IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 6253

Den Haag Gisteren

els.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, HA ZA 07-391, Plant Research International B.V. tegen Europe Fruit Trade B.V.

Kwekersrecht, bodemprocedure  (voor KG zien: IEF 2806). PRI stelt dat EFT inbreuk heeft gepleegd op haar kwekersrechten met betrekking  tot het ras ELSANTA, welke inbreuk naar haar stelling ondanks het verbod daartoe  in kort geding door lijkt te zijn gegaan.

“4.3. PRI heeft onweersproken en onderbouwd gesteld dat zij een gesloten licentiestelsel hanteert. (…) EFT is geen licentieneemster en evenmin fruitteler. Zij kan derhalve slechts over ELSANTA planten beschikken en die verkopen/leveren en voor dat doel aanbieden, zoals zij gedaan heeft en mogelijk nog steeds doet, indien zij deze zelf heeft vermeerderd (een kwekersrechtelijk voorbehouden handeling op grond van art. 57(1) ZPW 2005), deze heeft verkregen van licentienemers die vanwege voornoemd gesloten stelsel hun contractuele verplichting jegens PRI hebben geschonden, of door inkoop via onofficiële handelskanalen.

4.4. Het verweer van EFT is dat niet zijzelf de planten heeft verhandeld/aangeboden,  maar dat officiële licentieneemsters zoals Van Gennip dit zouden hebben gedaan, waarbij  EFT "na het sluiten en uitvoeren van de koopovereenkomst" zou zijn "ingeschakeld voor het  verdere afwikkelen van de reeds gesloten koopovereenkomst. (…) Dit verweer wordt verworpen. De bewoordingen  van de onderschepte aanbiedingsbrieven en de bevestigingen van verscheidene  afnemers van leveringen door EFT en haar facturen wijzen allereerst al in het geheel niet op  deze constructie.”

Lees het vonnis hier

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni, HA ZA 07-2161, Handelsonderneming Jovoort B.V. tegen Hamer Bloemzaden B.V.

Kwekersrecht. Licentieovereenkomst voor een drietal Tibouchina variëteiten, genaamd JOV001, JOV004 en Monique.

“4.4. Thans legt Jovoort in de procedure aan haar stelling dat tot twee keer toe de contractuele  boete van € 15.000,- uit art. 8.1 van de overeenkomst is verbeurd (uitsluitend) ten  grondslag dat Hamer een informatieplicht jegens haar heeft geschonden, te baseren op art. 5,  althans de redelijkheid en billijkheid gelet op de aard van de overeenkomst, en in strijd met  art. 7.4 het plantmateriaal heeft vernietigd.   

4.5. Ter zake van deze twee grondslagen is door Jovoort nooit art. 7.2 ingeroepen, zodat  (ook) op die gronden niet rechtsgeldig tussentijds is beëindigd door Jovoort. In 4.3. werd al  overwogen dat de beëindiging uit hoofde van art. 7.2 op de grond dat Hamer geen kwekersrecht  heeft aangevraagd, evenmin een geldige beëindiging in de zin van art. 7.2 heeft opgeleverd.  Zodoende staat vast dat geen beëindiging volgens 7.2 heeft plaatsgevonden. 

4.6. Nu art. 8.1 voor het verbeuren van de contractuele boete als dubbele eis stelt dat  een contractuele verplichting wordt geschonden èn de overeenkomst is beëindigd overeenkomstig  art. 7.2 en hiervoor is overwogen dat van dat laatste geen sprake is, is geen contractuele  boete verbeurd. Daarop strandt de vordering in hoofdsom, die uitsluitend ziet op betaling  van twee keer de contracturele boete op de aangegeven gronden. Zodoende kan in het  midden blijven of deze twee aangevoerde gronden, schending van informatieplicht en  schending van art. 7.4, zich hebben voorgedaan. Alle vorderingen dienen te worden afgewezen  met veroordeling van Jovoort in de kosten van de procedure.”

