IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3347

Heffingsberichten

Nu.nl bericht dat PVDA en CDA na denken na over een (auteursrechtelijke) heffing op internetverkeer.  "We moeten realistisch zijn", aldus Van Dam, internetwoordvoerder voor de PvdA. "Het is niet fijn om te horen voor muzikanten, maar het is een verloren strijd om kopiëren op internet tegen te gaan", zegt Van Dam.

Om de muzikanten en auteurs tegemoet te komen, ziet Van Dam een mogelijkheid om heffingen te leggen op internetverkeer. "De Kamer was tegen heffingen op MP3-spelers terwijl er ook beveiligingen zijn", aldus Van Dam. (..)Van Dam vindt het logischer om dan heffingen te leggen op internetverkeer, dan op producten. (…) De cultuurwoordvoerder van de CDA-fractie erkent dat de bescherming van auteursrecht een ingewikkeld onderwerp is. "Het is moeilijk om daar de vinger achter te krijgen. De technologie gaat heel snel."

Lees hier meer.

IEF 3346

Enige wijzigingen

Recentelijk zijn enige wijzigingen in de tekst van het Protocol van Madrid en de Common Regulations door het WIPO aangenomen. Bepaalde wijzigingen (artikel 5 Protocol en Rule 1 en 39 van de Common Regulations) zijn van kracht sinds 3 oktober 2006. De overige wijzigingen zullen ingaan per 1 april 2007. Hieronder volgt een beknopt overzicht (met dank aan Marjoleine van Marrelo, Novagraaf) van de wijzigingen en de gevolgen daarvan.

Refusal and Invalidation of Effects of International Registration in respect of certain Contracting Parties

Artikel 5 lid 2 onder c, ii:

De wijziging van dit artikel heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel 5 lid 2 onder e:

Ter nadere uitleg van dit artikel is een voetnoot vastgesteld. Hoewel het artikel een periode van 10 jaar noemt waarna de Vergadering het 'Refusal en Invalidation Systeem' zal herzien, moet het artikel zo worden uitgelegd dat de Vergadering het systeem op ieder moment onder de loep mag nemen en - indien aan de stembepaling wordt voldaan - mag wijzigen.

Common Regulations

Rule 1 Abreviated Expressions

De definitie van Rule 1 xxvibis (Contracting Party of the holder) is aangepast en houdt nu ook rekening met de mogelijkheid dat nieuwe staten (bijvoorbeeld Montenegro of Servië) zich gebonden achten aan de rechten en verplichtingen die rusten op de lidstaten waarvan zij eerder deel uitmaakte.

Rule 3 Representation before the International Bureau

Na invoering van de nieuwe regel bestaan er geen verplichtingen meer voor wat betreft het adres van de gemachtigde. De gemachtigde hoeft met name niet langer gevestigd te zijn in een lidstaat.

Rule 19 t/m 21 Date of recording of Certain Communications

De aangepaste regels geven duidelijk weer vanaf welk moment het Internationale Bureau de betreffende informatie (Invalidations; Restrictions of the Holders Right of Disposal; Licenses en Replacement of a National or Regional Registration) als in haar register verwerkt beschouwt. Voor alle regels geldt dat daarvoor de datum van ontvangst door het Internationale Bureau wordt aangehouden.

Rule 20 (3) Communication to the Office of the Contracting Party of the Holder of the Fact of the recording of a Registration

Het gewijzigde lid 3 bepaalt dat een communicatie betreffende de opname in het Internationale Register van een 'Restriction of the Holders Right of Disposal' ook moet worden gestuurd naar het nationale bureau van de 'Contracting Party of the Holder'. Volgens de huidige tekst moet dit slechts indien dit bureau het bureau is dat verzocht de beperking aan te tekenen.

Rule 21 Replacement

In aanvulling op de informatie die al mocht worden verstuurd (het IR registratienummer; de waren en diensten en de depot- en registratiedatum) is het nu ook toegestaan informatie met betrekking tot andere rechten die zijn verkregen door het in de plaats treden van een nationaal of regionaal recht, naar het Internationale Bureau te sturen.

Rule 28 (2) Corrections

Een aanpassing in het Internationale Register moet door het Internationale Bureau niet alleen worden gemeld aan de nationale bureaus van de lidstaten waar de aanpassing effect zal sorteren, maar tevens aan het nationale bureau van de lidstaat die om deze aanpassing heeft verzocht.

Rule 32 (3) Paper Form of the Yearly Index

Subparagraaf 32 is verwijderd. Naar aanleiding daarvan hoeft het Internationale Bureau niet langer jaarlijks een overzicht in de Gazette te publiceren van alle ingeschreven merkhouders.

