IEF 22220
3 september 2024
Uitspraak

‘2e bril cadeau’ en 'stapelkorting' reclames in strijd met de NRC

 
IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 1729

Huiswerk voor Dinsdag

Voor Zeist-gangers: Dinsdag na de lunch is er gelegenheid tot debatteren. Ter voorbereiding zijn de stellingen waarover getwist kan worden alvast geopenbaard op de website van de VIE. Enkele stellingen waarover een mening dient te worden geformuleerd zijn:



Debat 1 (duikbootoctrooien):

- In de praktijk past de Europese Octrooiraad art. 123 lid 2 (in oppositieprocedures) te liberaal toe. Indien het gewijzigde octrooi voor een gewijzigde uitvinding (andere probleemoplossing) wordt verleend, dient uit de oorspronkelijke aanvrage voor de vakman duidelijk te zijn dat het octrooi ook aangevraagd is ter bescherming van die gewijzigde uitvinding.

- De mogelijkheden tot het formuleren van een nieuwe conclusie na partiële nietigheid of gedeeltelijke afstand dienen dezelfde te zijn als in oppositie bij het EOB. De nadere eisen die Spiro vs Flamco stelt met betrekking tot gewijzigde conclusies na partiële nietigheid zijn ongewenst.

- De nadere eisen die Spiro vs Flamco stelt dienen ook te gelden voor gedeeltelijke afstand.

Debat 2 (handhaving).

In dit debat  zal een casus worden besproken waarbij o.a. het ex parte verbod (1019e), cross-border problematiek, beschrijvende maatregelen en monsterneming (art 1019b-d) aan bod komen. De casusopstellers vragen zich tevens af "of met publicatie van het uiteindelijke vonnis op IEForum.nl is voldaan aan de "openbaarmaking van rechterlijke uitspraken" waarop de rechthebbende recht heeft ex art. 15 van de Richtlijn - vgl art. 70 lid 11 ROW?".

Debat 3 (modellen):

- Cumulatie van beschermingsregimes is teveel van het goede.

- Weerstand tegen cumulatie van beschermingsregimes miskent het wezenlijk verschillend karakter van de betrokken wettelijke regimes.

- Bescherming van gebruiksvoorwerpen en industriële producten zoals bruggen en machines dient uitsluitend door het modelrecht te geschieden.

- Artikel 14 lid 8 BTMW kunnen we missen als kiespijn. Het artikel stond vroeger niet in de weg aan een beroep op slaafse nabootsing en mocht daar ook niet aan in de weg staan.

- In de rechtspraak wordt bij gebruiksvoorwerpen keuzevrijheid vaak verward met creativiteit (persoonlijk stempel van de maker).

- Slaafse nabootsing is in strijd met het Europees recht, omdat de regels die daarop betrekking hebben een beperking vormen op het vrije verkeer van goederen    in de vorm van een kwantitatieve beperking of maatregel met gelijke werking (artikel 28 EG-verdrag).

Lees alle stellingen hier.

IEF 1727

Toepasselijk kader

Persbericht EC: "The European Commissions’ plan to promote digital access to Europe’s heritage is rapidly taking shape. At least six million books, documents and other cultural works will be made available to anyone with a Web connection through the European Digital Library over the next five years. The Commission will also address, in a series of policy documents, the issue of the appropriate framework for intellectual property rights protection in the context of digital libraries. Lees hier meer.

IEF 1726

Kernelement

Even over het hoofd gezien, speciaal voor leden van de VvRr: HvJ, 23 februari 2006, zaak C-59/05, Siemens AG tegen VIPA Gesellschaft für Visualisierung und Prozeßautomatisierung mbH.

Duitse prejudiciële vragen met beterkking tot misleidende reclame en misbruik van bekendheid van onderscheidend kenmerk van concurrent. Siemens heeft een vordering ingesteld tegen VIPA wegens misbruik van de bekendheid van haar producten.

Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende Duitse rechter in wezen te vernemen of een concurrerende leverancier die in zijn catalogi gebruikmaakt van het kernelement van een onderscheidend kenmerk van een fabrikant, namelijk een in vakkringen bekend bestelnummersysteem voor zijn producten, oneerlijk voordeel trekt uit de bekendheid van dit onderscheidend kenmerk in de zin van artikel 3 bis, lid 1, sub g, van richtlijn 84/450, en of bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden met het voordeel dat een dergelijk gebruik voor de consumenten en de adverteerder oplevert.

