IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 11422

Ook de verhoogde bekendheid speelt een rol

Gerecht EU, 13 juni 2012 zaak T-542/10 (XXXLutz Marken tegen OHIM/Meyer Manufacturing (CIRCON)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk CIRCON (klasse 7, 11 en 21) de houder van het woordmerk CIRCULON tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk af, het beroep wordt verworpen.
Middel: verwarringsgevaar.

Het Gerecht EU vernietigt het beroep. Het Gerecht concludeert dat er fonetische overeenstemming is tussen de merken en stelt vast dat het verwarringsgevaar groter is naarmate de bekendheid van het merk toeneemt. Niet alleen de gelijkheid van de tekens en waren, maar ook de verhoogde bekendheid speelt daarbij een rol. Verzoekster stelt succesvol dat de kamer van beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de bekendheid van het oudere merk. De beslissing van de Kamer van Beroep wordt vernietigd.

49 Zwar ist die Silbenstruktur der einander gegenüberstehenden Zeichen verschieden, da die ältere Marke drei Silben enthält, nämlich die Silben „Cir“, „cu“ und „lon“, und die angemeldete Marke nur zwei, nämlich die Silben „Cir“ und „con“. Jedoch ist die erste Silbe der fraglichen Zeichen identisch. Insoweit ist daran zu erinnern, dass sich, wie schon oben in Randnr. 43 ausgeführt, die Aufmerksamkeit der Verbraucher normalerweise vor allem auf den Wortanfang richtet. Die Buchstaben, die die letzte Silbe der angemeldeten Marke bilden, nämlich „c“, „o“ und „n“, sind alle in der älteren Marke vorhanden, und zwar in deren letzten beiden Silben. Schließlich enthalten die letzte Silbe der angemeldeten Marke und die letzte Silbe der älteren Marke beide den Vokal „o“ und den Endkonsonanten „n“. Dies führt bei ihrer Aussprache zu einem ähnlichen Klang.

50 Angesichts dieser Erwägungen kann entgegen der Auffassung der Klägerin nicht wegen einer zusätzlichen Silbe in der älteren Marke jede klangliche Ähnlichkeit zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen ausgeschlossen werden, da diese Ähnlichkeit anhand des Gesamteindrucks zu beurteilen ist, den die Zeichen hervorrufen, wenn sie vollständig ausgesprochen werden.

51 Somit hat die Beschwerdekammer zu Recht festgestellt, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen in klanglicher Hinsicht einen gewissen Grad an Ähnlichkeit aufweisen.

99 Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer zwar zur Frage einer Bekanntheit der älteren Marke im Vereinigten Königreich Stellung genommen. Wie jedoch bereits festgestellt worden ist, war die Prüfung dieser Frage, die von der Beschwerdekammer vorgenommen wurde, nur auf einen Teil der relevanten Beweise gestützt und zudem mit einer Verletzung der Verteidigungsrechte der Klägerin behaftet. Unter diesen Umständen ist das Gericht der Auffassung, dass eine von ihm selbst vorgenommene neue Prüfung sämtlicher relevanter Beweise in der Sache eine Wahrnehmung von Verwaltungs- und Ermittlungsaufgaben bedeutete, die dem HABM obliegen, und damit dem institutionellen Gleichgewicht zuwiderliefe, das dem Grundsatz der Zuständigkeitsverteilung zwischen dem HABM und dem Gericht zugrunde liegt. Hieraus folgt, dass jedenfalls ein dahin gehender Abänderungsantrag nicht zu prüfen ist (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 4. Oktober 2006, Freixenet/HABM [Form einer mattierten mattschwarzen Flasche], T 188/04, nicht in der amtlichen Sammlung veröffentlicht, Randnr. 47, und vom 14. Mai 2009, Fiorucci/HABM – Edwin [ELIO FIORUCCI], T 165/06, Slg. 2009, II 1375, Randnr. 67).

100 Unter diesen Umständen ist die angefochtene Entscheidung aufzuheben, ohne dass es erforderlich wäre, die übrigen Rügen zu prüfen, mit denen die Klägerin die von der Beschwerdekammer getroffene Feststellung angreift, dass die ältere Marke im Vereinigten Königreich bekannt sei.