Lees het vonnis hier.

fca.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, HA ZA 07-3179, Pharmachemie B.V. tegen Les Laboratoires Servier

Octrooirecht. EP ‘Alfa-kristallijne vorm van het tert-butylaminezout van perindopril’. Na vernietiging Engelse deel nu ook vernietiging Nederlandse deel wegens gebrek aan inventiviteit. Proceskosten: €150.000,-.

 “4.20. Aan een beoordeling van de conclusies in de vorm waarin deze door de Oppositie  Afdeling in stand zijn gehouden wordt, anders dan Servier heeft betoogd, niet  toegekomen nu van de beslissing van de Oppositie Afdeling beroep is ingesteld bij  de Technische Kamer van Beroep en de rechtbank, gelet daarop, hangende dat  beroep, dient uit te gaan van de conclusies in de vorm waarin deze zijn verleend.  Ten overvloede wordt overwogen dat de enkele combinatie van de conclusies 2 en  5, indachtig het hetgeen hiervoor is overwogen, niet alsnog zou leiden tot een  inventieve werkwijze.”

4.21. Het hulpverzoek kan Servier niet baten. Daartoe geldt dat, zoals Pharmachemie  met juistheid heeft gesteld, de volgens het verzoek gewijzigde conclusies 1 en 2  ontoelaatbaar moeten worden geoordeeld in verband met toegevoegde materie. Met  Pharmachemie is de rechtbank van oordeel dat voor de voorgestelde wijzigingen  geen basis aanwezig is in de oorspronkelijke aanvrage (…).

4.22. De conclusie luidt dat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6252

Niet gerechtigd te verbieden

o2.gifHvJ EG, 12 juni 2008, zaak C 533/06, O2 Holdings Limited, O2 (UK) Limited tegen Hutchison 3G UK Limited

Merkenrecht, misleidende en vergelijkende reclame. De houder van een ingeschreven merk is niet gerechtigd te verbieden dat een derde in vergelijkende reclame die voldoet aan alle in artikel 3 bis, lid 1, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid, gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk.

“Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1.  Artikel 5, leden 1 en 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk niet gerechtigd is te verbieden dat een derde in vergelijkende reclame die voldoet aan alle in artikel 3 bis, lid 1, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid, gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk.

Indien is voldaan aan alle in artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 gestelde voorwaarden om het gebruik van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een ingeschreven merk, te verbieden, kan de vergelijkende reclame waarin gebruik wordt gemaakt van genoemd teken, echter onmogelijk voldoen aan de in artikel 3 bis, lid 1, sub d, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, genoemde voorwaarde voor geoorloofdheid.

2. Artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk niet gerechtigd is te doen verbieden dat een derde in vergelijkende reclame gebruikmaakt van een met dit merk overeenstemmend teken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien dit gebruik niet leidt tot verwarringsgevaar bij het publiek, en dit ongeacht of de vergelijkende reclame voldoet aan alle in artikel 3 bis van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid.”

 Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.

IEF 6251

Kamerjassen

grel.gifGvEA, 10 juni 2008, T-85/07, Gabel Industria Tessile SpA tegen OHIM / Creaciones Garel, SA.

Oppositieprocedure o.g.v. ouder gemeenschapsbeeldmerk GAREL tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GABEL. Procesrecht. Gedeeltelijke weigering van inschrijving. Omvang van door kamer van beroep te verrichten onderzoek. Verplichting om op volledig beroep te beslissen.

“25. (…) blijkt uit punt 16 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat na de vaststelling van de beslissing van de oppositieafdeling de merkaanvraagster de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren had beperkt tot kamerjassen van klasse 25. (…) dat de kamer van beroep derhalve van mening was dat de enige waren die voor haar ter discussie stonden, de kamerjassen van klasse 25 waren.

26. (…) Deze brief, waarin niet wordt gesproken over de waren van klasse 24 waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, kon evenwel niet aldus worden uitgelegd dat zij verzoeksters wil te kennen gaf om af te zien van haar inschrijvingsaanvraag voor deze waren. Er dient dus te worden geconcludeerd dat verzoeksters beroep voor de kamer van beroep was gericht tegen de beslissing van de oppositieafdeling in haar geheel, de weigering van inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 daaronder begrepen, en niet enkel tegen een deel van deze beslissing.