Siemens vervaardigt en verkoopt onder meer programmeerbare besturingssystemen onder de benaming „Simatic”. Voor deze systemen en hun aanvullende componenten introduceerde zij in 1983 een bestelnummersysteem, bestaand uit een combinatie van verscheidene hoofdletters en cijfers. VIPA vervaardigt en verkoopt onder meer componenten die met de „Simatic”-besturingssystemen compatibel zijn, waarvoor zij sinds 1988 een identificatiesysteem gebruikt dat nagenoeg overeenkomt met dat van Siemens. Zo verkoopt VIPA bijvoorbeeld onder bestelnummer „VIPA 928-3UB21” de component die overeenstemt met het originele Siemens-product met bestelnummer „6ES5 928-3UB21”.

Krachtens artikel 3 bis, lid 1, sub g, van richtlijn 84/450 is vergelijkende reclame geoorloofd zolang zij, onder meer, geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten.

Volgens de rechtspraak van het Hof kan een adverteerder kan niet worden geacht oneerlijk voordeel te trekken uit de bekendheid van de onderscheidende kenmerken van de producten van zijn concurrent, indien een verwijzing naar deze kenmerken de voorwaarde is voor een daadwerkelijke concurrentie op de betrokken markt.

Het Hof heeft overigens reeds geoordeeld dat het gebruik van een merk door een derde een oneerlijk voordeel kan opleveren of afbreuk kan doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, bijvoorbeeld doordat bij het publiek een verkeerde indruk wordt gewekt over de relatie tussen de adverteerder en de merkhouder.

Nagegaan moet worden of het gebruik van het desbetreffende kernelement bij het publiek waarop de reclame van VIPA is gericht, associaties kan wekken tussen de fabrikant van de betrokken besturingssystemen en hun aanvullende componenten en de concurrerende leverancier, doordat dit publiek de reputatie van de producten van deze fabrikant gaat toeschrijven aan de producten van de concurrerende leverancier.

Wat het voordeel van de identieke overneming van een onderscheidend teken voor de adverteerder en de consument betreft, heeft het Hof enerzijds reeds geoordeeld dat vergelijkende reclame de consumenten de mogelijkheid beoogt te bieden, zo veel mogelijk profijt van de interne markt te trekken, aangezien reclame een zeer belangrijk middel is om overal in de Gemeenschap voor alle goederen en diensten reële afzetmogelijkheden te scheppen. Anderzijds blijkt uit de tweede overweging van richtlijn 97/55 dat vergelijkende reclame ook tot doel heeft, in het belang van de consument een stimulans te vormen voor de concurrentie tussen de leveranciers van goederen en diensten.

Bijgevolg moet het voordeel van de vergelijkende reclame voor de consumenten stellig in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het oneerlijk voordeel dat de adverteerder trekt uit de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent. Daarentegen kan het voordeel van de vergelijkende reclame voor de adverteerder, dat wegens de aard van dit soort reclame hoe dan ook evident is, op zich niet beslissend zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het gedrag van deze adverteerder.

In casu zouden de gebruikers, wanneer VIPA het kernelement van de bestelnummers van haar aanvullende componenten voor de besturingssystemen van Siemens veranderde, de bestelnummers van de overeenkomstige producten van Siemens in een vergelijkende lijst moeten opzoeken. Dat zou, zoals de verwijzende rechter vaststelt, nadelen voor de consumenten en VIPA opleveren. Een beperkend effect op de mededinging op de markt van aanvullende componenten voor Siemens-besturingssystemen is dus niet uit te sluiten.

Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 3 bis, lid 1, sub g, van richtlijn 84/450 aldus moet worden uitgelegd dat een concurrerende leverancier die in zijn catalogi gebruikmaakt van het kernelement van een in vakkringen bekend onderscheidend kenmerk van een fabrikant, in omstandigheden als die van het hoofdgeding geen oneerlijk voordeel trekt uit de bekendheid van dit onderscheidend kenmerk.

Lees het arrest hier.

IEF 1725

Juridisch niets mis mee (7)

Het FD van vandaag bericht over dit kort geding van gisteren: Makelaars in geweer tegen 'parasieten'. Eerlijk gevonden of stiekem gestolen? De makelaars houden het op het laatste.

Zoekallehuizen.nl “stelt dat de makelaarsvereniging misbruik maakt van zijn monopoliepositie op de huizenmarkt. Volgens een van de eisedende makelaars 'is er helemaal geen sprake van een complot van de NVM of oneigenlijke bescherming van funda.nl. Als makelaars er vrijwillig voor kiezen hun aanbod door te geven, is dat best. Maar dit gaat zonder toestemming. Dit is gewoon jatwerk.'

