Ondertussen in Loppersum (vonnis)
Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen, 7 september 2007, LJN: BB3217. Van Haagen & De Boer tegen De Gemeente Loppersum.
Vonnis in de langlopende Loppersum-saga. In januari leek het er nog op dat de problemen onderling waren opgelost (zie IEF 3219) maar nu is er dan toch een rechter aan te pas gekomen. Een rechter die vind dat de eisende kunstenaars “hun hand nogal overspeeld” hebben en ongemotiveerd stelt dat de billijkheid zich i.c. verzet tegen een volledige proceskostenveroordeling.
Trouwe lezers herinneren zich dat de gemeente Loppersum in 1985 aan eisers (verenigd in het Vormgeverskollektief VOKO Lichen) een BKR-opdracht hebben verstrekt tot het inrichten van een schoolplein. De uitvoering van het plan is in 1987 voltooid en bestond uit 11 kunstobjecten en een bestratings- en beplantingsplan. In het kader van de invoering van de zogenaamde ‘Brede school’ is het plein in 2005 opnieuw ingericht en daarbij zijn de kunstobjecten, mede op verzoek van de school en de buurt, maar zonder overleg met eisers, verwijderd en opgeslagen.
Na diverse gesprekken en een briefwisseling tussen partijen hebben zij in 2006 overeenstemming bereikt over een aan eisers te verstrekken opdracht voor het herplaatsen van de desbetreffende kunstwerken. Het ontwerp waar eisers in januari 2007 aan de gemeente hebben voorgelegd kon echter niet op instemming rekenen: “Naar het oordeel van de gemeente komt het voorstel voor een groot deel neer op het vervaardigen van geheel of gedeeltelijk nieuwe kunstwerken. Dit gaat het kader van de opdracht te buiten. Verder zijn de begrote kosten zodanig hoog dat de gemeente niet in staat zou zijn dit te financieren. (…) Het plan van Voko is derhalve onuitvoerbaar voor de gemeente.”
In het onderhavige geschil eisen eisers, onder andere, dat het plan alsnog wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen echter af. Eisers hebben allereerst geen recht op uitvoering:
“4.3. In de gegeven omstandigheden is het dan ook redelijk te veronderstellen dat omtrent diverse aspecten aangaande het door eisers te maken en inmiddels opgestelde plan (zoals het schetsontwerp en de door eisers te maken begroting) nadere onderhandelingen zouden moeten plaatsvinden. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat het niet onredelijk voorkomst dat gedaagde het door eisers opgestelde plan onuitvoerbaar heeft geacht doordat eisers de opdracht te buiten zijn gegaan door ook nieuwe kunstwerken in het plan op te nemen en doordat de aan het plan verbonden kosten als buitensporig moeten worden aangemerkt. Anders gezegd: eisers hebben hun hand nogal overspeeld.”
4.4. (…) Dit brengt met zich dat voorshands geoordeeld geen grond bestaat voor toewijzing van het primair gevorderde.”
Voor zover er aan de kant van gemeente sprake was van onzorgvuldigheid, is die als het ware gecompenseerd door haar latere opstelling tegenover eisers:
“4.6.Vooropgesteld wordt dat gedaagde bij de verwijdering van de kunstwerken in gebreke is gebleven eisers daarvan op de hoogte te stellen, dan wel daarover met hen in overleg te treden. (…) Daarmee staat vast dat gedaagde onzorgvuldig jegens eisers hebben gehandeld door zonder medeweten van eisers de kunstwerken te verwijderen.
4.8. Zoals hiervoor is overwogen hebben partijen in 2006 overeenstemming bereikt over een aan eisers te verstrekken opdracht tot het maken van een ontwerp ten aanzien van het herplaatsen van de kunstwerken. Daarmee is naar voorlopig oordeel het dan toe bestaande geschil tussen partijen omtrent de verwijderde kunstwerken tot een einde gekomen. De onzorgvuldigheid van gedaagde bij en door de verwijdering van de werken op de wijze zoals dat is gebeurd kan dan ook thans geen basis meer vormen voor toewijzing van een (gedeeltelijke) schadevergoeding. Waar – zoals hiervoor is overwogen – tussen partijen geen (nadere) overeenkomst aangaande het daadwerkelijk herplaatsen van de kunstwerken tot stand is gekomen, kan daarin evenmin grond worden gevonden voor toewijzing van een (gedeeltelijke) schadevergoeding.
