IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 2011

Een tweede leven

Rechtbank Zwolle, 3 mei 2006, LJN: AW6288, Stokke Nederland B.V. tegen Marktplaats B.V.

Uitgebreid en zeer interessant vonnis over de verantwoordelijkheid  en aansprakelijkheid van Marktplaats.nl met betrekking tot de op haar site aangeboden imitatie Tripp Trapp kinderstoelen.

Op merken- en auteursrechtelijk gebied heeft Stokke de wind mee in deze zaak, maar Marktplaats.nl wordt geen screening van al het aangeboden materiaal vooraf noch een screening achteraf opgelegd. Deze vorderingen van Stokke worden afgewezen. De notificatie-procedure als omschreven in artikel 6:196c BW, houdt dus stand. Rest nog de vraag of NAW-gegevens afgegeven moeten worden door Marktplaats.nl. Rechtbank verwijst de zaak uiteindelijk weer naar de rol, na informatieverzoeken van de rechter aan beide partijen.

Stokke c.s. hebben de afgelopen jaren geregeld (met succes) in rechte in diverse landen, waaronder Nederland, geageerd tegen inbreuken op de merkrechten betreffende de TRIPP TRAPP stoel en tegen schending van de auteursrechten betreffende het ontwerp van die stoel. Sinds  augustus 2003 heeft Stokke Marktplaats verzocht (en later gesommeerd) inbreukmakende advertenties te verwijderen en nieuwe inbreukmakende advertenties te weren. Tussen (de raadslieden van) partijen is een uitvoerige correspondentie ontstaan over de vraag wat van Marktplaats mag worden verwacht ter zake van inbreukmakende advertenties. Partijen hebben dienaangaande geen overeenstemming bereikt.

Ofschoon partijen van mening verschillen over tal van onderwerpen, en hun (van elkaar verschillende) visie hebben uiteengezet in uitvoerige gedingstukken, verschillen zij in de kern over de vraag welke verplichtingen Marktplaats heeft bij het tegengaan van eventuele inbreuken op intellectuele eigendomsrechten van Stokke c.s., wanneer in een concreet geval het plaatsen van een advertentie op Marktplaats.nl een dergelijke inbreuk impliceert.

De rechtbank komt echter slechts aan de beantwoording van die partijen verdeeld houdende vraag toe wanneer is vastgesteld dat met het plaatsen van een advertentie daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van Stokke c.s. Marktplaats lijkt dat, tot op zekere hoogte althans -helemaal duidelijk zijn haar stellingen op dit punt niet-, te betwisten. De rechtbank zal dan ook eerst ingaan op de vraag of en in hoeverre het plaatsen van een advertentie op Marktplaats als een inbreukmakende handeling moet worden gezien.

Merkenrecht.

De rechtbank is, met Stokke c.s., van oordeel dat ook een particuliere verkoper die zijn nagebootste kinderstoel via Marktplaats.nl te koop aanbiedt als een TRIPP TRAPP of STOKKE stoel in strijd met het bepaalde in artikel 13A lid 1 sub a BMW handelt.

Ook in dat geval is, anders dan Marktplaats betoogd heeft, sprake van gebruik in het economisch verkeer. Het op marktplaats.nl te koop aanbieden van een voorwerp is een activiteit waarmee een commercieel doel wordt nagestreefd, het ontvangen van een koopsom. De activiteit vindt ook niet in de zuivere privé sfeer plaats, maar in het handelsverkeer,

Partijen verschillen van mening of in gevallen waarin in de advertentie of in het trefwoord bij de advertentie de merknamen TRIPP TRAPP of STOKKE als soortnaam gebruikt worden voor de aangeboden kinderstoel (niet zijnde een authentieke TRIPP TRAPP stoel), zonder dat de aangeboden stoel zelf ten onrechte wordt aangeduid als een TRIPP TRAPP stoel, sprake is van een merkinbreuk.

Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Artikel 13A lid 1 sub d BMW staat in de weg aan dergelijk gebruik van de merknamen TRIPP TRAPP en STOKKE. Door het gebruik van deze merknamen als soortnaam trekken de adverteerders voordeel uit dit merk ten behoeve van andere stoelen, waardoor bovendien de kans op verwording tot soortnaam bestaat. Stokke c.s. hebben een gerechtvaardigd belang zich tegen de verwording tot soortnaam te verzetten, al was het alleen maar om te voorkomen dat in de toekomst een inbreukactie zou stranden op het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub b BMW.

In dit kader is illustratief dat Marktplaats ter gelegenheid van het pleidooi de vraag heeft opgeworpen of de situatie van artikel 5 lid 2 sub b BMW zich niet voordoet. Als Marktplaats zich al op artikel 5 lid 2 sub b BMW heeft willen beroepen -helemaal duidelijk is dat niet-, heeft Marktplaats haar daartoe strekkende stelling onvoldoende gemotiveerd. De opmerking van Marktplaats geeft echter wel aan welk belang Stokke c.s. er bij hebben om een verwording tot soortnaam te voorkomen.

Refererend gebruik.

Uitgangspunt is dat refererend gebruik van een merknaam alleen toegestaan is wanneer dat nodig is om de bestemming van een product aan te geven en het gebruik in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Van overeenstemming met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid is, zo blijkt uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 17 maart 2005 (C-228/03 inzake Gilette/ La Laboratories), geen sprake wanneer de goede naam van het merk wordt geschaad, kleinerende uitlatingen over het merk worden gedaan of het product wordt voorgesteld als een imitatie of namaak van het product voorzien van het merk.

Wanneer deze criteria worden toegepast op de door Marktplaats in de conclusie van antwoord genoemde gevallen van refererend merkgebruik die "onmiskenbaar" geen merkinbreuk zouden opleveren, blijkt dat in vrijwel al die gevallen wel sprake is van merkinbreuk.

