IEF 22236
13 september 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Levola/Smilde

 
IEF 22234
12 september 2024
Artikel

Hoe kan een merkenaudit uw wereldwijde marktstrategie ondersteunen?

 
IEF 22233
12 september 2024
Artikel

Aankondiging jaarlijkse BIE-scriptieprijs

 
IEF 14952

Rectificatie verkrachtingsherinneringen afgewezen

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14952; ECLI:NL:RBDHA:2015:5691 (Rectificatie herinnering verkrachting)
Onrechtmatige publicatie. Tijdens een bespreking bij gedaagden thuis heeft dochter, een door haar geschreven brief voorgelezen waarin de aanwezige eiser vermeend verkrachter is. Eiser vordert (1) een rectificerende concepttekst ter goedkeuring voor te leggen, waarin in ieder geval vermeld wordt waar de verdenking vandaan komt en dat het slechts om herinneringen gaat die middels reïncarnatietherapie naar boven zijn gekomen en niet om vaststaande feiten; (2) deze te verzenden naar een ieder die zij over de vermeende verkrachting van dochter hebben benaderd en/of geïnformeerd en (3) excuses aan te bieden. Dat het verhaal de ronde doet in de woonplaats is mogelijk mede het gevolg van de omstandigheid dat partijen samenleven in een hechte dorpsgemeenschap, waar men elkaar kent en verhalen aan elkaar doorvertelt. Dit kan echter niet zonder meer aan gedaagden worden toegerekend. Vorderingen worden afgewezen.

3.4. Nog daargelaten de vraag of de mededelingen door gedaagden aan derden kunnen worden aangemerkt als een onjuiste publicatie van gegevens van feitelijke aard, ter zake waarvan op de voet van artikel 6:167 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een veroordeling tot het openbaar maken van een rectificatie kan worden uitgesproken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagden door het doen van die mededelingen jegens eiser aansprakelijk zijn in de zin van dit wetsartikel. Gedaagden hebben aangevoerd dat zij aan een aantal familieleden hebben meegedeeld dat zij geen contact meer willen met eiser, dat zij daarvoor als reden hebben gegeven dat [dochter] hun heeft verteld dat zij op zevenjarige leeftijd door eiser is verkracht, dat zij confrontaties met eiser, bijvoorbeeld op verjaardagen, wensen te voorkomen en voorts dat zij daarbij hebben meegedeeld dat eiser niet wenst mee te werken aan een onderzoek om de waarheid te achterhalen. Dat [dochter] aan eiser en gedaagden heeft verteld dat zij door eiser is verkracht en dat eiser niet heeft meegewerkt aan het door gedaagden voorgestelde onderzoek is tussen partijen niet in geschil, terwijl het gedaagden vrij staat ervoor te kiezen het contact met eiser te willen verbreken. Derhalve valt niet in te zien dat gedaagden zich, door hierover mededelingen te doen, schuldig hebben gemaakt aan het doen van onjuiste mededelingen aan derden, noch dat zij anderszins onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld. Tegen deze achtergrond is – anders dan eiser heeft betoogd – niet gebleken dat gedaagden aan derden hebben verteld dat eiser hun dochter heeft verkracht, maar is slechts aannemelijk geworden dat gedaagden hebben verteld wat zij van hun dochter hebben gehoord. Dat het verhaal dat [dochter] door eiser is verkracht wel de ronde doet in [woonplaats] en dat familieleden en kennissen eiser als gevolg daarvan mijden, is mogelijk mede het gevolg van de omstandigheid dat partijen samenleven in een hechte dorpsgemeenschap, waar men elkaar kent en verhalen aan elkaar doorvertelt. Dit een en ander kan echter niet zonder meer aan gedaagden worden toegerekend. De grote hoeveelheid verklaringen van familieleden die eiser heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien in het kader van een kort geding niet kan worden vastgesteld in hoeverre deze verklaringen authentiek en betrouwbaar zijn. Voor het openbaar maken van een rectificatie of voor het aanbieden van excuses door gedaagden, nog daargelaten de vraag of dit laatste in rechte kan worden afgedwongen, bestaat dan ook geen aanleiding. Dit geldt te meer nu gedaagden ter zitting uitdrukkelijk hebben toegezegd dat zij geen verdere mededelingen over eiser aan derden zullen doen. De vorderingen worden daarom afgewezen. Hetgeen partijen overigens nog hebben gesteld en aangevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de status van de door [dochter] gevolgde therapie, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
IEF 14951