4.9. Voor toewijzing van de vordering tot afgifte van de kunstwerken aan eisers, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen rechtsgrond, nu deze werken eigendom zijn van gedaagde.”
Voor een rectificatie of werkelijke proceskosten is dan ook geen ruimte:
“4.11. (…) Weliswaar is komen vast te staan dat gedaagde bij de verwijdering van de kunstwerken onzorgvuldig heeft gehandeld door daaromtrent niet tijdig met eisers in overleg te treden, doch uit diverse overgelegde krantenberichten is genoegzaam gebleken dat gedaagde de onjuistheid van haar handelen reeds publiekelijk heeft erkend. Nu anderszins niet aannemelijk is geworden dat gedaagde jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld, bestaat geen aanleiding voor de gevorderde rectificatie.
4.12. Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij in de in kort geding gebruikelijke proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om eisers op de voet van artikel 1019h Rv in de kosten te veroordelen omdat de billijkheid zich daartegen verzet.”
Lees het vonnis hier.
Aardig zijn ook nog de openbare notulen van de gemeenteraad:
"Volgens de heer Boer gaat het hier om het roken van de schoorsteen van de VOKO Lichen groep. Het voorstel dat hier ligt noemt de spreker op zich geen raar voorstel. Hij had het graag voor die € 28.000,00 gedaan als raadslid. Dat er nog een bedrag van € 142.000,00 bij zou moeten is volgens spreker buiten deze deuren niet te verantwoorden. Zeker niet omdat dit door belanghebbenden bepaald wordt. Hij is blij dat de brief van de raadsman er ligt. Nu kan eindelijk worden gedaan wat zijns inziens al twee jaar geleden had moeten worden gedaan, namelijk naar de rechter gaan. Als de rechter bepaalt dat de Gemeente Loppersum moet betalen, dan is dat tenminste onafhankelijk uitgemaakt en niet door eigenbelang bepaald."
Betaal een heffing en alles mag
Dirk Visser: Betaal een heffing en alles mag. Korte reactie op Christiaan Alberdingk Thijms nu.nl column ‘Geheim: Hirsch Ballin wil downloaden verbieden” en de daarop volgende discussie (zie: IEF 4620) met kamerlid Arda Gerkens (SP).
“Betaal een heffing en u bent er in één keer vanaf. U mag dan naar hartelust downloaden”, schrijft Alberdingk Thijm in zijn column op nu.nl. Dat is nu precies het probleem.
Door het bestaan van de heffing en de (daarmee deels samenhangende) totale vrijstelling van kopiëren uit evident illegale bron, kan iedereen zich veilig en zelfs gelegitimeerd voelen om films die nog niet eens in de bioscoop te zien zijn van internet te downloaden. Het legaal downloaden uit evident illegale bron is daarnaast een extra aanmoediging voor het illegale aanbod dat zelf zeker wel verboden is.
Heffingen zijn moderne aflaten. Zondigen is verboden, maar je kunt het afkopen, dat is de gedachte. Een soort gedoogbeleid dat natuurlijk niet zaligmakend is. De redenering van Alberdingk Thijm is hetzelfde als: Ik betaal gemeentebelasting en verontreiniging-heffing dus ik mag al mijn afval overal ‘naar hartelust’ en onbeperkt in de berm gooien. Een verbod om afval in de berm gooien zou zo ook onwenselijk zijn.
Ik betaal een peanuts-heffing en vervolgens mag alles kopiëren wat evident illegaal wordt aangeboden en daarmee grote schade aanrichten. Geeft niks, ik heb mijn peanuts-heffing toch betaald? Dan maar een hoge heffing van duizenden euro’s op van alles en nog wat? Daar zullen ook weinig mensen blij van worden en het is de vraag hoe die heffing te innen en te verdelen, iets dat met andere heffingen ook al steeds minder goed lukt.