De opmerkingen "in het begin vele malen handiger dan een Trip Trap door zitvorm en blad" en " ...veel veiliger en handiger dan de Trip Trap" zijn te beschouwen als kleinerende opmerkingen. De overige door Marktplaats genoemde voorbeelden betreffen het gebruik van TRIPP TRAPP als soortnaam. Slechts in één geval -het geval dat Marktplaats bij gelegenheid van het pleidooi heeft herhaald- is sprake van geoorloofd gebruik van de merknaam TRIPP TRAPP. Het betreft de advertentie waarin een "kinderstoel" wordt aangeboden met de volgende toelichtende tekst: "Ik heb hem 3 weken geleden gekocht, maar ik wil toch graag een trip trap kopen, vandaar dat ik hem verkoop".

Het merk TRIPP TRAPP wordt in deze tekst niet gebruikt als aanduiding van de aangeboden stoel, evenmin als soortnaam gebruikt en het refererend gebruik is op geen enkele wijze schadelijk voor Stokke c.s.

De slotsom is dat, anders dan Marktplaats betoogd heeft, wel degelijk geregeld inbreuk gemaakt wordt op de merkenrechten van Stokke c.s. wanneer door particulieren op marktplaats.nl advertenties worden geplaatst ten behoeve van de verkoop van een andere verstelbare kinderstoel dan een TRIPP TRAPP stoel, wanneer in die advertenties de merknamen TRIPP TRAPP of STOKKE, of enig daarmee nagenoeg overeenstemmend teken gebruikt worden.

Auteursrecht.

Stokke c.s. menen ook dat een advertentie met een foto van een niet van hen afkomstige verstelbare kinderstoel met de aanduiding STOKKE of TRIPP TRAPP een auteursrechtinbreuk vormt.

Artikel 12 Aw. maakt geen uitzondering voor het handelen van consumenten. Uit artikel 4 van de Auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001) volgt bovendien dat het auteursrecht voorziet in het uitsluitend recht van elke vorm van distributie door de auteursrechthebbende op het origineel van hun werken en op kopieën daarvan. De verkoop van kopieën door consumenten is derhalve niet uitgesloten. Tenslotte valt de noodzaak van de thuiskopieerregeling niet goed in te zien wanneer de Auteurswet niet van toepassing zou zijn op de consument.

Vervolgens is onjuist dat de adverteerders van Marktplaats zich op de bescherming van artikel 23 Aw. zouden kunnen beroepen. Artikel 23 Aw ziet niet op het plaatsen van een advertentie voor de verkoop van een namaakartikel, maar heeft het oog op de aankondiging van een veiling of tentoonstellingen van kunstwerken.

Het beroep dat Marktplaats in dit kader op Evora/Dior heeft gedaan, gaat niet op. Niet alleen ging het in dit arrest om een origineel product en niet om een ongeoorloofde kopie. De Hoge Raad stelde voorop dat de producent die zich in die zaak op zijn auteursrecht beriep zich niet kon verzetten tegen het verhandelen van het product-, bovendien is niet voldaan aan de in het arrest geformuleerde voorwaarde, dat de openbaarmaking zodanig plaatsvindt dat geen schade wordt toegebracht aan de rechthebbende. De verkoop van een illegale kopie van een TRIPP TRAPP stoel brengt immers juist wel schade toe aan Stokke c.s.

Tenslotte faalt ook het beroep van Marktplaats op de beperkte beschermingsomvang van het auteursrecht op de stoel van Stokke c.s. Nu, naar Marktplaats niet betwist heeft, door verschillende Nederlandse gerechten in procedures betreffende zeven verschillende in het verkeer gebrachte kopieën is vastgesteld dat Stokke c.s. auteursrecht op de TRIPP TRAPP stoel kon doen gelden en dat sprake was van een inbreuk op dit auteursrecht, kan er in deze procedure van worden uitgegaan dat de desbetreffende zeven stoelen inbreuk maken op de auteursrechten van Stokke c.s. en dat het plaatsen van een advertentie met een foto van één van deze stoelen in combinatie met de aanduiding TRIPP TRAPP en/of Stokke een inbreuk vormt op het auteursrecht van Stokke c.s.

De slotsom is dat het verweer van Marktplaats betreffende het inbreukmakende handelen van haar adverteerders niet opgaat.

De grondslag van de vordering.

Stokke c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat Marktplaats onrechtmatig jegens hen handelt door anderen de gelegenheid te bieden om inbreukmakend te handelen, zonder dat Marktplaats zelf terzake enige zorgvuldigheid betracht door evidente, eenvoudig herkenbare en zich herhalende inbreuken te voorkomen of prompt te verwijderen.

De Richtlijn biedt naar het oordeel van de rechtbank geen overtuigende aanknopingspunten voor de stelling van Marktplaats dat wanneer een verlener van hosting diensten zich houdt aan de voorwaarden die hem vrijwaren van aansprakelijkheid hij verder geen verplichtingen heeft betreffende het voorkomen of beëindigen van inbreukmakende handelingen door derden die daarbij van zijn diensten gebruik maken. De Richtlijn wijst juist op het tegendeel:

In dit kader is verder van belang dat de door Marktplaats bepleite opvatting ook in strijd zou zijn met de in artikel 11 van de Handhavingsrichtlijn opgenomen verplichting voor de lidstaten. 

De slotsom is dat de Richtlijn er niet aan in de weg staat dat de internetdienstverlener die zich op de beperkte aansprakelijkheid kan beroepen op grond van de wetgeving van de lidstaat toch kan worden bevolen maatregelen te nemen ter voorkoming of beëindiging van inbreukmakende handelingen.

De Nederlandse wetgever heeft de hier boven omschreven bedoeling van de Richtlijn weergegeven in lid 5 van artikel 6: 196c BW: "Het hiervoor bepaalde staat niet in weg aan het verkrijgen van een rechterlijk verbod of bevel".