Rule 39 Continuation of Effects of International Registrations in Certain Successor States

Deze regel bevat een procedure voor de voortzetting van de werking van een IR in nieuwe staten die eerder deel uit maakte van bestaande lidstaten. Deze regel is niet van toepassing op Rusland en (andere) staten die aangeven in de plaats te treden van een andere lidstaat (en dus de rechten en verplichtingen van die lidstaat overnemen).

De volledige (Engelse) tekst van de gewijzigde artikelen is hier na te lezen.

IEF 3345

Een overeenkomst

Rechtbank Amsterdam, 25 januari 2007, KG ZA 06-2262  PEE/MV.  X  tegen C. en tegen Y & G..  (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Geschil over een Benelux-merkregistratie. Na productontwikkeling, merkregistratie, licentie, relatiebreuk, overdracht, overlijden en vererven is het onduidelijk wie er eigenlijk beschikkingsbevoegd was en is met betrekking tot het merk. De rechtbank stelt dat een nader onderzoek naar de feiten nodig is en dat het kort geding zich daarvoor niet leent. De vorderingen worden afgewezen, waarbij de volgende overweging van de rechtbank relevant is voor de IE-praktijk:

 “Er is geen aanleiding X te veroordelen in de reëel gemaakte proceskosten (conform Richtlijn 2004/48/EG). zoals betoogd door de raadsman van C. De richtlijn richt zich op geschillen over intellectuele eigendom, terwijl er in het onderhavige geval in feite een geschil is over het tot stand komen van een overeenkomst. Derhalve dient over de kosten niet anders te worden geoordeeld dan gebruikelijk in geschillen die een overeenkomst betreffen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3344

Kleurende domeinnamen

Gerechtshof Amsterdam, 19 oktober 2006 (publicatie rechtspraak.nl 25 januari 2006), LJN: AZ6080. Industriële Handelsonderneming Quickprint B.V. tegen X, h.od.n. Drukkerij De Letter,

Handelsnaam- en domeinnaamgeschil. Geen regionale beperking, domeinnaam is adres, maar kan “kleuren” tot handelsnaam.

Eiser, de Industriële Handelsonderneming Quickprint B.V,  gebruikt sinds 1986 ook de verkorte handelsnamen “Drukkerij Quickprint” en “Quickprint”. X, die handelt onder de naam Drukkerij De Letter heeft in 1998 de domeinnaam www.quickprint.nl doen registreren en gebruikt deze voor de website van de drukkerij. Quickprint B.V. heeft in 2004 de domeinnaam www.drukkerijquickprint.nl laten registreren en gebruikt deze ook voor de website van haar drukkerij

Quickprint B.V. stelt dat het gebruik door X van de domeinnaam www.quickprint.nl inbreuk maakt op haar handelsnaamrechten. De Rechtbank Alkmaar heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank vond niet dat er sprake was van inbreuk op de handelsnaamrechten van Quickprint, omdat het bestanddeel “quickprint” in de loop der jaren in belangrijke mate aan onderscheidende kracht heeft ingeboet en in feite thans als beschrijvend moet worden aangemerkt, waardoor geen gevaar voor verwarring bij het publiek is te duchten. Bovendien zou een een domeinnaam slechts moeten worden aangemerkt als adres, respectievelijk vindplaats op internet, waarbij de eerste inschrijver vóór een latere gaat tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, waarvan in dit geval niet is gebleken. Het hof oordeelt anders.

Anders dan de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de aanduiding “quickprint”, als (deel van een) handelsnaam weliswaar zekere beschrijvende kwaliteiten heeft met betrekking tot onder die naam uitgevoerde drukkerijactiviteiten en dus als zwak onderscheidend moet worden aangemerkt en daarom een beperkte bescherming geniet maar dat dit niet meebrengt dat die aanduiding iedere onderscheidende kracht als handelsnaam(bestanddeel) ontbeert.

In de door Quickprint B.V. gebruikte handelsnamen is het bestanddeel “quickprint” het kenmerkende bestanddeel en het is juist dát bestanddeel dat ook X, naar hij heeft erkend  en zoals ook uit zijn gebruik op de website blijkt, als (tweede) handelsnaam gebruikt voor (een onderdeel van) zijn drukkerijactiviteiten, naast de handelsnaam Drukkerij de Letter Bij een dergelijk gebruik door X voor activiteiten in dezelfde branche als Quickprint moet rekening gehouden worden met het gevaar dat het publiek beide ondernemingen zal verwarren.

