IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3906

DNA-sequenties

aku.gifAndrás Kupecz: Toepassingsgebonden bescherming van DNA-sequenties in het licht van de biotechnologie richtlijn. Herpublicatie met uitdrukkelijke toestemming van de auteur, eerder verschenen in  BIE 2006, nr. 3. Kupecz won met dit artikel de VIE-prijs 2007 (eerder bericht: IEF 3646 (15 maart 2007)).

Uit het juryrapport: “Kupecz heeft een artikel geschreven dat een voor niet specialisten moeilijk toegankelijke materie goed te begrijpen maakt. Na een heldere inleiding over wat DNA-sequenties zijn en wat het belang van DNA-sequenties is, bespreekt Kupeez de biotechnologie richtlijn en met name de bepaling dat de industriële toepasbaarheid van een sequentie in de aanvrage dient te worden vermeld en de overweging dat een louter DNA-fragment dat geen aanwijzing voor een functie bevat, geen technische informatie bevat en dus geen octrooieerbare uitvinding vormt.“

Lees het volledige artikel hier.

IEF 3905

Geen strategische adviesraad

Kamerstuk 30868, nr. B, 1e Kamer. Wijziging van de Wet adviesstelsel Justitie in verband met de permanente instelling van de commissie auteursrecht; memorie van antwoord. O.a:

“Wanneer aan deze functionele kwalificaties is voldaan, wordt er binnen het aanwezige potentieel van kandidaat-leden uiteraard gestreefd naar een evenredige deelneming van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen.”

Lees het volledige kamerstuk hier.

IEF 3904

Auteursrechten op muziek

2k.bmpKamervragen met antwoord nr. 1337, 2e Kamer. Antwoorden van de Minister van Justitie mede namens de Minister van Onderwijs , Cultuur en Wetenschap op de kamervragen van het lid Gerkens (SP) over de auteursrechten op muziek. (Ingezonden 20 maart 2007, nr. 2060709910). O.a:

“Het rapport-Levai en de motie-Dittrich stemmen zowel qua inhoud als strekking in grote lijnen met elkaar overeen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en ik onderschrijven de inhoud en strekking daarvan. In het rapport-Levai en de motie-Dittrich staat dat de regulering van het grensoverschrijdende collectieve beheer bij voorkeur plaats dient te vinden middels een juridisch bindend instrument zoals een richtlijn. Nederland zal daarop in de raadswerkgroep auteursrecht bij de Europese Commissie blijven aandringen.  ”

Lees het volledige kamerstuk hier.

IEF 3903

Meervoudige bosseleergangen

folie.gifRechtbank Den Haag, 25 april 2007, 253070/HA ZA 05-3435. 3M Company tegen Avery Dennison Materials Nederland B.V.

Geschil over een Europees octrooi dat ziet op ‘weefsels met meervoudig reliëf’. Octrooihouder 3M Company verhandelt folieproducten, waaronder het folieproduct waarop het octrooi ziet. Daarbij gaat het om zelfklevende folieproducten voor het beplakken van bijvoorbeeld de buitenwanden van vrachtauto’s en bussen, die veelal bedrukt zijn met reclame-uitingen. Gedaagde Avery brengt onder de naam Easy Apply ook zelfklevende folieproducten op de markt. 3M is van mening dat Avery met de Easy Apply producten inbreuk maakt op het octrooi en vordert onder meer een inbreukverbod voor Nederland. In reconventie vordert Avery vernietiging van het octrooi.

De rechtbank gaat eerst in op het kennisgebied van het octrooi en de geoctrooieerde uitvinding. Het octrooi biedt een oplossing voor problemen die zich kunnen voordoen bij het behangen van een muur, waarbij moet worden vermeden dat zich plooien in het behang vormen en dat onder het behang luchtinsluitingen resteren. In de stand van de techniek wordt gebruik gemaakt van folies die zijn voorzien van een zelfklevende laag. Dit soort folies zijn vóór het aanbrengen aan de kleefzijde veelal voorzien van een schutlaag, die aan de kleefzijde kan zijn voorzien van enig profiel. Het octrooi voorziet in een oplossing voor de problemen in de stand van de techniek door te voorzien in twee of meer arbeidsgangen (in plaats van een enkele stap) om het reliëf in het schutfolie aan te brengen. Het voordeel daarvan is dat per arbeidsgang andere materialen kunnen worden toegepast.