(…) Sinds de nieuwe huizensite werd gelanceerd, doet de NVM er alles aan te voorkomen dat de nieuwkomer de woninggegevens uit de databestanden van de makelaars vist. Dat gebeurt als volgt: iedere nacht bezoeken de computers van zoekallehuizen.nl automatisch de websites van al dan niet bij de NVM aangesloten makelaars en particuliere verkoopsites. Daar halen ze de nieuwste woninggegevens op, waarmee vervolgens de eigen site wordt gevoed. Van de centrale database van funda.nl blijft de site af. Daarin verschilt deze zaak volgens Den Hollander van het conflict van enkele jaren geleden tussen de NVM en De Telegraaf. Het krantenconcern bood destijds met zoekmachine El Cheapo direct toegang tot de centrale databank van de NVM.” Lees hier meer. Bericht in de Volkskrant hier.

IEF 1724

VolgrechtCalculator ®

Staatsblad 2006, 100. Besluit van 21 februari 2006, houdende vaststelling van nadere regels over de verplichting tot betaling van het volgrecht en vaststelling van de hoogte van het volgrecht.

Wij Beatrix enz. enz. enz. hebben goedgevonden en verstaan: 

Artikel 1 De vergoeding, bedoeld in artikel 43a, eerste lid, van de Auteurswet 1912 is niet verschuldigd bij de verkoop van een origineel van een kunstwerk:

a. waarvan de verkoopprijs niet hoger is dan € 3.000, of
b. dat de verkoper minder dan drie jaren voor deze verkoop heeft verkregen van de maker van dat werk, en de verkoopprijs niet hoger is dan € 10.000, of
c. door een persoon, niet handelend als een professionele kunsthandelaar, aan een museum dat handelt zonder winstoogmerk en is opengesteld voor het publiek.

Artikel 2 De vergoeding, bedoeld in artikel 43a, eerste lid, van de Auteurswet 1912 wordt als volgt berekend, met dien verstande dat het totaal niet meer bedraagt dan € 12.500:

a. 4% van het deel van de verkoopprijs tot en met € 50.000;
b. 3% van het deel van de verkoopprijs van € 50.000,01 tot en met € 200.000;
c. 1% van het deel van de verkoopprijs van € 200.000,01 tot en met € 350.000;
d. 0,5% van het deel van de verkoopprijs van € 350.000,01 tot en met € 500.000; en
e. 0,25% van het deel van de verkoopprijs hoger dan € 500.000.  

Artikel 3 De in artikel 1 en 2 bedoelde verkoopprijzen zijn de prijzen exclusief belasting.

Artikel 4 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 9 februari 2006 tot aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (PbEG L 272) (Stb. 60) in werking treedt. 

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 21 februari 2006

Beatrix
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de tweede maart 2006
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner

Via Recht.nl, Gepubliceerd op www.bekendmaking.nl, Staatsblad 2 maart 2006

IEF 1723

Vereniging voor Reclamerecht

Ook het reclamerecht heeft sinds deze week een eigen vereniging. De Vereniging voor Reclamerecht (VvRr) heeft tot doel het bevorderen van de kwaliteit van wetgeving, rechtspleging en beroepsuitoefening door leden op het gebied van het reclamerecht.

Het bestuur wordt gevormd door Ebba Hoogenraad (Steinhauser Hoogenraad, voorzitter), Willem Leppink (Simmons & Simmons, secretaris), Jan Pieter Hustinx (De Brauw, Blackstone Westbroek, penningmeester), Prof. Jan Kabel (IVIR), Jacqueline Schaap (Klos Morel Vos & Schaap) en Klaas Evelein (Unilever).

De oprichtingsbijeenkomst van VvRr vindt plaats op 25 april 2006, vanaf 13.30 uur, om 14.00 uur gevolgd door een symposium over het thema "Is de Consument Gek?" De locatie zal nader bekend worden gemaakt. 

Paneldiscussie en inleidingen met medewerking van o.a.  Prof. Fred van Raaij (Universiteit Tilburg),  Prisca Ancion-Kors (Stichting Reclame Code), A.J. van der Meer (Vice-president  Rechtbank Haarlem) Ronald van der Vorst (They Marketing), Geraldine Huyssoon (Consumentenbond), Bernardine Trompenaars (Min. EZ). De dagvoorzitter is Prof. Jan Kabel.

Voor nadere informatie en opgave secretariaat VvRr: willem.leppink@simmons-simmons.com

IEF 1722

Raadselachtig

Handelingen nr. 52, pag. 3428-3429. 2e Kamer. Stemmingen over moties, ingediend bij het debat over cultuur en economie, te weten o.a. de motie-Van Vroonhoven-Kok c.s. over het toespitsen van de kansenzones op de ontwikkeling van de creatieve industrie (27406, nr. 75):

De voorzitter: Ik constateer dat de Groep Wilders tegen deze motie heeft gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ervoor, zodat zij is aangenomen.”

