IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2777

Ook naar Duits recht

doseren.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 19 oktober 2006, KG ZA 06/1082. Van Kempen tegen Kuipers c.s.)

Van Kempen is houder van een Europees octrooi met betrekking tot een doseerinrichting voor potgrond. Op een bedrijfsterrein in Duitsland bevinden zich zes doseerinrichtingen. Deze zijn in 2006 door Van Kempen fotografisch vastgelegd.

De doseerinrichtingen zijn eigendom van het Duitse bedrijf Emsflower GmbH. Kuipers (één van de zes gedaagden) is de enig bestuurder van dit Duitse bedrijf. Ook is Kuipers de enig bestuurder van de enig aandeelhouder van Emsflower GmbH. Van Kempen beticht Kuipers c.s. van inbreuk op zijn octrooi. Zowel Kuipers in privé alsmede de vijf gedaagden vennootschappen zijn daarvoor volgens Van Kempen aansprakelijk.

 

Ten aanzien van de bevoegdheid overweegt de Voorzieningenrechter dat het feitencomplex in elk geval door de woon- of vestigingsplaats hier te lande van eiser en gedaagden mede in Nederland is gelokaliseerd. Het inbreukmakend dan wel onrechtmatig handelen van de in Nederland wonende of gevestigde gedaagden heeft Van Kempen tot grondslag van zijn vordering gemaakt. Kuipers betwist weliswaar de deugdelijkheid van die grondslag, maar dat laat onverlet dat de rechtsmacht in beginsel wordt beoordeeld op basis van de feiten die eiser tot grondslag van zijn vordering stelt. In de stellingname van Van Kempen ligt volgens de Voorzieningenrechter besloten dat de regie ter zake van de inbreuk vanuit Nederland plaats vindt, zodat ook hier te lande sprake is van inbreukmakende handelen. De Haagse rechter is dus bevoegd

De Voorzieningenrechter oordeelt voorts dat het in deze procedure te beoordelen feitencomplex betreft de bouw van doseerinrichtingen in Duitsland en het gebruik daarvan ook in Duitsland. Zowel de bouw als het gebruik is primair toe te rekenen aan de vennootschap naar Duits recht Emsflower GmbH.

De betwisting van de geldigheid van het octrooi door Kuipers c.s. is zeer summier. Vandaar dat de Voorzieningenrechter oordeelt dat naar verwachting een Duitse rechter met toepassing van Duits recht zal aannemen dat het octrooi geldig is. De overeenstemming tussen de doseerinrichtingen en het octrooi wordt door Kuipers c.s. niet betwist. De Voorzieningenrechter gaat er derhalve voorshands vanuit dat een Duitse rechter met toepassing van Duits recht inbreuk op het octrooi zal aannemen, in elk geval door Emsflower GmbH.

Ten slotte gaat het in deze zaak nog om de vraag of de inbreuk op het octrooi ook is toe te rekenen aan Kuipers c.s. De Voorzieningenrechter vindt van niet. De dwarsverbanden tussen de gedaagden en Emsflower is niet voldoende om vereenzelviging aan te nemen. Er is in casu geen reden voor piercing the corporate veil.

Om eventueel aansprakelijkheid van hulppersonen of opzettelijk uitlokken van inbreuk aan te nemen is door Van Kempen onvoldoende gesteld.

Leeshet vonnis hier.

IEF 2776

Verbeterde smaak

invt.gifRechtbank Utrecht, 19 oktober 2006, KG ZA 06-908. E.C. Robins Switzerland GmbH tegen Nutrisense B.V.  (Met dank aan Lex Bruinhof,  Wieringa Advocaten

Robins fabriceert en verhandelt multivitamine en multiminerale preparaten (poeders), waarvan aangelengd met water non-alcoholische (sport)dranken worden gemaakt. De betreffende poeders worden aangeboden en verhandeld onder de merknaam Inovit.

De grondslag voor het gebruik van het merk Inovit was gelegen in de distributieovereenkomst van september 2004. Robins heeft deze overeenkomst bij brief van 14 maart 2005 met onmiddellijke ingang opgezegd. Nutrisense heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat deze opzegging onregelmatig is, doch zij heeft daaraan slechts de gevolgtrekking verbonden dat Robins jegens haar schadeplichtig is. Nutrisense heeft  daaraan niet de gevolgtrekking verbonden dat de opzegging door Robins niet tot beëindiging van de distributieovereenkomst heeft geleid. Het moet er dan ook voor gehouden dat de distributieovereenkomst per 14 maart 2005 is geëindigd. Tengevolge van deze beëindiging is Nutrisense niet langer meer gerechtigd om het merk en de naam Inovit te voeren.