Volgens de rechtbank is de uitvinding nieuw. Geen van de door Avery overgelegde documenten openbaart direct en ondubbelzinnig alle kenmerken van de geoctrooieerde uitvinding.  De uitvinding is ook inventief, omdat in het octrooi wordt onderkend dat alleen met meervoudige bewerking meerdere materialen kunnen worden toegepast en omdat de uitvinding het vooroordeel overwint dat de tweede bewerking het eerder aangebrachte reliëfpatroon uitwist. De door Avery genoemde combinaties van documenten brengen de vakman niet zonder inventieve arbeid tot de maatregelen van het octrooi. Ook de derde nietigheidsgrond van Avery, uitbreiding van materie, wijst de rechtbank af.

De geldigheid van het octrooi kan 3M echter in dit geval niet baten, nu volgens de rechtbank geen sprake is van inbreuk. Avery past namelijk geen meervoudige, maar een enkelvoudige bosseleergang toe. Een uitleg van het octrooi die ertoe zou leiden dat de werkwijze van Avery onder de beschermingsomvang van het octrooi zou vallen, doet volgens de rechtbank onvoldoende recht aan de redelijke rechtszekerheid voor derden na kennisneming van het octrooi.

De rechtbank ziet geen aanleiding tot een richtlijnconforme proceskostenveroordeling, aangezien de procedure is aangevangen voordat de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn was verstreken.

Lees het vonnis hier.

IEF 3901

ROW 2007

Kamerstuk 30975, nrs. 1 t/m 4, 2e Kamer. Wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 en enige andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995 van 2006 (Evaluatie 2006 Rijksoctrooiwet 1995).

Deze voorstellen tot wijziging van de ROW 1995 betreffen met name:

– het afschaffen van het 6-jarig octrooi.
– de mogelijkheid om een Engelstalige octrooiaanvraag in te kunnen dienen
– de instandhoudingstaksen zullen een jaar eerder, te weten 3 jaar na indiening van het octrooi, worden geheven.
– de rol van Octrooicentrum Nederland (hierna: OCNL) zal worden versterkt in adviesprocedures in de zin dat OCNL voortaan ook zelfstandig het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek kan betrekken in zijn advies.

Lees de Koninklijke boodschap hier, het Voorstel van rijkswet hier, de Memorie van toelichting hier en het Verslag hier.

IEF 3900

Internetpagina

stp.JPGRechtbank Breda , 25 april 2007, LJN: BA4097. Startpagina B.V. tegen Gedaagde, h.o.d.n. Multimedia Home Service.

Het begrip ‘startpagina’ duidt de kern van de diensten van beide partijen aan. ‘Startpagina.nl’ is uitsluitend beschrijvend en kan daarom niet als merk dienen. Om dezelfde reden kan  Startpagina.nl’ ook niet als handelsnaam worden gemonopoliseerd. Inburgering in het Nederlandse taalgebied niet gebleken.

Eiseres Startpagina B.V. is eigenaar van de Benelux woord- en beeldmerken ‘Startpagina.nl’ en exploiteert de een na best bezochte website van Nederland. Startpagina B.V. stelt dat gedaagde met de domeinnaam ‘Startpagina.tv’ en bijbehorende website inbreuk maakt op haar merk- en handelsnaamrechten. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee en beargumenteert zijn afwijzing van de vorderingen  o.a. met het lemma ‘startpagina’ in de Van Dale.

“4.6.1. Het Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse Taal, 14e editie vermeldt onder het woord “startpagina” de navolgende betekenissen:
1. internetpagina, website die een verzameling koppelingen naar relevante websites over een bepaald onderwerp bevat.
2. internetpagina, website die ingesteld is als openingspagina bij het opstarten van de browser
3. openingpagina van een website.