Dat ook de internetdienstverlener die voldoet aan de voorwaarden voor beperkte aansprakelijkheid een verbod of bevel, strekkende tot het voorkomen of beëindigen van inbreukmakend handelen, tegen zich zal moeten laten gelden, blijkt uit de parlementaire geschiedenis.

In Lycos/Pessers heeft de Hoge Raad ook beslist dat de in de Richtlijn vastgestelde beperking van de aansprakelijkheid van dienstverleners als internettussenpersonen geen afbreuk doet aan de mogelijkheid dat de nationale rechter die maatregelen treft die van de dienstverleners redelijkerwijs kunnen worden verlangd in verband met op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen om onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen. Eerder was het Bundesgerichshof voor het Duitse recht tot een vergelijkbare conclusie gekomen.

De slotsom is dat de rechtbank Marktplaats niet volgt in haar stelling dat een toetsing van haar handelen aan de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6: 162 BW achterwege kan blijven, en daarmee dat de grondslag onder de vorderingen van Marktplaats is weggevallen, wanneer Marktplaats hosting diensten zou verrichten.

Het gevolg daarvan is dat vooralsnog in het midden kan blijven of Marktplaats nu wel of geen hosting diensten verricht. De rechtbank zal de (uitvoerige) stellingen van partijen op dit punt derhalve onbesproken laten.

De zorgvuldigheidsverplichting van Marktplaats.

Het uitgangspunt is dat een ieder de, op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde,  verplichting heeft om binnen zekere grenzen handelend op te treden om het ontstaan of voortbestaan van schade van een derde te voorkomen. Hoever deze verplichting strekt, is afhankelijk van tal van factoren, zoals bekendheid met de schade, de omvang ervan, de mogelijkheden om handelend op te treden en de daaraan verbonden nadelen (zoals de kosten en de mate van inspanning).

Verder is van belang of en in hoeverre degene die mogelijk handelend dient op te treden betrokken is bij het ontstaan van de schade en zelf voordeel heeft van het schadeveroorzakend handelen. Tenslotte speelt een rol of voor de branche waarin het handelen plaatsvindt specifieke regels gelden.

Dat Marktplaats bekend is met het feit dat geregeld advertenties worden geplaatst op haar site, welke inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van Stokke c.s. , staat niet ter discussie. Stokke c.s. hebben Marktplaats daar geregeld uitdrukkelijk op gewezen. Marktplaats houdt ook rekening met de mogelijkheid dat inbreukmakende advertenties worden geplaatst. Het invoeren van het "Melding van Inbreuk programma" is daar het bewijs van. Eerder bood Marktplaats rechthebbenden op geschonden intellectuele eigendomsrechten al de mogelijkheid om middels de optie "Tip de webmaster" inbreuken aan haar te melden.

Bij het vaststellen van de op Marktplaats rustende zorgvuldigheidsnorm is van belang in hoeverre Marktplaats zelf een rol speelt bij het inbreukmakende handelen. Naarmate Marktplaats daar zelf meer bij betrokken is, kunnen van haar meer inspanningen verwacht worden om het inbreukmakende handelen te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken.

Aan Marktplaats wordt, terecht, niet verweten dat zij zelf inbreuk maakt op enig intellectueel eigendomsrecht van Stokke c.s. De diensten die Marktplaats verricht zijn derhalve instrumenteel aan het secundaire inbreukmakende handelen door particulieren.

Met het voorgaande hangt samen dat de schade die Stokke c.s. lijden ten gevolge van de plaatsing van de inbreukmakende advertenties -en dat Stokke c.s. daardoor enige schade lijden acht de rechtbank aannemelijk- uiteindelijk het gevolg is van het in het verkeer brengen van inbreukmakende stoelen.

Stokke c.s. kan de schade die zij daardoor lijdt in beginsel verhalen op de bedrijven die deze stoelen in het verkeer hebben gebracht. De advertenties op Marktplaats betreffen de doorverkoop van reeds in het verkeer gebrachte inbreukmakende stoelen. De schade vanwege het in het verkeer brengen van deze stoelen hebben Stokke c.s. reeds kunnen verhalen op de bedrijven die de stoelen in het verkeer hebben gebracht.

De rechtbank gaat er vanuit dat bij het vaststellen van de schade ook rekening is gehouden met het feit dat een inbreukmakende stoel -net als het authentieke exemplaar- een "tweede leven" kan krijgen. De schade door het plaatsen van inbreukmakende advertenties is dan ook niet zozeer gelegen in winstderving c.a. in verband met de desbetreffende stoelen -die schade is verhaald, althans verhaalbaar op de bedrijven die de stoelen in het verkeer hebben gebracht-, maar veeleer in de aantasting van de intellectuele eigendomsrechten van Stokke c.s.

Bij het bepalen van de zorgvuldigheidsnorm kan van belang zijn of en in hoeverre Marktplaats profijt trekt van het feit dat de inbreukmakende advertenties op haar site geplaatst worden. Wanneer dat het geval is, mag van Marktplaats meer gevergd worden dan wanneer zij (nagenoeg) geen voordeel heeft bij plaatsing van de advertenties.

Stokke c.s. stellen dat Marktplaats profijt trekt uit het feit dat de inbreukmakende advertenties op haar site staan. Die stelling dient echter vergaand gerelativeerd te worden. Marktplaats genereert in het algemeen geen directe inkomsten uit deze advertenties. Marktplaats heeft hooguit indirect voordeel bij de plaatsing van deze advertenties, doordat zij belang heeft bij een zo hoog mogelijk aantal bezoekers van haar site. Dat aantal zal mede afhankelijk zijn van het aantal geplaatste advertenties. Dit voordeel is echter verwaarloosbaar, wanneer het aantal inbreukmakende advertenties wordt afgezet tegen het totale aantal advertenties op de site van Marktplaats (70.000 per dag).