IEF 11421

Begripsmatige overeenstemming onvoldoende voor verwarring

Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-534/10 (Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias tegen OHIM/Garmo (HELLIM)) en zaak T-535/10 (Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias tegen OHIM/Garmo (GAZI Hellim))


Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk HELLIM respectievelijk GAZI Hellim (beiden klasse 29, Fetakaas) de houder van het collectieve woordmerk HALLOUMI tegen. Door de oppositieafdeling wordt de oppositie afgewezen, het beroep wordt verworpen. Middel: soortgelijkheid van de waar en verwarringsgevaar, geen rekening gehouden met repliek inzake begripsmatige overeenstemming.

Het Gerecht EU verwerpt de beroepen. In de zaak T-534/10 is de reden: Ondanks dat de betrokken waren soortgelijk zijn, stemmen de conflicterende merken visueel en fonetisch niet overeen. Het Gerecht EU concludeert tevens dat de enkele begripsmatige overeenstemming van de beide merken niet voldoende is om verwarringsgevaar te doen ontstaan.

De verzoeker voert aan dat er geen rekening is gehouden met zijn repliek, inhoudende dat ten onrechte is vastgesteld dat de begripsmatige overeenstemming neutraal is. Het Gerecht verwerpt dit argument door te stellen dat het repliek van verzoeker geen betoog inzake het neutrale karakter van de begripsmatige vergelijking van de merken bevat.

In de zaak T-535/10 is de reden dat er sprake is van onvoldoende visuele en fonetische overeenstemming tussen de beide merken.

53 In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen, er sprake kan zijn van verwarringsgevaar, met name wanneer de betrokken waren dezelfde zijn en de betrokken tekens overeenstemmen [zie arrest Gerecht van 13 april 2011, Sociedad Agricola Requingua/BHIM – Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA), T 358/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].


54 Gelet op het feit dat de conflicterende tekens fonetisch en visueel niet overeenstemmen en niettegenstaande de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, dient echter te worden vastgesteld dat bij het doelpubliek geen verwarringsgevaar kan bestaan, aangezien een begripsmatige overeenstemming van de betrokken tekens in het geval van een beschrijvend ouder merk niet volstaat om te concluderen dat verwarringsgevaar bestaat.


55 Ofschoon de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, volstaat de loutere begripsmatige overeenstemming in casu niet om verwarringsgevaar te doen ontstaan daar het oudere merk geen bijzonder onderscheidend vermogen bezit en de betrokken waren beschrijft.

Repliek

57 Verzoeker voert aan dat de kamer van beroep, door geen rekening te houden met zijn repliek van 20 september 2010, neergelegd op de dag zelf waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden doordat zijn recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

58 Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift niet aangegeven welke argumenten hij in zijn bij de kamer van beroep ingediende repliek heeft ingebracht tegen de stelling van Garmo inzake de begripsmatige overeenstemming, en waarop de kamer van beroep niet zou hebben geantwoord hoewel zij dat had moeten doen.

59 Op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft verzoeker geantwoord dat hij niet was gehoord over de begripsmatige overeenstemming, en daarbij heeft hij verwezen naar de vraag of deze overeenstemming neutraal was. Zoals in het proces-verbaal van de terechtzitting is genoteerd, heeft verzoeker verduidelijkt dat de kamer van beroep niet heeft geantwoord op punt 3 van de bij haar neergelegde repliek, met als kopje „Met betrekking tot de begripsmatige gelijkenis”, waarin hij zijn standpunt betreffende de begripsmatige overeenstemming heeft uiteengezet.

60 Verzoeker heeft in punt 3 van de bij de kamer van beroep neergelegde repliek aangegeven de beschrijving van de politieke situatie in Cyprus door Garmo te betwisten. Hij heeft eraan herinnerd dat, hoewel het noordelijke deel van Cyprus door Turkije wordt bezet, het volledige grondgebied tot de Unie behoort en dat de Griekstalige en de Turkstalige gemeenschap nog minder van elkaar afgescheiden zijn aangezien miljoenen Griekse of Turkse Cyprioten de grenszone oversteken. Hij heeft daaruit afgeleid dat de Cyprioten wisten dat „halloumi” en „hellim” betrekking hadden op één en dezelfde waar, te weten de nationale Cypriotische kaas.

61 Meteen zij vastgesteld dat het Gerecht in de punten 36 tot en met 42 supra tot de conclusie is gekomen dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens neutraal was.

62 Overigens blijkt in elk geval uit punt 60 supra dat punt 3 van deze repliek geen betoog inzake het neutrale karakter van de begripsmatige vergelijking van de conflicterende tekens bevat.