Het is helemaal niet zo’n gek idee om kopiëren uit evident illegale bron te verbieden. Daarmee is natuurlijk ook niet alles opgelost, maar daar gaat ten minste het signaal vanuit dat niet alles mag en dat het beter is om uit legale bron te kopiëren en daarvoor rechtstreeks iets te betalen aan de rechthebbenden.
Er komen steeds meer en steeds goedkopere legale (o.a. muziek)bronnen op internet, waar mensen uit kunnen downloaden. Maar zolang het wettelijk precies even legaal is om gratis uit evident illegale bronnen te downloaden, blijft het wel erg lastig om mensen er van te overtuigen dat het toch echt beter is van de legale bronnen gebruik te maken.
Dirk Visser
Bijlage: Kopiëren uit kennelijk illegale bron is in de Duitse auteurswet verboden.
§ 53 Urhberrechtsgesetz luidt als volgt (stukje tussen [ ] wordt binnenkort ingevoegd):
Zulässig sind einzelne Vervielfältigungen eines Werkes durch eine natürliche Person zum privaten Gebrauch auf beliebigen Trägern, sofern sie weder unmittelbar noch mittelbar Erwerbszwecken dienen, soweit nicht zur Vervielfältigung eine offensichtlich rechtswidrig hergestellte [oder öffentlich zugänglich gemachte] Vorlage verwendet wird.
Die wijziging wordt als volgt toegelicht:
12. § 53 wird wie folgt geändert:
a) In Absatz 1 Satz 1 werden nach dem Wort „hergestellte“ die Wörter „oder öffentlich
zugänglich gemachte“ eingefügt.
Zu Nummer 12 (§ 53)
Zu Absatz 1
Die in Absatz 1 geregelte Schranke zugunsten der Privatkopie ist durch das Gesetz zur Regelung des Urheberrechts in der Informationsgesellschaft vom 11. September 2003 den Vorgaben durch Artikel 5 Abs. 2 Buchstabe b der Richtlinie angepasst worden. Die Einschränkung, dass zur Vervielfältigung keine offensichtlich rechtswidrig hergestellte Vorlage verwendet werden darf, wurde auf Grund einer Beschlussempfehlung des Vermittlungsausschusses eingefügt.
Damit sollte dem Gedanken der Einheitlichkeit der Rechtsordnung Rechnung getragen werden und eine Rechtsverletzung, die in der Herstellung rechtswidriger Vorlagen besteht, nicht perpetuiert werden. Zugleich sollte der Verbraucher, der Privatkopien fertigt nicht mit unerfüllbaren Prüfungspflichten belastet werden. Diese Beschränkung der Privatkopie war gerade auch mit Blick auf rechtswidrige Nutzungsvorgänge im Internet formuliert worden (vgl. BT-Drs. 15/1066). Allerdings greift die Formulierung in Absatz 1, die allein darauf abstellt, ob die Vorlage rechtswidrig hergestellt worden ist, beim Download von Werken aus dem Internet zu kurz.
Vielfach werden hier – gerade beim File-Sharing in Peer to Peer-Tauschbörsen – Werke zum Download angeboten, bei denen die entsprechenden Vorlagen als zulässige Privatkopien rechtmäßig hergestellt worden sind. Allerdings erfolgt hier das Angebot zum Download, d. h. die öffentliche Zugänglichmachung, ohne die erforderliche Zustimmung des Urhebers oder Rechtsinhabers. Hier liegt die Urheberrechtsverletzung also nicht in der Herstellung der Vorlage, sondern in deren unerlaubter öffentlicher Zugänglichmachung.