Foto’s niet eerder als van haarzelf afkomstig openbaar gemaakt

Hof 's-Hertogenbosch 19 mei 2015, IEF 14951; ECLI:NL:GHSHE:2015:1798 (Fotograaf tegen Ergro Steigers)
scaffolding in the skyOpdrachtgeversauteursrecht. Ergro Steigers heeft ten behoeve van de verkoop van steigermateriaal gebruik gemaakt van de foto’s die appellante in opdracht van ASC heeft gemaakt. ASC heeft appellante voor haar werkzaamheden betaald. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de foto’s door ASC zonder naamsvermelding van appellante zijn openbaar gemaakt, en dat dus het auteursrecht niet aan appellante, doch aan ASC toekwam, en op die basis de vorderingen van appellante afgewezen. Dat ASC de foto’s “als van haar afkomstig” openbaar heeft gemaakt, staat vast. Dat fotograaf, eerder dan ASC, de door Ergro Steigers gebruikte foto’s als van haarzelf afkomstig openbaar heeft gemaakt, staat onvoldoende vast. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

3.10. Wat het werkgeversauteurschap betreft:

3.11. [appellante] stelt dat zij als zzp-er onder [de naam] “Fotografie [fotografie]” ten behoeve van ASC productfoto’s – naar het hof begrijpt: de thans in het geding zijnde foto’s – heeft gemaakt (mvg sub 5). [geïntimeerde] stelt – mva sub 8 – dat [appellante] van 2008 tot en met 2013 als zzp-er administratieve werkzaamheden voor ASC heeft verricht, en incidenteel foto’s heeft gemaakt (mva sub 8).
In elk geval was dus in de lezing van beide partijen geen sprake van een dienstverband. Reeds daarom is art. 7 Aw. niet van toepassing. Daar komt bij dat ook als de lezing van [geïntimeerde] wordt gevolgd, het maken van de foto’s juist niet behoorde tot de aan [appellante] als zzp-er opgedragen werk; dat was namelijk volgens [geïntimeerde] administratief werk.

3.12. Wat het auteursrecht ex art. 8 Aw. betreft:

3.13. Dit betreft de kern van het geschil in beide instanties. Het gaat bij de openbaarmaking waarop art. 8 Aw. doelt om de eerste openbaarmaking; indien een werk reeds door de maker openbaar is gemaakt dan leidt art. 8 Aw. er niet toe dat een vennootschap die dat werk daarna “als van haar afkomstig” openbaar maakt, alsnog het auteursrecht op dat werk zou verwerven.

3.14. Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat ASC de foto’s – als eerste – openbaar heeft gemaakt en/of de foto’s openbaar heeft gemaakt zonder [appellante] als maakster te vermelden.

3.14.1. [appellante] stelt in hoger beroep:

    dat er ook folders van ASC zijn, waarop zij als maakster van de foto’s is aangeduid, althans naar haar website ‘[website]’ wordt verwezen;

    dat zij al haar foto’s direct op haar eigen website plaatst, zie prod. 3 in eerste aanleg, en dus als eerste zelf haar eigen foto’s openbaar heeft gemaakt;

    dat zij op de facturen ook kenbaar maakt dat zij zich haar auteursrecht (“copyright”) voorbehoudt.

3.14.2. Wat de stelling sub a) betreft: het hof gaat hieraan voorbij, reeds omdat [appellante] nalaat aan te geven van wanneer de folder – zij heeft de achterkant van een folder als prod. D in hoger beroep overgelegd – dateert. Indien die folder dateert van na het moment waarop de verschillen van inzicht ontstonden, kan het goed zijn dat zij is gaan aandringen op vermelding van haar als maakster, maar dat betekent dan niet dat zij zich daarmee ook het auteursrecht op eerder gebruikte foto’s heeft voorbehouden. Zij stelt ook niet dat het bij de door [geïntimeerde] gebruikte foto’s zou gaan om foto’s die afkomstig zijn uit folders waarop haar naam was afgedrukt.