Het oordeel dat het gebruik door X van de handelsnaam Quickprint verwarringwekkend is wordt niet anders doordat nog enkele andere drukkerijondernemingen gebruik maken van de aanduiding “quickprint” als onderdeel van hun handelsnaam, omdat dát gebruik steeds geschiedt tezamen met een duidelijk afwijkende andere naam of aanduiding, zodat daarom geen verwarring bij het publiek zal ontstaan. Die verwarring bij het publiek is naar het oordeel van het hof wél te duchten bij X gebruik van de handelsnaam “quickprint” zonder meer.

Nu beide partijen zich in ieder geval via internet richten op klanten in het gehele Nederlandse taalgebied wordt het verwarringsgevaar ook niet verminderd door het feit dat partijen in verschillende plaatsen zijn gevestigd.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in beginsel een domeinnaam niet meer of anders is dan een adres van de domeinnaamhouder. Echter, X gebruikt de aanduiding “quickprint” op zijn website niet alleen als domeinnaam, maar ook als handelsnaam voor een deel van zijn bedrijfsactiviteiten(“Quickprint is onderdeel van drukkerij De Letter”, “Wij ontvangen U graag als klant van Quickprint”). Daarmee “kleurt” hij die domeinnaam tot handelsnaam. Deze is zozeer met het gebruik van Quickprint als handelsnaam verweven dat het gebruik van die domeinnaam moet worden aangemerkt als handelsnaamgebruik.

Lees het arrest hier.

IEF 3343

Eén organisatie

Het ANP bericht dat Leo Stevens van de Commissie Stevens gisteren bij staatssecretaris Karien van Gennip van Economische Zaken heeft bepleit om “alle auteursrecht te laten innen door één organisatie met een enkele jaarlijkse rekening.”

Stevens overhandigde de CDA-bewindsvrouw zijn vierde ‘domeinrapport’. “Volgens Stevens is het niet nodig dat ondernemers te maken hebben met tal van organisaties zoals Buma/Stemra, Sena, Videma, Reprorecht, die afzonderlijk geld innen voor componisten, schrijvers, muzikanten, televisiemakers en dergelijke.” Van Gennip vertaalt de aanbevelingen van de commissie in ,,actieplannen''.

Lees hier meer (NRC).

IEF 3342

Zichtbaar doorzichtig (2)

dyson.bmpHof van Justitie EG 25 januari 2007, zaak C-321/03, Dyson tegen Registrar of Trade Marks

Merkenrecht. Prejudiciële vraag. Een transparante bak die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger is geen „teken” in de zin van artikel 2 merkenrichtlijn.

Verzoek tot uitlegging van artikel 3 lid 3 Merkenrichtlijn in het kader van een geding tussen Dyson en de Registrar of Trade Marks over de weigering van deze laatste om twee merken in te schrijven die elk bestaan uit een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger.

De High Court of Justice stelt bij de behandeling van de zaak twee prejudiciële vragen. Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen onder welke voorwaarden een teken onderscheidend vermogen kan verkrijgen in de zin van artikel 3, lid 3, van de richtlijn, wanneer – zoals in casu – de marktdeelnemer die dit teken heeft gebruikt, voor de indiening van zijn merkaanvraag een feitelijk monopolie bezat op de van dit teken voorziene waar.

De aanvraag beoogt niet de inschrijving van een merk voor een of meer specifieke vormen van een transparante verzamelbak – aangezien de vormen die in de aanvraag grafisch zijn voorgesteld, slechts voorbeelden van een dergelijke bak zijn –, maar de inschrijving van een merk voor de bak zelf. Verder staat vast dat deze merken niet een bepaalde kleur hebben, maar worden gekenmerkt door het ontbreken van een specifieke kleur en dus door transparantie, zodat de consument kan vaststellen hoeveel stof zich in de verzamelbak bevindt en kan zien wanneer deze vol is. De merkaanvraag heeft dus betrekking op alle denkbare vormen van een transparante verzamelbak die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft reeds aangevoerd dat het voorwerp van een dergelijke aanvraag geen „teken” in de zin van artikel 2 van de richtlijn is, en dat het dus niet als merk kan worden ingeschreven. Ondanks dat de prejudiciële vragen betrekking hebben op artikel 3, belet een en ander niet "dat het Hof de nationale rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht verschaft die nuttig kunnen zijn met het oog op een beslissing in de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of er in zijn vragen naar wordt verwezen." Het hof gaat aldus eerst in op artikel 2 van de richtlijn.