Na de beëindiging van de distributieovereenkomst is Nutrisense op zoek gegaan naar een Fabrikant die haar een met Inovit vergelijkbaar preparaat kan leveren. Nutrisense heeft deze fabrikant gevonden, Nutrisense heeft vervolgens het door deze fabrikant geleverde substituut preparaat in witte onbedrukte zakjes verpakt. Eind 2005 heeft Nutrisense een partij van deze witte onbedrukte zakjes verpakt in dozen die zijn voorzien van een etiket met daarop het beeld- en woordmerk van Inovit en van een door Nutrisense zelfgemaakte sticker met daarop het beeld- en woordrnerk Inovit en de tekst “Verbeterde smaak!” aan derden verkocht.

Geoordeeld wordt dat Nutrisense door aldus te handelen inbreuk heeft gemaakt op het rnerkrecht van Robins. (…) Dat het hier zoals Nutrisense aanvoert om een vergissing zou gaan, neemt, voor zover dit al zou kunnen worden aangenomen, niet weg dat sprake is van een merkinbreuk.

Tijdens de looptijd van de distributieovereenkomst heeft Nutrisense zogenaamde dispensers (drankenautomaten) hij derden aangeschaft. Nutrisense heeft deze dispensers, en meer in het bijzonder de bowl daarvan, tijdens de looptijd van de distributieovereenkomst voorzien van een sticker met daarop het beeld- en woordmerk Inovit. Nutrisense heeft deze dispensers vervolgens op basis van een huur- dan wel een bruikleenovereenkomst in diverse sportcentra geplaatst. Na de beëindiging van de distributieovereenkomst zijn deze dispensers ook gebruikt om het substituut preparaat dat door Nutrisense in witte onbedrukte zakjes aan derden is geleverd te verkopen.

Geoordeeld wordt dat Nutrisense door aldus te handelen inbreuk heeft gemaakt en maakt op het merkrecht van Robin. In tegenstelling tot hetgeen Nutrisense aanvoert, doet daaraan niet af dat het de sportcentra zijn die de dispensers met daarop afgebeeld het Inovit merk gebruiken en daarin het subsituut-preparaat van Nutrisense verkopen. Nutrisense is immers de eigenaar van de hierboven genoemde dispensers en het is Nutrisense die deze dispensers in de handel heeft gebracht en houdt en toestaat dat daarin liet nieuwe merkloze product van Nutrisense in wordt verkocht.
 
Ook door de levering aan derden van bidons voorzien van het beeld- en woordmerk Inovit heeft Nutrisense inbreuk gemaakt op het merkrecht van Robins.

Geconcludeerd wordt dat het voldoende aannemelijk is geworden dat Nutrisense de hiervoor genoemde merkinbreuk te kwader trouw heeft gemaakt. Nutrisense wist dat zij ten gevolge van de beëindiging van de distributieovereenkomst niet langer was gerechtigd om de naam en het merk Inovit te voeren. Voorts heeft Nutrisense ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat zij het merk Inovit bewust in stand heeft gehouden om zodoende meer tijd te hebben om haar eigen merk in de markt te zetten. Bovendien heeft Nutrisense zonder medeweten en toestemming van Robins de “Verbeterde smaak” sticker gemaakt en gebruikt.

De vordering [ die er toe strekt] dat de door Nutrisense onder het merk Inovit op de markt gebrachte namaakproducten uit de markt worden gehaald en in het bezit komen van Robin, zal worden toegewezen, aangezien voldoende is gebleken dat Nutrisense te kwader trouw inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Robins door namaakproducten onder de naam Inovit te verkopen.