Eerder bericht hier. Betreft motie met de raadselachtige toelichting: “De kansenzones zouden dan bijvoorbeeld ook gebruikt kunnen worden om de auteursrechten meer handen en voeten te geven”

IEF 1721

Jurkjes

Rechtbank Leeuwarden, 2 maart 2006, KG ZA 06-43. Lucy Locket Ltd tegen Van der Meulen Sneek B.V. / Intertoys Holland. (Met dank aan De Gier & Stam Advocaten)

Hoe oud je ook bent, als meisje wil je natuurlijk nóóit worden gezien in dezelfde jurk als iemand anders. De Rechtbank Leeuwarden heeft daar begrip voor en voegt en passant nog een mooie formulering toe aan het IE-recht:  “De beide jurken lijken opvallend sterk op elkaar, met name ook in de totaalindrukken.”

Lucky Locket brengt in Nederland een kinderjurk van het model Dragonfly op de markt. Van der Meulen brengt een gelijkende jurk op diezelfde Nederlandse markt onder de naam Who’s that Girl? Van der Meulen maakt met die jurk volgens eiseres Lucky Locker inbreuk op het aan haar toekomende auteursrecht.

De ter toelichting overgelegde afbeeldingen tonen meisjesjurken die onderling enige gelijkenis vertonen door het gekozen model met een aansluitende bovenkant en een rokje vanaf het middel. Ook is zichtbaar dat het lijfje vaak, meestal deels, uit smokwerk bestaat en dat gebruik is gemaakt van spaghettibandjes over de schouders. In dit kort geding is naar oordeel van de voorzieningenrechter echter voldoende aannemelijk geworden dat de Dragonfly jurk binnen de genoemde grenzen een zodanig gebruik heeft gemaakt van kleurcombinaties, materialen en vormgeving dat de jurk een eigen karakteristiek uiterlijk heeft, waardoor deze zich onderscheidt van andere meisjesjurken. Aan de Dragonfly jurk komt derhalve voorshands auteursrechtelijke bescherming toe.

De Who’s that Girl?-jurk van gedaagde  stemt in het geheel genomen sterk overeen met de Dragonflysjurk, onder andere door detailleringen als stiksels, afbeeldingen, positie van pailletjes, kraaltjes en vleugelvorm.

In tegenstelling tot wat gedaagde stelt is Lucky Locket wel degelijk auteursrechthebbende, doordat zij opdracht heeft gegeven, de rechten aan haar zijn overgedragen en ‘inzage is verschaft in het schetsontwerp van de jurk’.

De vorderingen woorden grotendeels toegewezen. Intertoys stelt nog dat niet zij in staat is haar franchisenemers te verplichten de jurken te retourneren, maar van haar mag toch minstens worden verlangd dat zij al haar afnemers schriftelijk, met opgaaf van reden, verzoekt om ze terug te leveren onder creditering van het betaalde bedrag. Lees het vonnis hier.

IEF 1720

Sentheo

Nog maar net bekomen van de talloze koffiepads procedures, en Douwe Egberts en Philips kunnen zich alweer opmaken voor een nieuw conflict. Ditmaal over de gisteren gepresenteerde 'T-pad', een pad die het mogelijk maakt om binnen 35 seconden met een Senseo-apparaat een kopje thee te zetten.

De ondernemer Andre Hugers stelt echter de theepad (die voorkomt dat de thee een schuimlaagje en een koffiesmaak krijgt) te hebben ontwikkeld en beschuldigt DE en Philips ervan het idee te hebben 'gestolen'. Hugers zou al in 2004 contact hebben gehad met DE en de theepad daar hebben gedemonstreerd. Het merk SENTEE was door Hugers op dat moment al vastgelegd.

,,In plaats van een vervolggesprek lag er in november een brief op de mat van advocaten van Sara Lee/DE. Dat ik de naam Sentee niet mag gebruiken als theemerk, ook niet voor het zeefje, ook niet voor een nieuwe machine. Het zou voor de consument te verwarrend zijn.’’ Hugers overweegt verdere juridische stappen tegen DE en Philips. Lees hier meer.

IEF 1719

Opleuken (3)

Cartoon Fokke & Sukke, naar aanleiding van het onrechtmatig gebruik door de EO van de aanduiding Pimp My Life. Cartoon hier. Eerder bericht hier.