27 (…) dient dus te worden geconcludeerd dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over het voor haar ingestelde beroep voor zover dit betrekking had op de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24 (…)

28 (…) Het feit dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over een van de vorderingen, sluit in casu uit dat de zaak in staat van wijzen is. De herziening van de bestreden beslissing zou immers betekenen dat het Gerecht voor het eerst ten gronde de vordering beoordeelt waarover de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen. Een dergelijke beoordeling valt niet onder de bevoegdheid van het Gerecht overeenkomstig artikel 63, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (zie punt 17 supra).

29. Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat bij de vaststelling van de bestreden beslissing een wezenlijk vormvoorschrift is geschonden, op grond waarvan de kamer van beroep in casu verplicht was te beslissen over de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24, zodat de beslissing in haar geheel moet worden vernietigd, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere middelen die verzoekster ter ondersteuning van haar eerste vordering heeft aangevoerd.

Lees het arrest hier.

IEF 6250

Zu ästhetischen Zwecken

bsft.gifGvEA, 10 juni 2008, T-330/06, Novartis AG tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar). 

Weigering inschrijving Gemeenschapswoordmerk BLUE SOFT, beschrijvend en niet onderscheidend

“39. Im vorliegenden Fall handelt es sich bei den Waren, für die die Marke BLUE SOFT angemeldet wurde, um „Kontaktlinsen“, die zur Klasse 9 des Abkommens von Nizza gehören

42. (…) Folglich hat die Beschwerdekammer keinen Fehler begangen, indem sie in Randnr. 11 der angefochtenen Entscheidung auf die Sicht eines Durchschnittsverbrauchers abgestellt hat, der beim Kauf der in Rede stehenden Waren eine höhere Aufmerksamkeit an den Tag legt als beim Erwerb von Waren des täglichen Bedarfs.

45.  Das in Rede stehende Zeichen besteht aus den getrennt geschriebenen englischen Begriffen „blue“ und „soft“. Wie die Beschwerdekammer in den Randnrn. 13 bis 15 der angefochtenen Entscheidung zutreffend festgestellt hat, bezeichnet der Begriff „blue“ die blaue Farbe bestimmter Kontaktlinsen, z. B. der zu ästhetischen Zwecken benutzten Linsen. Der Begriff „soft“ bezeichnet insbesondere alles, was nicht hart oder starr ist. In Bezug auf Kontaktlinsen könnte er vom maßgeblichen Publikum im Sinne von „weich“ oder „flexibel“ verstanden werden.

46. Darüber hinaus ist das in Rede stehende Wortzeichen eine einfache Kombination zweier beschreibender Bestandteile, die keinen Eindruck erweckt, der hinreichend weit von dem abwiche, der bei bloßer Zusammenfügung der Bestandteile des Zeichens entsteht, und somit über die Summe dieser Bestandteile hinausginge. Insoweit ist festzustellen, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 17 der angefochtenen Entscheidung im Wesentlichen ausgeführt hat, dass es nach den lexikalischen Regeln der englischen Sprache nicht ungewöhnlich ist, zwei Adjektive nebeneinanderzustellen (vgl. in diesem Sinne Urteil PURE DIGITAL, oben in Randnr. 40 angeführt, Randnr. 34), und dass die fragliche Aneinanderreihung weder besonders originell noch phantasievoll ist. Das in Rede stehende Zeichen als Ganzes betrachtet kann daher vom maßgeblichen Publikum so verstanden werden, dass es auf bestimmte Merkmale der betreffenden Waren hinweist, nämlich dass sie blau und weich sind.

47      Hieraus folgt, dass das Zeichen BLUE SOFT für das maßgebliche Publikum einen hinreichend direkten und konkreten Bezug zu den unter die von der Anmeldung erfasste Kategorie „Kontaktlinsen“ fallenden Waren aufweist.

Lees het arrest hier.