In dit verband wordt overwogen dat onder namaakproducten dient te worden verstaan alle witte onbedrukte zakjes die Nutrisense op de markt heeft gebracht. Het wordt namelijk voldoende aannemelijk geacht dat Nutrisense deze zakjes onder het merk Inovit heeft geleverd, althans dat Nutrisense bij de afnemers van deze zakjes de indruk heeft gewekt dat het de verbeterde smaak van de Inovit sportdrank betreft. De vordering strekkende tot afgifte van de namaakproducten (poeder verpakt in witte zakjes) en bidons zijn eveneens toewijsbaar. Overigens heeft Nutrisense ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard geen bezwaar te hebben tegen afgifte van haar voorraad bidons die zijn voorzien van het merk Inovit.

De vordering strekkende tot afgifte van de dispensers is in beginsel toewijsbaar . De voorzieningenrechter acht evenwel termen aanwezig dat Nutrisense wordt geboden om alleen het deel waarop de stickers met het merk Inovit is afgedrukt (ofwel de bowl /reservoir van de dispenser) aan Robins af te geven. De dispensers behoren in eigendom toe aan Nutrisense, Nutrisense heeft onweersproken aangevoerd dat de dispensers eenvoudig uit elkaar te halen zijn en dat alleen op de bowl het woord- en beeldmerk van Inovit voorkomt.

Verder dient Nutrisense het gebruik van de handelsnaam Inovit te staken en gestaakt te houden, de domeinnaam inovit.nl  over te dragen, opgave te doen van een rectificatie te sturen aan al haar afnemers.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2775

Bit & Bud

bitbud.jpgGvEA, 19 oktober 2006, gevoegde zaken T-350/04 tot en met T-352/04. Bitburger Brauerei tegen OHIM / Anheuser-Busch, Inc.

Oppositieprocedure op grond van oudere nationale woord- en beeldmerken die term ‚BIT’ bevatten tegen gemeenschapsmerkaanvragen voor woordmerk BUD en beeldmerken American Bud en Anheuser Busch Bud, voor o.a. bier, maar dat mag gezien de juridische trackrecord van Budweiser inmiddels als bekend worden verondersteld. Bitburger is een in Duitsland bekend biermerk.

Het OHIM heeft de door Bitburger Brauerei ingestelde opposities afgewezen. Het Gerecht is dezelfde mening toegedaan. Er is geen gevaar voor verwarring.

Visueel stemmen de diverse merken onvoldoende overeen en “zelfs indien wordt aangenomen dat het aangevraagde merk wordt teruggebracht tot het woord ‚bud’, verschillen de twee merken evenwel nog steeds voldoende van elkaar. Op fonetisch vlak onderscheiden de klinkers ‚i’ en ‚u’ zich immers duidelijk van elkaar. Het verschil dat deze letter teweegbrengt in de termen ‚bud’ en ‚bit’, die beide uit drie letters bestaan, stelt de consument reeds in staat, een onderscheid te maken.”

“Wat de aangevraagde merken betreft, zij om te beginnen benadrukt dat de term „bud” voor het relevante publiek geen specifieke betekenis lijkt te hebben. Met betrekking tot de aangevraagde beeldmerken zij vastgesteld dat, zelfs indien de term „american” kan doen denken dat de betrokken waren van oorsprong of in elk geval van aard Amerikaans zijn, en de termen „anheuser-busch” door een deel van het publiek kunnen worden opgevat als een verwijzing naar de onderneming die de betrokken waren vervaardigt, de verbinding van deze termen met de term „bud” geen specifieke betekenis doet ontstaan. In elk geval kan nergens uit worden opgemaakt dat deze termen, in hun geheel beschouwd, een betekenis hebben die overeenkomt met de mogelijke betekenissen van de oudere Duitse merken.”

“Gelet op de reeds vastgestelde verschillen tussen de aangevraagde merken en de oudere Duitse merken nrs. 505 912 en 39 615 324 (BIT) dient te worden geoordeeld dat er in casu ondanks een geringe mate van visuele en fonetische overeenstemming geen verwarringsgevaar bestaat, niettegenstaande het feit dat de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, en zelfs bij het bestaan van een eventueel groot onderscheidend vermogen van de oudere merken.”

“Gelet op het oordeel van het Gerecht met betrekking tot het gevaar van verwarring van de aangevraagde merken met de oudere Duitse merken nrs. 505 912 en 39 615 324 (BIT), dient te worden geoordeeld dat er a fortiori ook geen gevaar van verwarring van de aangevraagde merken met de oudere Duitse merken nrs. 704 211 en 1 113 784 (Bitte ein Bit !) bestaat.”