Het voorwerp van een aanvraag kan slechts een merk in de zin van artikel 2 van de richtlijn vormen, indien aan drie voorwaarden is voldaan. "Deze bepaling noemt weliswaar slechts twee- of driedimensionale tekens die visueel waarneembaar zijn en die dus door middel van letters of lettertekens of door een afbeelding kunnen worden voorgesteld, maar uit de tekst van zowel artikel 2 als de zevende overweging van de considerans van de richtlijn, die spreekt van een „niet-limitatieve opsomming” van tekens die een merk kunnen vormen, blijkt dat dit geen uitputtende opsomming is. Het Hof heeft derhalve reeds geoordeeld dat, hoewel artikel 2 van de richtlijn geen tekens noemt die als zodanig niet visueel kunnen worden waargenomen, zoals klanken of geuren, die tekens niet met zoveel woorden uitgesloten zijn.

Evenwel kan niet worden aanvaard dat het voorwerp van elke merkaanvraag noodzakelijkerwijs een teken in de zin van artikel 2 van de richtlijn is, omdat anders deze voorwaarde een dode letter zou worden."

De merkaanvraag in het geding heeft op algemene en abstracte wijze betrekking op alle denkbare vormen van een dergelijke verzamelbak. "Dienaangaande kan Dyson niet aanvoeren dat het voorwerp van haar merkaanvraag in het hoofdgeding visueel waarneembaar is." Het voorwerp van de aanvraag kan een veelheid aan verschillende verschijningsvormen aannemen en is het dus niet bepaald. Bovendien biedt transparantie de mogelijkheid om gebruik te maken van uiteenlopende kleuren. "Het voorwerp van de merkaanvraag die in het hoofdgeding aan de orde is, is dus in werkelijkheid niet meer dan een eigenschap van de betrokken waar en is dus geen „teken” in de zin van artikel 2 van de richtlijn."
     
"Mitsdien moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 2 van de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat het voorwerp van een aanvraag tot inschrijving van merken zoals die welke in het hoofdgeding is ingediend, die betrekking heeft op alle denkbare vormen van een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger, geen „teken” in de zin van die bepaling is en derhalve geen merk in de zin daarvan kan vormen." Aan een uitleg van artikel 3 komt het Hof derhalve niet meer toe.

Lees het arrest hier. Lees de conclusie van AG Léger hier.

 

IEF 3341

Het wezen van speelgoed

opel.gifHvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05. prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Duitse zaak Adam Opel AG tegen Autec AG.

Merkenrecht. Gebruik merk voor schaalmodellen is geen merkgebruik.

Begin 2004 heeft Adam Opel vastgesteld dat in Duitsland een telebestuurd modelvoertuig op een schaal van 1/24 van de Opel Astra V8 Coupé werd verkocht en dat op de grille ervan, net als op het originele voertuig, het Opel-logo was aangebracht. Dat speelgoedartikel wordt vervaardigd door Autec. Adam Opel is van mening dat het gebruik van het Opel-logo op speelgoed, met name op schaalmodellen van door haar vervaardigde en gedistribueerde voertuigen een inbreuk op dat merk vormt.

Het Landgericht Nurnberg-Furth vraagt zich af of het aanbrengen van een automerk (dat tevens voor speelgoed staat ingeschreven) op het rooster van een schaalmodel inbreuk is in de zin van artikel 5 lid 1 sub a of 5 lid 2 van de Merkenrichtlijn of dat dit zou mogen onder de beperking van artikel 6 lid 1 sub b (aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, etc.). Het Hof van Justitie geeft antwoord.

Artikel 5 lid 1 sub a.

A-G Colomer had in zijn conclusie (“Die kleinen Fahrzeuge sind zur „Proustschen Madeleine“ der Erwachsenen geworden, bei denen in manchen Momenten ihre Erfahrungen als Knaben in kurzen Hosen wieder aufleben und die ihren Träumen freien Lauf lassen.“) al geoordeeld dat dergelijk gebruik geen merkgebruik was. Het merk wordt volgens Colomer op het model aangebracht om het model zo exact mogelijk te maken en niet om iets te zeggen over de herkomst van het model. Zo zal het ook door het publiek worden opgevat. Zo ook het Hof:

“23. In het hoofdgeding, waarin het betrokken merk zowel voor auto’s als voor speelgoed is ingeschreven, heeft de verwijzende rechter verduidelijkt dat het in Duitsland voor de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument van waren van speelgoedfabrikanten een gewone zaak is dat schaalmodellen werkelijk bestaande voorbeelden nabootsen en dat deze consument zelfs veel belang hecht aan totale origineelgetrouwheid, zodat hij het Opel-logo op de waren van Autec zal opvatten als een aanduiding dat het gaat om een nabootsing op verkleinde schaal van een voertuig van het merk Opel.