IEF 7201

House of Lords judgment in Conor v. Angiotech brings UK closer to EPO

ranitz-swens.gifRemco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur) and Otto Swens (Vondst Advocaten)

“And so yesterday, a bit sudden, there was the ‘Opinions’ decision  of the House of Lords in Conor v. Angiotech which the patent world so anxiously awaited . The well-known English IP weblog www.ipkat.com immediately headed “Breaking news: Angiotech appeal allowed”. Indeed: breaking news, for in the first and second instance Conor was found to be in the right and the patent of Angiotech was invalidated for lack of inventive step. The House of Lords, however, applied a different criterion and subsequently considered the patent valid.

(…) The House of Lords, the highest court in the UK undeniably brings English patent law further in line with ‘European’ patent law, in particular regarding inventive step. Amongst others, they criticise (certain applications of ) the ‘obvious to try’ test. Further, for our Dutch readers, it is pleasant to see that the Lords explicitly concur with several of the considerations on inventive step in the judgment of January 17, 2007 by the The Hague District Court in the Dutch case Angiotech v. Conor case, in particular because the English appeal court precisely criticized the inventive step approach of ‘our’ District Court.

(…) Lord Walker in the end, however, does not draw a distinct conclusion from these considerations, and the other Lords do not discuss the ‘obvious to try’ test further. The Lords in particular do not discuss the European criterion for examination of inventive step, the ‘problem solution’ approach. Therefore, this decision can hardly (yet?) contains an explicit choice for the European inventive step approach. Nonetheless, it is crystal clear that the strong emphasis that the Lords place on the ‘expectation of success’ and their criticism on the ‘obvious to try’ test moves UK patent law closer again to the EPO and ‘the continent’.”

Read the article here. (The authors represent Angiotech in Dutch patentprocedures). IEFenglish

IEF 6249

Broedertwist

gsms.gifRechtbank Rotterdam, 10 juni 2008, KG ZA 08-359, Unicom Den Haag B.V. tegen Unicom Holding (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Stukgelopen samenwerking tussen twee broers die ‘met een zekere werkverdeling een franchiseorganisatie hebben opgebouwd van winkels die GSM’s verkopen en bijbehorende accessoires’. De voorzieningenrechter ziet zich in dit kort geding niet met stelligheid  overtuigd en stuurt aan op tot overleg tussen partijen. Nieuw element in de discussie over proceskosten: de familierechtelijke band.

In deze procedure stelt Unicom Den Haag (de eisende broer) dat haar het beeldmerkrecht en het auteursrecht toekomt op het door haar gedeponeerde beeldmerk  GSMSHOP.nl en het auteursrecht op de door haar toegepaste lay-out in de reclamefolders, nu zowel het beeldmerk /logo als het reclamemateriaal zouden zijn ontworpen door haar medewerkers.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, overwegende dat, kort gezegd, ‘niet met de voor kort geding vereiste  stelligheid kan worden aangenomen’ dat logo en lay out (uitsluitend) door medewerkers van eisende broer zijn ontwikkeld. Het lijkt de voorzieningenrechter zelfs wel aannemelijk dat het nieuwe logo is ontstaan uit een in de loop van de tijd steeds aangepast ontwerp dat in opdracht van de gedaagde broer, bij wie derhalve het auteursrecht zou rusten. Het is volgens de rechter niet ondenkbaar dat het depot van de eisende broer te kwader trouw is geweest.

Ook met betrekking tot de handelsnaamrechten is niet met stelligheid aannemelijk geworden dat die thans alleen aan eiser toekomen en dat zelfs als dat zo zou zijn, het nog de vraag is of het gebruik in redelijkheid gedaagde en franchisenemers verboden kan worden.

“4.5. Ook in het kader van een belangenafweging is voor een verbod als gevorderd geen ruimte, nu dat te vergaande repercussies zal hebben voor met name de franchisenemers. Partijen twisten thans nog over de omvang daarvan, maar die zal naar alle waarschijnlijkheid toch vrij aanzienlijk zijn. Het lijkt dan ook in de  rede te liggen dat tussen partijen te zijner tijd afspraken worden gemaakt, eventueel in het kader van een bodemprocedure, over de verdeling van voornoemde intellectuele eigendomsrechten. Het is immers in het belang van beide partijen (en de betrokken derden) dat de voorheen kennelijk succesvolle keten zo goed mogelijk voortgezet kan worden om kapitaalvernietiging et voorkomen. Een bijzonder dringend belang van Unicom Den Haag om thans een voorlopige voorziening te krijgen is bovendien niet aannemelijk geworden. Voor zover zij beoogt hiermee de franchisenemers te dwingen om partij te kiezen (tussen Steve en Atom) is dat belang oneigenlijk, zodat het niet dient mee te wegen”