“ De oudere Duitse merken nrs. 704 211 en 1 113 784 (Bitte ein Bit !) bevatten immers extra woordelementen („bitte”, „ein”) en grafische elementen („!”), en een bijzondere grafische vormgeving in vergelijking met de oudere Duitse woordmerken nrs. 505 912 en 39 615 324 (BIT). Zo wijken eerstgenoemde merken visueel nog meer af van de aangevraagde merken dan laatstgenoemde merken. “

Lees het arrest hier.

IEF 2774

Explosief ontslakken

dvce.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2006, HA ZA 05/833. Technisches Büro Steur c.s. tegen Zilka c.s.

De gebroeders Zilka zijn de houders van een Europees octrooi met betrekking tot een “‘Inrichting, systeem en werkwijze voor het tijdens de werking explosief ontslakken’”. Tegen het octrooi is oppositie ingesteld bij EOB door een derde partij. Steur (eiseres sub 1 in deze zaak) heeft in de oppositie geïntervenieerd.

Steur c.s. vorderen, kort gezegd, (i) schorsing van het geding totdat het EOB een eindbeslissing in de oppositie heeft gegeven, (ii) vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi, en (iii) een verklaring voor recht van niet-inbreuk in Nederland en Duitsland.

Ambtshalve overweegt de rechtbank dat ingevolge het arrest van het HvJ EG in de zaak Gat en LUK (C-4/03), gewezen op 13 juli 2006- derhalve na de pleidooien in deze zaak – dat de rechtbank gelet op artikel 22 lid 4 EEX-Verordening geen grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt. Vast staat immers dat in de onderhavige zaak een rechtens relevant beroep wordt gedaan op de ongeldigheid van het octrooi, waarover de Duitse rechter bij uitsluiting bevoegd is te oordelen voor zover het Duitsland betreft. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de verklaring voor recht van niet-inbreuk, voor zover deze op Duitsland betrekking heeft.

Bovendien wordt ook op de Nederlandse kant van de zaak niet inhoudelijk ingegaan. De rechtbank ziet aanleiding om de procedure hangende de oppositieprocedure te schorsen op de voet van art. 83 lid 4 ROW 1995.

De reden voor de schorsing is dat in de onderhavige procedure en in de oppositieprocedure dezelfde nietigheidsargumenten aan de orde zijn, terwijl die niet reeds op voorhand kansloos lijken. Steur c.s. verwijzen zelfs naar de tijdens de oppositie ingediende documenten onder gebruikmaking van dezelfde argumentatie. Als er niet tot schorsing wordt overgegaan zouden de rechtbank en het EOB verschillende sets conclusies kunnen vaststellen. Die situatie is volgens de rechtbank onwenselijk.

De klacht van de Gebroeders Zilka dat zij door deze schorsing gedurende lange tijd de facto verstoken zullen blijven octrooibescherming weegt tegen het bovenstaand onvoldoende op. Ter verlichting van dit nadeel en indachtig art. 20 Rv, zal het EOB bericht worden gedaan terzake versnelde behandeling van de ingestelde oppositieprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 2773

Studentenzender

cmtv.bmpNu.nl bericht dat Campus TV, de studentenzender op internet, onderneemt juridische stappen tegen videomarktplaats YouTube. Advocaat Matthijs Kaaks van Campus TV zei woensdag dat de Amerikaanse internetsite is gesommeerd het materiaal te verwijderen. Het gaat om een filmpje waarin een studente van de Hogeschool van Amsterdam over haar ervaringen in de prostitutie vertelt.

(..) Voor zover bekend is Campus TV het eerste Nederlandse bedrijf dat You Tube met een rechtszaak dreigt.

Lees hier meer.

IEF 2772

Ophoping van koper

Wilson.bmpGvEA,  17 oktober, zaak T-483/04, Armour Pharmaceutical tegen OHIM / Teva Pharmaceutical Industries.

Teva Pharmaceutical Industries heeft in 2000 een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend met betrekking tot woordteken GALZIN voor farmaceutische producten voor de behandeling van de ziekte van Wilson. Armour Pharmaceutical heeft oppositie ingesteld op basis van haar oudere woordmerk CALSYN voor farmaceutische en geneeskundige producten en meer in het bijzonder preparaten op basis van calcium. De oppositie is toegewezen. De Kamer van beroep van het OHIM heeft het beroep toegewezen en de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd.