Mit der vorgeschlagenen Ergänzung wird der Intention der letzten Urheberrechtsnovelle entsprechend die Privatkopie auch in diesen Fällen unzulässig. Damit können Urheber und Rechtsinhaber gegen das Kopieren aus File-Sharing-Systemen im Internet erfolgreich vorgehen. Gleichzeitig wird durch das Erfordernis, dass die öffentliche Zugänglichmachung für den jeweiligen Nutzer nach seinem Bildungs- und Kenntnisstand offensichtlich rechtswidrig sein muss, weiterhin gewährleistet, dass der Verbraucher nicht mit unerfüllbaren Prüfpflichten belastet wird.
Es obliegt dem Rechtsinhaber zu beweisen, dass die vervielfältigte Vorlage offensichtlich rechtswidrig hergestellt oder unerlaubt öffentlich zugänglich gemacht worden ist. Weitere Einschränkungen erscheinen angesichts der vorgeschlagenen Ergänzung des § 53 Abs. 1, der die Respektierung des geistigen Eigentums im Online-Bereich gewährleistet, sowie des Schutzes von technischen Schutzmaßnahmen vor Umgehung (§ 95a) nicht angezeigt.
---
Eerst even voor jezelf lezen
Hoge Raad, 7 september 2007, LJN: BA3522, Lely Enterprises A.G. tegen Delaval B.V.
Octrooirecht. Beschermingsomvang Europees octrooi; uitlegmaatstaf, handhaving rechtspraak sinds HR 13 januari 1995, nr. 15564, NJ 1995, 391 (Ciba Geigy/Ot?).
“In het arrest van 1995 is aldus tot uitdrukking gebracht dat 'hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is', onderscheidenlijk 'de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte' niet langer als uitgangspunt dient, doch als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de 'uitersten' in de woorden van het Protocol). De feitenrechter die zich gesteld ziet voor de taak de beschermingsomvang van een octrooi vast te stellen door uitleg van de octrooiconclusies, dient bovenstaande maatstaf (met inbegrip van hetgeen in het arrest van 1995 overigens nog is overwogen) te hanteren. Die uitleg is in de regel overigens zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat deze in cassatie slechts in beperkte mate op juistheid kan worden onderzocht (vgl. HR 31 oktober 2003, nr. C02/227, NJ 2006, 600).”
Lees het arrest hier.
Koninklijke diamanten
Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam 6 september 2007, KG ZA 07-1296. Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij B.V. tegen Royal Diamonds Amsterdam B.V. en Handelsmaatschappij Hagee B.V. (met dank aan Hanneke Holthuis, Höcker).
Handelsnaam- en merkrechtzaak over, kort gezegd, het predikaat koninklijk. Koningin is helaas zelf geen partij, dus of Royal zich Royal mag noemen komt niet ter sprake, element 'Koninklijke' kan niet door eiser worden gemonopoliseerd. Om element 'Amsterdam' te gebruiken hoef je er niet gevestigd te zijn. Tussen de handelsnamen van partijen is geen verwarring te duchten.
Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij B.V. (“Asscher”) maakt bezwaar tegen het gebruik van de handelsnaam “Royal Diamonds Amsterdam door gedaagden (“Royal Diamonds”). Asscher voert sinds 1980 de handelsnamen Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij, Royal Asscher Diamond Company Ltd. en Royal Asscher Diamonds. Ook beschikt zij over diverse merkregistraties met betrekking tot de namen Royal Asscher Diamonds en Royal Asscher.
Sinds begin 2007 is Royal Diamonds actief onder de handelsnaam Royal Diamonds Amsterdam. Asscher stelt dat zij hiermee inbreuk maakt op haar handels- en merkrechten, maar krijgt ongelijk in deze kort geding procedure.
Volgens de voorzieningenrechter is er geen verwarring bij het publiek te duchten tussen beide ondernemingen. Er is onvoldoende gelijkenis tussen de betreffende handelsnamen, en daar komt nog bij dat de betrokken partijen binnen verschillende segmenten van de diamantbranche actief zijn. De voorzieningenrechter is het wel met Asscher eens dat het door Royal Diamonds in combinatie met een kroontje gehanteerde element ‘Royal’ verwarring zou kunnen wekken, omdat daarmee gedoeld wordt op ‘Koninklijk’, en in de diamantsector alleen Asscher dat predicaat mag voeren. Nu Royal Diamonds echter onderbouwd heeft aangetoond dat zij bezig is met het wijzigen van het kroontje in haar logo in een diamant, zal deze verwarring binnenkort worden weggenomen, aldus de voorzieningenrechter.
