IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 2133

Lolbroek (2)

O.a. nu.nl bericht over een aardige tentamenvraag. Bavaria spant een kort geding aan tegen de KNVB omdat voetbalsupporters de door de brouwerij voor het stadion uitgedeelde ‘leeuwenhose’ het kledingstuk voorafgaand aan de wedstrijd van Oranje tegen Kameroen moesten inleveren. Volgens de KNVB gelden in het stadion de eigen  huisregels en mag zij opkomen voor de belangen van haar eigen sponsors .

"Het gaat alle perken te buiten dat de KNVB de kledingkeuze van Oranjefans bepaalt en onaangekondigd de leeuwenhosen invordert. "Word je straks ook geweigerd wanneer je Adidas-schoenen draagt, aangezien Nike de hoofdsponsor is van het Nederlands elftal? Zelfs de FIFA geeft op haar site expliciet aan dat er voor bezoekers geen speciale regels zijn ten aanzien van hun kleding tijdens de FIFA World Cup. (…)  wij hadden een vergunning van de gemeente Amsterdam voor het uitdelen van de broeken buiten het stadion.

Volgens de KNVB voeren de wereldvoetbalbond en de Europese voetbalbond FIFA en UEFA echter hetzelfde sponsorbeleid.

Lees hier meer. Eerder bericht over oranje broeken hier.

IEF 2132

De plek waarvoor deze is gemaakt

De Tubantia bericht over de plaatselijke interpretatie van het auteursrecht in Lichtenvoorde: “Bovendien vinden de heemkundigen dat het auteursrecht van de kunstenaar die de leeuw ooit schiep, zich ook uitstrekt tot de plek waarvoor deze is gemaakt.

“De oudheidkundige vereniging in Lichtenvoorde is geschrokken van het plan om de bekende Kei naar de andere kant van de Markt te slepen.Bij de herinrichting van het centrum van Lichtenvoorde wordt voorgesteld de steen en ook het Heilig Hartbeeld bij de Bonifaciuskerk aan de Rapenburgstraat te verplaatsen. Maar volgens het bestuur van de oudheidkundige vereniging is de huidige plek voor beide monumenten juist essentieel.

De flint van zo’n 20 ton zwaar werd in 1874 door de gezamenlijke schoenmakers van het leerdorp eigenhandig naar de Markt gesleept, een activiteit die de inwoners van Lichtenvoorde voortaan de bijnaam ‘De Keienslöppers’ zou opleveren. De kei met de leeuw erop bepaalde altijd het beeld van de Markt en is ook in de volksmond een begrip. Een aanduiding als ‘Hulshof achter ’n grootn steen’ zou een holle frase worden als de bedoelde steen er niet meer staat. Bovendien vinden de heemkundigen dat het auteursrecht van de kunstenaar die de leeuw ooit (?) schiep, zich ook uitstrekt tot de plek waarvoor deze is gemaakt.

(…) Door deze verandering krijg je desoriëntatie. Stel je voor dat je de plek op een ansicht niet eens meer herkent.”

Lees hier meer.

IEF 2131

Hoger beroep

BN De Stem bericht  heel kort over het hoger beroep (gisteren) in de NVM-Zoekallehuizen.nl-zaak. “De strijd van de makelaarsvereniging NVM tegen de website Zoekallehuizen.nl heeft niets te maken met het beschermen van de positie van de NVM-huizensite Funda op internet. Daarvan probeerde de brancheorganisatie het gerechtshof in Arnhem gisteren te overtuigen.

De rechter had volgens de makelaars zijn oordeel over het beperken van concurrentie alleen op basis van uitgebreid marktonderzoek kunnen doen, en dat is niet gebeurd. Bovendien vinden de NVM-makelaars dat er wel sprake is van inbreuk op auteursrecht en databankrecht. In het hoger beroep stelt de NVM bovendien dat hun leden schade lijden door slordigheden in de vermeldingen op Zoekallehuizen.nl.  Zoekallehuizen.nl stelde dat de rechter over databankrecht en auteursrecht goed heeft geoordeeld. Uiterlijk 4 juli wordt een arrest verwacht.”

Lees hier iets meer.

IEF 2130

Doelmatig voorschrijven 2006

Gerechtshof Arnhem, 30 mei 2006, LJN: AX4146. Artsen en Patiëntenorganisaties tegen Menzis c.s.