24. Zo de verwijzende rechter met zijn toelichting heeft willen benadrukken dat het relevante publiek het aan het Opel-logo gelijke teken op de door Autec in de handel gebrachte schaalmodellen niet waarneemt als een aanduiding dat deze waren afkomstig zijn van Adam Opel of van een met Adam Opel economisch verbonden onderneming, moet hij alsdan vaststellen dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik geen afbreuk doet aan de wezenlijke functie van het Opel-logo als voor speelgoed ingeschreven merk.

25. Het is aan de verwijzende rechter om uit te maken of, uit het oogpunt van de gemiddelde consument van speelgoed in Duitsland, het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik afbreuk doet aan de functies van het Opel-logo als voor speelgoed ingeschreven merk. Overigens heeft Adam Opel niet gesteld dat dit gebruik afbreuk doet aan andere functies van dat merk dan de wezenlijke functie ervan.”

Ander gebruik?

Ten aanzien van de toepassing van 5 lid 2 van de richtlijn stelt het Hof dat dat van toepassing is (a) wanneer het is geïmplementeerd (het is immers een facultatieve bepaling) en (b) wanneer door dat gebruik zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk als voor auto’s ingeschreven merk. Tot zover de “uitleg” van het Hof van artikel 5 lid 2.

Artikel 6 lid 1 sub b

De uitzondering van artikel 6 lid 1 sub b gaat volgens het Hof niet op:

“44. Met het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan een voor met name auto’s ingeschreven merk, op schaalmodellen van voertuigen van dat merk als getrouwe nabootsing van deze voertuigen, wordt echter niet beoogd, een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen te geven; het is slechts een element van de getrouwe nabootsing van de originele voertuigen.

45. Op de tweede vraag moet dus worden geantwoord dat, wanneer een merk met name voor auto’s is ingeschreven, het aanbrengen door een derde, zonder toestemming van de merkhouder, van een aan dat merk gelijk teken op schaalmodellen van voertuigen van dat merk om deze voertuigen getrouw na te bootsen, en het in de handel brengen van deze schaalmodellen geen gebruik vormen van een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen, in de zin van artikel 6, lid 1, sub b, van de richtlijn.”

Lees het arrest hier.

IEF 3340

Behalve bekende feiten

q5.gifKamerstuk nr. 536. Kamervragen met antwoord, 2e Kamer 2006-2007.  Antwoorden op vragen van het lid Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen) aan de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Buitenlandse Zaken over het publiceren van persoonsgegevens van rijke of bekende Nederlanders die niet willen dat deze gegevens worden gepubliceerd. (Ingezonden 9 november 2006); Antwoord

Vragen naar aanleiding van de Quote500. O.a: “Het blad Quote publiceert behalve bekende feiten, zoals wie de eigenaar is van een bepaald bedrijf, soms ook de adressen, foto’s van privé-huizen en van personen, terwijl deze personen dit uitdrukkelijk niet willen; is dit toegestaan?”

Lees alle vragen en antwoorden hier.

IEF 3339

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C-321/03. Prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Britse zaak Dyson Ltd tegen Registrar of Trade Marks.

“Artikel 2 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, dient aldus te worden uitgelegd dat het voorwerp van een aanvraag tot inschrijving van merken zoals die welke in het hoofdgeding is ingediend, die betrekking heeft op alle denkbare vormen van een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger, geen „teken” in de zin van die bepaling is en derhalve geen merk in de zin daarvan kan vormen.”

Lees het arrest hier.

- HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05. prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Duitse zaak Adam Opel AG tegen Autec AG.

“Wanneer een merk met name voor auto’s is ingeschreven, vormen het aanbrengen door een derde, zonder toestemming van de merkhouder, van een aan dat merk gelijk teken op schaalmodellen van voertuigen van dat merk om deze voertuigen getrouw na te bootsen, en het in de handel brengen van deze schaalmodellen geen gebruik van een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen, in de zin van artikel 6, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104.”

Lees het arrest hier.

IEF 3338

Kamerzetels

poes.bmpKamerstuk nr. 621,   Kamervragen met antwoord, 2e Kamer 2006-2007.  Vragen van het lid Van Oudenallen (Groep van Oudenallen) aan de minister van VROM over het gebruik en beeldrecht van het logo van de Tweede Kamer en de stoelen van de Tweede Kamer. (Ingezonden 23 november 2006); antwoord. (Nog geen opgemaakte versie beschikbaar).
 