63 Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel dient te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

Citaten uit zaak T-535/10:

29 In diesem Zusammenhang ist darauf hinzuweisen, dass sich der erste Wortbestandteil der angemeldeten Marke, der in Großbuchstaben, in einer größeren Schrift und in einem roten Bildelement dargestellt ist, sehr von der älteren Marke unterscheidet. Obschon, wie der Kläger bemerkt, der Bestandteil „hellim“ und die ältere Marke ihren jeweils ersten Buchstaben, nämlich ein „h“, sowie die Buchstabenfolge „ll“ gemeinsam haben und am Wortende die Buchstaben „i“ und „m“ in umgekehrter Reihenfolge – „mi“ und „im“ –, enthalten, bewirken in bildlicher Hinsicht die sich aus dem jeweiligen Aufbau der Wörter ergebenden Unterschiede, die Verwendung unterschiedlicher Vokale, die Anordnung der Buchstaben und die Wortlänge außerdem, dass die Bestandteile „hellim“ und „halloumi“ insgesamt einander bildlich nicht ähnlich sind; das Vorhandensein des Bestandteils „gazi“ in der angemeldeten Marke verstärkt dabei die fehlende Ähnlichkeit erheblich (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 9. April 2003, Durferrit/HABM – Kolene [NU TRIDE], T 224/01, Slg. 2003, II 1589, Randnr. 46). Daraus folgt, dass die Beschwerdekammer – auch wenn sie sich auf eine fehlerhafte Prämisse gestützt hat – zutreffend angenommen hat, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen bildlich unterschiedlich seien.

30 Zweitens gelten auch für die Prüfung der klanglichen Ähnlichkeit die in den Randnrn. 26 bis 28 des vorliegenden Urteils getroffenen Feststellungen, so dass festzustellen ist, dass die aus zwei Bestandteilen bestehende angemeldete Marke insgesamt vier Silben hat, die ältere Marke dagegen nur drei, und zwar unabhängig davon, in welcher Sprache der Union die Marken ausgesprochen werden. Außerdem sind die Klangbilder, die sich aus den jeweiligen Silben der einander gegenüberstehenden Zeichen ergeben, sehr unterschiedlich, so dass abgesehen von der ersten Silbe des zweiten Bestandteils der angemeldeten Marke und der ersten Silbe des einzigen Bestandteils der älteren Marke, also „he“ und „ha“, die eine gewisse Ähnlichkeit aufweisen können, diese Zeichen aufgrund der weiteren Bestandteile, aus denen sie zusammengesetzt sind, und des Bestandteils „gazi“ in der angemeldeten Marke sehr unterschiedlich sind. Die Beschwerdekammer ist also – auch wenn sie sich auch hier auf eine fehlerhafte Prämisse gestützt hat – zutreffend davon ausgegangen, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen klanglich nicht ähnlich seien (vgl. in diesem Sinne Urteil NU TRIDE, oben in Randnr. 29 angeführt, Randnr. 47).

31 Auch wenn unterstellt wird, dass die maßgeblichen Verkehrskreise, wie der Kläger behauptet, nur einen Bestandteil aussprechen würden, ist ferner festzustellen, dass, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 20 der angefochtenen Entscheidung festgestellt hat, die Verkehrskreise den ersten Bestandteil der angemeldeten Marke, d. h. das Element „gazi“, aussprechen werden, was sich eindeutig aus, erstens, seiner Positionierung an erster Stelle und, zweitens, aus dem Farbkontrast, den die weiße Schrift auf rotem Grund bewirkt, sowie, drittens, aus der Verwendung von Großbuchstaben ergibt.

32 Jedenfalls sind, auch wenn, wie der Kläger geltend macht, die maßgeblichen Verkehrskreise nur den zweiten Bestandteil der angemeldeten Marke aussprechen sollten, die sich aus den jeweiligen Silben der einander gegenüberstehenden Zeichen ergebenden Klangbilder unterschiedlich. Denn mit Ausnahme der ersten Silben der fraglichen Zeichen, d. h. „he“ und „ha“, die eine gewisse Ähnlichkeit aufweisen können, sind die folgenden Silben dieser Zeichen angesichts der Verwendung der unterschiedlichen Vokale sowie der Anordnung und der Anzahl der Buchstaben, aus denen sie bestehen, sehr verschieden, so dass die einander gegenüberstehenden Zeichen umfassend betrachtet in klanglicher Hinsicht nicht ähnlich sind (vgl. in diesem Sinne Urteil NU-TRIDE, oben in Randnr. 29 angeführt, Randnr. 47).