Na het arrest over de 'rationele module' (eerder bericht hier), nu een vervolg over de module 'doelmatig voorschrijven 2006', met een vleugje Reclamebesluit geneesmiddelen.

De patiëntenorganisaties en artsen stellen onder meer dat de handelwijze van Menzis c.s. strijdig is met regelgeving – met name het Reclamebesluit geneesmiddelen – die beperkingen stelt aan het maken van reclame voor geneesmiddelen.

Het hof: "Ook de aan het Reclamebesluit geneesmiddelen ontleende argumenten kunnen voorshands niet leiden tot toewijzing van de vordering. De module is niet gericht op – en leidt ook niet tot – het bevorderen van de afzet van geneesmiddelen waarop de definities van artikel 1 van het besluit zich richten. In dat verband is van belang dat de module, gegeven de medische noodzaak een statine of protonpompremmer voor te schrijven, slechts de keuze binnen de daartoe beschikbare alternatieven beïnvloedt, waarbij het voor te schrijven middel (simvastatine respectievelijk omeprazol) wordt aangeduid met de stofnaam en niet met één van de specifieke productnamen waaronder de verschillende fabrikanten het desbetreffende middel op de markt brengen. De module is derhalve niet gericht op – en leidt ook niet tot – vergroting van de afzet van geneesmiddelen in het algemeen, noch is zij gericht op – of leidt zij tot – vergroting van de afzet van een specifiek product van een bepaalde fabrikant. Gelet ook op het doel van de module – kort gezegd: kostenbeheersing – volgt daaruit dat het aanbieden van en uitvoering geven aan de module niet valt onder het begrip reclame zoals het besluit die beoogt te reguleren. Het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent het toepassingsgebied van het Reclamebesluit en de daartegen aangevoerde grieven behoeven derhalve geen (verdere) bespreking."

Lees het arrest hier.

IEF 2129

De specifieke schrijfwijze

Rechtbank Utrecht, 24 mei 2006, HA ZA 03-923. Hachette Filipacchie Presse S.A. tegen WE Netherlands B.V. (Met dank aan Paul Steinhauser, Steinhauser Hoogenraad)

Over persoonlijk-voornaamwoordmerken, het belang van een specifieke schrijfwijze en verwarring tussen bekende merken. WE vordert tevergeefs om Hachette te verbieden de handelsnaam ELLE, of iedere met de handelsnamen van WE overeenstemmende tekens, te gebruiken.

Hachette brengt het tijdschrift ELLE op de markt. Daarnaast houdt de onderneming zich bezig met de handel in kleding en aanverwante artikelen. Deze producten biedt zij eveneens aan onder de naam ELLE, welke naam zij consistent en voor al haar producten als afgebeeld gebruikt. Hachette is voornemens om in Nederland ook kledingwinkels te openen onder de handelsnaam ELLE.

WE heeft tot 1999 de handelsnamen HIJ, ZIJ en YOU gevoerd. Vanaf 1999 voert zij de handelsnaam WE. Voorts heeft WE door inschrijving in het Benelux Merkenregister het uitsluitend recht op de hele reeks persoonlijk-voornaamwoordmerken.
Niet in geschil is dat het door Hachette gebruikte merk ELLE zeer bekend is hij een omvangrijk publiek, met name door het tijdschrift ELLE. De rechtbank is met Hachette van oordeel dat het merk ELLE een eigen identiteit bezit, die samenhangt met de specifieke schrijfwijze van het merk.

Evenmin is tussen partijen in geschil dat de handelsnamen WE, HIJ en ZIJ grote bekendheid genieten bij het Nederlandse publiek. De rechtbank stelt voorts vast dat de naam ELLE en de handelsnamen WE, HIJ en ZIJ al sinds lange tijd door partijen naast elkaar worden gevoerd, zonder dat sprake is van verwarring hij het publiek. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat de namen WE, HIJ en ZIJ hun bekendheid hebben te danken aan de gelijknamige kledingwinkels, terwijl de naam ELLE in Nederland met name bekendheid geniet door het gelijknamige tijdschrift.

