IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 22269
2 oktober 2024
Artikel

VU leergang Intellectueel eigendomsrecht

 
IEF 22264
2 oktober 2024
Uitspraak

Zekerheidsstelling van procedurele kosten

 
IEF 10753

Reputatie in Nederland

WIPO Arbitration 3 januari 2012, DNL 2011-0062 (inzake clickbank.nl; geschillenbeslechter: Wolter Wefers Bettink)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht zonder vestiging in Nederland. Eiser is Click Sales, houdster van het merk CLICKBANK in meer dan 200 landen en die via clickbank.com een digitale marktplaats aanbiedt. De .nl-domeinnaam wordt doorgelinkt naar een pornografische website. Naast een beroep op het merkenrecht, doet eiser ook een beroep op haar Nederlandse handelsnaamrecht, ondanks dat ze niet is gevestigd of handel drijft in Nederland. Het is daarvoor voldoende dat zij een reputatie heeft in Nederland (zie voetnoot), om hierop een beroep te kunnen doen.

Gedaagde heeft geen recht of legitiem belang, en de verwijzing naar een pornografische site kan een indicatie zijn van een registratie te kwader trouw gebaseerd op aantasting van de merken van eiser. De overdracht van de domeinnaam wordt bevolen.

Onder A. Complainant also claims that it does business under the name “ClickBank” and that it uses this name to identify itself as a corporate entity. Complainant’s Vice President of Operations has stated in a declaration, which Complainant provided as evidence, that “ClickBank” is used in commerce extensively and therefore has become famous in The Netherlands. As evidence thereof, Complainant has also provided a screenshot which shows the results of a search on “www.google.nl” generated by the term “clickbank ervaringen” (“clickbank experiences”). Complainant also refers to its website “www.clickbank.com”, which contains, inter alia, press articles on ClickBank (the company) and an item “Why ClickBank?” which refers to ClickBank as the company operating the website “www.clickbank.com” (“a secure online outlet for more than 50,000 products and 100,000 active marketers”). The Panel understands from this that Complainant in this case also relies on rights under Dutch law in the trade name “ClickBank”.

Under Dutch law, rights in a trade name are obtained by a company using the relevant name in commerce. It is not necessary that the entity is established in The Netherlands or that its trading area is located in The Netherlands. It is sufficient that a name qualifies for protection because it has a reputation in the Netherlands.

IEF 10752

Programma wetenschappelijk deel VvA

Vrijdag 20 januarl 2012 zal de ledenvergadering van de Vereniging van Auteursrecht in Het Trippenhuis te Amsterdam plaatsvinden. Het wetenschappelijk gedeelte zal vanaf 13:30 door professor Hugenholtz, professor De Cock Buning en dr. Seignette worden verzorgd. Het onderwerp van de middag is de immateriële openbaarmaking - recente Nederlandse en Europese rechtspraak.

13.30 - 14.15 prof. mr. dr. P.B. Hugenholtz - Het begrip 'mededeling aan het publiek' in artikel 3 Auteursrechtrichtlijn
- reikwijdte begrip 'mededeling aan het publiek' (HvJ inzake SGAE, Premier League, Circus Globus Bucuresti)
- in hoeverre harmoniseert 'mededeling aan het publiek' het Nederlandse openbaarmakingsrecht?
14.15 - 15.00 prof. mr. dr. M. de Cock Buning - Doorgifte van televisieuitzendingen
- begrippen 'mededeling aan het publiek per satelliet' en 'doorgifte via de kabel' in Kabel- en Satellietrichtlijn
- HvJ inzake Airfield  
- verhouding tot Nederlandse rechtspraak: Kabelarresten, Buma/Chellomedia
- Groenboek betreffende de online distributie van audiovisuele werken in de Europese Unie
15.00-15.30
pauze
15.30 - 16.15 mr. dr. J.M.B. Seignette - Immateriële openbaarmaking op het internet

- verantwoordelijkheid voor openbaarmaking in elektronische netwerken
-    FTD/Eyeworks, Brein/Shareconnector, Brein/NSE, Premier League/MyP2P, RealNetworks
16.15
Discussie aan de hand van stellingen
17.00
borrel 

 

IEF 10751

Wijziging EOV

Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien; München, 29 november 2000, Trb. 2012, nr. 3.

Artikel 1. In overeenstemming met artikel 7, eerste lid, tweede volzin van de Akte tot herziening zijn de volgende overgangsbepalingen van toepassing op de hieronder genoemde gewijzigde en nieuwe bepalingen van het Europees Octrooiverdrag:

1. De artikelen 14, derde tot en met zesde lid, 51, 52, 53, 54, derde en vierde lid, 61, 67, 68 en 69, het Protocol inzake de uitleg van artikel 69, en de artikelen 70, 86, 88, 90, 92, 93, 94, 97, 98, 106, 108, 110, 115, 117, 119, 120, 123, 124, 127, 128, 129, 133, 135, 137 en 141 zijn van toepassing op Europese octrooiaanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan en op op dat tijdstip reeds verleende Europese octrooien. Echter, artikel 54, vierde lid, van het Verdrag zoals het vóór dat tijdstip van kracht was, blijft van toepassing op deze aanvragen en octrooien.

