IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22665
24 april 2025
Uitspraak

Geluidsopname niet meegewogen in wrakingsverzoek wegens bescherming privacy en portretrecht, verzoek afgewezen

 
IEF 22663
24 april 2025
Uitspraak

Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt

 
IEF 3439

Zich presenteren in de handelsnaam

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 7 februari 2007, LJN: AZ7981. Blok & Boeije Autoschade V.O.F. tegen Autobedrijf Bloks B.V., h.o.d.n. Bloks Auto en Autoschade.

Uitgebreid handelsnaamarrest. Verwarring, activiteiten, geslachtnamen en hoofd- en nevenvestigingen worden uitvoerig besproken.

De kantonrechter heeft Blok&Boeije veroordeeld tot wijziging van haar handelsnaam in die zin dat – naar de keuze van verweerster (hof: Blok&Boeije) – daarin ofwel in het geheel niet voorkomen de woorden “Blok” en “Bloks”, noch woorden/letterverbindingen die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen ofwel, indien zij het woord “Blok” in haar handelsnaam wenst te handhaven, daarin het woord “Boeije” als eerste woord wordt geplaatst. Het Hof bekrachtigt het vonnis. 

Handelsnamen

“Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat ten aanzien van de handelsnamen – zowel de vennootschappelijke handelsnamen (zoals ingeschreven in de kamer van koophandel) als die waaronder partijen feitelijk handelen - bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Het ‘&’-teken en de naam ‘Boeije’ zijn onvoldoende om het verwarringsgevaar weg te nemen of zodanig te minimaliseren dat beide namen als handelsnamen in dezelfde regio kunnen bestaan. De toevoeging ’&Boeije’ is ontoereikend om te oordelen dat beide namen slechts in geringe mate van elkaar afwijken.

Het publiek maakt bij het lezen en bij het horen onderscheid in een component naam en een component ondernemingsactiviteiten. Op de wijze waarop aan het rechtsverkeer wordt deelgenomen (v.o.f. of b.v.) wordt in de regel geen acht geslagen. De namen ‘Blok&Boeije’ en ‘Bloks’ vertonen een zodanige gelijkenis dat verwarring te duchten is. Beide namen beginnen met dezelfde vier beginletters, met vrijwel dezelfde naam en – zeker de slordige lezer – neemt daarmee genoegen voor de herkenning.

In hun betoog stellen Blok&Boeije beide namen naast elkaar. Deze situatie doet zich meestal niet voor. Ook dient gelet te worden op de situatie waarbij iemand uit het publiek, bekend met de ene naam, de ander onder ogen krijgt. Degene die die andere naam leest zal gemakkelijk kunnen veronderstellen dat hij de eerder gelezen naam niet goed heeft gelezen of gehoord en dat hij zich kennelijk vergist.

Ook de tweede component, namelijk die van de branche waarin de onderneming participeert – Autoschade - is (vrijwel) gelijkluidend. Deze gelijkluidendheid in samenhang met de eerste vier letters (Blok) kan de gedachte oproepen of versterken, dat ook overigens sprake is van een gelijke naam.

Daarbij komt dat iemand van het publiek, zo hij zich al realiseert dat sprake is van verschillende namen, daaraan niet aanstonds het gevolg zal verbinden dat sprake is van twee afzonderlijke ondernemingen. Hij kan licht in de veronderstelling komen te verkeren dat sprake is van één onderneming die onder twee vrijwel gelijkluidende namen (eventueel met iets verschillende ondernemingsactiviteiten) aan het handelsverkeer deelneemt.”

Activiteiten

“Blok&Boeije erkennen dat gedeeltelijk sprake is werkzaamheden in dezelfde branche. Vast staat – ten aanzien van de onderneming van Blok&Boeije wordt dit niet ontkend; voor Bloks volgt dit uit de accountantsverklaring overgelegd als productie 5 van het verweerschrift in hoger beroep - dat in ieder geval een belangrijk deel van de ondernemingsactiviteiten van elk van partijen bestaat uit reparatie van autoschades en niet betwist wordt dat de namen van de ondernemingen in overeenstemming zijn met de in de naam tot uitdrukking gebrachte activiteiten.