Gelet op voornoemde omstandigheden, waaronder met name de bekendheid van het merk ELLE, is de rechtbank van oordeel dat het publiek de handelsnaam ELLE veeleer in verband zal brengen met de reeds bestaande naam ELLE, en niet met (merken of
handelsnamen van) de onderneming WE. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Hachette de door haar te voeren handelsnaam onder welke naam zij de winkels zal openen, op gelijke wijze zal schrijven als de wijze waarop zij het merk ELLE tot op heden altijd heeft geschreven. Dat de naam ELLE tot op heden slechts als merk is gebruikt en niet als handelsnaam, doet aan het vorenstaande niet af, nu de bekendheid samenhangt met de naam ELLE en het publiek naar het oordeel van de rechtbank geen onderscheid zal maken tussen merk en handelsnaam.

Naar het oordeel van de rechtbank is bij het publiek geen verwarring te duchten tussen de ondernemingen. Dit te minder nu WE slechts

Nederlandstalige en Engelstalige handelsnamen gebruikt, en geen Franstalige zoals ELLE. De enkele omstandigheid dat de in het geding zijnde merken en handelsnamen alle persoonlijke voornaamwoorden betreffen, is in het licht van het vorenstaande onvoldoende om anders te oordelen.

De rechtbank is verder van oordeel dat het voeren van de handelsnaam ELLE niet zal leiden tot verwatering van de handelsnamen van WE. Gezien de bekendheid van de naam ELLE en het feit dat deze naam altijd naast de door WE gevoerde namen heeft bestaan, valt niet in te zien waarom thans door het voeren van de handelsnaam ELLE afbreuk zal worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de door WE gebruikte namen, dan wel dat daaruit voordeel zal worden getrokken.
Hachette vordert in reconventie de vervallenverklaring van enkele merken, omdat WE geen normaal gebruik zou hebben gemaakt van deze merken.

Naar het oordeel van de rechtbank kan Hachette als belanghebbende in de zin de BMW worden aangemerkt, nu vaststaat dat Hachette de naam ELLE reeds zelf als merk gebruikt en het gebruik van de naam ELLE  binnen de Benelux verder wenst uit te breiden. WE heeft de vordering tot vervallenverklaring van de merken ELLE en ELLE & LUI voor het overige niet (voldoende) gemotiveerd betwist, zodat de vordering op deze onderdelen zal worden toegewezen.

De rechtbank is daarom van oordeel dat Hachette met betrekking tot de vervallenverklaring van de andere persoonlijk-voornaamwoordmerken niet als belanghebbende in de zin van artikel l4C, eerste lid van de BMW kan worden aangemerkt.

De gevorderde verklaring voor recht dat Hachette niet onrechtmatig handelt jegens WE door de winkels of andersoortige verkooppunten van ELLE gemerkte kleding ELLE te (laten) noemen, zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2128

De Tao van de voorzieningenrechter (2)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 mei 2006, KG ZA 06-398. De Stichting Het Toonder Auteursrecht tegen Uitgeverij Panda B.V. (met dank aan Bas Berghuis, Freshfields Bruckhaus Deringer).

"Toewijzing van de vordering die strekt tot een verbod tot verdere verhandeling van het overigens kennelijk met zorg en toewijding vervaardigde boek, is de enig resterende optie."

Eerder bericht hier. Uitgeverij Panda heeft diverse uitgaven van het werk van Marten Toonder verzorgd, waaronder de complete verhalen van Heer Bommel en Tom Poes in 40 delen. Aan het begin van de jaren ‘90 heeft Van Hartingsveld  het idee opgevat om een studie te verrichten naar de denkwereld van Marten Toonder.

Na 2001 zijn de contacten tussen Toonder en Van Hartingsveld geïntensiveerd, en gaandeweg is bij Van Hartingsveld het idee ontstaan om een boek te laten verschijnen studie te laten uitgegeven door Panda. Van Hartingsveld heeft daarover in de periode juli 2003 tot maart 2004 vele gesprekken gevoerd met Toonder. In 2004 heeft Van Hartingsveid aan Marten Toonder een proefdruk aangeboden van het door Panda uit te geven boek, de titel droeg ‘de Tao van Toonder’.

“Door Panda is uiteindelijk onvoldoende weersproken dat de inhoud van het boek “de Tao van Toonder’ alsmede de daarbij behorende DVD dermate veel auteurs- en merkenrechtelijk beschermd materiaal bevat, dat het overnemen daarvan zonder toestemming van de rechthebbende auteurs— en merkrechtinbreuk oplevert. Het komt er in het kader van dit geding dan ook op aan of aannemelijk is dat Van Hartingsveld, en in zijn voetspoor Panda, over die toestemming beschikten toen zij het boek publiceerden.