2. De artikelen 65, 99, 101, 103, 104, 105, 105a tot en met 105c, en 138 zijn van toepassing op op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan reeds verleende Europese octrooien alsmede op Europese octrooien verleend ter zake van op dat tijdstip aanhangige Europese octrooiaanvragen.

3. Artikel 54, vijfde lid, is van toepassing op Europese octrooiaanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan, indien er nog geen besluit is genomen over de verlening van het octrooi.

4. Artikel 112a is van toepassing op beslissingen van de kamers van beroep genomen vanaf de datum van de inwerkingtreding ervan.

5. De artikelen 121 en 122 zijn van toepassing op Europese octrooiaanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan alsmede op Europese octrooien verleend ter zake van op dat tijdstip reeds verleende Europese octrooiaanvragen, indien de termijnen voor verzoeken om verdere behandeling of herstel in de vorige toestand op dat tijdstip nog niet zijn verstreken.

6. De artikelen 150 tot en met 153 zijn van toepassing op internationale aanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding ervan. Echter, de artikelen 154, derde lid, en 155, derde lid, van het Verdrag zoals dat vóór dat tijdstip van toepassing was, blijven van toepassing op deze aanvragen.

Artikel 2


Dit besluit wordt van kracht op het tijdstip van inwerkingtreding van de herziene tekst van het Verdrag in overeenstemming met artikel 8 van de Akte tot herziening.

IEF 10750

Vorm van Lego blokje als verpakkings- en presentatiemateriaal

Vonnis van de ondervoorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel (als stakingsrechter) 5 december 2011, A.C. 10.479/2010 (franstalig, Lego Juris A/S tegen TKS SA )

Met samenvatting van Dieter Delarue, Allen & Overy LLP.

Merkenrecht. Vormmerken. Oneerlijke handelspraktijk. Lego Juris A/S (Lego) maakt en verdeelt de welbekende bouwblokken. TKS SA (TKS) is de onderneming achter de horlogecollectie "ICE-Watch". Lego verwijt TKS (i) merkinbreuken en (ii) oneerlijke handelspraktijken door het gebruik van het verpakkings- en presentatiemateriaal waarvan hiernaast enkele voorbeelden worden afgebeeld. De merken waarop Lego zich beroept zijn de volgende 3D-Gemeenschapsmerken met respectievelijke inschrijvingsnummers 4938635 en 7453657:
   
Lego vraagt de rechter om TKS te verbieden om nog verder het bewuste verpakkings- en presentatiemateriaal (en andere op de ingeroepen merken gelijkende tekens) te gebruiken, evenals om TKS te verplichten de tussen te komen beslissing te publiceren in een aantal tijdschriften. TKS vraagt de rechter:

  • in hoofdorde: de procedure op te schorten in toepassing van artikel 104 §1 van Verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk (de "Verordening");
  • in ondergeschikte orde: de vordering van Lego ongegrond te verklaren;
  • in nog meer ondergeschikte orde: het Hof van Justitie van de Europese Unie twee prejudiciële vragen te stellen in functie van de interpretatie van de artikelen 7 en 9 van de Verordening.

TKS vraagt de rechter bij tegenvordering om de door Lego ingeroepen merken nietig te verklaren in zoverre ze werden ingeschreven ter onderscheiding van een aantal producten uit de klassen 14, 16, 20 en 21.

Inhoudsopgave
1. Vraag van TKS om de procedure op te schorten.
2. Vraag van TKS om de ingeroepen merken nietig te verklaren
3. De beweerde merkinbreuk
4. De beweerde oneerlijke handelspraktijken
5. Besluit

Oordeel van de rechtbank
1. Met betrekking tot de vraag van TKS om de procedure op te schorten

TKS vraagt de stakingsrechter om de procedure op te schorten in toepassing van artikel 104 §1 van de Verordening.

De stakingsrechter oordeelt dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 104 §1 van de Verordening niet vervuld zijn, en gaat hier dus niet op in. Artikel 104 §1 van de Verordening voorziet dat het, onverlet enkele uitzonderingsgevallen, de nationale rechter betaamt om de procedure waarin een partij zich beroept op een Gemeenschapsmerk op te schorten tot de uitspraak van een bevoegde rechtbank of van het Merkenbureau van de EU, indien één van deze laatsten eerder werd gevat met een betwisting van de geldigheid van het ingeroepen Gemeenschapsmerk. De stakingsrechter oordeelt dat de geldigheid van de ingeroepen merken inderdaad al werd betwist, doch dat deze betwistingen dateren van respectievelijk 9 december 2010 en 22 juni 2011, ie van na de dagvaarding voor de stakingsrechter dewelke reeds op 7 december 2010 gebeurde. Niets belet de stakingsrechter dus om de nietigheid van de ingeroepen merken te beoordelen.