Zulks volstaat reeds voor de toepasselijkheid van artikel 5 Hnw, dit temeer in het licht van de wijze waarop partijen zich aan het publiek presenteren in hun handelsnaam, namelijk als autoschadebedrijf. De stellingen van Blok&Boeije ten aanzien van de omvang van de handel en verhuur van automobielen door Bloks en ten aanzien van werkzaamheden voor vaste cliëntèle zijn niet relevant en daaraan kan – zoal juist – geen betekenis worden toegekend ten deze.”

Publiek
 “Naar het oordeel van het hof verliest Blok&Boeije met deze stellingen de te hanteren maatstaf van artikel 5 Hnw uit het oog. Voor de beantwoording van de vraag of deze bepaling wordt geschonden is niet bepalend de aard, omvang en inhoud van het klantenbestand van de partij die zich verweert, maar bepalend is of bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

Weliswaar kan uit het feit dat de ondernemingen in verschillende branches (welk begrip branche niet te eng mag worden uitgelegd, bepalend is ook hier wat het publiek waarneemt) opereren worden afgeleid dat dit gevaar niet valt te duchten, maar zoals hiervoor reeds is overwogen bewegen beide ondernemingen zich in (vrijwel) dezelfde branche, namelijk de autoschadeherstelbranche.

Ook is denkbaar dat de onderneming van de verweerder zich in zodanige mate op één of meer vaste klanten richt en haar werkzaamheden zich in zodanige beslotenheid afspeelt dat geen sprake is van een zich presenteren aan het publiek, maar ook die situatie doet zich niet voor.”

Geslachtsnaam als handelsnaam.

Blijkens de toelichting op de grief wordt aansluiting gezocht bij de beslissing van het hof Amsterdam van 11 oktober 2001, IER 2002/1 (Bartels Advocaten) Naar het oordeel van het hof zijn de situaties niet in toereikende mate ver-gelijkbaar of toepasbaar in deze zaak. Onder omstandigheden hoeft het gebruik van geslachtsnaam in de handelsnaam niet aanstonds tot verwarring aanleiding te geven. Hier is van belang dat advocatenkantoren een afzonderlijke branche vor-men met hun eigen gebruiken. Daar wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de geslachtsnaam van de advocaat in de handelsnaam waarbij de persoonlijke en de vertrouwensband tussen de advocaat en zijn cliënt een belangrijke rol speelt. Voor autoschadebedrijven geldt een zodanig band slechts in beperkte mate.

Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt het feit dat de vennoten hun geslachtsnaam in hun in Hurwenen te gebruiken handelsnaam voeren nog niet het gebruik van die naam in Oss, althans buiten Hurwenen. Voor het publiek in Oss valt een zodanige mate van verwarring te duchten dat het verbod, zoals door de kantonrechter opgelegd, geboden is. Naar het oordeel van het hof gaat dit verbod overigens niet ver genoeg voor zover de kantonrechter toelaatbaar heeft geacht dat Blok&Boeije zich in die stad van de handelsnaam Boeije&Blok zou mogen bedienen. Ook bij die naam valt al verwarring te duchten al was het reeds omdat belangrijke en omvangrijke delen van die handelsnaam overeenstemmen, te weten Blok en Autoschade.

Plaats

“Het hof merkt dienaangaande wel op dat het gebruik van een andere handelsnaam voor een nevenvestiging dan voor de hoofdvestiging niet erg gebruikelijk is en licht tot misverstanden aanleiding kan geven en eventueel tot executieg-schillen met betrekking tot al dan niet verbeurd zijn van dwangsommen. Al was het alleen al omdat in de nevenvestiging geen gebruik mag worden gemaakt van de naam van de hoofdvestiging, terwijl nauwelijks valt uit te sluiten dat dit wel gebeuren zal.

Het kan echter gewenst zijn dat Blok&Boeije aan een nieuw gekozen handelsnaam in hun vestiging te Hurwenen toe willen voegen de woorden ‘voorheen Blok&Boeije autoschade’. Ten einde tot uitdrukking te laten komen dat deze han-delwijze toelaatbaar is, zal aan het geciteerde gedeelte van het dictum worden toegevoegd in de eerste regel achter het woordje ‘handelsnaam’: voor de vestiging in Oss.”