3.14.3. Wat de stelling sub b) betreft: de door haar als prod. 3 in eerste aanleg overgelegde productie betreft een fotokopie van een screenprint. Deze is slecht leesbaar, doch in de adresbalk is “[website]” en rechts onderaan is 2-4-2014 leesbaar.
In eerste aanleg heeft [appellante] zich slechts op die productie beroepen ter identificering van de foto’s waar het om gaat, niet ter staving van haar thans ingenomen stelling dat zij als eerste openbaarmaker heeft te gelden. Die kwestie was toen ook nog niet aan de orde.
Thans, in hoger beroep, stelt [appellante] die kwestie wel uitdrukkelijk aan de orde en zulks staat haar vrij.

3.14.4. [geïntimeerde] stelt hier tegenover dat [appellante] die foto’s pas op haar eigen website is gaan plaatsen nadat ASC deze al op haar (ASC’s) website had geplaatst en [geïntimeerde] stelt dat [appellante] dat pas vanaf november 2011 of daaromtrent is gaan doen.

3.14.5. Mitsdien kan niet als onweersproken worden aangemerkt dat [appellante] die foto’s reeds openbaar had gemaakt voordat ASC dat deed.

3.14.6. Wat de stelling sub c) betreft: Met een enkele vermelding op een factuur achteraf kan niet een auteursrecht worden voorbehouden. Het valt ook op dat de bewuste factuur dateert van 4 december 2013. [geïntimeerde] voert ook aan dat [appellante] eerst na beëindiging van de samenwerking de reeds gemaakte afspraken met ASC wilde wijzigen.

3.14.7. Met de memorie van grieven sub 46 verdedigt [appellante] nog dat partijen stilzwijgend zouden zijn overeengekomen dat in afwijking van art. 8 Aw. het auteursrecht door [appellante] zou zijn voorbehouden. Dit blijkt echter nergens uit.

3.14.8. Ten slotte ontvouwt [appellante] in de memorie van grieven sub 38 e.v. haar visie, inhoudende dat toepassing van art. 8 Aw. in dit geval haar doel voorbij zou schieten.
Het hof deelt die visie niet.
Het hof stelt voorop dat ook aan productfoto’s soms een grote artistieke waarde kan worden toegekend, maar dat ook als dat anders is, de “artistieke waarde” niet relevant is voor de vraag of aan een werk auteursrecht toekomt of niet.
Dat gezegd zijnde kan niet worden miskend dat bij foto’s als de onderhavige, welke er in de eerste plaats toe strekken de huurders zo goed mogelijk te laten zien hoe het te huren object eruit ziet, het praktische nut voorop staat. Als dan een fotograaf ten behoeve van een catalogus reeksen foto’s maakt met geen ander doel dan de objecten zo goed mogelijk te tonen, waarbij het kunstzinnige element betrekkelijk ondergeschikt is, en voor het maken van die foto’s ook betaald wordt, dan is het geheel niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw. dat die fotograaf - bij gebreke van andersluidende afspraak - geacht moet worden te hebben ingestemd met de in genoemd wetsartikel besloten liggende constructie. Dat is niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw., doch daarmee juist geheel in overeenstemming.
Daar komt bij dat gelet op het doel van een dergelijke catalogus nu juist is dat daaraan een ruime verspreiding gegeven zal worden, naar ook de fotograaf moet begrijpen. .

3.14.9. Dat ASC de foto’s “als van haar afkomstig” openbaar heeft gemaakt, staat vast. En dat [appellante] op welke wijze dan ook eerder dan ASC de door [geïntimeerde] gebruikte foto’s als van haarzelf afkomstig openbaar heeft gemaakt, staat onvoldoende vast. [appellante] heeft in de memorie van grieven sub 55 aangeboden haar stellingen te bewijzen, maar haar bewijsaanbod in hoger beroep is daartoe in te algemene bewoordingen geformuleerd nu zij niet aangeeft wat zij zou willen bewijzen, terwijl het bovendien thans gaat om een kort geding dat zich als regel voor bewijslevering door het horen van getuigen niet leent.