2. Met betrekking tot de vraag van TKS om de ingeroepen merken nietig te verklaren
TKS vraagt de stakingsrechter om de door Lego ingeroepen merken nietig te verklaren in zoverre ze werden ingeschreven ter onderscheiding van uurwerken en tijdmeetinstrumenten (klasse 14), plastic materialen voor verpakking (klasse 16), meubelen (klasse 20) en gerei voor huishouding en keuken (klasse 21). TKS baseert haar vordering tot nietigverklaring op artikel 52 en 7, §1, e), ii) van de Verordening, hetwelk een absolute nietigheidsgrond behelst voor de inschrijving van "tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische resultaat te verkrijgen". TKS verwijst uitgebreid naar de veelbesproken Lego t. Megabrands zaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waar een (ander) merk van Lego nietig werd verklaard in toepassing van dezelfde weigeringsgrond, onder meer in de overweging dat het merkenrecht niet mag worden gebruikt om eeuwigdurend technische oplossingen of innovaties te monopoliseren. Deze eerdere "Lego-zaak" draaide rond de geldigheid van de inschrijving van de vorm van de Lego blokken als merk voor "bouwblokken" (klasse 28).

De stakingsrechter gaat na of in voorliggend geval elk van de essentiële elementen van artikel 7, §1, e), ii) van de Verordening cumulatief voorhanden zijn. Dit is nodig om tot de nietigheid van de merkinschrijving te kunnen besluiten. Met name overweegt de stakingsrechter [citaten vrij vertaald]:

Het bekomen van een technisch resultaat voor bepaalde waren brengt niet noodzakelijk het bekomen van een technisch resultaat voor alle waren met zich mee. De beoordeling moet afzonderlijk, waar per waar, gemaakt worden. In voorkomend geval heeft geen enkele van de waren waarvoor de tekens zijn ingeschreven eigenschappen gelijkaardig aan deze van speelgoedblokken. Geen enkele van deze waren is erop gericht om aan elkaar vastgeklikt of vastgemaakt te worden. Voor bijvoorbeeld verpakkingen is dit vanuit logistiek en praktisch oogpunt zelfs onwenselijk, nu het des te moeilijker is om een product uit de middenste van opeengestapelde en aan elkaar vastgemaakte verpakkingen te halen. Ook wat de meubelen betreft heeft de vorm in kwestie een louter decoratief en onderscheidend (en geen functioneel) karakter.

Voor de bouwblokken is het door de vorm beoogde technisch resultaat de mogelijkheid om de blokken onder invloed van een lichte kracht opeen te stapelen en aan elkaar vast te maken. Voor de waren uit de klassen 14, 16, 20 en 21 bestaat dit technisch resultaat niet. Voor deze waren bestaat de mogelijkheid zelfs niet om ze aan elkaar vast te maken. De verpakkingen in kwestie kunnen niet in elkaar haken, en hetzelfde geldt voor alle andere waren waarvan sprake. Geen van deze waren heeft ooit, om ze normaal te kunnen gebruiken en te commercialiseren, nood gehad aan twee in een rechthoek geplaatste ronde knoppen.

Een teken bestaat uitsluitend uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technisch resultaat te bereiken wanneer alle essentiële kenmerken van de vorm beantwoorden aan deze doelstelling. Als de vorm belangrijke ornamentele of decoratieve elementen bevat, dan is dit niet het geval. De aanwezigheid van ronde knoppen bovenaan het rechthoekig vlak is bij de waren uit de klassen 14, 16, 20 en 21, in tegenstelling tot wat het geval is bij bouwblokken, louter ornamenteel of decoratief.

De vierde voorwaarde die moet worden vervuld om artikel 7, §1, e), ii) van de Verordening toe te kunnen passen is dat de vorm noodzakelijk is om het beoogde technisch resultaat te bekomen. Opnieuw in tegenstelling tot wat het geval is bij speelgoedblokken, is het evident dat verpakkingsdozen, uurwerken, presentatiemeubelen en ander decoratiemateriaal niet voorbestemd zijn om in elkaar te haken of aan elkaar vastgemaakt te worden.

De rechter besluit aldus dat in voorliggend geval de toepassingsvoorwaarden van artikel 7, §1, e), ii) van de Verordening niet vervuld zijn voor de waren uit de klassen 14, 16, 20 en 21, en dat de vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van TKS derhalve ongegrond is.

3. Met betrekking tot de beweerde merkinbreuk
Lego beweert dat TKS inbreuk pleegt op haar merkrechten door, zonder de toestemming van Lego, vormen te gebruiken die erg goed gelijken op de merken waarvan de bescherming wordt ingeroepen, voor waren identiek aan deze waarvoor de merken (onder andere) zijn ingeschreven. Lego baseert haar vordering op artikel Artikel 9 van de Verordening, dat de houder van een Gemeenschapsmerk het recht verleent om iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden dat gelijk is aan of overeenstemt met het Gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan, waarbij verwarring wordt geacht het gevaar van associatie met het merk te omvatten.

De stakingsrechter vergelijkt eerst de visuele kenmerken van de merken en de gebruikte tekens enerzijds, en de waren waarvoor deze worden gebruikt anderzijds. De stakingsrechter komt daarbij tot de vaststelling dat deze, de horloges zelf er even buiten gelaten, sterk overeenstemmen en dus in principe aanleiding kunnen geven tot verwarring.