Op grond van het voorgaande staat vast dat in Nederland algemeen bekend is dat het woord startpagina onder meer betekent: een internetpagina, website die een verzameling koppelingen naar relevante websites over een bepaald onderwerp bevat. Dat eiseres de hiervoor genoemde betekenis zelf zou hebben ontwikkeld is niet aannemelijk.

(…) De conclusie luidt dan ook dat het woord startpagina als uitsluitend beschrijvend moet worden aangemerkt voor alledrie de betekenissen die het woord startpagina volgens het Van Dale woordenboek heeft. Door een dergelijk woord te monopoliseren via een merkrecht zouden derden worden verhinderd een website met linkverzamelingen met het in de gangbare taal gebruikelijke woord “startpagina”aan te duiden. “

“4.6.2. Door eiseres is wel betoogd dat het merk door inburgering onderscheidend vermogen zou hebben verkregen doch daarvan is evenmin sprake. (…) wegens het volledig ontbreken van onderscheidend vermogen “ab initio”, (mag) de eis worden gesteld dat ook buiten Nederland in het Nederlands taalgebied (in Vlaanderen) het merk is ingeburgerd. Dit is niet gebleken, nu eiseres geen gegevens heeft overgelegd die aannemelijk maken dat het in aanmerking komend publiek in het Nederlands taalgebied als gevolg van de confrontatie met de aanduiding “startpagina.nl” in eerste instantie aan de onderneming van eiseres zal denken.”

“4.6.3. Het beroep van eiseres op bescherming van het woordmerk startpagina.nl als algemeen bekend merk, dat de voorzieningenrechter begrijpt als een beroep op artikel 6bis lid 1 van het Verdrag van Parijs, kan niet slagen omdat op grond van hetgeen hiervoor onder 4.6.2. is overwogen heeft te gelden dat het woordmerk startpagina.nl niet voldoet aan de vereisten van artikel 6 quinquies B sub 2 van voormeld verdrag. “

De handelsnaamrechtelijke vordering worden op min of meer dezelfde gronden afgewezen.

“4.9.1. (…) Allereerst heeft te gelden dat de gekozen benaming voor de domeinnaam startpagina.nl gelet op het beschrijvende karakter, enkel slechts als “adres” (van de onderneming) kan worden aangemerkt en niet tevens als handelsnaam.”

“4.9.2. (…)Het woord “startpagina” fungeert op de website als een “uithangbord” van een activiteit en niet van een handelsonderneming. (…)Vooralsnog kan daarom slechts worden geconcludeerd dat gebleken is van zeer marginaal gebruik om door te dringen bij het publiek als gebruik als handelsnaam. De voorzieningenrechter oordeelt deze wijze van presenteren ternauwernood – nog juist - voldoende. “

“4.9.3. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de naam “startpagina” te weinig onderscheidende kracht heeft om als handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet aangemerkt te kunnen worden, nu deze naam, zoals hiervoor beschreven, als zuiver beschrijvend dient te worden aangemerkt. Een zodanige naam als startpagina, die essentieel is voor het beschrijven van de door beide partijen aangeboden, identieke diensten, mag niet door één partij geclaimd worden, aangezien het ondernemingen, die al dan niet via een website een startpagina aanbieden, dient vrij te staan zich te bedienen van het woord startpagina. Zij hebben een groot belang om dat woord, dat immers de kern van hun diensten aanduidt, te mogen gebruiken.”

Eiseres ziet haar vordering afgewezen en wordt veroordeeld in de richtlijnconforme proceskosten van 7.801,00 euro.

Lees het vonnis hier.

IEF 3899

A well coordinated text is feasible

verkade.JPGKorte speech D.W.F. Verkade ter gelegenheid van een “conference dedicated to the 15th anniversary of establishment of the arbitration courts system of the Russian Federation and of  the private law research center under the president of the Russian Federation, Moscow, April 25, 2007.” 