Het Gerecht overweegt onder meer als volgt: "Uit de hierboven aangehaalde bepalingen volgt, dat wanneer een merk werd ingeschreven voor een waren of dienstencategorie die voldoende ruim is om daarin verschillende subcategorieën te kunnen onderscheiden die zelfstandig kunnen worden bekeken, het bewijs van normaal gebruik van het merk voor een deel van deze waren of diensten in het kader van een oppositieprocedure alleen leidt tot bescherming voor de subcategorie of subcategorieën waartoe de waren of diensten behoren waarvoor het merk daadwerkelijk werd gebruikt. Wanneer daarentegen een merk werd ingeschreven voor waren of diensten die zo nauwkeurig werden beschreven en afgebakend dat het niet mogelijk is binnen de betrokken categorie belangrijke onderverdelingen te maken, dekt het bewijs van normaal gebruik van het merk voor deze waren of diensten voor het onderzoek van de oppositie noodzakelijkerwijs deze volledige categorie.

Derhalve heeft de kamer van beroep artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 juist toegepast door in het kader van het onderzoek van de oppositie alleen rekening te houden met de „farmaceutische producten op basis van calcium”.

Dienaangaande stelt het Gerecht in de eerste plaats dat artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 verwijst naar waren en diensten, en niet naar categorieën of klassen van waren waarvoor het merk is ingeschreven. In de tweede plaats is het zo dat de termen „farmaceutische producten op basis van calcium”, waarmee in het kader van het onderzoek van de oppositie rekening is gehouden, niet alleen een specifiek product betreffen, maar een zelfstandige en voldoende ruime subcategorie, zodat in casu niet kan worden gesproken van een onevenredige beperking.

Wat vervolgens verzoeksters argument betreft dat een zo strikte uitlegging van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 discriminerend is ten opzichte van de draagwijdte die in een oppositieprocedure wordt toegekend aan een niet-gebruikte inschrijving die minder dan vijf jaar oud is, volstaat volgens het Gerecht de vaststelling dat geen enkele discriminatie kan worden gevonden aangezien de twee situaties niet te vergelijken zijn. Het bewijs van normaal gebruik van een merk dat minder dan vijf jaar is ingeschreven, wordt immers niet geëist omdat deze vijfjarige periode het commerciële gebruik van het merk juist mogelijk wil maken. Volgens artikel 50 van verordening nr. 40/94 kan een merk slechts vervallen worden verklaard wegens het ontbreken van normaal gebruik na het verstrijken van een ononderbroken periode van vijf jaar waarin het merk niet normaal in de Gemeenschap is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven."

Ten aanzien van het tweede middel overweegt het Gerecht:

"Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de waren in casu dezelfde aard (farmaceutische producten) en dezelfde doelstelling of bestemming (behandeling van gezondheidsproblemen bij de mens) hebben, zij bestemd zijn voor dezelfde consumenten (vakmensen uit de medische sector en patiënten), zij via dezelfde distributiekanalen worden afgezet (over het algemeen in apotheken) en zij mogelijkerwijs complementair zijn. Daarentegen is het verschil gelegen in de onderscheiden therapeutische indicaties ervan.

In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de soortgelijkheid van de waren groter is dan de punten van verschil ertussen, en dient te worden geconcludeerd dat, zoals de kamer van beroep in de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt, de betrokken waren in zekere mate soortgelijk zijn.

Wat om te beginnen de begripsmatige vergelijking betreft, dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de conflicterende merken voor de gemiddelde consument geen betekenis hebben, en dat deze vaststelling door verzoekster niet werd betwist. Dienaangaande is het Gerecht van oordeel dat de analyse van de kamer van beroep correct is, aangezien de conflicterende tekens geen enkele betekenis bezitten.

Gelet op een en ander is het Gerecht van oordeel dat de twee tekens globaal  overeenstemmen en dus dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een verkeerde opvatting door te stellen dat de conflicterende tekens van elkaar verschillen, in het bijzonder op fonetisch vlak.