Indien uitsluitend het boek zoals het is gepubliceerd zou voorliggen in combinatie met de vaststaande omstandigheid dat over de mogelijke publicatie van een dergelijk boek en de inhoud daarvan langdurig overleg met Marten Toonder heeft plaatsgevonden, zou mogelijk op voorhand kunnen worden uitgegaan van bij leven door Marten Toonder gegeven toestemming, althans van een situatie waarin die toestemming in redelijkheid niet meer kon worden onthouden.

In dit geval gaat het evenwel niet uitsluitend om het boek als zodanig, maar ook om de correspondentie die aan de publicatie daarvan vooraf is gegaan.

Uit voormelde brieven, in onderling verband bezien, moet worden afgeleid dat Marten Toonder en (later) de Stichting geen toestemming hebben gegeven voor het publiceren van het boek, althans dat Panda er niet van mocht uitgaan dat zij het boek kon publiceren alvorens zij daarvoor de uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de Stichting had verkregen.

Met name de brief van Marten Toonder van 14  juli 2004, na kennisname van de dummy, is in dat verband van doorslaggevend belang, nu daarin de volgende passages voorkomen:

“(…) aantal zaken hebben mijn onthutsing gewekt. In de eerste plaats de titel van het boek...(…) In de tweede plaats ben ik het niet eens met de eventuele copyright-vermelding. Afgezien van her feit dat er door mij nog geen officiële schriftelijke  toestemming is gegeven -en wij hebben afgesproken dat wij een klein contract zouden maken- ben ik her nier eens met de eventuele copyright vermelding. In het colofon zou ik wanneer we tot overeenstemming komen, vermeld willen zien: copyright tekeningen en illustraties Marten Toonder.

(…) de keuze voor de foto ‘s en illustraties en de toestemming voor het gebruik daarvan.”

Panda heeft haar stelling dat deze brief, hoewel door Marten Toonder ondertekend, in feite niet door hem zou zijn geschreven in het geheel niet waargemaakt De wijze waarop in de betreffende brief over de meer inhoudelijke kanten van het onderwerp van het boek wordt gesproken wijst overigens juist op het tegendeel.

Een en ander betekent dat de door de Stichting gestelde inbreuk op haar auteurs- en merkrechten vaststaat. Ter zitting is getracht te bevorderen dat partijen (alsnog) tot overeenstemming zouden komen op basis van vorenstaande analyse en het alleszins redelijke voorstel van de Stichting om het boek eerst uit de handel te nemen na het bereiken van het break even point.

Nu een dergelijke overeenstemming niet is bereikt is toewijzing van de vordering die strekt tot een verbod tot verdere verhandeling van het overigens kennelijk met zorg en toewijding vervaardigde boek, de enig resterende optie.

Lees het vonnis hier.

IEF 2127

Diensten

De Raad voor Concurrentievermogen, de raad van Europese ministers van Economische Zaken, heeft ingestemd met een nieuw voorstel voor de Dienstenrichtlijn, de richtlijn moet het vrije verkeer van diensten en de vrije vestiging van dienstverleners binnen de Europese Unie bevorderen.

Belangrijkste wijziging is dat het oorspronkelijke idee om alleen de regels van het land van waaruit de dienstverlener opereerde te laten gelden uit de richtlijn is geschrapt. Voor ie-rechten verandert er zo op het eerste oog weinig. In het eerdere voorstel was immers al een uitzondering gemaakt op in het oude artikel 16 vervatte land-van-oorsprongsbeginsel)

Relevante bepalingen uit het nieuwe voorstel zijn:

“Artikel 3: In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(...) 7 bis. "dwingende redenen van algemeen belang": redenen die als zodanig zijn erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie; hiertoe behoren de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding, bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, diergezondheid, intellectuele eigendom, behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en doelstellingen van het sociaal beleid en het cultuurbeleid;”

“Artikel 16 (Vrij verrichten van diensten. De lidstaten eerbiedigen het recht van dienstverrichters om diensten te verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn)  is niet van toepassing op:

(...)13. auteursrechten, naburige rechten, de rechten bedoeld in Richtlijn 87/54/EEG van de Raad[54] en Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad[55] en industriële-eigendomsrechten;”

Lees het voorstel van de Commissie hier. Eerdere berichten hier, hier, hier en hier.

