspraak van het Hof van Justitie in de Scarlet/Sabam-zaak)

IEF 10550

Publiek dat niet aanwezig is op de plaats

HvJ EU 24 november 2011, Zaak C-283/10 (Circul Globus Bucureşti)

Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3 – Begrip ‚mededeling van een werk aan op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek’ – Mededeling van muziekwerken aan publiek zonder aan orgaan voor collectief beheer van auteursrechten desbetreffende vergoeding te betalen – Met auteurs van werken gesloten overeenkomsten tot overdracht van aan auteursrecht verbonden vermogensrechten – Werkingssfeer van richtlijn 2001/29.

Vragen
1) Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 [...] aldus worden uitgelegd dat onder ‚mededeling aan het publiek’ wordt verstaan:
a)      uitsluitend de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, of
b) ook elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk?
2) Ingeval de eerste vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord, betekent dit dan dat de sub b genoemde rechtstreekse mededelingen van werken aan het publiek niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen of geen mededeling van een werk aan het publiek vormen, maar openbare opvoeringen en/of uitvoeringen van een werk in de zin van artikel 11, lid 1, sub 1°, van de Conventie van Bern [...] zijn?
3) Ingeval de eerste vraag, sub b, bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 3, lid 1, van [...] richtlijn [2001/29] dan toe dat de lidstaten het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek, ongeacht de wijze van mededeling, bij wet aan een regeling van verplicht collectief beheer onderwerpen, ook wanneer dat recht individueel kan worden beheerd en door de auteurs daadwerkelijk op die wijze wordt beheerd, zonder de auteurs de mogelijkheid te bieden hun werken van het collectieve beheer uit te sluiten?

Antwoord: Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.

VanDiepen (Noot Kamiel Koelman bij HvJ EU 24 november 2011, zaak C-283/10 (Circus Globus))

IEF 10548

e-Curia, elekronische processtukken indienen

Uit 't perscommuniqué nr. 125/11. Het Hof van Justitie van de Europese Unie neemt een applicatie met de naam „e-Curia” in gebruik, waarmee de processtukken uitsluitend langs elektronische weg kunnen worden neergelegd en in ontvangst genomen.

e-Curia is een nieuwe kosteloze dienst, die bestemd is voor de vertegenwoordigers van partijen voor de drie rechterlijke instanties waaruit het Hof van Justitie van de Europese Unie bestaat. Vanaf nu kunnen alle processtukken met behulp van deze beveiligde applicatie langs elektronische weg met de griffies van de rechterlijke instanties worden uitgewisseld. De advocaten en de gemachtigden van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie die van deze applicatie gebruik maken, zullen de processtukken niet langer in „papieren” formaat hoeven toe te zenden en zullen ook worden vrijgesteld van de verplichting om voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van deze stukken over te leggen.

Met de applicatie e-Curia wordt uitdrukking gegeven aan de wens van de instelling om het potentieel van de informatietechnologie zoveel mogelijk te gebruiken, om zo haar rendement in het belang van de justitiabele te verhogen.

Om van e-Curia gebruik te kunnen maken, kunnen belanghebbenden verzoeken om een account aan te maken met behulp van het formulier voor het verzoek om toegang: https://curia.europa.eu/e-Curia .

IEF 10547

Toewijzing van een deelbedrag

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 16 november 2011, UX EXPL 10-21066 (Cozzmoss B.V. tegen ANBO)

Met dank aan Stance Willems, Bingh advocaten.

Cozzmoss zaak. Auteursrecht. Een aantal artikelen van Volkskrant staan mét bronvermelding op website van ANBO, deze zijn na sommatie direct verwijderd en verwijderd gehouden. Geen belang bij verbod tot onthouding van verdere auteursrechtinbreuken, nu artikelen zijn verwijderd. Er is toerekenbaar onrechtmatig gehandeld, schadevergoeding á €2.204,82 en gedingkosten worden gecompenseerd.

Juistheid van administratiekosten staat niet vast en de kosten ex 1019h Rv zien slechts op gedingkosten, niet op de buitengerechtelijke kosten. Voor de toewijzing van een deelbedrag in verband met laatstgenoemde post bestaat geen grond, omdat deze door Cozzmoss niet zijn gespecificeerd.

4.8. Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ kan in dit geval geen betenis worden toegekend, nu Anbo daar niet aan is gebonden en omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet mag worden aangenomen dat de in die voorwaarden genoemde vergoeding van 300% van het overeengekomen honorarium gebaseerd is op een schadeberekening.