Bij het antwoord op de vraag welke maatregelen gevergd mogen worden om schade van derden te voorkomen of te beëindigen, kan van belang zijn of voor de branche of de specifieke omgeving waarin het schadetoebrengend handelen plaatsvindt speciale regels gelden.

Het schadetoebrengend handelen vindt plaats op het terrein van de elektronische handel. Zowel in de Richtlijn als in de wetsgeschiedenis betreffende de implementatie van de Richtlijn zijn aanknopingspunten te vinden voor de omvang van de verantwoordelijkheden van de actoren op dat specifieke terrein.

In dit kader wijst de rechtbank allereerst op alinea 47 van de considerans van de Richtlijn, inhoudende dat lidstaten dienstverleners geen algemene toezichtverplichting mogen opleggen.

Uit de alinea volgt verder dat in speciale gevallen wel een toezichtverplichting opgelegd mag worden. Uit deze alinea leidt de rechtbank af dat niet gemakkelijk kan worden geconcludeerd tot het (op grond van de zorgvuldigheid) aannemen van een verplichting, die er op neerkomt dat de internetdienstverlener zelf toezicht uitoefent op de via hem aangeboden informatie op internet.

Het aannemen van een speciale toezichtverplichting is weliswaar niet uitgesloten, maar is beperkt tot speciale gevallen. Ook uit de parlementaire geschiedenis volgt dat in zijn algemeenheid niet al te hoge eisen kunnen worden gesteld aan de verplichtingen van de dienstverlener betreffende schadetoebrengende informatie.

Bij lid 5 wordt in de MvT opgemerkt dat aan een internettussenpersoon alleen een gebod kan worden opgelegd wanneer het voor hem mogelijk is om op te treden. "Daarvan is pas sprake als het op proportionele wijze en tegen aanvaardbare kosten mogelijk is daartegen met personele en technische maatregelen op te treden."

Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat het niet voor de hand ligt om op het gebied van de elektronische handel ter voorkoming van schade van derden vergaande, op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde, verplichtingen van tussenpersonen aan te nemen, zeker niet wanneer die verplichtingen neer zouden komen op een toezichtplicht. Er dient bij het vaststellen van de omvang van de verplichting rekening te worden gehouden met het beginsel van de proportionaliteit.

Bij het antwoord op de vraag wat van een internetdienstverlener gevergd kan worden met betrekking tot het voorkomen en verwijderen van schadelijke informatie, speelt ook een rol of de dienstverlener een dergelijke procedure ("notice and takedown procedure") heeft ingevoerd.

De aard en de omvang van de op grond van de zorgvuldigheid te nemen maatregelen zijn in zijn algemeenheid -los van de situatie op het gebied van de elektronische handel- mede afhankelijk van de inspanningen die gemoeid zijn met het treffen van die maatregelen.

Wie met eenvoudige maatregelen grote schade van derden kan voorkomen, handelt eerder onzorgvuldig wanneer hij die maatregelen nalaat dan degene die de schade alleen door het treffen van kostbare en voor zijn bedrijfsvoering nadelige maatregelen had kunnen voorkomen. Verder dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van maatregelen voor de bedrijfsvoering van de dienstverlener en voor de aantrekkelijkheid van diens dienst.

Naar het oordeel van de rechtbank, kan van Marktplaats gevergd kan worden dat zij maatregelen treft die er op gericht zijn de schade van Stokke c.s. als gevolg van de inbreukmakende advertenties te voorkomen of te beperken.

De rechtbank acht de door Marktplaats opgeworpen bezwaren reëel. Wanneer het niet mogelijk is om door middel van filtertechnologie inbreukmakende advertenties te selecteren, dient de selectie door mensen -medewerkers van Marktplaats of anderen- plaats te vinden. Het is aannemelijk dat daarmee de nodige tijd gemoeid is, zeker wanneer in aanmerking genomen wordt dat de medewerkers van Marktplaats niet zijn opgeleid voor het onderkennen van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten.

Niet alleen heeft Marktplaats, door een aantal foto's te tonen van al dan niet inbreukmakende stoelen, duidelijk gemaakt dat het niet gemakkelijk is om -zeker niet op het eerste gezicht- vast te stellen of sprake is van een inbreukmakende stoel, ook heeft Marktplaats er terecht op gewezen dat Stokke c.s. niet de enige rechthebbende is op intellectuele eigendomsrechten waarop middels de advertenties op de site van Marktplaats inbreuk wordt gemaakt.

De rechtbank gaat er dan ook, met Marktplaats, vanuit dat een gedwongen selectie door haar medewerkers Marktplaats zal nopen tot een aanzienlijke uitbreiding van haar personeelsbestand en daarmee zal leiden tot een aanzienlijke verhoging van de kosten.

De rechtbank volgt Marktplaats ook in haar bezwaar dat door een preventieve controle de duur van de periode tussen melding en plaatsing van de advertentie aanzienlijk zal toenemen.

Uit het bovenstaande volgt dat de door Stokke c.s. gevorderde preventieve controle leidt tot een (forse) toename van de kosten bij Marktplaats en tot een devaluatie van de aantrekkelijkheid van de door Marktplaats aangeboden dienst voor haar adverteerders. Ten aanzien van het karakter van de door Marktplaats te nemen maatregelen, handelt Marktplaats niet onzorgvuldig door een preventieve controle achterwege te laten.

De subsidiare vorderingen strekken niet tot een preventieve controle, maar tot een controle achteraf.

Marktplaats heeft een procedure ontwikkeld voor rechthebbenden op intellectuele eigendomsrechten, het Melding van Inbreuk Programma, dat voorziet in een procedure met behulp waarvan inbreukmakende advertenties snel verwijderd kunnen worden. Het Programma maakt het voor rechthebbenden mogelijk om (vermeende) inbreuken te melden.