Ook de vorderingen gebaseerd op merkinbreuk slagen niet. Het meest dominerende en onderscheidende element in de merken van Asscher is de naam “Asscher”, zo wordt geoordeeld. Dit element komt niet voor in de handelsnaam van Royal Diamonds, waar bovendien nog het afwijkende element “Amsterdam” aan is toegevoegd. Er is dan ook naar mening van de voorzieningenrechter geen gevaar voor verwarring te duchten. Asscher heeft haar stelling dat Royal Diamonds met het gebruik van haar handelsnaam zou suggereren dat zij onderdeel uitmaakt van de onderneming van Asscher onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook is zij er niet in geslaagd aan te tonen dat Royal Diamonds ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan de het onderscheidend vermogen en/of reputatie van de merken van Asscher.
Volledige proceskostenveroordelingen van €9.194,15.
Lees het vonnis hier.
Voor dienend leiderschap
Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, 6 september 2007, KG ZA 07-1172 P/MV, Stichting Het Greenleaf Centrum Voor Dienend leiderschap In Nederland c.s. tegen Stichting Center for Servant Leadership in Europe c.s. (met dank aan Marc de Boer, Boekx).
Aanvullende werking van 6:162 BW op het depot te kwader trouw. Verbod op het gebruik van het logo (geen merk). Wellicht opmerkelijke volledige proceskostenveroordeling.
Stichting Center for Servant Leadership in Europe c.s. (“Stichting Maris”) heeft tot 2003 in Nederland als vertegenwoordiger opgetreden van het in de VS gevestigde The Greenleaf Center. Zij had tot 2003 het recht de naam en het logo van The Greenleaf Center te gebruiken. Stichting Maris heeft in 2000 een (beeld)merk geregistreerd.
In 2003 is Stichting Het Greenleaf Centrum Voor Diendend Leiderschap In Nederland c.s. (“Greenleaf Centrum”) aangesteld als officiële vertegenwoordiger van The Greenleaf Center. Het Greenleaf Centrum vordert (in conventie) jegens Stichting Maris o.a. een verbod op het gebruik van het logo van het Greenleaf Center en overdracht van het door Stichting Maris in 2000 geregistreerde (beeld)merk. Het Greenleaf Centrum beschikt niet over een merkrecht.
In reconventie vordert Stichting Maris o.a. een verbod op gebruik van de naam en het Greenleaf-logo. Dit op basis van haar merk.
De Voorzieningenrechter wijst het in conventie gevorderde verbod op het gebruik van het logo (let op: geen merk) toe. Interessant zijn de overwegingen omtrent het depot te kwader trouw en de aanvullende werking van 6:162 BW. Interessant is daarbij ook de overweging dat het recht op gebruik van een naam en logo niet automatisch het recht op merkregistratie met zich meebrengt:
“5.3. Niet in geschil is dat de stichting Maris in ieder geval tot 2003 als vertegenwoordiger van The Greenleaf Center in Nederland is opgetreden. Evenmin is in geschil dat zij tot 2003 het recht had de naam en het logo van The Greenleaf Center te gebruiken. Een dergelijk gebruiksrecht op zich houdt echter niet in dat de gebruiker toestemming krijgt naam en logo als merk in te schrijven. Toestemming om een merk in te schrijven zal immers in de regel expliciet door de rechthebbende (in dit geval The Greenleaf Center) moeten worden gegeven. (…) Onder deze omstandigheden is voorshands voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de merkinschrijving te kwader trouw is geschied, als bedoeld in artikel 2.4f sub 2 BVIE. Weliswaar is de termijn van vijf jaar (artikel 2.28 lid 3 BVIE) waarbinnen de nietigheid van de merkinschrijving kan worden ingeroepen verstreken, maar dit neemt niet weg dat een bodemrechter op grond van de aanvullende werking van artikel 6:162 BW kan oordelen dat gedaagden geen beroep meer kunnen doen op de inschrijving.”