Auteursrecht, gebruik en beeldrecht van het logo van de Tweede Kamer en de stoelen van de Tweede Kamer. Antwoorden op vragen n.a.v. een campagne van de Partij voor de Dieren (afbeelding, eerder bericht hier). De vragen luidden o.a: “Wie is de eigenaar van het beeldrecht van de stoelen waarop het logo van de Kamer afgebeeld is en waarop de Kamerleden plaatsnemen?” Wie heeft het logo, het gebouw, de stoelen en het interieur voor de huidige Tweede Kamer ontworpen? Wie is de eigenaar van het ontwerp geworden?”’en: “Moet een filmer of fotograaf die een stoel met een logo van de Kamer filmt of fotografeert betalen voor de film- of beeldrechten? Zo neen, waarom niet?”

 

Vraag 1
Deelt u de mening dat een architect of ontwerper die een bekend overheidsgebouw of het interieur mag ontwerpen van bijvoorbeeld de Kamer daardoor veel meer gratis bekendheid en publiciteit krijgt dan bij een opdracht van een ‘onbekende’ opdrachtgever? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Ja. Een opdracht tot het ontwerpen van een overheidsgebouw of van het interieur zal de bekendheid en publiciteit die aan het ontwerp gegeven wordt positief kunnen beïnvloeden. De mate van publiciteit en bekendheid zal echter ook gegenereerd worden door de omvang, de aard en de locatie van het ontworpen object alsmede door de opdrachtnemer zelf. Ook bijvoorbeeld het bestaan van (overheids-)prijzen kan de bekendheid van ontwerpers of architecten een positieve impuls geven.

Vraag 2
Wie heeft het logo, het gebouw, de stoelen en het interieur voor de huidige Tweede Kamer ontworpen? Wie is de eigenaar van het ontwerp geworden?

Antwoord
Bij (de opdracht tot) het ontwerp van het logo voor de Tweede Kamer, daterend van ver voor het ontwerp en de bouw van het huidige Tweede Kamercomplex en de inrichting daarvan, heeft het Ministerie van VROM dan wel de Rijksgebouwendienst geen betrokkenheid gehad.
De ontwerper van het gebouw en de stoelen/interieur van de huidige Tweede Kamer is Pi de Bruijn, ten tijde van de opdracht verbonden aan Van Gool De Bruijn Peereboom Voller, de rechtsvoorganger van de Architecten Cie te Amsterdam.
Ten tijde van de opdrachtverstrekking voor het ontwerp van de huidige Tweede Kamer (inclusief stoelen/interieur), waren de Algemene Regelen voor de honorering van de architect en de verdere rechtsverhouding tussen opdrachtgever en architect (AR 1971) van kracht. De AR 1971 bepalen dat onder andere alle oorspronkelijke schetsen en tekeningen eigendom blijven van de architect en dat de architect het uitsluitende recht heeft van de verwezenlijking, openbaarmaking en verveelvoudiging van zijn ontwerpen, schetsen etc.. Uiteraard blijft naast de AR 1971 de Auteurswet 1912, met daarin vervat de exploitatie- en de persoonlijkheidsrechten (artikel 1 respectievelijk artikel 25) onverminderd van kracht. Tenzij deze bepalingen niet van toepassing worden verklaard, c.q. rechten worden overgedragen dan wel afstand van de auteursrechten wordt gedaan.

Vraag 3
Wie is de eigenaar van het beeldrecht van de stoelen waarop het logo van de Kamer afgebeeld is en waarop de Kamerleden plaatsnemen?

Antwoord
Ten aanzien van het auteursrecht  op de stoelen waarop het logo van de Tweede Kamer is afgebeeld, dient in beginsel een onderscheid gemaakt te worden tussen het auteursrecht van de ontwerper van het logo en de ontwerper van de stoel. Beiden hebben een onafhankelijk auteursrecht op hun werk. Op grond van artikel 5 eerste lid Auteurswet heeft de maker van het geheel, te weten degene onder wiens leiding en toezicht het gehele werk tot stand is gebracht, in casu de ontwerper van de stoel, het auteursrecht op het geheel .
Indien geen contractuele afspraken zijn gemaakt die afwijken van het voorgaande, berust het auteursrecht c.q. het beeldrecht bij de ontwerper van de stoel.

Vraag 4
Zijn er contractuele bepalingen die voorschrijven dat deze stoelen of afbeeldingen hiervan slechts in de Kamer mogen worden gebruikt en nergens anders?