IEF 11420

Enkel sprake van opname van een woorddeel

Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-519/10 (Seikoh Giken tegen OHIM/Seiko HOldings (SG SEIKOH GIKEN)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk SG SEIKOH GIKEN (klasse 3, 7 en 9) de houder van het gemeenschapswoordmerk SEIKO  tegen. Door de oppositieafdeling wordt de oppositie toegewezen, het beroep wordt verworpen. Middel: Misleiding onjuist uitgelegd en toegepast.

Het Gerecht EU wijst de klacht af. Er is sprake van een geringe mate van overeenstemming tussen de merken SG Seikoh Giken en Seiko. Tevens concludeert het Gerecht EU dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, nu er enkel sprake is van het opnemen van het woorddeel 'Seiko'.

32 Since the Board of Appeal found that the signs at issue had only a low degree of aural similarity on account of several differences, the applicant cannot claim that the Board of Appeal concluded that there was a low degree of similarity between the marks by merely taking the similar pronunciation of the word elements ‘seiko’ and ‘seikoh’ into account.

33 Finally, with regard to the conceptual similarity of the signs at issue, it should be noted that, in accordance with the case-law, conceptual differences between the marks at issue may be such as to counteract to a large extent the visual and phonetic similarities existing between those marks. Such a counteraction requires, however, at least one of the marks at issue to have, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning, so that the public is capable of grasping it immediately, and the other mark to have no such meaning or an entirely different meaning (Case T 292/01 Phillips-Van Heusen v OHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS) [2003] ECR II 4335, paragraph 54).

34 In the present case, as the Board of Appeal corrected noted, neither of the signs has a clear and specific meaning. The applicant itself states in its application that the signs at issue have ‘[no] meaning in the languages of the EU’. Therefore, there was no need to compare the signs at issue on a conceptual level.

41 Contrary to the applicant’s submissions, the Board of Appeal did not find that there was a likelihood of confusion solely on the ground that the element ‘seiko’ is included in the mark applied for. The Board of Appeal took into account the identical nature of the goods, the average degree of attention of the relevant public, which will have only an imperfect recollection of the marks at issue, and the similarity, albeit weak, of the signs at issue.

42 In the light of the foregoing, it must be concluded that the Board of Appeal did not err in finding that there was, in the present case, a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

Op andere blogs:
Marques (General Court: Seikoh v. Seiko)

IEF 11419

Duidelijke betekenis van het merk

Gerecht EU 13 juni 2012, zaak T-342/10 (Hartmann tegen OHIM/Mölnlycke Health Care)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk MESILETTE (klasse 5) de houder van het Duitse en internationale woordmerk MEDINETTE tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: verwarringsgevaar is onjuist beoordeeld.


Gerecht EU vernietigt de uitspraak van de Kamer van Beroep. Ondanks de visuele en fonetische overeenkomsten bestaat er een verschil tussen de twee merken MEDINETTE en MESILETTE. Dit verschil bestaat uit het feit dat voor het publiek duidelijk is dat het eerste merk naar de medische sector verwijst (middels: 'medi'), waardoor het een duidelijke betekenis heeft voor het publiek, dit gedlt niet voor MESILETTE. Er is dus een duidelijke betekenis van het merk, dat voorkomt dat er een verwarringsgevaar is.

31 The conclusion that there is an average degree of visual and phonetic similarity between the signs at issue cannot be weakened by the finding of the Board of Appeal that, because of the element ‘medi’ in the earlier marks which alludes to the medical sector, less importance must be accorded to it in the context of the assessment of similarities since the relevant public will focus most of its attention on the suffix ‘nette’. Even if the element ‘medi’ refers to the medical sector, that fact could only have an effect in the context of the assessment of conceptual similarity. The descriptive character of a word element can have no relevance to the assessment of visual and phonetic similarities, where the only factors which must be taken into consideration are those capable of having a specific effect on visual and phonetic impressions (see, to that effect, judgment of 13 September 2010 in Case T 149/08 Abbott Laboratories v OHIM – aRigen (Sorvir), not published in the ECR, paragraph 37).


32 As regards the conceptual comparison of the signs at issue, it must be noted that conceptual differences may, to a large degree, counteract phonetic and visual similarities between the marks at issue, provided that at least one of those marks has, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning, so that the public is capable of grasping it immediately (see, to that effect, Case C 16/06 P Éditions Albert René v OHIM [2008] ECR I 10053, paragraph 98, and judgment of 11 November 2009 in Case T 277/08 Bayer Healthcare v OHIM – Uriach-Aquilea OTC (CITRACAL), not published in the ECR, paragraph 53).