Volgens de Voorzieningenrechter zou ook het merk van Stichting Maris overgedragen moeten worden, omdat de samenwerking tussen het Greenleaf Center en Stichting Maris is beëindigd. De vordering zal echter in een bodemprocedure moeten worden beoordeeld:
“5.4. Ook indien een bodemrechter niet tot het oordeel zal komen dat de merkinschrijving te kwader trouw is geschied, is in dit geding - gezien de verklaring van The Greenleaf Center van 26 oktober 2006 - voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de samenwerking tussen de stichting Mans en The Greenleaf Center is beëindigd en dat op die grond het merk aan The Greenleaf Center of aan haar vertegenwoordiger in Nederland dient te worden overgedragen, Door gedaagden is immers niet aannemelijk gemaakt dat het gebruiksrecht van de naam en het logo van The Greenleaf Center onherroepelijk zou zijn verleend of dat sprake zou zijn van een onopzegbare overeenkomst voor onbepaalde tijd die hun het recht zou geven naam en logo te gebruiken, ook nadat de samenwerking zou zijn beëindigd.
(…) Of het merk (definitief en onvoorwaardelijk) aan Voerman dient te worden overgedragen, zal in een bodemprocedure - die gezien artikel 101 9i Rv gevoerd zal moeten worden - moeten worden beslist.”
Tenslotte is vermeldenswaardig dat er een volledige proceskostenveroordeling volgt. Dat is opmerkelijk, omdat in conventie het geschil gaat over een merk, maar er wordt geen merk gehandhaafd (lees: IE-recht in de zin van 1019 jo 1019h Rv). In reconventie gaat het wel om handhaving van een merk, maar die kosten worden bepaald op nihil. De reconventionele vorderingen worden afgewezen.
Lees het vonnis hier.
Danziger Dan Flower Farm vs. Biological Industries Plant Propagation Ltd. c.s.
District Court of The Hague, 7 september 2007, KG ZA 07-731, Danziger Dan Flower Farm vs. Biological Industries Plant Propagation Ltd. c.s.
Plant breeder’s rights. Lie detectors and mutants. Partially because there is a high genetic resemblance between Bambino and Million Stars (a resemblance which is remarkably bigger than between the other non-mutated gypsum herb species), this indicates a devolved species and thus infringement. Procedural cost compensation is reduced.
Read then entire judgement here.
Level playing field
Adformatie bericht: "Minister Plasterk van OCW wil de reclameregels voor commerciële omroepen verder liberaliseren. Dit heeft hij vanmorgen gezegd op het Omroepcongres in Bussum. Sinds half mei zijn de reclameregels voor de Nederlandse tv al versoepeld. Met uitzondering van de vier zenders van RTL zijn alle tv-zenders in ons land gebonden aan de Nederlandse mediawet. Hierdoor wordt SBS strenger beoordeeld dan RTL.Sinds 15 mei is het vermelden of tonen van een naam of beeldmerk van een sponsor in de titel van een gesponsord programmaonderdeel toegestaan, zolang de scheiding tussen redactie en commercie maar gewaarborgd blijf."
Lees hier meer.
Opsporing verzocht
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2007, LJN: BB3151, Eiser tegen gedaagde.
In dit vandaag op rechtspraak.nl gepubliceerde arrest zijn partijen en objecten onherkenbaar gemaakt. Wie het meubilair kent en/of beschikt over afbeeldingen, of iemand in zijn of haar omgeving heeft die beschikt over afbeeldingen, wordt verzocht contact op te nemen. Recht zonder plaatjes is tenslotte nauwelijks recht te noemen.