Het congres stond in het teken van het nu volledig in werking getreden nieuwe Russische Burgerlijk Wetboek (waarbij Nederland met haar nieuwe BW van 1992 een belangrijke klankbordfunctie kon vervullen). Het gehele Russische nieuwe BW is in 15 jaar tijd gereed gekomen: Boek IV, over IE, was het laatste boek en trad dit jaar in werking. Verkade benadrukt het belang van een codificatie van het IE-recht in het Burgerlijk Wetboek en verwijst daarbij naar het ooit geplande Nederlandse IEForum en het uiteindelijk gerealiseerde IEForum.

 “Mr. Chairman, Dear Professor Makovskiy,

 May I first express my gratitude for having been invited to attend this magnificent conference. On behalf also of several colleagues from The Netherlands who have been involved in dialogue with the drafters of the Russian Civil Code, I would like also to express our congratulations to the organizers of this conference on the occasion of the 15th Anniversaries of both the Supreme Arbitration Court of the Russian Federation, and the Private Law Research Center under the President of the Russian Federation. And also: on the achievement of Part IV of the new Civil Code.

Between the Dutch jurists who have been invited to exchange ideas on the various Parts of the Civil Code, I am a modest member. Professor Ferry Feldbrugge, Judge Dr Wouter Snijders, and others, have been far more involved than I. I render to you their greetings and congratulations, and the same from the part of the Center for International Legal Cooperation (CILC), that implemented the Dutch-Russian cooperation programs together with the Moscow Private Law Research Centre.

My involvement has been restricted to Part IV, the Intellectual property part of your Civil Code. It was a great honour and a big pleasure to me, to be invited to discuss with the Russian scholars on three occasions during the past 10 years.

I would like to stress my threefold admiration for your Part IV.

First, of course, the fact that a modern legislation on intellectual property rights in a very broad sense has been enacted indeed. Part IV reflects of course the many international Treaties in this field.

Second, the fact that it has been incorporated in the Civil Code, and not in separate statutes. Although one might think that it would make no difference to have the same specific rules enacted either in separate statues or in the Civil Code, there are important differences indeed. Unlike the major part of other legislations in the world, your country has stressed the quality of intellectual property rights as a part of private individual rights – rights in non tangibles - by implementing them in the Civil Code. And, more important, your Civil Code has stressed the potential applicability of general principles of civil law on these rights, as far as the specific IP-rules in the Code do not indicate the contrary.

Third: By incorporating them in the Civil Code, at the same time the rules on intellectual property have been brought narrower to each other the rules on Patents, on Copyright and neighbouring rights, trade marks, etc. Of course there are big differences between patent rights, copyrights, trade mark rights, etc. However, many aspects of these rights can be organized in common rules for the separate IP rights, and, if this is possible, should be ruled in common rules. In the major part of other legislations in the world, with separate statutes for the various IP rights, this feature has been forgotten. Your Part IV, starting with Chapter 69, clearly shows that a well coordinated text is feasible and that intellectual property rights have sufficient features in common to make such a coordination fruitful. And, back to my 2nd point of admiration: It was certainly wise to transfer the whole matter to the Civil Code, withdrawing it from the eventual influence of different ministries, who might have difficulties to come to a common solution, as practise in so many other countries shows: including my own country.  

As said, Chapter 69 of part IV shows that it is possible indeed to formulate general provisions on those rights, for instance as part of the patrimonium of the owner, transfer, pledge, succession, arrest and on the enforcement of those rights. Separate laws on intellectual property rights in practice often lead to unnecessary differences between provisions in fact regulating the same problem, causing confusion.

Your Part IV, chapter 69, has found elegant solutions for formulating general rules which apply on all or most intellectual property rights. Two examples more are: the provisions on  the different kinds of licenses, and those on personal non property rights, which are in the Russian system extended beyond the area of copyright.

Part IV of your Civil Code strikes a beautiful balance between the concept of these rights as a part of private law in general and their special nature, linked to their international aspect. During its finalization in 2006, is has drawn immediately the attention in Germany. The German Association for Intellectual Property happened to discuss the desirability of a General Part, your chapter 69, in May 2006, at its annual Conference.