Naar het oordeel van de rechtbank is het door Marktplaats ontwikkelde Melding van Inbreuk Programma een voorbeeld van een notice and takedown procedure, als bedoeld in rechtsoverweging 4.21. en heeft Marktplaats met het invoeren van dit programma invulling gegeven aan de in de Richtlijn aanbevolen zelfregulering.

Verstrekking gegevens.

De vorderingen sub c en i betreffen de vraag of Marktplaats gehouden is om gegevens van inbreukmakende adverteerders te verstrekken aan Stokke c.s. en, zo ja, welke gegevens.

De rechtbank stelt voorop dat Marktplaats in geen geval jegens Stokke c.s. verplicht is om de gegevens van al haar adverteerders te registreren. Als Marktplaats al jegens Stokke c.s. gehouden zou zijn tot registratie van enige gegevens van haar adverteerders, is deze verplichting beperkt tot de gegevens van adverteerders die een advertentie met de aanduiding STOKKE of TRIPP TRAPP (of een vergelijkbare aanduiding) gebruiken.

Marktplaats heeft zich voor haar weigering de NAW gegevens van haar adverteerders te registreren allereerst beroepen op de Richtlijn. De rechtbank volgt Marktplaats niet in deze redenering. In het eerder aangehaalde arrest van 25 november 2005 heeft de Hoge Raad overwogen, dat doel en strekking van de Richtlijn steun bieden voor de opvatting dat een internetdienstverlener gehouden kan worden de NAW gegevens van degenen die van zijn diensten gebruik maken beschikbaar te stellen.

Wanneer Richtlijn en implementatiewetgeving niet in de weg staan aan het verstrekken door internetdienstverleners van de NAW-gegevens van hun opdrachtgevers, valt niet in te zien dat het registreren van die gegevens door de dienstverlener in strijd met de (bedoeling van de) Richtlijn of de daarop gebaseerde nationale wetgeving zou zijn.

 Marktplaats heeft ook betoogd dat zij met het registreren van de NAW-gegevens van haar adverteerders zou handelen in strijd met artikel 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens. De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Artikel 11 Wbp staat er niet aan in de weg dat persoonsgegevens worden verzameld en bewerkt voorzover dat, gelet op het met het verzamelen en verwerken beoogde doel, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig is.

Uit artikel 11 volgt veeleer dat het verzamelen van alleen het e-mailadres ontoereikend is om de doelstellingen van Marktplaats adequaat te kunnen bereiken. Juist met het oog op het oplossen van geschillen en het bevorderen van een veilige handel, is het van belang dat de identiteit van degenen die via de site van Marktplaats aan het handelsverkeer deelnemen, bekend is en geregistreerd wordt.


De rechtbank beschikt echter nog niet over alle relevante informatie. Om die reden verzoekt zij partijen zich uit te laten over de volgende vragen:

a.  Welke andere mogelijkheden hebben Stokke c.s. om, op basis van een e-mailadres, de NAW gegevens van inbreukmakende adverteerders te verkrijgen?
b.  Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat Stokke c.s. de NAW-gegevens van een inbreukmakende adverteerder niet hebben kunnen achterhalen?
c.  Is het voor Marktplaats mogelijk om de procedure voor het plaatsen van een advertentie zo te wijzigen dat:
- iedere adverteerder zijn NAW gegevens dient op te geven
- iedere adverteerder die de aanduidingen STOKKE en/of TRIPP TRAPP gebruikt zijn NAW gegevens dient op te geven?
d.  Indien het antwoord op vraag c. bevestigend luidt: Hoeveel tijd is nodig om deze wijziging door te voeren en welke kosten zijn er mee gemoeid?
e.  welke mogelijkheden heeft Marktplaats om te controleren of de door een mogelijke adverteerder opgegeven NAW-gegevens correct zijn?

De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol van 31 mei 2006 voor uitlating door partijen. Mede aan de hand van de door partijen te verstrekken informatie zal de rechtbank vervolgens bepalen of en in hoeverre Marktplaats gehouden is om de NAW-gegevens van haar voor Stokke c.s. relevante adverteerders te registreren. 

Lees het vonnis hier.

Op andere blogs:
DomJur (Stokke - Marktplaats)

IEF 2010

Geen termen voor moratorium

Rechtbank ’s-Gravenhage 3 mei 2006, HA ZA 05-2016. Angiotech Pharmaceuticals Inc. & Boston Scientific Corporation tegen Sahajanand Medical Technologies PVT Ltd.

Angiotech en Boston Scientific zijn van mening dat de Infinnium stent van Sahajanand valt onder de bescherming van het octrooi, en vorderen een inbreukverbod met nevenvorderingen, waaronder een op te leggen moratorium van drie jaar wegens gebruik van onrechtmatig in Nederland verkregen onderzoeksgegevens ten behoeve van de aanvraag van een CE-vergunning.

Angiotech Pharmaceuticals Inc. (“Angiotech”) en Boston Scientific Corporation (“Boston Scientific”) werken samen op het gebeid van paclitaxel-afgevende stents. Angiotech is samen met de University of British Colombia houdster van een Europees octrooi dat betrekking heeft paclitaxel-afgevende stents. Boston Scientific is licentiehoudster.

Het octrooi is onderwerp geweest van oppositie bij het Europees Octrooibureau (EOB) en is bij beslissing van de Oppostie-Afdeling (na terugverwijzging) van 24 januari 2005 overeind gebleven.

Sahajanand is een in India gevestigde fabrikant van stents voor kransslagaders. Sahajanand produceert een drug-eluting stent onder de naam Infinnium, die als geneesmiddel paclitaxel bevat, de generieke benaming voor de stof taxol. Op verzoek van Sahajanand heeft Prof. Serruys een clinical trial uitgevoerd, genaamd SIMPLE 2, aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Angiotech en Boston Scientific zijn van mening dat de Infinnium stent valt onder de bescherming van het octrooi, en vorderen een inbreukverbod met nevenvorderingen, waaronder een op te leggen moratorium van drie jaar wegens gebruik van onrechtmatig in Nederland verkregen onderzoeksgegevens ten behoeve van de aanvraag van een CE-vergunning.