3.14.10. Gelet op het vorenoverwogene falen grieven 1 en 2.
IEF 14950

Foto-archief pas auteursrechtinbreuk door online ontsluiting

Rechtbank Amsterdam 20 mei 2015, IEF 14950; ECLI:NL:RBAMS:2015:3231 (Stichting Archief Kors van Bennekom tegen Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Stichting Van Bennekom beheert het digitale archief van fotograaf Van Bennekom. Het IISG verricht wereldwijd historisch onderzoek naar arbeidsverhoudingen en beschikt over een digitale raadpleegbare catalogus van ruim 70.000 foto's via socialhistory.org/nl; 221 daarvan zijn raadpleegbaar; er kunnen scans, high resolution worden besteld. Stichting Van Bennekom stelt niet dat zij enig auteursrecht bezit of een licentie heeft en de vordering wordt afgewezen. IISG exploiteert het archief zonder winstoogmerk ex 15h en 16n Auteurswet. Het digitaliseren en het op deze wijze ter plaatse beschikbaar stellen levert geen auteursrechtinbreuk op; voor het online ontsluiten beroept IISG zich op de informatievrijheid. Online beschikbaar stellen mag echter niet, omdat de Europese en Nederlandse wetgever er duidelijk voor gekozen hebben dat niet toe te staan. Er volgt een verklaring voor recht van auteursrechtinbreuk. Voor de schadevordering zijn geen aanknopingspunten om de hoogte van de geleden schade vast te stellen gegeven, de geldvordering wordt afgewezen.

De kwaliteit van de foto's die op de website staan zijn slechts, de scans zijn - vanwege verouderde scantechnieken - knalblauw of okergeel. Aan deze verminking worden door eisers geen consequenties verbonden in de hoogte van de schadevergoeding.

4.10. Over de vordering tot betaling van een schadevergoeding van € 50.000,- overweegt de rechtbank het volgende. Eisers zijn bij het bepalen van dit bedrag uitgegaan van de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie (editie 2012). Met het IISG is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding in deze orde van grootte in geen enkele verhouding staat tot mogelijke schade die Van Bennekom heeft geleden. De tarieven waarop eisers zich baseren zien op “normaal gebruik” van een (enkele of een beperkter aantal) foto(‘s) op het internet. Daarvan is in dit geval geen sprake. De desbetreffende foto’s maakten onderdeel uit van ruim 70.000 foto’s die IISG uitsluitend in het kader van zijn archief- en catalogusfunctie op zijn website toegankelijk heeft gemaakt. Het formaat van de foto’s is klein, de resolutie is laag en de kwaliteit matig of slecht (zie r.o. 4.3). Niet kan worden vastgesteld hoe lang de foto’s via de website van IISG toegankelijk zijn geweest (zie r.o. 4.1). Bij de foto’s is de naam van Van Bennekom als auteur vermeld en bezoekers van de website worden erop gewezen dat Van Bennekom auteursrechthebbende is. Het IISG heeft aangevoerd – en dit is niet bestreden door eisers – dat slechts zeven van de 221 foto’s in totaal 49 keer zijn bekeken en dat slechts één keer een scan van een foto van Van Bennekom voor een bedrag van € 36,- ter beschikking is gesteld aan een medewerker van de Universiteit van Amsterdam (die overigens nadien een vergoeding voor het gebruik met Van Bennekom is overeengekomen).

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14949

Oproeping van Monegask in onder vrijwaring toegewezen

Rechtbank Den Haag 13 mei 2015, IEF 14949, (Goeiemode tegen Van Caem Sports)
Procesrecht. Incident tot (onder)vrijwaring. In de oorspronkelijke merkenrechtelijke hoofdzaak [IEF 13702] door Converse ingesteld tegen Van Caem Sports en Goeiemode. Inbreukmakende schoenen zijn door VCS aan Goeiemode geleverd en die laatste roept medegedaagde VCS vervolgens in vrijwaring op. Goeiemode vordert een verklaring voor recht dat VCS tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen en dat VCS gehouden is de schade die Goeiemode als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden. VCS vordert incidenteel en met succes dat haar wordt toegestaan om de in Monaco woonachtige X, eigenaar van eenmanszaak EN-S Sports, in vrijwaring op te roepen. Dat de voortgang van de hoofdvrijwaringsprocedure in gevaar kan komen, en daardoor mogelijk ook gelijktijdige behandeling met de hoofdzaak, vormt geen reden om de gevorderde onder vrijwaring af te wijzen.

 

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. VCS heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofd(vrijwarings)zaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op X.