Gelet op de soortgelijkheid van de waren en de overeenstemming van de conflicterende tekens volstaat de omstandigheid dat het relevante publiek bestaat uit personen waarvan het aandachtsniveau hoog kan worden geacht, evenwel niet om uit te sluiten dat het publiek kan menen dat deze waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Het Gerecht merkt op dat de conclusie inzake het ontbreken van verwarringsgevaar, waartoe de kamer van beroep was gekomen, was gebaseerd op een onjuiste premisse, te weten dat de tekens duidelijke verschillen vertonen, met name op fonetisch vlak, en dat deze verschillen de mate van soortgelijkheid van de waren konden compenseren. Dit oordeel kan evenwel niet worden gevolgd, aangezien de conflicterende tekens visueel en fonetisch in grote mate overeenstemmen.

Anders dan in de bestreden beslissing is geoordeeld, is het Gerecht in deze  omstandigheden van oordeel dat, gelet op de globale indruk en op de soortgelijkheid van de betrokken waren en de visuele en fonetische overeenstemming van de twee merken, de verschillen tussen deze merken niet groot genoeg zijn om het bestaan van verwarringsgevaar bij het relevante publiek uit te sluiten.

Lees het arrest hier .

 

IEF 7720

Steurs vs. Zilka: Stay of the proceedings pending EPO opposition

District Court of The Hague, 18 October 2006, HA ZA 05/833. Technisches Büro Steur c.s. versus Zilka c.s.

The Zilka brothers are the owners of a European patent with regard to a “‘Device, , system and method for on-line explosive deslagging”. A third party filed notice of opposition at the EPO. Steur (claimant 1 in this instance) intervened in the opposition.

Steur c.s. claim, in short, (i) suspension of the proceedings pending a final decision from the EPO concerning the opposition, (ii) nullification of the Dutch part of the patent, and (iii) a declaratory judgment of non-infringement for the Netherlands and Germany.

Ex officio the court considers that following the appeal judgement by the European Court of Justice in the matter of Gat and LUK (C-4/03), rendered on 13 July 2006- therefore after closing arguments in this matter – that in view of article 22 sub 4 EEX-Regulation the court has no cross border jurisdiction. It has after all been established that in the present case a legally relevant appeal is made to the invalidity of the patent, in connection to which the German court is exclusively competent to render a judgement as far as Germany is concerned. This also goes according to the court for the declaratory judgment of non-infringement, as far as this concerns Germany.

Moreover, the Dutch side of things is not addressed with regard to content. The court sees, based on article 83 sub 4 ROW 1995, reason to suspend the proceedings pending the opposition procedure.

Moreover, the Dutch side of things is not addressed with regard to content. The court sees, based on article 83 sub 4 Reason for the suspension is that the present proceedings and the opposition procedure deal with the same arguments for nullification, and that these do not seem prospectless beforehand. Steur c.s. even refer to the documents entered in opposition using these same arguments. Had the court not decided to suspend, it could result in different sets of conclusions on the part of the court and the EPO. Such a situation would be inexpedient.

The complaint made by the Zilka Brothers that they as a result of this suspension would for a longer period of time de facto be deprived of patent protection does not outweigh the above-mentioned. In mitigation of this disadvantage and with article 20 Rv in mind, the EPO will receive copy of this decision to ensure accelerated handling of the initiated opposition procedure.

Read the entire judgement here.

 

IEFenglish

IEF 2771

De heer K.

lmp.bmpRechtbank Middelburg ,14 september 2006, LJN: AY9645. KSI Gastronomiezubehör-Handels- Und Produktions Gesellschaft-mbH tegen Gedaagde.

Zeeuws vonnis over  Artikel 8 Auteurswet, auteursrechtelijke onderzoeksplicht, (artikel-) nummers die als zodanig niet voor bescherming in aanmerking komen en de formulering van het petitum.

KSI legt zich toe op sfeerlampen voor de horeca en de daarbij behorende olievullingen. KSI heeft Nederland onderverdeeld in rayons. Gedaagde was van 1998 tot 2005 distributeur, laatstelijk voor het rayon Zeeland.

Gedaagde distribueert nu, na het opzegging van de overeenkomst met KSI, horeca-sfeerlampen en olievullingen met dezelfde artikelnummers als de olievullingen van KSI voor Karl Sauer GmbH (KS). Volgens KSI maakt Gedaagde hiermee o.a. inbreuk op het aan KSI op de horeca-sfeerlampen en olievullingen toekomende auteursrecht.