Sahajanand betwist de inbreuk en beroept zich onder meer op de onderzoeksexceptie van artikel 53 lid 3 ROW 1995. In reconventie vordert Sahajanand dat het octrooi wordt vernietigd voor Nederland, wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit, en dat het toegevoegde materie zou omvatten.

In een incidenteel vonnis d.d. 31 augustus was reeds beslist dat de Rechtbank niet grensoverschrijdend, maar alleen voor Nederland bevoegd is.

De beoordeling

De rechtbank verwerpt de nietigheidsargumenten van Sahajanand en wijst de vorderingen in reconventie af. Ten aanzien van de stelling van Sahajanand dat de octrooihouder geen recht heeft op de ingeroepen prioriteit van US 94536 verwijst de rechtbank naar beslissingen G3/93 en G 2/98 van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau en de daaruit bekende “AND”/”OR” theorie. 

Ten aanzien van de inventiviteit oordeelt de rechtbank onder meer (r.o.4.25): “Wil evenwel sprake zijn van onvoldoende uitvindingshoogte, dan dient de gemiddelde vakman volgens vaste rechtspraak ertoe te worden gebracht om taxol toe te passen. Dat betekent dat hij in de verwachting dat dit (mogelijk) restenose zou voorkomen taxol zou hebben gekozen als gevolg van aanwijzingen of “pointers” in de stand van de techniek. Hierbij dient evenwel in aanmerking te worden genomen dat van de gemiddelde vakman enig (routinematig) onderzoekwerk verwacht mag worden ter optimalisering van bekende techniek, zodat een selectie uit een vrij beperkte groep van geneesmiddelen – aangenomen dat op zich het testen van die geneesmiddelen geen bijzondere moeilijkheden voor de vakman met zich brengt of sprake is van overwinning van een vooroordeel – onvoldoende uitvindingshoogte kan opleveren ook al levert die selectie een optimaal resultaat op.”

De inbreukvorderingen van Angiotech in Boston Scientific in conventie worden deels toegewezen.  De rechtbank is van dat de Infinnium stent valt onder de beschermingsomvang van het octrooi.  

Het beroept op de onderzoeksexceptie slaagt niet. De rechtbank overweegt onder meer dat “(…) er bij het onderzoek van Serruys geen sprake was van een reëel nagestreefde verbetering van de geoctrooieerde stents. Het gaat niet om onderzoek in de zin van de wettelijke onderzoeksexceptie, maar om (pre-marketing) testen.” En: “(…) aangenomen mag worden dat Sahajanand met de resultaten van dit onderzoek in de hand de acceptatie van de stent, immers afkomstig uit een land dat niet direct bekend staat als producent van stents, wil vergroten. Onderzoek met dit doel valt niet onder onderzoeksexceptie.”

De rechtbank ziet geen termen voor een moratorium.

Lees het vonnis hier.

IEF 7673

Angiotech vs. Sahajanand: Infringing stent, research exception, no moratorium

The Hague District Court, HA ZA 05-2016, 3 May 2006, Antiotech Pharmaceuticals Inc. and Boston Scientific Corporation versus Sahajanand Medical Technologies PVT. Ltd.

Patent law. Angiotech and Boston Scientific are of the opinion that the Infinnium stent by Sahajanand falls under the protection of the patent, and claim a ban on infringement with ancillary claims, amongst others a to be imposed moratorium of three years against the use of in the Netherlands illegally gained research data for the purpose of a request for a CE-authorisation.

4.25 (…) However, for there to be an insufficient level of inventiveness the average skilled person should be induced according to settled case-law to use taxol. This means that with the expectance that it (might) prevent restenosis he would have chosen taxol as a result of the pointers in the state of the art. However, one should take into account in this that the average skilled person may be expected to carry out some (routine) research work to optimize known art, and so a selection from a rather limited group of medicines – assuming that the testing of these medicines as such do not involve any special problems for the skilled person or that there is overcoming a prejudice – may produce insufficient level of inventiveness, even if such selection produces an optimum result.

4.45. Sahajanand’s Infinnium stent falls under the scope of protection of claims 6 and 12 of the patent, whereas the invalidity defenses challenging this do not hold. Sahajanand’s import and supply for the sake of the SIMPLE 2 trial constituted infringement of the patent rights of Angiotech et al. Furthermore there is a threat of infringement, and so the court declaration and the injunction are allowable. Which purpose the moratorium of three years also claimed might serve is not immediately clear, but assuming that this should become effective after expiry of the patent protection the court considers that it has not become sufficiently clear in the present proceedings that the results of any infringing act in this country (more specifically of the SIMPLE 2 trial) were used for the grant of the CE-marking, let alone that is has become sufficiently clear that without these results no CE-marking would have been granted. On the latter point it should be borne in mind that is has been established that for only 16 patients of the total of 385 (282 in SIMPLE 1 and 103 in SIMPLE 2) there were infringing acts here, whereas it   has not become clear that and why the results concerning the other 369 patients – if used – were not sufficient to obtain a CE-marking. Nor can it be understood which purpose an injunction to use the data of the SIMPLE 2 trial in advertising or in sale might serve, seeing that in the Netherlands the stents are no longer allowed to be sold or offered as a result of the general infringement injunction to be allowed in 1 and the injunction concerning such data would only regard the Netherlands as a result of the jurisdiction judgment.   

Read the entire judgment here.

 

IEFenglish

IEF 2009

Prebiotisch (3)

Nutricia zal hoger beroep instellen tegen het vonnis in de zaak over de verkoop van babymelkpoeder door Kruidvat, aldus RTL-Z. 