De stakingsrechter vervolgt dat het noodzakelijk is om ook stil te staan bij de oorzaak van deze verwarring. Hij herinnert eraan dat het precies door de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de waren is dat het verwarringsgevaar bij het publiek moet bestaan. De stakingsrechter verwijst wat dat betreft naar het voorgelegde marktonderzoek, dat aantoont dat een aanzienlijk deel van het ondervraagde publiek inderdaad "Lego" antwoordt op de vraag waaraan de verpakkingen van TKS hen doen denken. De stakingsrechter is echter van oordeel dat dit op zich niet volstaat om tot het bestaan van verwarringsgevaar te besluiten. De stakingsrechter stelt zich de vraag of hetzelfde publiek "ja" zou hebben geantwooord op de vraag of het op de hoogte is van het feit dat Lego nu (ook) taartendozen en andere verpakkingen maakt. En wat het zou hebben geantwoord op de vraag wat "Lego" bij hen oproept. Zonder twijfel, aldus de stakingsrechter, zou men het over de bouwblokken hebben.

De stakingsrechter wijst erop dat men bij de beoordeling van een merkinbreuk aandacht moet hebben voor de functie van het merk. In voorliggend geval bestaat de functie van de merken erin om de waren waarvoor ze werden ingeschreven (deze uit klassen 14, 16, 20 en 21) te onderscheiden. Hun essentiële functie bestaat erin om de consument de herkomst van de waren te garanderen, aldus de stakingsrechter.

De stakingsrechter besluit dat Lego niet aantoont dat het relevante publiek het identieke teken zou opvatten als een aanwijzing dat de waren in kwestie (ie deze zoals uit de klassen 14, 16, 20, 21) van Lego of van een met Lego verbonden onderneming afkomstig zijn. Aldus is er volgens de stakingsrechter geen merkinbreuk voorhanden.

4. Met betrekking tot de beweerde oneerlijke handelspraktijken
Lego beweert ten andere, los van de aanspraken op grond van haar merkrechten, dat het gebruik van de betreffende verpakkings- en presentatiematerialen door TKS een oneerlijke handelspraktijk zoals verboden door de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (de "WMPC") uitmaakt.

De stakingsrechter oordeelt dat een vordering op basis van het recht op een merk niet noodzakelijk een vordering op basis van de WMPC uitsluit. De stakingsrechter vult aan dat alhoewel de gevraagde maatregelen onder beide vorderingen identiek zijn, de grondslag van de vorderingen verschillend is: merkrechten beogen de bescherming van een monopolie, terwijl de WMPC de belangen van consumenten tracht te vrijwaren.

De stakingsrechter verwijst naar de 14de overweging van Richtlijn (EG) nr. 29/2005 van 11 mei 2005 inzake oneerlijke handelspraktijken, die preciseert dat een kopie die verwarring zaait wat de commerciële oorsprong van goederen betreft, alsdusdanig een oneerlijke handelspraktijk kan uitmaken. De stakingsrechter vervolgt dat als een consument denkt dat de producten van TKS in werkelijkheid van Lego of een met Lego verbonden onderneming afkomstig zijn, dit het koopgedrag van de consument kan beïnvloeden. De stakingsrechter neemt aan dat Lego een erg hoog kwaliteitsaura geniet, en besluit dat de consument die misleid is omtrent de commerciële oorsprong van de producten van TKS ertoe geneigd zal zijn deze aan te kopen omwille van de kwaliteitsgarantie die hij associeert met Lego.

De stakingsrechter oordeelt dat de reproductie door TKS van de vorm van de Lego blokken ook inbreuk maakt op artikel 88, 3° van de WMPC, dat als misleidend (en dus oneerlijk) aanstipt: elke handelspraktijk die de consument in zijn koopgedrag beïnvloedt en die gepaard gaat met onjuiste informatie, of de consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt ten aanzien van verklaringen of symbolen die doen geloven dat de onderneming of het product sponsoring of directe of indirecte steun krijgt. De stakingsrechter stelt dat nu de verwarring omtrent de commerciële oorsprong van de producten van TKS voortvloeit uit het gebruik van de herkenbare vorm van de Lego blokken, er logischerwijs een risico bestaat dat consument daarin een directe of indirecte ondersteuning van de kant van Lego ziet. Hij vervolgt dat de consument het systematische gebruik door TKS van ronde knoppen op haar verpakkings- en presentatiemateriaal - zoals Lego deze gebruikt op haar blokken - niet anders zal interpreteren dan als een veruitwendiging van een directe of indirecte ondersteuning die TKS geniet van Lego, en dat de aanwezigheid van het merk "ICE-WATCH" hier niets aan verandert.

De stakingsrechter besluit dat deze handelswijze oneerlijk is en derhalve gestopt moet worden.

5. Besluit
De stakingsrechter acht de door Lego ingeroepen merkrechten geldig maar besluit dat het gebruik van de litigieuze verpakkings- en presentatiematerialen door TKS er geen inbreuk op maakt.

Alhoewel geen merkinbreuk, oordeelt hij vervolgens dat hetzelfde gebruik wél een oneerlijke handelspraktijk uitmaakt en derhalve toch gestopt moet worden. De stakingsrechter legt de drempel voor het bestaan van verwarringsgevaar bij zijn beoordeling van de inbreuk op de WMPC een stuk lager dan bij zijn beoordeling van de inbreuk op de merkrechten. 