IEF 2126

Auteursrechtorganisaties

Kamerstukken. Kamervraag nr. 2050609670. Antwoorden (formeel zijn het inderdaad antwoorden) van de minister van Justitie, mede namens de Staatssecretaris van EZ, op de vragen van de leden  Aptroot en Luchtenveld over Toezicht op auteursrechtorganisaties.

Vragen 1 en 2.

Bent u van mening dat het toezicht op de auteursrechtenorganisaties, met als rechtsvorm de stichting, voldoende is geregeld? Waarop baseert u dit standpunt?

Antwoord 1 en 2.

Het beheer van auteurs - en naburige rechten  betreft de inning en verdeling van vergoedingen ten behoeve van rechthebbenden, zoals de auteur of uitvoerend kunstenaar. Ten aanzien van de uitvoering van het beheer van auteurs- en naburige rechten kan een onderscheid gemaakt worden tussen:

a) de vereniging Buma en de stichtingen Sena, Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht. Dit zijn de collectieve beheersorganisaties exclusief belast met het beheer van auteurs- en naburige rechten  en

b) niet-exclusief belaste beheersorganisaties, zoals onder andere Videma of stichting Beeldrecht, en de rechthebbenden zelf.

Bij de verdere behandeling van deze vragen wordt dit onderscheid gevolgd.

De collectieve beheersorganisaties die exclusieve bevoegdheid hebben, de vereniging Buma en de stichtingen Sena, Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht, zijn onderworpen aan onafhankelijk toezicht door het College van Toezicht Auteursrechten (CvTA). Het CvTA ziet er onder meer op toe dat deze organisaties zowel aan rechthebbenden (zoals auteurs of uitvoerend kunstenaars) als aan betalingsplichtigen (zoals ondernemers) inzicht verschaffen in hun algemene en financiële beleid en of de geïnde vergoedingen op rechtmatige wijze verdeeld worden over de rechthebbenden.

Bij klachten over de inning en de verdeling van vergoedingen door collectieve beheersorganisaties kunnen belanghebbenden, na het doorlopen van de interne geschillenregeling van de betreffende organisatie, zich wenden tot het CvTA.

Daarnaast zijn collectieve beheersorganisaties onderworpen aan het mededingingstoezicht van de Nederlandse Mededingingsautoriteit voor bijvoorbeeld misbruik van een economische machtspositie. Daar waar het gaat om de Europese mededingingsregels ligt het toezicht tevens bij de Europese Commissie.

Betalingsplichtigen kunnen geschillen over (de hoogte van) vergoedingen voorleggen aan de civiele (kort geding) rechter. Als er een geschil is over de hoogte van de vergoeding voor het gebruik van naburige rechten  is de rechtbank Den Haag als enige bevoegd om de hoogte van de vergoeding vast te stellen.

Bovendien kan de civiele rechter, omdat het auteursrecht en de naburige rechten voor een belangrijk deel op regels van Europees recht berusten, in voorkomende gevallen vragen over de uitleg van het Europese recht voorleggen aan het Hof van Justitie in Luxemburg .

Bij beheer van eigen rechten door rechthebbenden zelf of bij beheer in opdracht van rechthebbenden door niet-exclusief belaste beheersorganisaties bestaat geen ander toezicht dan dat op rechtspersonen in het algemeen. Deze organisaties zijn net als de exclusief belaste collectieve beheersorganisaties onderworpen aan het mededingingstoezicht. Wie met deze organisaties een geschil heeft, kan het geschil eveneens voorleggen aan de rechter.

Het toezicht op BUMA, Sena, Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht door het College van Toezicht Auteursrechten functioneert sinds 15 juli 2003. Binnenkort zal het College, bij wege van tussenbalans, rapporteren over zijn ervaringen met de hem toegekende bevoegdheden. Op basis van die rapportage en opgedane inzichten uit de praktijk over de wijze waarop auteursrechten worden uitgeoefend zal bezien worden of en zo ja wat nodig is om een adequaat toezicht te verzekeren.

Vragen 3 en 4.

Deelt u de mening dat deze organisaties, die de belangen van auteurs en artiesten in handen hebben en ondernemers heffingen opleggen, volledige openheid behoren te geven over de financiën, waaronder de salarissen van directieleden en bestuursleden? Zo ja, wat gaat u doen nu deze organisaties weigeren deze openheid te geven? Is, nu Videma weigert zelfs het jaarverslag openbaar te maken, onmiddellijk optreden leidend tot publicatie van het jaarverslag, hier niet gewenst?