“4.6 (…) gelet op het hiervoor overwogene en de familierechtelijke band tussen de achterliggende belanghebbenden zij partijen” worden de proceskosten gecompenseerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6248

Update publicaties

N. Helberger, N. Dufft, S.J. van Gompel & P.B. Hugenholtz, IVIR: Never Forever: Why Extending the Term of Protection for Sound Recordings is a Bad Idea(gepubliceerd in E.I.P.R., 2008-5, p. 174-181).

"This article critically examines the arguments put forward in favour of a term extension of related rights of phonogram producers. The authors conclude that there are no convincing reasons to extend the existing term of protection. The article also explains why the popular argument that a term extension would improve the situation of performers is probably a fallacy."

Lees het artikel hier.

M.M.M. van Eechoud, IVIR: Openbaarheid van bestuur en auteursrecht, never the twain shall meet?(Gepubliceerd in Dommering-bundel: Opstellen over informatierecht aangeboden aan prof. mr. E.J. Dommering, Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever 2008, p. 89-100).

“Opmerkelijk is dat al die tijd de verhouding ongeregeld is gebleven tussen de op dit terrein belangrijkste wetten, namelijk de Auteurswet (Aw) en Wet Openbaarheid van bestuur (Wob). Op allerhande overheidsinformatie rust immers auteurs- of databankenrecht, en voorlopig dijt het beschermingsgebied alleen maar uit.3 De Wet openbaarheid van bestuur is de generieke toegangsregeling die aan zo’n beetje elke overheidsinstantie de verplichting oplegt om uit eigen beweging bestuursinformatie openbaar te maken en – belangrijker nog – burgers een recht op toegang tot die informatie geeft.  Wat is de praktische betekenis van zo’n recht als de Auteurswet tegelijkertijd het gebruik van overheidsinformatie sterk aan banden legt? In hoeverre sluit het recht op toegang ook een gebruiksvrijheid in zich, of zou dat moeten? “

Lees het artikel hier.

Cyril van der Net, Solv: Geen privé-kopie-vergoeding voor buitenlandse nabuurrechthebbenden.(Gepubliceerd in AMI 2008-3).

Het Hof Amsterdam oordeelde enige tijd geleden dat Amerikaanse musici, zangers en auteurs in Nederland geen aanspraak kunnen maken op een billijke vergoeding voor privékopieën van hun werk. Van der Net zet gebreid uiteen onder welke voorwaarden de prestaties van buitenlandse nabuurrechthebbenden (uitvoerende kunstenaars, fonogrammenproducenten en omroeporganisaties) in Nederland worden beschermd en in hoeverre nabuurrechthebbenden een vergoeding voor privé-kopiëren kunnen verlangen. Zijn conclusie is dat niet-Europeanen naar internationaal recht geen aanspraak kunnen maken op de vergoeding voor privékopiëren.

Lees het artikel hier.

Lex Bruinhof, Wieringa Advocaten: De Hoge Raad spreekt: “Endstra was mogelijk wél creatief bezig”!

 “Het is duidelijk dat de Hoge Raad hier in optima forma bezig is als rechtsuitlegger, in een uitspraak die - naast het standaardarrest  Van Gelder / Van Rijn uit 1946 - in de leerboekjes zal worden opgenomen. De Hoge Raad maakt duidelijk dat bij de beoordeling van de beschermbaarheid niet de maker centraal staat, maar het werk zélf. Anders gezegd: we hebben de maker en zijn geestesgesteldheid niet nodig om uit te maken of er sprake is van een beschermd werk of niet. Dat zou ook maar lastige bewijsproblemen opleveren. Nee, we kunnen naar het werk zelf kijken: dáár is het persoonlijk stempel (als het ware: objectief achteraf beschouwend) uit af te leiden. En dus hoeft er helemaal niet bewust een vorm gekozen te zijn, of iets coherents te zijn gecreëerd.