Your Part IV and particularly your Chapter 69 have achieved what has been approached, as of 1956, in The Netherlands, but thus far, 50 years later, still without result. It should have been our ‘Book 9’, but it is still under construction. Perhaps your Russian Federation achievement may cause new inspiration in The Netherlands, like it did in Germany.

Coming to the end of my comment, it is both funny and important to tell you that nevertheless some ‘Book 9’ is existent in The Netherlands, as of 2004. However, it is not a part of the Civil Code, but a website: www.IEForum.nl. It is a wonderful website. It is unofficial, it is sponsored by law firms, and supported also by University Professors and Governmental people. However: independent. Every professional in IP matters is reading it if not every day, at least once a week. Many professionals, including judges, are contributing to it, week in week out. All news on important court decisions, legislative steps in our country and at the EU-level are reported daily, preceded by witty introductions and nice illustrating artwork. It is great! You cannot read Dutch, but you can see the format and enjoy the illustrations, so link in to www.ie-forum.nl. I wish you to have a similar www.Part4.ru soon.

Thank you for your kind attention !”

IEF 3898

Met droge ogen (2)

travatan.gifHvJ EG, 26 april 2007, C-412/05 P. Alcon tegen OHIM/Biofarma

Oppositiezaak tussen geneesmiddelmerken. Verwarring bij beroepsbeoefenaren of eindverbruikers.

Alcon vraagt het gemeenschapsmerk TRAVATAN aan voor farmaceutische oogheelkundige producten. Biofarma stelt met succes oppositie in op basis van haar Italiaanse merkinschrijving uit 1986, woordmerk TRIVASTAN voor o.a. farmaceutische producten. Biofarma kan aantonen dat zij het merk gebruikte voor een specifiek farmaceutisch product voor vasculaire oogaandoeningen.

Na de Board of Appeal en het GvEA oordeelt ook het Hof dat gevaar voor verwarring tussen beide merken bestaat en wijst het beroep van Alcon af.

Alcon voert in haar beroepsschrift met name aan het Gerecht een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd doordat het heeft nagelaten vast de stellen dat de eindverbruikers geen keuze maken bij de aankoop van een waar die op doktersrecept wordt afgeleverd. Het Gerecht had de definitie van het publiek moeten beperken tot beroepsbeoefenaren uit de gezondheidssector, te weten artsen en apothekers, en had voor de beoordeling van het verwarringsgevaar geen rekening mogen houden met de eindverbruikers.

Het Hof is het hier niet mee eens:

“Anders dan rekwirante aanvoert, sluit het feit dat tussenpersonen, zoals deze beroepsbeoefenaren uit de gezondheidssector, invloed kunnen hebben op of zelfs beslissend kunnen zijn voor de keuze van de eindverbruikers, evenwel op zich niet uit dat verwarring kan ontstaan bij deze consumenten met betrekking tot de herkomst van de betrokken waren.”(57)

“Aangezien het Gerecht in punt 49 van het bestreden arrest in het kader van zijn soevereine beoordeling van de feiten heeft vastgesteld dat de betrokken waren in apotheken aan eindverbruikers worden verkocht, mocht het immers daaruit afleiden dat, zelfs indien tussenpersonen invloed hebben op of beslissend zijn voor de keuze van deze waren, een dergelijk verwarringsgevaar ook bestaat bij deze consumenten, aangezien zij met deze waren kunnen worden geconfronteerd, zij het tijdens aankopen die voor elk van deze waren afzonderlijk genomen op onderscheiden tijdstippen plaatsvinden.” (58)

“Aangezien vaststaat dat het volledige afzetproces van de betrokken waren is gericht op de aankoop ervan door de eindverbruikers, kon het Gerecht voorts op goede gronden oordelen dat de rol van de tussenpersonen – ook al betreft het beroepsbeoefenaren uit de gezondheidssector waarvan de tussenkomst is vereist vóór de verkoop van deze waren aan de eindverbruikers – gedeeltelijk moet worden afgewogen tegen het mogelijke hoge aandachtsniveau van deze consumenten bij het voorschrijven van deze waren, aangezien het farmaceutische producten betreft, en dus tegen de mogelijkheden van deze consumenten om die beroepsbeoefenaren rekening te doen houden met hun perceptie van de betrokken merken, en in het bijzonder met hun wensen of voorkeuren. “(61)

“Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat wanneer de waren of diensten waarvoor een inschrijving wordt aangevraagd, bestemd zijn voor alle consumenten, moet worden aangenomen dat het relevante publiek bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument” (62)

Wel constateert het Hof dat het Gerecht enigszins ontoereikend heeft gemotiveerd, maar heel erg is dat niet:

“Deze ontoereikende motivering is evenwel niet van dien aard, dat zij het bestreden arrest ongeldig maakt. Aangezien het Gerecht in het kader van zijn soevereine beoordeling van de feiten in de punten 56 tot en met 75 van het bestreden arrest heeft geconcludeerd dat de betrokken waren zeer soortgelijk zijn en de betrokken tekens visueel en fonetisch overeenstemmen voor het deel van het relevante publiek bestaande uit eindverbruikers, kon het immers, zonder de strekking van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 te miskennen, in de punten 76 en 80 van dat arrest daaruit afleiden dat er gevaar voor verwarring van deze tekens bestond in de zin van die bepaling.” (99)

Lees het arrest hier. Eerder bericht + arrest GvEA: IEF 966 (27 september 2005).

IEF 3897

Op straffe van lijfsdwang of dwangsom

Rechtbank Amsterdam, 25 april 2007, HA ZA 06-3272. Stichting Brein en 123 anderen tegen gedaagde (met dank aan Hanneke Holthuis, Höcker).

De rechtbank legt gedaagde een verbod tot handelen in illegale kopieen op, op straffe van lijfsdwang of dwangsom, naar keuze van BREIN.

Gedaagde is twee maal eerder (15 mei 2005 en 5 juni 2005) op een markt door BREIN aangesproken op het verhandelen van dvd's met ongeautortiseerde kopieen van werken waarop aangeslotenen bij BREIN rechthebbende zijn. Beide keren zijnn de dvd's afgestaan en heeft verdachte een Anti Piraterij Verklaring (APV) ondertekend.

Op 4 maart 2007 wordt hij voor de derde keer betrapt op het handelen in illegale cd's en dvd's met muziek, films en videogames en heeft daardoor een fors bedrag aan boetes verbeurd.

Nu gedaagde geen verweer voert, wijst de rechtbank de gevorderde geldsom toe. Het gevorderde verbod wordt eveneens toegewezen. Met betrekking tot de mogelijkheid van gijzeling, geeft de rechtbank aan dat dit slechts als uiterste middel in aanmerking komt om veroordeelden tot naleving van een opgelegd bevel of verbod te bewegen. De rechtbank vindt in de feiten aanleiding gijzeling toe te passen. Gedaagde is al twee keer eerder aangetroffen met illegale kopien en heeft al twee keer eerder een Anti Piraterij Verklaring ondertekend. Tevens had verdachte in een persoonlijk aan de rechtbank gericht schrijven toegezegd de handel in ongeautoriseerde kopieen verder na te laten.

"In die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de dreiging van een dwangsom, die naar aannemelijk is ook niet zal kunnen worden verhaald, nu ...naar zijn eigen zeggen onvermogend is, onvoldoende is om ...te bewegen zijn onrechtmatige handelingen te staken, terwijl ook geen andere, minder ingrijpende, dwangmiddleen beschikbaar zijn om dat doel te bereiken"

De rechtbank legt gedaagde een verbod tot handelen in illegale kopieen op, op straffe van lijfsdwang of dwangsom, naar keuze van BREIN

Lees het vonnis hier.

IEF 3896

Implementatie handhavingsrichtlijn

Let op: Vandaag treedt in werking de Wet van 8 maart 2007 tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Handelsnaamwet, de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten (Stb. 484), de Zaaizaaden plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195).

Lees alle wijzigingen hier nog eens na in Stb 2007, 108.