Volgens de beoordeling van de voorzieningenrechter is het  voorshands aannemelijk geworden dat de lampen ontworpen en bedacht zijn door de heer K., direkteur en enig aandeelhouder van KSI zodat mitsdien niet KS, zoals Gedaagde stelt, maar KSI, op grond van artikel 8 van de Auteurswet, auteursrechthebbende is op de horeca-sfeerlampen.

Niet bestreden is dat op de horeca sfeerlampen auteursrecht rust. Uit de stellingen van partijen in onderlinge samenhang bezien volgt voorts dat de lampen die KS aan Gedaagde levert de lampen zijn waarop, zoals de voorzieningenrechter vorenstaand heeft overwogen, KSI en niet KS het auteursrecht heeft.

Immers, Gedaagde stelt dat het de originele lampen betreft en KSI gaat ervan uit dat KS de lampen levert uit de voorraad van door haar voor KSI geassembleerde lampen. Door deze lampen zonder toestemming van KSI te verkopen maakt Gedaagde dus inbreuk op het aan KSI toekomende auteursrecht. Het feit dat KS Gedaagde één en andermaal verzekerd zou hebben dat zij auteursrechthebbende is doet daaraan niet af. Gelet op de eerder tussen KSI en Gedaagde bestaand hebbende groothandelsovereenkomst had Gedaagde niet op grond van de enkele toezegging van KS aan mogen nemen dat het hem vrijstond de lampen via KS te verkopen. Voor Gedaagde bestond, gelet op de omstandigheden, een onderzoeksplicht.

Aannemelijk is dat KSI bedoeld heeft een verbod op het verhandelen door Gedaagde van de inbreukmakende lampen te vorderen en het maken van afbeeldingen daarvan als reclame-uiting doch een dergelijke vordering is niet terug te lezen in het petitum van de dagvaarding en met name niet in het petitum onder II. Deze vordering ziet niet op verkoop door Gedaagde van de lampen of openbaarmaking door middel van afbeeldingen en komt dan ook niet overeen met de stellingen in de dagvaarding. Onder verveelvoudigen in de zin van de Auteurswet valt niet het verkopen.

Gelet op het ontoereikende petitum kan in het kader van deze procedure dan ook geen veroordeling volgen. De vordering zoals geformuleerd in het petitum onder III zal ook worden afgewezen.

Vaststaat dat Gedaagde de horeca-sfeerlampen verkoopt maar het begrip “slaafse nabootsing” omvat niet de verkoop van nagebootste producten zodat ook deze vordering zal worden afgewezen, dit nog afgezien van het feit of met betrekking tot de vullingen er al sprake van slaafse nabootsing kan zijn.

De vordering gedaagde te gebieden het gebruik van de artikelnummers 40,45, 50 en/of 80 te staken en gestaakt te houden zal ook worden afgewezen. Nummers als zodanig komen niet voor bescherming in aanmerking.

Lees het vonnis hier.

IEF 2770

Central Licensing Agreement

Over het hoofd gezien persbericht: “The European Commission has made legally binding under EC Treaty competition rules the commitments given by the five major music publishers  and thirteen European collecting societies, the signatories of the Cannes Extension Agreement, regarding Central Licensing Agreements.

(…) Under a Central Licensing Agreement, a record company can obtain a copyright license for the combined repertoires of all the collecting societies and covering the whole of the EEA or part thereof, from any collecting society within the EEA. Central Licensing Agreements are an example of how competition among collecting societies for the granting of pan-European licenses can function, to the benefit of all involved."

Lees hier meer

IEF 2769

Alsnog vermeld

tst.JPGPersbericht Toasted Media (eerder bericht hier): “Toasted Media en VARA hebben de rechtszaak over het gebruik van fragmenten van interviews met Coldplay, Racoon en Muse, afkomstig van de website toazted.nl, geschikt. Het kort geding van vandaag, woensdag 18 oktober, dat Toasted Media aanhangig had gemaakt tegen VARA gaat daarom niet door.

Onderdeel van de schikking is dat VARA in haar radioprogramma “Claudia d’r op”, waar de fragmenten van de interviews ten onrechte zijn gebruikt, alsnog vermeldt dat deze afkomstig zijn van de website van Toasted Media. Dit gebeurt vandaag tussen 12:00 en 14:00 uur op 3FM.”