(…) Ik vermoed dat er wel geleerden zullen zijn die hier iets op gaan afdingen en stellen dat de Hoge Raad nu in feite een iets andere richting in slaat dan ten tijde van Van Gelder / Van Rijn was bedoeld. Waar in dat geval naar mijn mening overigens niets mis mee is.”

Lees het artikel hier.

IEF 6247

Personalia

Mr. Freek van Wensen is per 1 juni 2008 toegetreden als vierde partner bij merkenbureau Shieldmark.Zacco. Van Wensen werkt sinds 1999 als merkengemachtigde bij het bedrijf. Van Wensen gaat leiding geven aan de nieuwe afdeling Domeinnamen van Shieldmark.Zacco.
Shieldmark.Zacco.

IEF 6246

Arco v. Hulshoff & S. v. Johnson & Johnson

Frame-Betta.gifRechtbank ’s-Gravenhage,10 juni 2008, KG ZA 08-495, B.V. Meubelfabriek Arco tegen Hulshoff Wonen C.V. c.s

“4.12. Samengevat onderscheiden de stoel Betta en de stoel Frame zich door een geheel verschillende uitvoering van het kuipje. De kuipjes zijn geplaatst in vergelijkbare draagconstructies, waardoor voor het oog de kuipjes op vergelijkbare wijze in de ruimte zweven. Dit tezamen voert niettemin niet tot een inbreukmakende vergelijkbare totaalindruk. Bij de beoordeling is het grootste gewicht toe te kennen aan de steeds op eigen wijze vormgegeven kuipjes en is voor het auteursrecht minder relevant de banale vormgeving van de frames.

(...) 4.16. Als regel is het inschakelen van zeven verschillende advocaten voor één zaak niet kostenefficiënt. De voorzieningenrechter weegt echter mee dat deze zaak een langere aanloopperiode heeft gehad onder meer omdat een eerder bepaald kort geding door eiseres is ingetrokken. Daarnaast is er aan de zijde van gedaagden sprake van twee afzonderlijke entiteiten waarvan er één in het buitenland is gevestigd. Hulshoff en Arrben hebben echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de rol van de tweede advocaat tijdens en rondom de zitting is geweest. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de proceskostenveroordeling te bepalen op het bedrag van € 30.000.””

Lees het vonnis hier.

lfsc.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 10 juni 2008, KG ZA 08-651 S c.s. tegen Johnson & Johnson.

Opheffingverzoek Ex parte bevel.

“4.6. Dat S c.s. geen wetenschap hadden van het ongeoorloofde karakter van deze handelingen is onaannemelijk. Als voormalig distributeur van LifeScan OneTouch producten in Afrika moeten zij geweten hebben dat dit soort merkproducten met een bestemming buiten Europa of de Verenigde Staten niet alsnog naar de Verenigde Staten mogen worden geëxporteerd. Daar komt bij dat Johnson & Johnson de distributieovereenkomst heeft beëindigd omdat zij S c.s. verwijt producten bestemd voor Afrika te hebben doorverkocht naar andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Nog sterker moet hen de wetenschap worden aangerekend dat herverpakking – waardoor de gebruiksdatum en herkomst van het product, maar ook ijkingsgegevens die essentieel zijn voor de veilige werking, verloren gaan – onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is.

4.7. Voorshands zijn de gedragingen van S c.s. als onrechtmatig in algemene zin aan te merken. Het handelen van S c.s. is immers in elk geval inbreuk op een buitenlands IE recht, in casu merkinbreuk in de Verenigde Staten. Het bevorderen van of deelnemen aan zodanige inbreuk vanuit Nederland is onrechtmatig. Er is ook dreiging dat dit voortduurt. S c.s. verklaren immers wel dat zij na 7 of 8 april 2008 de verscheping van counterfeit producten naar de Verenigde Staten hebben gestaakt, maar zij verklaren niets omtrent nog niet geëxporteerde producten. Aannemelijk is dan ook dat een onbepaalde hoeveelheid producten boven de markt zweeft en naar andere landen, ook binnen de Europese Gemeenschap, geëxporteerd zou kunnen worden. Er is daarom (nog steeds) een spoedeisend belang. 