Lees het arrest hier.

IEF 3438

TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt (2)

ROv.gifRogier Overbeek (Kennedy Van der Laan): Reactie op de reactie van Klos op het ‘Opel speelgoedauto-arrest‘ van het HvJ EG en een reactie op het arrest zelf.

"Volgens het Hof moet het Landgericht dus oordelen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functie van het Opel-beeldmerk, de herkomstfunctie, voor zover het relevante publiek het Opel-logo op de speelgoedauto niet opvat als herkomstaanduiding. Anders dan Klos stelt, concludeert het Hof hiermee niet dat wanneer de herkomstfunctie van een merk niet in het geding is, artikel 5 lid 1 sub a helemaal niet kan worden toegepast."

Lees het gehele commentaar hier. Lees het korte commentaar van Sven Klos hier. Eerder bericht en arrest HvJ EG hier

IEF 3437

Litigieuze spijkerbroek (3)

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa. tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

IEF 3436

Brief naar ISP's

Persbericht: "Stichting BREIN stuurt vandaag onderstaande brief naar ISP's in Nederland. De brief verzoekt medewerking van ISP's in geval van BREIN meldingen over illegale websites naar aanleiding van het vonnis in de Dutchtorrent zaak waarin BREIN's vorderingen inzake ontoegankelijk maken van de site en afgifte van naam en adres van de sitehouder werden toegewezen. Het vonnis is sinds deze week onherroepelijk. Samen met eerdere vonnissen is het inmiddels aanleiding voor Xs4all en KPN om klachtenprocedures inzake meldingen over auteursrechtinbreuken in te voeren."

"BREIN vorderingen omtrent illegale websites leidden vorig jaar tot afsluiting en staking van 115 illegale uitwisselsites zoals Dutchtorrent. In twee gevallen kwam het tot rechtszaken. Eerst tegen UPC/Chello met betrekking tot afgifte van naam en adres van een grote uploader naar de illegale uitwisselsite Dikkedonder en vervolgens tegen KPN met betrekking tot afsluiting van de illegale uitwisselsite Dutchtorrent en afgifte van de naam en adres van de sitehouder. Tegen een derde illegale site (Liquid/Phoenixtorrent) loopt een strafrechtelijk onderzoek.

BREIN's handhavingsbeleid tegen internetpiraterij maakt een verschil tussen enerzijds illegale sites die als het ware als winkels fungeren waar internetgebruikers toegang tot illegale bestanden krijgen en anderzijds de internetgebruikers die klanten van zulke winkels zijn en daardoor inbreuk maken.

BREIN vindt dat korte metten gemaakt moet worden met zulke illegale winkels waarbij het uiteindelijk geen verschil maakt of die nu gehost worden door de ISP of enkel doorgegeven. Met betrekking tot klanten van zulke winkels die zelf inbreuk maken door illegaal bestanden up te loaden, staat BREIN een aanpak voor waarbij in eerste instantie voorgelicht en gewaarschuwd wordt. Bij volharding zal BREIN afgifte van de betreffende naam en adres gegevens vorderen om actie te ondernemen ter verkrijging van een verbod en schadevergoeding. Excessieve uploaders of uploaders die als bron fungeren behoren wel direct aangepakt te kunnen worden met zo een verbod en schadevergoeding. Daarom vordert BREIN in die gevallen ook naam en adres zoals in de Dikkedonder zaak tegen UPC/Chello.

In de vonnissen is vast komen te staan dat het onder omstandigheden onrechtmatig is voor ISP's om geen gehoor te geven aan de vorderingen van BREIN tot afgifte van naam en adres en ontoegankelijk maken van de onrechtmatige site. In de Dutchtorrent zaak ging het om ontoegankelijk maken door middel van afsluiting van de betreffende abonnee. Voor afgifte van naam en adres is het nodig dat de onrechtmatigheid redelijkerwijs aannemelijk is en voor afsluiting moet er sprake zijn van kennelijke onrechtmatigheid. 