4.2. Het verweer van Goeiemode dat de vordering tot ondervrijwaring dient te worden afgewezen, indien deze het risico meebrengt dat de oorspronkelijke hoofdzaak niet meer gelijktijdig behandeld zal kunnen worden met de (hoofd)vrijwaringszaak, treft geen doel. De rechtbank streeft ernaar om de oorspronkelijke hoofdzaak en de hoofd(vrijwarings)zaak om redenen van proces-economie gelijktijdig te behandelen. Op voorhand kan evenwel niet worden uitgesloten dat zich omstandigheden voordoen waardoor van gelijktijdige behandeling moet worden afgezien. Het door Goeiemode bedoelde risico kan op voorhand evenmin worden uitgesloten. Deze enkele omstandigheid vormt naar het oordeel van de rechtbank echter geen reden om de gevorderde oproeping in (onder)vrijwaring thans af te wijzen, zodat het VCS zal worden toegestaan X in ondervrijwaring op te roepen.

IEF 14948

Inbreuk op Vlisco Afrikaanse en exotische stof-dessins

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14948 (Vlisco tegen Stella Jean)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Auteursrecht. Niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Vlisco ontwerpt opvallende, veelal exotische dessins die zij gebruikt op stoffen en modeaccessoires. Stella Jean is een Italiaans-Haïtiaans modelabel, die verkoopt via stellajean.it en een verkooppunt heeft in Den Bosch. Vlisco vordert staking van de inbreuk op auteursrechten op haar dessins, merkenrecht en Gemeenschapsmodellenrecht. Het uitputtingsverweer slaagt niet. Stella Jean c.s. maken niet aannemelijk dat haar leverancier officiële distributeur van Vlisco-stoffen is. De detailverschillen in dessin en de stofkwaliteit duiden er op dat het niet om Vlisco-stoffen gaat. De stoffen maken deel uit van een populaire stijl van Afrikaanse en exotische motieven, omdat er geen 'Umfeld' is overlegd, wordt een gemiddelde beschermingsomvang toegekend. Het uitsluitend decoratief gebruik van de registreerde vogel en het steigerende paard als onderdeel van een dessin dat over de gehele stof is herhaald, wordt niet opgevat als merkgebruik.

Voor een (beperkt) deel van de dessins heeft Vlisco een ongeregistreerd Gemeenschapsmodelrecht, waarvan niet alle dessins zijn gebruikt in producten van Stella Jean c.s.. Gedeeltelijk wordt staking inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten bevolen. De voorzieningenrechter schat het deel dat betrekking heeft op handhaving van IE-rechten op 90%, omdat er ook op commune onrechtmatige daad een beroep is gedaan.

4.16. Bij de onderhavige dessins heeft Vlisco niet per dessin aangegeven wat de specifieke trekken zijn die de werken oorspronkelijk maken. Zij heeft echter wel per dessin documentatie over de ontwerper en de ontwerpdatum verstrekt en voor een deel van de ontwerpen ook de ontwerptekeningen. De verschillende dessins in ogenschouw nemend, is in het kader van de toetsing in kort geding ook zonder nadere motivering voorshands voldoende aannemelijk dat de ontwerpers bij ieder werk vrije creatieve keuzes hebben gemaakt ten aanzien van dessin, tekening, onderwerp en kleur. Daarbij is van belang dat Stella Jean c.s. geen voorbeelden hebben overlegd van het 'Umfeld', zodat de voorzieningenrechter slechts kan uitgaan van hetgeen van algemene bekendheid is over de stijl van Afrikaanse en exotische dessins. Naar voorlopig oordeel zijn door de makers van deze werken voldoende creatieve keuzes gemaakt om binnen die stijl in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming.
4.17. Stella Jean c.s. hebben nog betoogd dat van auteursrechtelijke bescherming geen sprake kan zijn omdat Vlisco op haar website schrijft dat de dessins gebaseerd zijn op eeuwenoude motieven. Dat verweer slaagt niet, alleen al omdat dat niet op die website staat. Vlisco schrijft met betrekking tot drie specifieke dessins (2.5.13, 2.5.17, 2.5.19) dat die dessins in de loop der tijd een lokale benaming hebben gekregen onder Afrikaanse consumenten in Benin en Togo, Ghana of Congo. Die informatie impliceert echter niet dat de ontwerpen al bestonden voordat Vlisco ze op de markt bracht. De Afrikaanse consument kan deze 'bijnamen' aan de ontwerpen van Vlisco hebben gegeven. Stella Jean c.s. hebben geen voorbeelden overlegd van andere ontwerpen met dezelfde lokale namen, zodat ook geenszins uit te sluiten valt dat Vlisco op basis van een bekend motief zoals een vogel of vogelkooi, een ontwerp heeft gemaakt waarin voldoende eigen creatieve keuzes zijn gemaakt.
IEF 14947