Antwoord 3 en 4.

De vereniging Buma en de stichtingen Sena, Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht  moeten aan rechthebbenden en betalingsplichtigen inzicht verschaffen in hun algemene en financiële beleid. Niet-exclusief belaste beheersorganisaties, zoals Stichting Videma, horen zich te houden aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek  over het jaarverslag, de jaarrekening en de openbaarmaking daarvan.

Stichting Videma heeft bericht dat zij vóór 1 juli a.s. haar jaarverslagen over 2004 en 2005 via haar website openbaar zal maken.

Voor de goede orde, waar de vragen spreken van heffingen wordt in de beantwoording ervan uitgegaan dat vergoedingen voor het gebruik van auteursrechten bedoeld zijn.

Vraag 5.

Is afdoende geregeld dat zowel de “opdrachtgevers”, de auteurs en de artiesten als degenen die de rekening betalen, de ondernemers die heffingen krijgen opgelegd, invloed kunnen uitoefenen op de auteursrechtenorganisaties? Zo neen, hoe gaat u dit dan wel afdoende regelen?

Antwoord 5.

Voor de vereniging Buma en de stichtingen Sena, Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht is bepaald het beheer van auteurs- en naburige rechten exclusief te belasten bij organisaties die representatief zijn voor rechthebbenden. Daar staat tegenover dat zij onder onafhankelijk toezicht staan, en dat zij gehouden zijn om aan betalingsplichtigen inzicht te verschaffen in hun algemene en financiële beleid, alsmede om bij de uitoefening van hun werkzaamheden voldoende rekening te houden met de belangen van betalingsplichtigen . Het CvTA ziet daarop toe. Betalingsplichtigen kunnen hun mening kenbaar maken over de gang van zaken bij een beheersorganisaties tijdens een hoorzitting van de CvTA. Het College van toezicht ziet toe op de inning en verdeling van afdrachten, niet op de hoogte ervan. De NMa kan het algemene mededingingstoezicht toepassen en in het kader daarvan de hoogte en de totstandkoming van tarieven beoordelen.

In de gevallen waarin de wetgever niet heeft gekozen voor het aanwijzen van een exclusief bevoegde collectieve beheersorganisatie, kunnen rechthebbenden kiezen voor individuele uitoefening van hun rechten of de uitoefening daarvan opdragen aan organisaties die hun rechten beheren. De invloed door rechthebbenden op deze collectieve beheerorganisaties wordt door partijen zelf bepaald. Ook de relatie tussen gebruikers van auteursrechten en (organisaties van) rechthebbenden is volledig privaatrechtelijk van aard. Partijen kunnen over de prijs die wordt betaald voor het gebruik van een product (een beschermd werk of een beschermde prestatie) onderhandelen.

Voor zowel exclusief belaste en niet-exclusief belaste auteursrechtenorganisaties kunnen gebruikers in geval van een geschil zich te wenden tot de rechter of de NMa respectievelijk de Europese Commissie (bijvoorbeeld in geval van misbruik van een machtspositie). De NMa bekijkt op dit moment op basis van welke criteria zij de hoogte van de tarieven eventueel zou kunnen beoordelen.

IEF 2125

Fiscaal IE nieuws: Optionele octrooibox

In het Wetsvoorstel Werken aan Winst (Vpb 2007) wordt een nieuw fiscaal regime m.b.t. de belasting van inkomsten uit R&D-activiteiten voorgesteld. Wetsvoorstel en Memorie van Toelichting zijn bijgevoegd. Wie niet in het 'fiscale' wil duiken, een korte samenvatting: er wordt een optionele octrooibox gecreëerd. Indien de zelfontwikkelde immateriële activa (octrooien dus) hierin worden ondergebracht zal de winst op octrooien met (slechts) 10% belast worden.
 
Het is een van de speerpunten van het kabinetsbeleid om innovatie te stimuleren. De mogelijkheden van onder andere een box voor innovatie zijn dan ook onderzocht. In Werken aan winst is aangegeven dat een octrooibox een rol kan spelen bij de keuze waar nieuwe investeringen in R&D worden gedaan. Er is destijds vooral gekeken naar de Franse en Hongaarse regimes die formele royaltystromen tegen een laag tarief belasten. Deze regimes boden echter voor de Nederlandse situatie niet het gewenste evenwicht tussen de randvoorwaarden: aantrekkelijk voor het bedrijfsleven, stimulans voor meer innovatie, uitvoerbaar en budgettair beheersbaar. In Werken aan winst was daarom voorlopig prioriteit gegeven aan generieke tariefverlaging boven een octrooibox.