Hieronder de brief aan de ISP's:


Geachte heer/mevrouw,


Bijgevoegd treft u het vonnis aan van de voorzieningenrechter in de recente rechtszaak van stichting BREIN [1]  tegen KPN. Dit vonnis is voor u van belang wanneer u een melding krijgt van BREIN waarin u verzocht wordt stappen te ondernemen met betrekking tot een onrechtmatige website die u onderdak en/of toegang tot het internet biedt.

De rechter oordeelt in het vonnis dat KPN op melding van BREIN de volgende stappen dient te nemen:

(a) afgifte van de naam, adres en woonplaats (NAW) gegevens van de abonnee via wiens verbinding de website op het internet was aangesloten,

en

(b) afsluiting van de toegang van die abonnee tot het internet indien deze de website hervat
op verbeurte van een dwangsom van 1000 Euro per dag of gedeelte van een dag dat KPN in gebreke zou blijven.

In het onderhavige geval dient de afsluiting plaats te vinden op melding van BREIN dat de website terug op het internet is, daar de site ‘wegens technische problemen’ offline was maar aankondigde terug te komen. Wanneer de website nog online geweest zou zijn dan had afsluiting direct dienen plaats te vinden.

Het vonnis betreft een geval van een kennelijk onrechtmatige website, te weten een p2p-uitwisseldienst (Dutchtorrent.org) die draaide op een server bij een KPN abonnee thuis en via diens ADSL verbinding op het internet was aangesloten.  De rechter oordeelde de weigering van KPN om de gevraagde medewerking te verlenen onrechtmatig. NAW dient afgegeven te worden wanneer de onrechtmatigheid van de site aannemelijk is en de site dient afgesloten te worden indien die kennelijk onrechtmatig is.

In de praktijk schrijft BREIN indien mogelijk eerst de website zelf aan met een sommatie tot staking en onthouding van illegale activiteiten en probeert de NAW van de voor de website verantwoordelijke personen te achterhalen. Wanneer de website geen gehoor geeft aan de sommatie dan wendt BREIN zich tot de service provider met het verzoek tot afsluiting van de site en daarnaast afgifte van de NAW indien wij die niet hebben kunnen achterhalen.

Stichting BREIN staat in voor de juistheid van haar meldingen en verwerkt persoonsgegevens voor haar doelstelling, te weten handhaving van auteurs- en naburig rechten, conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens en heeft daarvoor een rechtmatigheidsverklaring van het College Bescherming Persoonsgegevens.

Wij vertrouwen erop in de toekomst op uw medewerking te kunnen rekenen wanneer wij u een onrechtmatige site melden en verzoeken de nodige stappen te nemen.

Met de meeste hoogachting,
 


Mr. T. J. Kuik
Directeur stichting BREIN

 

[1] BREIN bestrijdt intellectuele eigendomsfraude namens auteurs- en naburig rechthebbenden en hun licentienemers, zoals auteurs, uitvoerende kunstenaars, uitgevers, producenten en distributeurs van muziek, film, video en interactieve software. BREIN is krachtens wet en statuten bevoegd om namens deze rechthebbenden en licentienemers rechtsmaatregelen te nemen. Deelnemende organisaties in de Stichting Brein zijn onder meer de muziekauteursrechtenorganisatie Buma/Stemra, de collectieve rechtenorganisatie van artiesten en producenten SENA, de Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en geluiddragers NVPI, afdelingen Audio, Video en Interactief, het Nederlands Uitgeversverbond NUV, de Nederlandse Vereniging van Filmdistributeurs NVF, de internationale organisatie van Amerikaanse filmproducenten MPA en de internationale federatie van de fonografische industrie IFPI.

Link naar vonnis: https://www.ie-forum.nl/getobject.php?id=2542 "

IEF 3434

Geen creatieve keuzes

ETapes.gifGerechtshof Amsterdam, 8 februari 2007, LJN: AZ8071. Erven Endstra tegen Uitgeverij Nieuw Amsterdam B.V., Bart Middelburg & Paul Vugts

Hoger beroep Endstra Tapes. Geen auteursrecht op de zgn. achterbankgesprekken van Willem Endstra met de CIE, publicatie proces-verbaal in het boek "De Endstra-tapes" is geen schending van een auteursrecht van de erfgenamen, noch overigens onrechtmatig jegens hen. Bijna de eerste volledige proceskostenveroordeling in hoger beroep.  