(…) 4.9. Het onrechtmatig handelen van S c.s. rechtvaardigt na voorlopig oordeel een verbod. Bij de huidige stand van zaken is er evenwel onvoldoende aanleiding voor een verbod in de omvang en op de grond als gegeven in de beschikking van 8 mei 2008. Dit verbod zal dan ook worden opgeheven. In reconventie zal, als voorlopige voorziening, een beperkt verbod worden gegeven op de grondslag van onrechtmatige daad. Een dwangsom zal worden bepaald.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6223

Kaal of kammen

Vzr. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 3 april 2008, LJN: BD3250, Appellant h.o.d.n. Binder Videotheek c.s.  tegen Dharma Productions Private Ltd.

Het hof  vernietigt het vonnis waarvan beroep. 45d AW, producentenauteursrecht op Bollywoodfilm niet aangenomen in geschil tegen videotheek. Verklaringen van klanten over ondertiteling.Geïntimeerden Dharma c.s. stellen dat Dharma als producent het auteursrecht heeft op de Bollywood-film “Kaal”. Dharma c.s. stellen dat appellanten inbreuk maken op hun auteursrecht, respectievelijk licentie, door in de door hen geëxploiteerde videotheek kopieën van de film “Kaal” te verkopen, dan wel te verhuren, welke niet afkomstig zijn van Etnolife.

In eertse instantie heeft de voorzieningenrechter heeft de vorderingen, gebaseerd op de gestelde inbreuk op het auteursrecht, grotendeels toegewezen. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen heeft de voorzieningenrechter afgewezen. Alleen appellanten zijn in hoger beroep gekomen en de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen zijn derhalve niet meer aan de orde.

“6. Volgens artikel 45d van de Auteurswet 1912 worden, tenzij de makers en de producent schriftelijk anders zijn overeengekomen, de makers van een filmwerk geacht het recht op onder meer openbaarmaking en verveelvoudiging van dat werk aan de producent te hebben overgedragen. Het auteursrecht op een film komt derhalve in beginsel toe aan de producent van die film. Dharma c.s. stellen dat Dharma als zodanig moet worden aangemerkt. Ter onderbouwing van die stelling hebben zij een kopie van een overeenkomst overgelegd, waarbij Dharma aan Sewnarain een licentie verschaft voor het grondgebied Nederland, als nader in die overeenkomst omschreven. Ander bewijsmateriaal hebben zij niet overgelegd. In het bijzonder is bij het hof geen videoband of DVD gedeponeerd, waaruit het gepretendeerde recht zou kunnen blijken. Daar tegenover hebben appellanten stukken overgelegd waaruit valt af te leiden dat twee personen, genaamd[betrokkene 1 en betrokkene 2 , de film hebben geproduceerd. Mitsdien kan, te meer nu ook in de bodemzaak het gestelde auteursrecht onderwerp is van bewijslevering zijdens Dharma c.s., in dit kort geding niet – ook niet voorlopig - worden aangenomen dat Dharma het auteursrecht op de film heeft.

7. Ten overvloede overweegt het hof, naar aanleiding van grief III, dat Dharma c.s. vooralsnog evenmin voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat appellanten, zoals door Dharma c.s. aan hun vorderingen ten grondslag wordt gelegd, DVD’s van de film “Kaal” met Franse ondertiteling hebben verkocht of verhuurd. In dit verband hecht het hof betekenis aan de door appellanten bij hun memorie van grieven overgelegde verklaringen, waarin door klanten van de door appellanten gedreven videotheek wordt aangegeven dat de door hen bij die videotheek gehuurde DVD’s van de film “Kaal” van een Engelse ondertiteling waren voorzien, alsmede aan de omstandigheid dat de rechtbank ook ten aanzien van de hier bedoelde stelling bewijslevering aan Dharma c.s. hebben opgedragen.”

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rb. Den Haag hier.