Geen directe inbreuk op Akamai octrooien consequenties voor diagnostisch methodes

US Court Federal Circuit 13 mei 2015, IEF 14947 (Akamai Technologies tegen Limelight Networks)
Redactionele bijdrage van Jenny Cromsigt, V.O.. De US Federal Circuit heeft een beslissing gegeven in Akamai Technologies, Inc. v. Limelight Networks, Inc en bevestigt daarmee de eerdere District Court beslissing dat Limelight geen inbreuk maakt op de octrooien van Akamai. Volgens de rechtbank maakt Limelight geen inbreuk omdat niet elke stap van de methode conclusies door Limelight wordt uitgevoerd en Limelight niet verantwoordelijk is voor de acties van zijn klanten.

In de huidige zaak voerde Limelight niet alle stappen van de geoctrooieerde methode van Akamai uit, maar beargumenteerde Akamai, de klanten van Limelight voeren de rest van de stappen uit en voor die reden zou Limelight dus wel inbreuk maken. In de eerste beslissing van de Federal Circuit werd besloten dat Limelight geïnduceerde inbreuk maakte (Induced infringement 35 USC § 271(b)). De Supreme court echter wees de zaak terug en gaf aan dat Limelight alleen voor geïnduceerde inbreuk veroordeelt kan worden als er ook directe inbreuk plaats vindt.

In de nieuwste beslissing keek de rechtbank of Limelight ook verantwoordelijk was voor directe inbreuk.
Er werd overwogen dat er alleen directe inbreuk is als alle stappen van een geoctrooieerde methode uitgevoerd worden door één enkele partij. Daarnaast werd overwogen dat het bevorderen of instrueren van andere om een actie uit te voeren niet hetzelfde is als zelf de actie uitvoeren en resulteert dus niet in een directe inbreuk. Hoewel het bevorderen van inbreuk onder geïnduceerde inbreuk valt, is een voorwaarde voor het toekennen van geïnduceerde inbreuk dat er één enkele partij verantwoordelijk is voor de complete uitvoering van een directe inbreuk.

In deze zaak werden stappen uitgevoerd door Limelight maar een deel van de stappen van de geoctrooieerde methode werden niet door Limelight uitgevoerd maar door klanten van Limelight. Volgens de rechters heeft Akamai niet voldoende aangetoond dat de acties van de klanten onder de verantwoordelijkheid van Limelight vallen.

Deze zaak gaat over computer gerelateerde uitvindingen maar deze beslissing heeft consequenties voor octrooien in het gebied van diagnostiek en personalised medicine waar artsen , patiënten en laboratoria ieder delen van een diagnostische of therapeutische methodes uitvoeren. In de US is het door Prometheus en Myriad lastig geworden om diagnostische methodes geoctrooieerd te krijgen als deze methode geen therapeutische stap bevat. Deze beslissing geeft dus een soort Catch 22 situatie: zonder therapeutische stap wordt geen octrooi toegekend maar met een therapeutisch stap is het erg lastig om inbreuk verleend te krijgen.

IEF 14945

Prejudiciële vragen: Kan niet in gemeenschapsregister ingeschreven licentiehouder optreden tegen inbreuk?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 maart 2015, IEF 14945; zaak C-163/15 (Hassan tegen Breiding)
Procesrecht. Merkenrecht. Verzoekster Youssef Hassan is sinds januari 2011 licentiehoudster van KBT & Co. Ernst Kruchen agenzia commerciale sociétá (KBT) die houdster is van het gemeenschapswoordmerk „ARKTIS”, dat onder meer is ingeschreven voor beddengoed en dekens (klasse 24). In de licentieovereenkomst is opgenomen dat verzoekster verplicht is om in eigen naam rechten wegens inbreuken op de merkrechten van licentiegeefster te doen gelden. De licentie is niet ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken.

Verweerster Breiding Vertriebsgesellschaft is zaakvoerder van OVL Onlinevertrieb & -logistik GmbH & Co. KG, die op 1 mei 2010 zijn eenmanszaak heeft overgenomen. Op 30 oktober 2012 bood OVL Onlinevertrieb & -logistik GmbH (OVL) op de website ‘schoene-traeume.de’ verschillende donsdekens ‘innoBETT selection Arktis’ aan.