33 It should also be noted that, while the average consumer normally perceives a mark as a whole and does not proceed to analyse its various details (Case C 342/97 Lloyd Schuhfabrik Meyer [1999] ECR I 3819, paragraph 25), the fact remains that, when perceiving a word sign, he will break it down into elements which, for him, suggest a concrete meaning or which resemble words known to him (see, to that effect, Case T 256/04 Mundipharma v OHIM – Altana Pharma (RESPICUR) [2007] ECR II 449, paragraph 57, and CITRACAL, paragraph 55).

 

34 In the present case, the relevant public, because of its knowledge and experience, will generally be able to establish a conceptual link between the element ‘medi’ in the earlier marks and the medical sector (judgment of 6 October 2011 in Case T 247/10 medi v OHIM – Deutsche Medien Center (deutschemedi.de), not published in the ECR, paragraphs 41 and 42). As the Board of Appeal rightly found, the element ‘medi’ corresponds, for all the relevant languages, to the root of words clearly alluding to the medical sector: ‘Medikamente’ and ‘Medizin’ in German, ‘medicina’ in Hungarian, ‘medicína’ in Czech and Slovak, ‘medycyne’ in Polish, ‘medicina’ in Italian, ‘médicine’ in French, ‘medicinski’ and ‘medicina’ in Bulgarian; ‘medisch’ in Dutch and ‘medicament’ in Romanian.

 

IEF 11418

Loverboys-uitspraak: afstand van rechten die IE hem biedt

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 juni 2012, KG ZA 12-716 SR/MRSB (X tegen Endemol en BNN)

Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap.


Mediarecht. (Geen) portretrecht. IE-Rechten van derde partij doen er niet toe vanwege onvoorwaardelijke Quitclaim.

Via het BNN-programma Loverboys heeft Nobel een poging gedaan zijn verbroken relatie nieuw leven in te blazen. Nobel heeft ten opzichte van Endemol een "Quit claim" betekend en onvoorwaardelijk toestemming voor uitzending gegeven. X (voormalig vriendin van Nobel), verzet zich tegen gebruik van gemaakte beelden in haar salon en de uitzending van het Programma voor zover hierbij aandacht aan de relatie tussen haar en Nobel wordt besteed. In de uitzending wordt X niet bij naam genoemd en wordt ze niet in beeld gebracht (geen portretrecht) om inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te compenseren. De kans dat X naar aanleiding van de uitzending door het algemene publiek, dat wil zeggen mensen die haar nog niet kennen, zal worden herkend wordt zeer gering geacht, ook omdat X geen enkele vorm van bekendheid geniet.

Uit de toezeggingen van Endemol niet de beelden uit te zenden die zijn gemaakt in haar salon, kan niet worden afgeleid dat in het geheel het item niet zal worden uitgezonden. Endemol heeft een commercieel belang en een belang om zich te kunnen uitlaten over onderwerpen die voor haar kijkers interessant zijn, ook als het gaat om entertainmentachtige onderwerpen. Er kan van Endemol niet meer worden gevergd dan zij reeds ter bescherming van de privacy van X heeft gedaan. Er komt geen gewicht toe aan de omstandigheid dat Nobel inmiddels niet langer wenst dat het item wordt uitgezonden. Door de Quitclaim heeft zij afstand gedaan van rechten die het intellectuele eigendomsrecht hem biedt.

4.11. (...) Nobel heeft immers door ondertekening van de Quitclaim aan Endemol c.s. zijn onvoorwaardelijk toestemming gegeven het item uit te zenden en daarbij afstand gedaan van de rechten die het intellectuele eigendomsrecht hem biedt. Niet gebleken is ddat Endemol c.s. Nobel in redelijkheid niet meer aan deze toestemming kan houden. Dat Nobel heeft ondervonden dat zijn lijmpoging een averechts effect teweeg heeft gebracht is daarvoor in elk geval onvoldoende. het gegven dat thans zowel X als Nobel erop tegen zijn dat het item door Endemol c.s. wordt uitgezonden, kan derhalve rechtens niet leiden tot een verdere beperking van de rechten van Endemol c.s. dan die welke ziij zichzelf reeds heeft opgelegd.