De rechter volgde eerder niet Nutricia's stelling dat Kruidvat in de poeder elementen gebruikt waarop Nutricia octrooi heeft. Nutricia zegt aan te kunnen tonen dat het om dezelfde elementen gaat met eigen onderzoek. Mocht blijken dat het toch om een ander element gaat, dan vraagt Nutricia zich af waar Kruidvat het gezondheidsclaim vandaan haalt, dat op de producten is aangegeven. Het melkpoeder van Kruidvat is enkele euro's goedkoper dan die van A-merk Nutricia. Lees hier iets meer. Eerdere berichten hier en hier.

IEF 2008

Verharding alsmede verharding

Octrooicentrum Nederland, beschikking op bezwaar d.d. 27 april 2006. Hollandse Betongroep N.V. en Gebroeders Van Kessel B.V. ( Met dank aan Marc van Wijngaarden, Arnold + Siedsma)

HBG en Van Kessel zijn rechthebbenden op een octrooi voor een “werkwijze voor het aanbrengen van een verharding alsmede verharding”. Op 4 oktober 2006 is door Jansen de Jong Infra B.V. (JDJ) eend dagvaarding tot nietigverklaring ingeschreven in het register. Vervolgens hebben HBG en Van Kessel verzocht geprobeerd gedeeltelijke afstand te doen. JDJ is daarmee niet akkoord gegaan (zoals artikel 63 lid 2 ROW vereist) en het Octrooicentrum heeft de akte van gedeeltelijke afstand daarom niet willen inschrijven. Tegen dit besluit is het bezwaar gericht.

HBG en Van Kessel voeren aan dat onder de in artikel 63 lid 2 bedoelde personen niet die personen behoren die een nietigheidsactie hebben ingesteld maar alleen de personen wiens belang gericht is op het behalen van voordeel uit het octrooi (bijvoorbeeld de pandhouder, vruchtgebruiker of de partij die het octrooi opeist). De partij die een nietigheidsvordering instelt, heeft geen belang bij de instandhouding van het octrooi, aldus HBG en Van Kessel.

Dit standpunt lijkt wellicht logisch. Wie immers een licentie, pandrecht of vruchtgebruik heeft, zal niet willen dat de octrooihouder zonder zijn toestemming het octrooirecht beperkt. Dat zou immers de waarde van het afgeleide recht kunnen verminderen. Een soortgelijke redenering gaat op voor de partij die het octrooi als het zijne wil opeisen. Wat is dan het belang van de partij die het hele octrooi uit de registers wil zien verdwijnen?

Deze vraag beantwoord het Octrooicentrum niet. Het gaat uit van de tekst van artikel 63 lis 2 en oordeelt, mede aan de hand van de wetsgeschiedenis, dat onder het breed geformuleerde “rechtsvorderingen, het octrooi betreffende” ook nietigheidsvorderingen moeten worden verstaan.

Lees de beschikking hier.

IEF 2007

Dit is Hoevelaken

Kort berichtje in het AD, speciaal voor Kamiel Koelman: Een auteursrechtruzie tussen lokale media in Hoevelaken is door de rechtbank in Groningen beëindigd. Uitgeverij Webers, dat het huis-aan-huis blad Klaverblad Hoevelaken uitbrengt, moet tweehonderd euro betalen aan Marge media producties, het bedrijf achter de internetpagina www.ditishoevelaken.nl. Webers plaatste  in juli 2005 zonder toestemming van Marge een een foto van de webiste van in  het eigen huis-aan-huis blad. Op de foto stond de Hoevelakense brandweercommandant Beitler.

Lees hier iets meer.

IEF 2006

Een fabrieksnaam- of handelsmerk

Rechtbank Haarlem,  27 maart 2006, LJN: AW6168. X B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst.

Belastingzaak met eigen definitie van trademarks (onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken). Voor de liefhebber.

In geschil is of de douanewaarde van de ingevoerde koffiecups dient te worden verhoogd met de betaalde royalty's. De rechtbank oordeelt dat het de koper vrijstond de goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen..

Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW, juncto artikel 157, tweede lid, van de UCDW wordt, voor zover hier van belang, voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 van het CDW de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voorzover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen.

Artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, luidt als volgt:

“De royalty of het licentierecht betreffende het recht van een fabrieksnaam- of handelsmerk gebruik te maken wordt slechts aan de voor het ingevoerde goed werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien: -  het de koper niet vrijstaat dergelijke goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen.”

Artikel 160, van de UCDW, luidt als volgt: “Wanneer de koper een royalty of een licentierecht aan een derde betaalt, worden de (...) voorwaarden geacht slechts vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon die betaling van de koper verlangt”.

Partijen zijn het er over eens dat de royalty voor zover het de ingevoerde goederen betreft slechts betrekking heeft op trademarks. Onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken. Gelet op artikel 25 van de General License Agreement dient E weliswaar toestemming te verkrijgen (“prior approval”) van de licensor alvorens zij de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aankoopt, echter naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het E om die reden niet vrij zou staan de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aan te kopen.

Uit de door artikel 25 van de General License Agreement gegeven waarborg kan immers niet worden afgeleid dat E feitelijk geen goederen zou kunnen aankopen bij andere leveranciers dan de licensor en die onder de merknaam kunnen doorverkopen. De opneming van een dergelijke clausule biedt de licentiegever - zonodig - de mogelijkheid de kwaliteit van haar producten te waarborgen. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres in zijn pleitnota onweersproken heeft gesteld dat zusterondernemingen van E, die gelijkluidende overeenkomsten met de licensor zijn overeengekomen, ook daadwerkelijk gebruik maken van de mogelijkheid om producten die eveneens onder de General License Agreement vallen te kopen bij een niet-verbonden verkoper. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het E vrij staat in de zin van artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, om goederen als door de licensor vervaardigd en geleverd, aan te kopen bij andere leveranciers. Voor een verhoging van de transactieprijs op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW is dan geen plaats.