Antwoord
Het gebruik van de stoelen uitsluitend in de Tweede Kamer, vloeit feitelijk voort uit de omstandigheid dat de stoelen voor die ruimte zijn ontworpen. Het gebruik van afbeeldingen van die stoelen is van een andere orde, waarbij verwezen wordt naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 5
Moet een filmer of fotograaf die een stoel met een logo van de Kamer filmt of fotografeert betalen voor de film- of beeldrechten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
De hoofdregel is dat voor elke verveelvoudiging of openbaarmaking van een werk toestemming dient te worden gevraagd aan de maker. De maker kan aan zijn toestemming financiële voorwaarden verbinden. In beginsel vormt elke openbaarmaking en verveelvoudiging zonder dat daarvoor toestemming van de maker is verkregen een inbreuk op diens auteursrecht. Hierop bestaan echter uitzonderingen.
Eén van die uitzonderingen is artikel 16a Auteurswet:

“Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd een korte opname, weergave en mededeling ervan in het openbaar in een foto-, film-, radio- of televisiereportage voor zover zulks voor het behoorlijk weergeven van de actuele gebeurtenis welke het onderwerp der reportage uitmaakt, gerechtvaardigd is en mits, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de bron, waaronder de naam van de maker, duidelijk wordt vermeld.”

De strekking ervan is duidelijk, in het kader van een actuele reportage bestaat geen tijd om vooraf toestemming van de maker te vragen of zelfs om diens naam te vermelden. En in het licht van de actuele gebeurtenis dient de betrokken maker ook wat betreft de vergoedingsaanspraken coulant te zijn. Wanneer derhalve een debat vanuit de plenaire zaal in de Tweede Kamer op televisie wordt uitgezonden, zal de filmer geen vergoeding hoeven te betalen aan de auteursrechthebbende op de stoel met logo, indien aan de voornoemde voorwaarden is voldaan.
Een andere uitzondering op de hoofdregel is artikel 18 Auteurswet:

“Als inbreuk op het auteursrecht op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 6, of op een werk, betrekkelijk tot de bouwkunde als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 8, dat is gemaakt om permanent in openbare plaatsen te worden geplaatst, wordt niet beschouwd de verveelvoudiging of openbaarmaking van afbeeldingen van het werk zoals het zich aldaar bevindt.....”.

Indien derhalve de filmer of fotograaf een stoel van de Tweede Kamer filmt of fotografeert en de stoel op zodanige wijze in beeld brengt zoals deze zich in de Tweede Kamer bevindt, dan zal die filmer of fotograaf daarvoor niet hoeven te betalen.

Vraag 6
Is het contract met de ontwerper van de stoelen in de Kamer dusdanig opgesteld dat een kunstenaar of een vormgever deze stoelen niet mag gebruiken voor een affiche zonder toestemming van of slechts door middel van een betaling aan de eigenaar of vormgever van de stoelen (Pi de Bruijn)?

Antwoord
In beginsel geldt hier wederom de hoofdregel zoals is aangegeven bij de beantwoording van vraag 5. Ook in de gevallen waarop onderhavige vraag doelt, is geen sprake van een inbreuk op het auteursrecht en behoeft derhalve geen toestemming te worden gevraagd dan wel een vergoeding te worden betaald indien een van de uitzonderingen vervat in de Auteurswet van toepassing is. Een kunstenaar of vormgever zou zich bijvoorbeeld kunnen beroepen op artikel 18 of artikel 18 b Auteurswet indien aan de in die artikelen vervatte eisen wordt voldaan.

Vraag 7
Zijn in het contract tussen de ontwerper en opdrachtgever of eigenaar regels opgenomen die zorgen dat campagneteams tijdens verkiezingen voor de Kamer geen beeld van de Kamer of haar stoelen of delen van deze stoelen zouden mogen gebruiken voor een affiche?

Antwoord
Hier geldt hetzelfde zoals is aangegeven bij vraag 6.

Vraag 8
Kan elke verandering in het gebouw van de Kamer slechts geschieden via de oorspronkelijke architect? Met ander woorden, is men de architect geld verschuldigd en moet de architect worden betrokken bij deze veranderingen?