Zie de gewraakte uitzending hier, item vanaf 21e minuut.
(er is een reconstructietechniek toegepast voor het compenseren van de beelden die niet zouden worden getoond)

Ook besproken op
MediaReport (BNN Loverboys en het belang van Endemol zich uit te laten over entertainmentachtige onderwerpen)

IEF 11417

Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd

Conclusie AG HvJ EU 12 juni 2012, zaak C-283/11 (Sky Österreich tegen Österreichischer Rundfunk) - persbericht.


Prejudiciële vraag gesteld door de Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk.

Inzake Richtlijn 2010/13/EU. Het recht van alle televisieomroepen op toegang, ten behoeve van korte nieuwsverslagen, tot evenementen van groot belang voor het publiek, waarop exclusieve uitzendrechten rusten. De beperking van de financiële vergoeding tot de aanvullende kosten van het verlenen van toegang en de verenigbaarheid met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Evenredigheid.

Uit't persbericht: Volgens advocaat-generaal Bot is de beperking van de door een televisieomroep verschuldigde financiële vergoeding om korte fragmenten te kunnen gebruiken van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, gerechtvaardigd  Deze beperking brengt een juist evenwicht tussen de verschillende betrokken grondrechten tot stand.

De richtlijn „audiovisuele mediadiensten” geeft een televisieomroep de mogelijkheid exclusieve televisieomroeprechten op de uitzending van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, te verkrijgen. Een omroep die dergelijke rechten heeft, moet evenwel andere in de Europese Unie gevestigde omroepen het recht geven korte fragmenten te gebruiken om een kort nieuwsverslag van deze evenementen te kunnen uitzenden. Daartoe moet deze omroep de andere omroepen toegang geven tot zijn signaal om de korte fragmenten vrij te kunnen kiezen. Volgens de richtlijn mag de financiële compensatie voor dit gebruik niet de extra kosten overschrijden die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van deze toegang.

Gestelde vraag: „Is artikel 15, lid 6, van [de] richtlijn [...] verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest [...] en met artikel 1 van het aanvullend protocol [nr. 1] bij het [EVRM]?”


Conclusie: „Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn ,audiovisuele mediadiensten’).”

IEF 11416

Wat mag een gebruiker verwachten van een gebouw in college-stijl?

Gerecht EU 12 juni 2012, zaak T-165/11 (Stichting ROC van Amsterdam tegen OHIM/Investimust)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de nietigheidsprocedure vordert de Stichting ROC van Amsterdam, van het opleidingshotel The College Hotel, de nietigverklaring van het woordmerk COLLEGE (voor toeristeninformatiedienst en hotels). Dit vanwege het beschrijvend karakter van het woordmerk, een absolute nietigheidsgrond ex art. 52(1)(a) jo. 7. De nietigheidsafdeling wijst de vordering af en het beroep wordt verworpen. Middel: de kamer van beroep heeft het in beroep overlegde bewijsmateriaal niet in aanmerking genomen.


Het Gerecht EU wijst de grieven af, de verzoekster heeft niet aangetoond wat een gebruiker van een gebouw in college-stijl kan verwachten.

31      Second, the Board of Appeal did not err in holding that the term ‘college’ does not generally call to mind those services. A student or any other person interested in a college does not, generally, go to a college with the object or expectation of staying there or spending a night there, and a person seeking a hotel establishment will not, generally, refer to a college, as the Board of Appeal noted in paragraph 25 of the contested decision.

32      As OHIM rightly points out, a user of a hotel accommodation service which uses the term ‘college’ cannot predict with sufficient precision the characteristics of that service that are linked to the term ‘college’. A former college converted into a hotel will not necessarily be decorated like a college, just as a hotel using the name ‘college’ will not necessarily be situated near an educational institution. In the same way, the building used by a hotel decorated like a college may have had other uses in the past and may be situated in an area without schools or colleges.

33 The same is, moreover, true of the fact that certain universities offer rooms. Even if one were to proceed on the assumption that a university corresponds to a college, it must be noted that that offer of rooms is then generally addressed to persons who, by reason of their profession or studies, are deemed to be attending a university for a prolonged period. Even though certain universities offer hotel accommodation services to the general public in cases where some student accommodation is vacant, such an offer is ancillary or complementary to the main activity of a university, namely teaching and research, as the Board of Appeal rightly points out in paragraph 24 of the contested decision.