In de mondelinge en schriftelijke discussies die sindsdien hebben plaatsgevonden over Werken aan winst zijn vanuit de Tweede Kamer en vanuit het bedrijfsleven de positieve gevolgen van zo’n box voor het behoud van R&D voor Nederland met nadruk naar voren gebracht. Het kabinet meent in het hierna beschreven voorgestelde keuzeregime een aanpak te hebben gevonden die voldoende recht doet aan de genoemde randvoorwaarden. Bij het voorstel zijn elementen van bestaande regimes gecombineerd met een aantal elementen dat naar voren is gekomen bij de discussie over Werken aan winst.
 
In het voorstel komt de verplichting te vervallen om de voortbrengingskosten te activeren van zelfontwikkelde immateriële “activa”. Daarnaast wordt voorgesteld de Vpb-belastingplichtige de keuze te bieden om zelfontwikkelde immateriële activa waarvoor aan hem een of meer octrooien zijn verleend, onder te brengen in een box. Bij de keuze voor de box worden gemaakte voortbrengingskosten wel geactiveerd. De winst (de opbrengsten minus de afschrijving en eventueel andere kosten) die toerekenbaar is aan het zelfontwikkelde immateriële activum wordt belast tegen een tarief van 10%. Daarbij blijven de opbrengsten die aan het actief zijn toe te rekenen, niet beperkt tot formele royaltystromen zoals in het Franse en het Hongaarse regime.

Om het regime zo aantrekkelijk mogelijk te houden voor het bedrijfsleven is gekozen voor een economische benadering, waarbij alle opbrengsten die aan dat zelfontwikkelde immateriële activum zijn toe te rekenen in de box komen, en niet alleen opbrengsten die de vorm van royalty’s hebben. Op deze manier wordt beter aangesloten bij de praktijk waarin R&D niet alleen via de betaling van royalty’s wordt beloond. Dit voorkomt bovendien al dan niet gekunstelde omzettingen van andere inkomensstromen in royalty’s om van het lagere boxtarief te kunnen profiteren.
 
Zie wetsvoorstel hier.
 
Zie MvT hier.

IEF 2124

Hersteld (2)

Artikel in het Reformatorisch Dagblad over de oratie van RUG-professor mr. Fokko T. Oldenhuis, "Exclusiviteit en (in)tolerantie. Schurende relaties tussen recht en religie."

“De vraag is in hoeverre de positie van de kerkgenootschappen in vergelijking met de overige rechtspersonen binnen het Nederlandse recht exclusieve trekken vertoont. En als die positie tamelijk uniek is, hoe vér strekt die zich dan uit? Vragen met niet alleen maar academische betekenis.

Vorige week nog deed de rechtbank te Arnhem uitspraak in het conflict tussen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) (lees het vonnis hier). Het betrof een conflict over de te voeren naam. Moet je nu ingeval van conflicten over de naamgeving van kerken aansluiting zoeken bij het merkenrecht -denk aan conflicten over bijvoorbeeld het merk Coca-Cola-, of moet je primair de oplossing zoeken vanuit de eigen plaats die kerkgenootschappen binnen Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek innemen?

(…) En als dan na meer dan dertig jaar een van die beide Gereformeerde Kerken opgaat in een fusie (Samen op Weg met hervormden en lutheranen) en in de fusieakte tussen de drie kerken een bepaling wordt opgenomen waaruit voortvloeit dat de naam ”Gereformeerde Kerken in Nederland” bij de gefuseerde kerk (PKN) berust -alsof het mérk wordt veiliggesteld-, dan weet iedere civilist dat een dergelijke overeenkomst aan derden (lees: de andere groep Gereformeerde Kerken, die ook die naam al meer dan dertig jaar voert) geen rechten kan ontnemen.

De onnodige verwarring die hierover ontstond, was het gevolg van het feit dat men de structuur van artikel 2 -nog afgezien van het verjaringsaspect- onvoldoende had doordacht.”

Lees het gehele artikel hier.