Voor de volledigheid kan nog worden aangestipt dat de stakingsrechter niet ingaat op de vraag van Lego om het tussen te komen vonnis te laten publiceren in een aantal tijdschriften.

IEF 10749

Erfgoedlabel en conventie bescherming audiovisuele diensten

Verslag van een schriftelijk overleg 23 december 2011, Kamerstukken II 21 501-34, nr. 178.

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over o.a. de invoering van een erfgoedlabel (links de bestaande Vlaamse variant) en de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de aanbieding van het verslag van de Informele Ministersbijeenkomst over Cultuur en Audiovisuele Zaken van 9 september jl. in Wroclaw in Polen (hier), hieronder wat relevante citaten:

p. 6. Erfgoed label:
Europese Jury voor het Europees Erfgoedlabel De leden van de VVD-fractie vinden het beheer van erfgoed een belang-rijke taak van de overheid. Echter, een Erfgoedlabel en het instellen van een jury lijkt eerder op een bureaucratisch symbool dan op concrete doelstellingen en instrumenten. Hoe ziet het kabinet dit, zo vragen de leden.

p. 7. Toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang
Hoe, zo vragen de leden van de VVD-fractie, verhoudt de Conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang zich tot de wijzigingen in het auteursrecht, die in Nederland binnenkort door het Nederlandse parlement worden besproken. Heeft het kabinet al een standpunt over de bescherming van auteursrechten op internet?
Betekent de voorgestelde vorm van «gemengde» bevoegdheid dat er een compromis is gesloten? Is nu helder waar Europa over gaat en wat een bevoegdheid is van nationale overheden, zo vragen zij.

p. 14. Europese Jury voor het Europees Erfgoedlabel
De VVD-fractie heeft de minister gevraagd om een reactie aangaande het Erfgoedlabel en het instellen van een jury, aangezien dit eerder zou lijken op een bureaucratisch symbool dan op concrete doelstellingen en instrumenten.

De minister licht toe dat het Europees Erfgoedlabel en de jury die de voordrachten hiervoor gaat beoordelen, wel degelijk concrete doelstellingen dienen. Beide instrumenten dragen bij aan een grotere bewustwording van de Nederlandse en Europese geschiedenis en de eenwording van Europa. Het label draagt daarnaast bij aan de toegankelijkheid en promotie van de erfgoederen die het toegekend krijgen. Van deze erfgoederen wordt verwacht dat zij, met name voor jongeren, een educatieve rol vervullen. Ook wordt kennisuitwisseling tussen erfgoederen met het label gestimuleerd. De minister benadrukt dat om onnodige bureaucratie tegen te gaan zijn, de procedures op aandringen van Nederland zo licht mogelijk gehouden zijn.


p. 16/17. Toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang
De VVD-fractie heeft de minister gevraagd om toe te lichten hoe de conventie zich verhoudt tot wijzigingen in het auteursrecht, zoals binnenkort in het Nederlandse parlement wordt besproken. De minister geeft aan dat Nederland al aangesloten was bij deze conventie van de Raad voor Europa; er is geen nationale wetswijziging nodig. De bescherming van auteursrechten op internet is een van de onderwerpen in de Speerpuntenbrief Auteursrecht 20©20 van april 2011 van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, waarover onlangs van gedachten is gewisseld met de Tweede Kamer8.

Daarnaast vraagt de VVD-fractie om een toelichting over de vorm van «gemengde» bevoegdheid. De minister zet uiteen dat de conventie van de Raad van Europa (2003) harmonisatie van wetgeving beoogt voor de auteursrechtelijke bescherming van audiovisuele diensten die alleen tegen betaling en via voorwaardelijke toegangssystemen te ontvangen zijn. De conventie bepaalt bijvoorbeeld hoe op te treden tegen fraude met zogenaamde «smart cards». In de voorbereidingen van het besluit tot toetreding door de Raad ( van de EU) bestond tussen de lidstaten en de Commissie consensus over het belang van toetreding van alle lidstaten van de EU tot de conventie. Nederland is eerder al toegetreden. De conventie is ook vrijwel gelijk aan een EU richtlijn uit 1998 over hetzelfde onderwerp.

De juridische discussie tussen Commissie en lidstaten concentreerde zich op de rechtsbasis en de bevoegdheden voor toetreding. Het ging daarbij om artikel 6 van de conventie. Deze gaat over inbeslagname van materiaal dat wordt gebruikt voor piraterij. Dit kunnen administratiefrechtelijke, maar ook strafrechtelijke maatregelen zijn. De EU richtlijn uit 1998 bevat deze bepaling niet, althans niet in deze mate van detail. Het zou de eerste keer zijn dat de EU toetreedt tot een strafrechtelijk deel van een multilateraal verdrag (i.c. artikel 6) en dat maakt dit onderwerp politiek gevoelig.