34 Accordingly, the applicant’s arguments relating to the services in Class 43 must be rejected as unfounded.

35 Third, concerning the documentary evidence, the applicant submits that the Board of Appeal made an error of assessment by rejecting certain items of evidence as being clearly irrelevant, and thus inadmissible, as that evidence merely supported the arguments previously expounded.

IEF 11415

Geen toepassing openbare orde-exceptie

Hof Amsterdam 5 juni 2012, zaaknr. 200.094.156/01 (Simiramida-04 EOOD tegen Diageo Brands B.V.)


Uitspraak ingestuurd door Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten.

 

In navolging van IEF 9764. Tussenarrest. Merkenrecht. Diageo is merkenrechthebbende op het merk 'Johnny Walker'. Parallelimport alcoholica. Erkenning en de openbare orde exceptie. Acte éclairé.

 

Interpretatieve beslissing:
Simiramida stelt - succesvol - dat het verzuim van de Bulgaarse Hoge Raad om prejudiciële vragen te stellen niet het oordeel rechtvaardigt dat het onderhavige Bulgaarse vonnis niet kan worden erkend omdat de erkenning in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 34 lid 1 EEX-Vo zou zijn. De 'interpretatieve beslissing' van de Bulgaarse Hoge Raad berust klaarblijkelijk op een misslag, nu import vanaf buiten de EER wel een inbreuk oplevert, is er sprake van een "acte éclairé", een interpretatievraag die al eens eerder beantwoord is door het HvJ. De onjuiste toepassing van het (Europese) recht is geen grond voor de openbare orde-exceptie van 34 lid 1 EEX-vo.

 

Vaststellingsovereenkomst
De schikkingsovereenkomst spreekt slechts van de opslagkosten en er is niet beoogd meer geschilpunten te beslechten, zodat Simiramida naar Bulgaars recht niets meer te vorderen heeft van Diageo. Na het overleggen van twee Bulgaarse opinies, is het hof van oordeel dat Diageo in beginsel aansprakelijk is voor de gevolgschade als gevolg van het beslag op de partij whisky.

 

Overig onrechtmatig handelen

3.21 Naar het oordeel van het hof heeft Simiramida onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Diageo de bedoelde onrechtmatige aanzeggingen heeft gedaan en evenmin dat de vertegenwoordigers van Diageo dergelijke (aan Diageo toe te rekenen) aanzeggingen hebben gedaan. De door Simiramida overlegde verklaringen zijn daarvoor niet specifiek genoeg. Daarbij betrekt het hof dat het Diageo vrijstond zich ertegen te verzetten dat Johnny Walker whisky zonder haar toestemming van buiten de Europese Economische Ruimte op de Bulgaarse markt zou worden gebracht. Zij mocht de afnemers van Simiramida  dan ook (op indringende wijze) waarschuwen voor mogelijk dreigend merkinbreuk Dit betekent dat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van Simiramida en dat grief 6 faalt.

IEF 11414

Overname artikel en ook nog inhoudelijk gewijzigd

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 4 juni 2012, LJN BW7967 (eiser tegen TH&P)

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Rectificatie.

TH&P heeft een door een onafhankelijk journalist geschreven artikel in een eigen blad voor haar relaties opgenomen. Dit artikel is door TH&P ook nog inhoudelijk gewijzigd zodat het een gunstiger effect had voor het bedrijf. Afgezien van de inbreuk op auteursrechten is hierdoor schade berokkend aan de onafhankelijke opstelling van deze journaliste. Zij heeft haar schade begroot op een door de Nederlandse Vereniging van Journalistiek voorgestane wijze. De vordering tot rectificatie wordt toegewezen.

In citaten:

4.3.  Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] door aldus te handelen het werk van [eisende partij] aangetast en heeft zij (daardoor) schade aangebracht aan de eer en de naam van [eisende partij] als auteur als bedoeld in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder d, van de Auteurswet. De aantasting bestaat uit het navolgende, in onderlinge samenhang bezien. [gedaagde partij] heeft zonder toestemming van [eisende partij] (a) een groot aantal gedeelten uit het artikel overgenomen, deze gedeelten heeft [gedaagde partij] (b) gewijzigd en verbonden en aangevuld met teksten van eigen hand, terwijl [gedaagde partij] (c) het geheel de vorm van een nieuw werk heeft gegeven. Door de bronvermelding onder het artikel heeft [gedaagde partij] de inhoud van het artikel vervolgens (d) ten onrechte aan [eisende partij] toegeschreven.