"[Appellante] ontwerpt, produceert en verhandelt eveneens stoelen, waaronder [type stoel 6], [type stoel 7], [type stoel 8], [type stoel 9] en [type stoel 10]. [bedrijf 1] treedt op als handelsagent voor [appellante]. Voor de stoel [type stoel 9] heeft [appellante] een Benelux-modeldepot verricht. c) De stoel [type stoel 2] is een kleinere en overigens identieke uitvoering van de [type stoel 1]. Deze stoelen zijn eerder op de markt gebracht dan de daarmee vergeleken stoelen [type stoel 6] en [type stoel 7] van [appellante]. De stoel [type stoel 4] is eerder op de markt gebracht dan [type stoel 8] en [type stoel 3] en [type stoel 5] eerder dan [type stoel 9] en [type stoel 10].
Alle genoemde stoelen, en nog enkele andere, zijn bij het pleidooi getoond. d) Op verzoek van [geïntimeerde c.s.] heeft prof.ing. [deskundige 1] twee deskundigenverklaringen d.d. 2 november 2004 opgesteld, één met betrekking tot enerzijds de [type stoel 1] en [type stoel 2] van [geïntimeerde c.s.] en anderzijds de [type stoel 6] en [type stoel 7] van [appellante] en één met betrekking tot enerzijds de [type stoel 4], [type stoel 3] en [type stoel 5] van [geïntimeerde c.s.] en anderzijds de [type stoel 8], [type stoel 9] en [type stoel 10] van [appellante] (prod. 24 a/b akte [geïntimeerde c.s.] 24 november 2004)."
Lees het arrest hier.
Eerst even voor jezelf lezen
Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 september 2007, KG ZA 07-731, Danziger “Dan” Flower Fram tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd. c.s.
Kwekersrecht. “In dit kort geding staan de vragen centraal of de Bambino onvoldoende duidelijk te onderscheiden is van de Million Stars of dat de Bambino weliswaar onderscheidbaar is, maar niettemin moet worden beschouwd als een daarvan afgeleid ras in de zin van artikel 13 leden 5 (onder a) en 6 van de Gemeenschapskwekers-rechtverordening.”
Lees het vonnis hier.
Rechtbank Amsterdam, 6 september 2007, KG ZA 07-1172 P/MV, Stichting Het Greenleaf Centrum Voor Diendend leiderschap In Nederland c.s. tegen Stichting Center for Servant Leadership in Europe c.s. (Met dank aan Marc de Boer, Boekx).
“Onder deze omstandigheden is voorshands voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de merkinschrijving te kwader trouw is geschied, als bedoeld in artikel 2.4f sub 2 BVIE. Weliswaar is de termijn van vijfjaar (artikel 2.28 lid 3 BVIE) waarbinnen de nietigheid van de merkinschrijving kan worden ingeroepen verstreken, maar dit neemt niet weg dat een bodemrechter op grond van de aanvullende werking van artikel 6: 162 BW kan oordelen dat gedaagden geen beroep meer kunnen doen op de inschrijving.
Lees het vonnis hier.
Rechtbank Amsterdam, 6 september 2007, KG ZA 07-1296 P/BB, Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij B.V. tegen Royal Diamonds Amsterdam B.V. (Met dank aan Hannele Holthuis, Höcker).
“Het is niet aannemelijk gemaakt dat Royal Diamonds Amsterdam C.S. met het gebruik van haar handelsnaam suggereert dat zij onderdeel uitmaakt van de onderneming van Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij en ook niet dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit en afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen en/of reputatie van de merken van Koninklijke Asscher Diamant Maatschappij.”
Lees het vonnis hier.
Rechtbank Amsterdam, 5 september 2007, HA ZA 05-2200, Gallup Inc c.s. tegen TNS Nipo B.V. & Gallup Foundation(met dank aan Diederik Stols, DLA Piper).
“Op grond van de Toronto Resolutie was voor ieder nieuw land toestemming vereist van Gallup Inc. Onder andere Gallup International, Nipo en Gallup Inc waren dus gerechtigd tot het gebruik van de naam 'Gallup'. Dat aan dit recht een einde is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank door Gallup Inc en Gallup Gmbh onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat Gallup Inc in 1992 haar lidmaatschap in Gallup International heeft opgezegd is daartoe onvoldoende, aangezien, zoals Gallup Inc ook zelf stelt, nergens is opgenomen of bedongen dat het recht op gebruik door Gallup International en haar leden eindigt bij een breuk met Gallup Inc.”