Al in 2010 heeft verweerster de destijds licentiehoudster van KBT (Bavaria Vertriebs- und HandelsGmbH) in gebreke gesteld en een stakingsverklaring met boetebeding afgegeven om het teken ‘Arktis’ voor beddengoed niet langer te gebruiken. Op vordering van verzoekster heeft het Landgericht de geldigheid van deze stakingsovereenkomst bevestigd op de grond dat de aanduiding ‘Arktis’ niet louter beschrijvend is, en is KBT tot schadevergoeding veroordeeld. KBT is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan bij de verwijzende rechter.

De verwijzende rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) stelt vast dat sinds 2010 niet langer verweerster, maar volgens DUI recht door de overname OVL tot staking is gehouden. Hij vraagt zich af of verzoekster de rechten wegens inbreuk op het gemeenschapsmerk op grond van Vo. 207/2009 kan doen gelden nu zij niet als licentiehoudster is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken. Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt lijkt in een uitspraak in 2005 het standpunt te hebben ingenomen dat de licentiehouder tegenover derden enkel rechten kan doen gelden wanneer de licentie in het register van gemeenschapsmerken is ingeschreven. De vraag rest dan of een niet-ingeschreven licentiehouder de rechten van de merkhouder kan doen gelden op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken aanspraken wegens inbreuk op een gemeenschapsmerk doet gelden?

2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk in de weg aan een nationaalrechtelijke praktijk volgens welke de licentiehouder de aanspraken van de merkhouder tegen de inbreukmaker kan handhaven op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht („Prozessstandschaft”)?

 

IEF 14861

Congresmiddag Het Nieuwe Mediarecht

The College Hotel, Amsterdam, dinsdag 26 mei van 13.00 tot 17.30 uur. Wordt de journalistiek het slachtoffer van de nieuwe Wet openbaarheid van bestuur? Hoe moeten omroepen omgaan met de scherpe koers rondom merchandising van het Commissariaat van de Media? Heeft het Google Spain-arrest echt een ‘recht om vergeten te worden’ in het leven geroepen? Hoe moet in parodiezaken het evenwicht worden gevonden tussen auteursrecht en uitingsvrijheid? Wordt het informatierecht niet sowieso één grote, onvoorspelbare horizontale belangenafweging? Tijd voor een actualiteitenbijeenkomst en toekomstvisie: "Het Nieuwe Mediarecht".

Op dinsdag 26 mei van 13.00 – 17.30 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, een congresmiddag in The College Hotel te Amsterdam. Tijdens deze bijeenkomst maken vier ervaren sprekers u wegwijs in het nieuwe mediarecht anno 2015, waarbij thematische verdieping wordt gecombineerd met een overzicht van de belangrijkste recente ontwikkelingen. Hier aanmelden

Deze vragen worden beantwoord door vier sprekers. Professor Wouter Hins (IViR en Universiteit Leiden) bespreekt de ontwikkelingen op het gebied van vrijheid van nieuwsgaring en openbaarheid van bestuur. Bertil van Kaam (Van Kaam advocaten) neemt met u de nieuwe handhavingskoers van het Commissariaat voor de Media door aan de hand van de besluiten inzake Biba Boerderij, Sprookjesboomfeest, Heel Holland Bakt en het Sinterklaasjournaal. Christien Wildeman (Kennedy Van der Laan) bespreekt recente arresten van het Hof van Justitie over de parodie-exceptie en de verwijdering van zoekresultaten. Remy Chavannes (Brinkhof) bespreekt in meer algemene zin de ontwikkelende rechtspraak van het Hof over juist evenwicht bij botsende informatiegrondrechten.

Programma
12.00 – 13.00 uur Ontvangst met lunch, intekenen
13.00 – 14.00 uur prof. Wouter Hins - IViR en Universiteit Leiden; Vrijheid van nieuwsgaring en openbaarheid van bestuur
14.00 – 15.00 uur Christien Wildeman - Kennedy Van der Laan; Parodie & Right to be Forgotten
15.00 – 15.30 uur Pauze
15.30 – 16.30 uur Bertil van Kaam - Van Kaam advocaten; De duidelijk nieuwe koers van CvdM (Bibaboerderij, Sprookjesboom, Heel Holland Bakt, Sinterklaaspapier)
16.30 – 17.30 uur Remy Chavannes - Brinkhof; Juist evenwicht in Mediarecht – horizontale belangenafweging van grondrechten
17.30 - 18.30 Netwerkborrel
19.00 uur Einde programma

Er zijn 4 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
College Hotel - Roelof Hartstraat 1, 1071 VE Amsterdam
Routebeschrijving en (betaald) parkeren

Kosten deelname
€ 495,00 Per persoon
€ 450,00 Sponsors IE-Forum, en
€ 195,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.