Antwoord
Voor aanpassingen/veranderingen aan een gebouw geldt dat een architect op grond van de Auteurswet 1912 auteursrechtelijke bescherming kan doen gelden op zijn werk. Bij aanpassingen/veranderingen aan zijn werk kan de architect zich beroepen op zijn rechten ter bescherming van zijn persoonlijke reputatie en de integriteit van zijn werk. Zo kan de architect zich, op grond van artikel 25, lid 1, onder c van de Auteurswet verzetten tegen elke wijziging in zijn werk, tenzij de wijziging van zodanige aard is dat het verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid. Op grond van artikel 25, lid 1, onder d van de Auteurswet kan de architect zich verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of goede naam. Uiteraard is het uiteindelijk aan de rechter om bij een geschil te oordelen of sprake is van een wijziging waarop de auteursrechthebbende zich in redelijkheid kan beroepen en/of sprake is van een misvorming in laatstgenoemde zin. Indien de oorspronkelijke architect niet betrokken is bij de veranderingen en deze meent dat er sprake is van een inbreuk op zijn auteursrecht kan hij herstel in de oude toestand of schadevergoeding vorderen. Het is derhalve altijd raadzaam om vooraf met de auteursrechthebbende te overleggen over voorgenomen aanpassingen aan zijn werk. Overigens is het op grond van de gedragsregels van de Bond van Nederlandse Architecten feitelijk verplicht tussen architecten onderling om vooraf collegiaal overleg te voeren.

Vraag 9
Bent u bereid een overheidsbepaling of afspraak in het leven te roepen, zoals in het bedrijfsleven gebruikelijk is, dat als men ontwerpt voor de overheid het beeldrecht afgekocht wordt zodat de overheid landelijk en plaatselijk zelf kan bepalen wat zij wil met aanpassingen? Zo neen, waarom niet? Waarom gaat de overheid niet in zee met architecten die daartoe wel bereid zijn, aangezien hiermee overheidsgeld kan worden bespaard?

Antwoord
De Auteurswet 1912 verleent aan de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst – waaronder ook logo’s en interieur kan worden begrepen, mits zij een oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen – het recht dat werk te verveelvoudigen en openbaar te maken. Artikel 2 van de Auteurswet bepaalt dat de voornoemde exploitatierechten kunnen worden overgedragen. De wet belemmert dus niet dat de overheid uitsluitend afspraken maakt met ontwerpers die bereid zijn hun auteursrecht over te dragen. Onder omstandigheden, gedacht kan worden aan eenmalig gebruik van een bepaalde auteursrechtelijk beschermde prestatie, zal de overheid er niet in zijn geïnteresseerd het auteursrecht te verwerven. Alsdan kan worden volstaan met een al dan niet exclusieve licentie (oftewel toestemming het werk – eventueel met uitsluiting van anderen – te gebruiken). Het huidige wettelijk kader biedt met andere woorden de mogelijkheid om in contracten in maatwerk te voorzien, hetgeen in de praktijk ook wordt gedaan. Door de branche zijn overigens regels betrekking hebbende op de rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en (onder meer) de architect vastgelegd in De Nieuwe Regeling (DNR) 2005. De Rijksgebouwendienst heeft een modificatie vastgelegd in de Algemene Bepalingen van de Rijksgebouwendienst voor opdrachten aan Architecten en Adviseurs (ABAA DNR) 2005. De modificaties betreffende het auteursrecht bepalen dat in afwijking van DNR 2005 de opdrachtgever de licentie en alle overige medewerking van de auteursrechthebbende verkrijgt tot alle openbaarmakings- en verveelvoudigingshandelingen in de meest ruime zin (ABAA ad artikel 46 1.1). En dat het exclusieve recht van de auteursrechthebbende vervalt om van het uitwendige en inwendige van een naar zijn ontwerp verwezenlijkt object foto’s of andere afbeeldingen te maken en deze te verveelvoudigen en openbaar te maken (ABAA ad artikel 46 3.1). Eerstgenoemde modificatie was tevens opgenomen in de voorloper van de ABAA DNR 2005, te weten in de ABAA ’97 SR (Algemene Bepalingen van de Rijksgebouwendienst voor opdrachten aan Architecten).
 
Bij het antwoord op deze vraag is mede van belang dat ten aanzien van de persoonlijkheidsrechten (artikel 25 Auteurswet) geldt dat deze rechten anders dan de exploitatierechten niet kunnen worden overgedragen (tegen betaling van een vergoeding). Wel kan de maker van een werk van bepaalde persoonlijkheidsrechten contractueel afstand doen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het recht op naamsvermelding. Van het recht om tegen misvorming, verminking of andere aantasting van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst te ageren kan door de maker geen afstand worden gedaan. Dat laat onverlet dat vernietiging van een werk onder omstandigheden wel is toegestaan, vanwege de belangen van de eigenaar van een stoffelijk exemplaar van een werk (vgl. HR 6 februari 2004, IER 2004, nr. 19, p. 102).

Hoogachtend,
de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

dr. P. Winsemius