De rechtbank verwerpt verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat artikel 159, derde gedachtestreepje, van de UCDW, alleen kan worden toegepast in de situatie waarin sprake is van twee partijen en dat wanneer zoals in het onderhavige geval sprake is van meerdere betrokken partijen, alleen artikel 160 van de UCDW toepassing kan vinden; dit betoog vindt geen steun in het recht.

Uit het onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene volgt dat in het onderhavige geval geen plaats is voor een verhoging van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen met de royaltybetalingen. Het beroep dient mistdien gegrond te worden verklaard.

Lees de uitspraak hier.

IEF 2005

Forever Young

Rechtbank Rotterdam, 25 april 2006,  LJN: AW5519.  British American Tobacco Export B.V tegen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Bestuurrechtzaak tabaksreclame. Aan B.A.T. zijn boetes van € 45.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, Tabakswet, omdat door de wijze van presenteren van de tabaksproducten in de stands op de publieksbeurs Eten en Genieten in de RAI te Amsterdam en op het evenement Forever Young te Grootebroek sprake was van reclame waarop de uitzondering van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet niet van toepassing is.

De uitzondering op het reclameverbod in geval van reguliere presentatie ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet geldt evenwel voor alle tabaksverkooppunten. Terecht heeft eiseres betoogd dat voor de stands een andere wijze van presenteren regulier is, dan de wijze van regulier presenteren zoals die door de Minister is uitgewerkt, welke uitwerking ziet op de situatie in (afgescheiden gedeelten van) winkels en supermarkten. Eiseres heeft uit de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis niet duidelijk kunnen zijn, dat de wijze van inrichting van de stands een niet reguliere presentatie van tabaksproducten was, die als verboden reclame moet worden aangemerkt. De oplegging van de boetes voor de inrichting van de stands is in strijd met artikel 7, eerste lid, EVRM. 
 
Lees de uitspraak hier.

IEF 2004

Slechts één

De flinterdunne link met IE is dat er ook wel eens uitspraken over voornaammerken zijn, maar eigenlijk is het gewoon vermaak. Rechtbank Utrecht, 22 februari 2006, gepubl. 1 mei 2006, LJN: AW4865.

Als grond voor zijn verzoek tot naamswijziging van X. in X.Y.Z. heeft verzoeker aangevoerd dat zijn ouders bij zijn geboorte van plan waren om aan zijn voornaam Y.Z. toe te voegen. Voor verzoekers moeder in het bijzonder, en ook voor verzoeker zelf, is Y.Z. een belangrijk historisch persoon. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat hij op zijn studentenvereniging vaak negatieve reacties krijgt over het feit dat hij slechts één voornaam heeft. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door verzoeker naar vorengebrachte argumenten niet een wijziging van zijn voornaam, mede daar zijn ouders het kennelijk niet nodig hebben gevonden om een verzoek tot voornaamswijziging in te dienen gedurende de vroege jeugd van verzoeker. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen. Lees het vonnis hier.

IEF 2003

Boer zoekt recht

Rechtbank Zutphen, 2 mei 2006, rolnr. 77023/KG ZA 06-73. Reed Business Information (RBI) - Agrio Uitgeverij.

Ongeoorloofde vergelijkende reclame in de landbouwsector.

Agrio, een kleine uitgeverij ten behoeve van de landbouwsector, heeft het rapport 'Lezersonderzoek Agrio' uitgegeven. RBI vordert onder meer dat Agrio verdere verspreiding van het rapport staakt omdat de brochure een directe vergelijking is tussen tijdschriften van Agrio en Boerderij van RBI en dat dit onderzoek op veel punten ondeugdelijk is, onvoldoende inzicht biedt in de wijze waarop het tot stand gekomen is, niet objectief is en niet aselect is uitgevoerd, terwijl het bovendien op enkele punten in de directe vergelijking tussen de Agrio uitgaven en Boerderij nodeloos afbrekend is voor de Boerderij. Het openbaar maken van deze brochure is een vorm van niet geoorloofde, vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW en daarmee onrechtmatig.

Vaststaat dat Agrio geen lid is van het Nederlands Uitgeversverbond (NUV), zodat zij niet is gebonden aan het in het vonnis vermelde Reglement abonnee-, lezerskring- en mediabereiksonderzoek. Echter, gezien het groot aantal uitgevers dat lid is van de NUV, wordt het Reglement redelijkerwijs ook voor niet-leden van het NUV richtinggevend geacht. '(Potentiële) adverteerders zullen er in beginsel vanuit gaan en dat ook mogen gaan dat lezerskringonderzoeken, die door serieuze marktpartijen als Agrio worden verspreid, aan kwaliteitswaarborgen voldoen, die op zijn minst vergelijkbaar zijn met de voorschriften van het NUV (...)'.

De rechtbank oordeelt '(...) dat de resultaten van de enquête niet gebaseerd zijn op een aselecte steekproef en zij reeds daarom niet als objectief [kunnen] worden beoordeeld. Deze resultaten verstrekken dan ook niet de eerlijke en betrouwbare informatie over de positie van de Agrio bladen onder de doelgroep en ten opzichte van de concurrenten, als door Agrio wordt gesteld in haar brochure, zodat geen sprake is geoorloofde, vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW. Weliswaar blijkt uit de brochure dat de volledige enquête alleen is uitgevoerd onder respondenten, die ook Agrio-lezers zijn, maar dat neemt niet weg dat de conclusies steeds in absolute zin zijn gesteld, zonder enig voorbehoud en enige relativering ten aanzien van de gemaakte keuzes als voormeld. In de (eind)conclusies klinkt op geen enkele wijze door dat het onderzoek van Agrio slechts de beperkte reikwijdte zou hebben van een lezers(kring)onderzoek, integendeel.
Lees hier het vonnis.