De Commissie wilde artikel 207 over externe handelspolitiek als rechtsbasis. Dat betekent dat alleen de EU zou mogen tekenen, ook voor het gewraakte artikel 6. De lidstaten, waaronder ook Nederland, vinden dat artikel 114 de juiste rechtsbasis is. Die gaat over het aanpassen van de interne wetgeving van de lidstaten met het oog op de interne markt. Voor artikel 6 heeft de EU zijn bevoegdheden nog niet intern uitgeoefend en daarom zijn en blijven de lidstaten hiervoor nog bevoegd, zo benadrukt de minister.

Uiteindelijk is besloten dat de Conventie daarom het karakter van een gemengd akkoord moet hebben. Dit betekent dat de Europese Commissie namens de EU ondertekent voor toetreding tot de hele conventie, uitgezonderd artikel 6. De lidstaten afzonderlijk tekenen voor toetreding tot alleen artikel 6 van de conventie.

IEF 10748

Vooraankondiging VIE-prijs nominaties

Op woensdag 14 maart 2012 zal het AIPPI 2012 Symposium te Zeist plaatsvinden onder leiding van voorzitter Koen Bijvank, octrooigemachtigde bij Vereenigde. Aldaar zal ook de jaarlijkse VIE-prijs (aankondiging / site) worden uitgereikt. Publicaties of nominaties (onder bijsluiting van een afschrift van de desbetreffende publicatie) moeten uiterlijk op vrijdag 17 februari 2012 indiend zijn: secretariaat.

IEF 10747

Geen (herkenbare) merktekens zichtbaar

Vzr. Rechtbank Roermond 5 januari 2012, KG ZA 11-250 (Van Cranenbroek tegen Itek)

Met dank aan Laurens Thissen, Adelmeijer Hoyng Advocaten.

Parallelle publicatie Reclameboek 1248. Misleidende mededeling. Reclamerecht. Afbeelding zonder merktekens. Van Cranenbroek houdt zich bezig met de verkoop van een divers assortiment voor tuininrichting en -onderhoud en sindskort ook elektrische fietsen. Itek biedt fietsen en sindskort tuin- en sportartikelen aan in Nederland en België.

In dit kort geding over misleidende mededelingen is de vraag aan de orde of gedaagde ITEK (voldoende) kruiwagens en electrische fietsen in voorraad had waarmee ITEK in haar folder had geadverteerd. De afgebeelde kruiwagens waren identiek, maar er waren geen (herkenbare) merktekens zichtbaar in de advertentie. De mededeling elektrische fietsen vanaf €550 is een algemene mededeling en heeft geen betrekking of specifieke merkfietsen zoals afgebeeld. Vorderingen tot o.a. verbod en rectificatie worden afgewezen.

Kruiwagens

4.7 De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het vorenstaande vooreerst dat Itek niet heeft aangeboden een Fort maïskruiwagen, maar een mäiskruiwagen van 170 liter met een polyethyleen bak en een gegalvaniseerd onderstel. Het mag zo zijn dat de bij de advertentie geplaatste foto identiek is aan de (eerder door Van Cranenbroek aangeboden) maïskruiwagen van het merk Fort, maar uit dat enkele feit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afgeleid worden dat de aanbieding enkel om die reden betrekking had op een Fort  kruiwagen: niet aannemelijk is dat bij het publiek door de foto in de folder de indruk werd gewekt dat de advertentie betrekking had op een kruiwagen van dat specifieke merk. Dit klemt te meer nu er geen (herkenbare) merktekens op de foto van de kruiwagen zichtbaar zijn. Dat er sprake zou zijn van een zogenaamd "lokkertje", waarbij wordt geadverteerd met een merkproduct dat niet in voorraad is, zoals Van Cranenbroek lijkt te suggeren, acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stelling van Van Cranenbroek, die erop neerkomt dat Itek heeft geadverteerd met een (hoogwaardig) product zonder dat product op voorraad te hebben of zelfs te kunnen leveren.

 

4.8. Door Itek is verder, met stukken onderbouwd, gesteld dat zij de kruiwagen waarmee zij heeft geadverteerd ook op voorraad had. (...) Dat aan de door Van Cranenbroek ingeschakelde proefaankopers, waaronder een deurwaarder, kennelijk kruiwagens zijn verkocht die niet voldeden aan de in de advertentie genoemde specififcaties doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het vorenstaand niets af: uit de proefaankopen volgt immers niet dat, indien de kopers daar uitdrukkelijk op gestaan hadden, aan hen (zo nodig met een leveringstermijn) geen maïskruiwagen met een gegalvaniseerd onderstel geleverd had kunnen worden.