Hier aanmelden

IEF 14944

Symposium Kopie of Creatie?

Wat mag ik doen met andermans beeld? Donderdag 21 mei 2015; 17:00 - 19:00. Naar aanleiding van "de zaak Tuymans" organiseert Versteeg Wigman Sprey advocaten een symposium over auteursrecht en de (beeldende) kunst. In de Tuymanszaak [IEFbe 1158] werd een foto van het bezwete voorhoofd van politicus Jean-Marie Dedecker door Luc Tuymans gebruikt in zijn schilderij A Belgian politician. Moet Tuymans deze foto van Katrijn Van Giel zo kunnen gebruiken of niet? Moet een kunstenaar meer vrijheid krijgen dan het auteursrecht hem nu geeft? Had het uitgemaakt als Tuymans de naam van de fotografe had vermeld?

Daarover spreken dr. Franz Kaiser, hoofd Sector Tentoonstellingen Gemeentemuseum Den Haag en prof. mr. Willem Grosheide, emeritus hoogleraar auteursrecht aan de Universiteit van Utrecht.

Onder leiding van Jetse Sprey gaan zij hierover met elkaar en met de aanwezigen in discussie. donderdag 21 mei 2015 17.00 uur Sociëteit De Kring Kleine-Gartmanplantsoen 7, 1017 RP Amsterdam Het symposium duurt tot 19.00 uur. Toegang is vrij. Indien u van plan bent te komen stellen wij het op prijs als u dat wilt laten weten via info@vwsadvocaten.nl.

IEF 14943

Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht

D.J.G. Visser, 'Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht', NJB 15 mei 2015, 915 e.v.
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht werd op 12 februari 2015 met vrijwel algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer4 en is in behandeling bij de Eerste Kamer.5 Het wetsvoorstel treedt naar verwachting op 1 juli 2015 of op 1 januari 2016 in werking. Het wetsvoorstel bevat bepalingen die auteurs en acteurs verschillende wettelijke instrumenten geven om mee te delen in het succes van hun werk.

Karin Inger Monica Nilsson (Kisa, 4 mei 1959) werd als kind wereldwijd bekend door haar hoofdrol in de televisieserie
Pippi Langkous, gebaseerd op de verhalen van Astrid Lindgren. De serie liep van 1969 tot 1973 en werd wereldwijd een zeer groot succes. Inger Nilsson zong ook de Zweedse titelsong ‘Har Kommer Pippi Langstrump’. Het lied werd onmiddellijk een hit en is nog altijd een deuntje dat, vertaald naar het Nederlands, bij velen in het hoofd zit:

Twee maal drie is vier
Wiedewiedewiet en twee is negen
’k Richt de wereld in
Wiedewiede naar mijn eigen zin
Als volwassen actrice kon Nilsson deze bekendheid echter niet handhaven: zij werd voor vrijwel geen enkele rol meer gevraagd. Zelf wijt zij dat aan haar bekendheid als Pippi: volgens haar is het voor mensen onmogelijk geworden om nog iemand anders dan Pippi in haar te zien. Tegenwoordig verdient zij de kost als secretaresse, en woont in Stockholm. Destijds kreeg Nilsson ook geen geld. In Zweden was het niet toegestaan kinderen te betalen voor hun werk als kindster.

Als Inger Nilsson in Nederland haar successen had beleefd na het inwerking treden van de Wet Auteurscontractenrecht had zij mogelijk nooit meer hoeven te werken. Ze had tot 2019 en deels tot 20397 recht gehad op een billijke vergoeding als uitvoerend kunstenaar, een proportionele billijke vergoeding als zangeres van de titelsong, een proportionele billijke vergoeding als hoofdrolspeelster, een aanvullende billijke vergoeding wegens nieuwe exploitatievormen en een aanvullende billijke vergoeding wegens disproportioneel succes.

Lees verder in het NJB