4.4.  Met de aantasting van het auteursrechtelijk werk heeft [gedaagde partij] onrechtmatig jegens [eisende partij] gehandeld. [gedaagde partij] is dan ook gehouden tot vergoeding van de daardoor door [eisende partij] geleden schade.


4.5.  [eisende partij] heeft aangevoerd dat haar schade met name is gelegen in de aantasting van haar persoon, althans haar professionele opstelling. Ze staat bekend als een onafhankelijk en kritisch journalist. Dat is ook, aldus [eisende partij], wat haar opdrachtgevers van haar verlangen. Door deze publicatie is de suggestie gewekt dat zij zich niet (te allen tijde) onafhankelijk en kritisch opstelt. Voor haar is het van zwaarwegend belang dat die suggestie wordt vermeden.


4.6.  [eisende partij] heeft haar schade begroot op een door de Nederlandse Vereniging van Journalistiek voorgestane wijze. [gedaagde partij] heeft daartegenover aangevoerd dat de schade volgens haar nooit meer kan bedragen dan € 250,00, het reeds door haar betaalde bedrag. Dit is een onvoldoende betwisting van de door [eisende partij] geleden schade.

De kantonrechter begroot de schade dan ook op de voet van artikel 6:97 BW op - in totaal - € 562,50, zodat door [gedaagde partij] nog een schadebedrag van € 262,50 aan [eisende partij] verschuldigd is. Nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal de gevorderde wettelijke rente eveneens worden toegewezen en wel vanaf 15 december 2011.

IEF 11413

Vergoeding programmagegevens na Football Dataco

Wijziging mediawet, Kamerstukken I, 2011-2012, 33 019 nr. c.

Mogelijke strijdigheid met Europees recht:

 

De leden van de CDA-fractie vernemen graag de opvatting van de regering over de gevolgen van de recente uitspraak van het Europese Hof in de Dataco-zaak [red. IEF 10977] voor de regeling voor het vrijgeven van de programmagegevens, zoals die bij amendement in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij zijn van mening dat het vragen van een vergoeding voor het gebruik van programmagegevens ingevolge deze uitspraak in strijd is met het Europese recht, in het bijzonder de Databankenrichtlijn. Op grond hiervan zou naar hun mening de wet aangepast moeten worden c.q. de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing moeten blijven.

De regering deelt de opvatting van de leden van de CDA-fractie niet. Het gaat om twee verschillende zaken die uiteraard wel verband met elkaar hebben: de geschriftenbescherming van de Auteurswet en de verplichte beschikbaarstelling van de programmagegevens op grond van de Mediawet 2008. Het amendement regelt in het wetsvoorstel dat de programmagegevens tegen een marktconforme prijs verplicht beschikbaar worden gesteld. De hoogte van die prijs wordt door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vastgesteld. Tevens regelt het amendement de wijze en voorwaarden van beschikbaarstelling. De uitspraak van het Hof gaat over de vraag of wedstrijdschema’s onder het beschermingsregime van de Databankrichtlijn vallen. Indien dit niet zo is, dan zou geen aanvullende auteursrechtelijke bescherming in nationale wetgeving zijn toegestaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bestudeert nog de vraag of en zo ja welke consequenties deze uitspraak heeft voor de regeling van de geschriftenbescherming in de Auteurswet. De commissie Auteursrecht zal hierover advies gevraagd worden.

 

De programmagegevens worden inderdaad beschermd door de geschriftenbescherming. Mocht deze komen te vervallen, dan kunnen programmagegevens zonder vergoeding worden overgenomen indien zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen. Tenzij de programmagegevens, anders dan wedstrijdschema’s, wel in aanmerking komen voor databankbescherming. Hoe dit ook zij, het vervallen van de geschriftenbescherming verplicht de omroepen nog niet om de gegevens actief beschikbaar te stellen. De regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in het wetsvoorstel heeft dus een zelfstandige functie, los van het al dan niet bestaan van de geschriftenbescherming. Mocht de geschriftenbescherming komen te vervallen, dan kan dat van invloed zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van met name de programmagegevens die voor gedrukte gidsen worden gebruikt. Het Commissariaat kan hiermee rekening houden bij zijn periodieke herberekening van de markconforme waarde.

 

De regering ziet dus geen reden om de wet aan te passen of om de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing te laten. De voorgestelde mediawettelijke regeling heeft, met of zonder geschriftenbescherming in de Auteurswet, zelfstandige waarde.