Elektrische fietsen
4.9. Ten aanzien van de elektrische fietsen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de door Van Cranenbroek in het geding gebrachte reclamefolders van Itek volgt dat door Itek elektrische fietsen van specifieke merken en types worden aangeboden voor een daarbij expliciet vermelde prijs. Verder staat in de eerste advertentie vermeld: "we hebben al 28 inch elektrische fietsen met Shimano Nexave 7 versnellingen vanaf €550,-" en in de tweede advertentie "Er is al een 28 inch elektrische fiets vanaf €50,=". Bi jdeze aanbieding wordt, afgezien van de maat van de fiets en in de eerste advertentie het merk en type van de versnelling, geen enkele nadere specificatie vermeld. Deze advertenties kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument tot wie de advertentie zich richt of die zij bereikt weinig anders opgevat worden als een - algemene - mededeling van Itek dat de allergoedkoopste nieuwe elektrische fiets van 28 insch die zij in vestigingen verkoopt, €550,= kost. uit hetgeen door Van Cranenbroek is aangevoerd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afgeleid worden dat deze mededeling onjuist en derhalve misleidend is, mede gelet op de - onweersproken - stelling van Itek dat zij niet alleen de nieuwste modellen, maar ook overjarige modellen verkoopt. Dat Itek, indien klanten haar vragen  om een fiets van €50,=, die fiets niet aanprijst maar uitdrukkelijk wijst op nieuwere - en waarschijnlijk betere maar in elk geval duurdere - fietsen maakt het vorenstaande niet anders, nu daaruit niet volgt dat Itek geen nieuwe fiets voor €550,= zou kunnen leveren. Dit klemt te meer nu uit de op initiatief van Van Cranenbroek plaatsgehad hebbende proefaankopen blijkt dat een dergelijke fiets - zij het met inachtneming van een levertijd - ook daadwerkelijk aan een der proefaankopers gelever kon worden.

 

IEF 10746

Conflict ter zake de afrekening van royalty's

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 januari 2012, LJN BV0226 (Nada Music en Nanada Music tegen gedaagde beheer B.V.)

Als randvermelding. Auteursrechtorganisatie, royalties en onrechtmatige uitingen.

Medio 2009 is tussen partijen een zakelijk conflict ontstaan ter zake de afrekening van royalty’s op grond van in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten. Deze relatie is buitengerechtelijk ontbonden en na een schikking is de zakelijke relatie voortgezet. Als gevolg van de onrechtmatige uitingen in diverse media dreigen met Nanada contracterende partijen, waaronder auteurs en buitenlandse (sub)uitgevers hun vertrouwen in Nanada te verliezen en niet meer met Nanada zaken te willen doen.

Duidelijk is dat gedaagde niet tevreden is over de wijze waarop door Nanada uitvoering is gegeven aan de tussen partijen in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten en dat hij van mening is dat hij op grond van die overeenkomsten nog een aanzienlijk bedrag van Nanada te vorderen heeft. Op zich staat het gedaagde vrij om zijn twijfels over de gang van zaken rond de afrekening van royalty’s door Nanada naar buiten te brengen. Gedaagde heeft echter -kennelijk met de bedoeling zijn mening kracht bij te zetten- Nanada onder meer beschuldigd van oplichting, valsheid in geschriften, achteroverdrukken van royalty's, stiekeme verkoop van composities, samen onder één hoedje spelen met Buma Stemra om gedaagde te benadelen, geen schikkingsbereidheid, opzettelijk relevante informatie achterhouden bij de afrekening van royalty's, etc..

Echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter vinden deze beschuldigingen dan ook onvoldoende steun in de feiten. Onder de gegeven omstandigheden weegt het belang van Nanada op bescherming van haar goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van gedaagde. Gedaagde heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens Nanada. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10 lid 2 EVRM en die gelden bij een inperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechter wijst een verbod tot het doen van onrechtmatige uitlating toe onder last van een gematigd dwangsom.

 4.10.  Gelet op het voorgaande is toewijzing van het gevorderde verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen gerechtvaardigd. [gedaagde] heeft weliswaar verklaard dat zijn vóór 14 september 2011 gedane uitlatingen buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de zitting van 14 september 2011 als een nieuw begin gold, maar daarin wordt hij niet gevolgd. De onrechtmatige uitlatingen zijn immers expliciet buiten de schikking gehouden, zodat deze nog steeds aan een beoordeling onderhevig zijn. Ook wordt voorbij gegaan aan de stelling van [gedaagde] dat Nanada geen belang meer heeft bij een verbod, omdat hij niet meer van plan is om zich in negatieve zin over Nanada uit te laten. [gedaagde] heeft over de na 14 september 2011 gedane uitingen gezegd dat deze uitsluitend zijn gedaan uit frustratie dat het niet sneller tot een ondertekening van de vaststellingsovereenkomst kwam. Wat daar ook van zij, gelet op de voorgeschiedenis van partijen heeft Nanada een gerechtvaardigd belang bij een verbod. Dit verbod zal wel in meer algemene bewoordingen worden geformuleerd dan is gevorderd. Het verbod geldt per uiting totdat aannemelijk is dat deze voldoende steun in de feiten vindt. Wanneer één van de uitingen voldoende steun in de feiten vindt zal opnieuw moeten worden bezien of [gedaagde] zich daarover mag uitlaten.

De gevorderde dwangsom zal worden gematigd.

Aan het verzoek van [gedaagde] om, als hem een verbod wordt opgelegd, een dergelijk verbod ook [eiser 3] op te leggen wordt voorbij gegaan. Daartoe had [gedaagde] een eis in reconventie moeten instellen.