Lees het vonnis hier.
Verwarrend
Rechtbank Almelo, 31 augustus 2007, KG ZA 07-166, Stichting Vestia Groep tegen Stichting Vestion Wonen (Met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).
Handelsnaamrecht of merkenrecht? Wellicht vooruitlopend op de plannen van sommige IE-juristen, behandelt de Rechtbank Almelo de handelsnaamrechtelijke en merkenrechtelijke vordering zonder onderscheid en met verwarringsgevaar als criterium, inclusief gemiddelde consumenten, onderscheidend vermogen en regio’s.
Eiseres Vestia is evenals Vestion een woningcorporatie. Vestia beschikt over een aantal Benelux Merkinschrijvingen, welke in “overwegende mate betrekking hebben op het beeldmerk Vestia”. Op grond van haar merken en handelsnaam maakt Vestia bezwaar tegen het gebruik van de naam Vestia door gedaagde. De rechtbank wijst de vordering af, onder andere omdat de tekens “afgezien van de eerste vijf letters van Vestion en Vestia” geen gelijkenis vertonen, en hanteert daarbij, zonder op het merken- of handelsnaamrecht in te gaan, de volgende criteria:
“5.1. De vorderingen van Vestia dienen te worden afgewezen. Naar het oordeel van de Voorzieningenrecht is er voorshands bij het grote publiek en de gemiddelde consument geen gevaar voor verwarring te duchten ten aanzien van de namen Vestia en Vestion. Dit verwarringsgevaar dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, welke de voorzieningenrechter als volgt samenvat:
- Vestion is ten opzichte van Vestia een kleine speler op de markt van woningcorporaties en beperkt zich vrijwel uitsluitend tot de plaatsen Vroomshoop en Den Ham, terwijl Vestia zich hoofdzakelijk concentreert op het westen en het zuiden van het land. Dat Vestia plannen heeft om ook in het oostelijk deel van het land activiteiten te gaan ontplooien, doet hieraan niet af;
- In tegenstelling tot Vestia ontplooit Vestion slechts activiteiten op het gebied van de zogeheten sociale woninghuur, dat wil zeggen: in het portfolio van Vestion bevinden zich vrijwel uitsluitend woningen onder de huursubsidiegrens; - de naam van Vestia luidt voluit Stichting Vestia Groep, terwijl de naam Vestion voluit Vestion Wonen luidt en Vestion zich uitsluitend met de toevoeging Wonen profileert naar de buitenwereld;
- Er zijn talloze ondernemingen die in meer of mindere mate overeenstemming vertonen met de naam Vestia, waardoor het onderscheidend vermogen van in ieder geval de eerste vijf letters gering moet worden geacht;
- Er zijn zoals ter zitting desgevraagd namens Vestia verklaard, tot nog toe geen gevallen van verwarring bekend en dergelijke gevallen zijn ook niet eenvoudig denkbaar gebleken, zodat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat de schade die Vestia lijdt in ieder geval op dit moment nihil of zeer gering is. - De tekens waarvan partijen zich bedienen verschillen wezenlijk van elkaar en vertonen, afgezien van de eerste vijf letters van Vestion en Vestia, geen gelijkenis.
5.2. Al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden er toe dat de voorzieningenrechter voorshands het gevaar voor verwarring vrijwel uitsluit en in ieder geval (mocht hel al bestaan) te gering om tot toewijzing val de vordering te komen.” Eiseres Vestia wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten. “Het verweer van Vestia dat Vestion onnodig kosten heeft gemaakt, treft geen doel. Vestion heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een onderzoeknaar depot te kwader trouw nodig is geweest in het kader van een verdediging tegen de door Vestia ingestede vorderingen.” €15.265,75
Lees het vonnis hier.