Dictum

 

5.1.  veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, steeds totdat voor een uitlating voldoende aannemelijk is dat deze steun vindt in de feiten, in de media (televisie, persbureaus, kranten, tijdschriften, internet en overige media) te staken en gestaakt te houden onrechtmatige uitlatingen (in woord en/of geschrift) over Nanada en/of [eiser 3], als het suggereren dat Nanada en/of [eiser 3] zich schuldig maakt aan strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrifte, fraude en omkoping en het verkondigen dat Nanada en/of [eiser 3] in een slechte financiële positie verkeert en [eiser 3] bij een investering in een golfresort in Portugal een aanzienlijk geldbedrag heeft verloren,


5.2.  veroordeelt [gedaagde] om aan Nanada een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met hetgeen onder 5.1 staat vermeld,


5.3.  bepaalt dat [gedaagde] bij het indienen van een beslagrekest met betrekking tot een vordering jegens Nanada terzake van royalty’s de tussen partijen op 23 november 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst alsmede dit vonnis aan het beslagrekest zal moeten hechten,

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10744

DomJur update december 2011

Op Domjur.nl staan Nederlandse uitspraken en rechtspraak met betrekking tot domeinnamen. In het bijzonder .nl-domeinnamen. Meest recente uitspraken die nog niet hier zijn gepubliceerd.

WIPO Arbitrage 4 november 2011, DNL2011-0040,  (inzake Barrisol, Normalu tegen Cover BV, geschillenbeslechter: Remco van Leeuwen), DomJur 2012-792

Eiser is houder van het merk BARRISOL (o.a. spanplafonds). Verweerder is voormalig Nederlandse distributeur van eiser en die de domeinnaam barrisol.nl heeft geregistreerd. Eiser vordert succesvol de overdracht van de domeinnaam.

Na beëindiging van de distributieovereenkomst moet geconcludeerd worden dat verweerder geen legitiem belang meer heeft bij de domeinnaam.

WIPO Arbitrage 18 augustus 2011, DNL2011-0027,  (inzake vvvheusden.nl; Stichting VVV Groep Nederland tegen Heusdens Buro voor Toerisme; geschillenbeslechter Grevos Vos), DomJur 2012-794

Eiser biedt sinds 1885 diensten aan op het gebied van toerisme, recreatie en vrije tijd. Eiser is marktleider op het gebied van toeristische informatieverstrekking in Nederland en heeft diverse merkregistraties met het bestanddeel VVV of V.V.V. Ook gebruikt eiser de handelsnaam VVV. Verweerder is Heusdens Buro voor Toerisme, een onderneming die zich eveneens bezig houdt met informatieverstrekking op het gebied van toerisme. Verweerder heeft de domeinnaam vvvheusden.nl geregistreerd. Eiser vorder overdracht van de domeinnaam.

Naar het oordeel van de geschillenbeslechter heeft verweerder geen eigen recht op of legitiem belang bij de domeinnaam. De Geschillenbeslechter merkt op dat er in het verleden sprake is geweest van een samenwerking tussen eiser en verweerder. In het kader daarvan heeft Stichting V.V.V. Heusden en Omstreken destijds op eigen initiatief de domeinnaam geregistreerd. Eiser heeft nooit toestemming verleend tot registratie van de domeinnaam door verweerder. Ook kan niet worden uitgegaan van impliciete toestemming, aangezien verweerder slechts wetenschap van eiser heeft aangevoerd en dit niet verder heeft onderbouwd.

IEF 10745

Handelsnaam uit faillissement wordt niet gebruikt

Vzr. Rechtbank Breda 4 januari 2012, KG ZA 11-649 (Van Doorn Dakspecialist Midden-Nederland BV tegen Gulls BV)

Handelsnamen uit faillissement. Geen gebruik handelsnaamrecht gedurende 15 maanden. Optima Dakspecialist is failliet verklaard en de curator heeft de activa aan Vosch Beheer verkocht die het op zijn beurt heeft overgedragen aan Van Doorn. De handelsnaam Optima Dakspecialist staat in het handelsregister op naam van Van Doorn. Optima Techniek BV is failliet verklaard en bij overeenkomst heeft de curator de immateriële activa aan Gulls BV c.s. verkocht. Gulls heeft de o.a. de handelsnamen Optima Techniek, Optima Dakwerken in het handelsregister ingeschreven.

Van Doorne meent dat Gulls c.s. inbreuk maakt op artikel 5 Hnw voor wat betreft de aanduiding Optima in haar handelsnamen. Gulls c.s. verweert zich succesvol door te stellen dat Van Doorn de handelsnaam Optima Dakspecialist BV niet als handelsnaam gebruikt.

Bepalend, zowel voor het rechtsverkrijgend gebruik als voor het inbreukmakend gebruik, is de naam waaronder de onderneming feitelijk wordt gedreven, niet de handelsnaamregisterinschrijving. De gebruikte domeinnaam optimadakspecialist.nl linkt slechts door naar de website van Van Doorn. Uit een ongedateerde e-mail aan Korfbalclub Dalta (inzake sponsorschap) blijkt dat Van Doorn juist niet de handelsnaam wenst te gebruiken. De vorderingen worden afgewezen.

3.8. Als niet door Van Doorn weersproken staat vast dat de handelsnaam Optima Dakspecialist BV slechts bij ingewijden bekend is en gelet op het feit dat de handelsnaam Optima Dakspecialist BV door Van Doorn gedurende 15 maanden niet als handelsnaam is gebruikt, is er geen sprake van nawerking.