“Het hof volgt de zonen Endstra hierin niet en sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter. Het moge zo zijn dat aan de achterbankgesprekken, waarin Endstra de door hem op vragen van de rechercheurs verschafte informatie op zijn manier heeft verwoord, een daarmee samenhangend eigen karakter en een persoonlijk stempel niet kan worden ontzegd, dit betekent nog niet dat er een auteursrechtelijk werk is ontstaan. Het vereiste van een persoonlijk stempel drukt immers ook uit, dat het werk het resultaat moet zijn van menselijk scheppen. Het hof onderschrijft de door Nieuw Amsterdam c.s. in het geding gebrachte opinie van prof. mr. J.H. Spoor, waar deze stelt: "Uit het feit dat een werk een eigen karakter moet hebben om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen mag niet omgekeerd worden afgeleid dat, als iets maar een eigen karakter heeft, er dan ook sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk."

"Het is dan ook evenzeer terecht dat de voorzieningenrechter, wiens oordeel het hof overneemt, van belang heeft geacht dat niet blijkt dat door Endstra creatieve keuzes zijn gemaakt voor de vorm van de achterbankgesprekken en evenmin dat hij bewust een geestelijke creatie wilde scheppen. De als transcript weergegeven gesprekken vertonen veeleer het beeld van een spontaan uit de mond gerolde zakelijke informatieoverdracht door Endstra in antwoord op aan hem gestelde vragen. Hoewel Endstra ook wel zal hebben nagedacht over wat hij wel en niet tegenover de rechercheurs wilde loslaten en daarbij selectief te werk zal zijn gegaan, komt bepaald niet tot uiting dat hij er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal in deze vormgeving te gieten. De voorzieningenrechter is dan ook terecht en volgens de juiste maatstaf tot het oordeel gekomen, dat op de achterbankgesprekken geen auteursrecht rust en dat met de uitwerking van de gesprekken in het PV en de publicatie hiervan in het litigueuze boek geen auteursrecht van (de erfgenamen van) Endstra is geschonden.”(4.7)

“Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een andere beoordeling. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat in de omstandigheden van het geval het belang van Nieuw Amsterdam c.s. bij de publicatie van het boek zwaarder weegt dan het door de (niet in het boek genoemde) zonen Endstra ingeroepen belang van bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Enerzijds heeft ook hier te gelden dat causaal verband met het gevreesde risico van represailles niet valt aan te nemen. Anderzijds wordt in aanmerking genomen dat de "Endstra-tapes" een zaak betreffen die in het centrum van de publieke belangstelling staat. Dat met de uitgave van het boek wellicht commercieel gewin wordt behaald maakt het voorgaande niet anders. Uitgeverijen en journalisten dienen nu eenmaal inkomsten te verwerven om hun werk te doen. Van een misplaatst beroep op art. 10 EVRM is hier geen sprake.”(4.11)

"In de memorie van antwoord hebben Nieuw Amsterdam c.s. geconcludeerd tot veroordeling van de zonen Endstra in de kosten van het geding, "de advocatenkosten van ge?ntimeerden daaronder begrepen". Eerst aan het eind van het pleidooi heeft de raadsman te kennen gegeven dat aanspraak wordt gemaakt op toeschatting van proceskosten op de voet van art. 14 van de Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG) welke op 29 april 2006 in de Nederlandse wetgeving ge?mplementeerd had moeten zijn. Hij heeft daarbij een specificatie van advocatenkosten overgelegd tot een totaal van E 29.957,65. Het is in strijd met een goede procesorde om de aldus verlangde kostenveroordeling, die niet althans onvoldoende duidelijk valt af te leiden uit de bewoordingen van de memorie van antwoord, in een zo laat stadium expliciet te verwoorden en pas dan een begroting te overhandigen aan de wederpartij, waardoor deze zich daartegen ongenoegzaam heeft kunnen verweren. Het hof zal bij de veroordeling in de proceskosten deze daarom op de gebruikelijke wijze op de voet van art. 237 Rv toeschatten.” (4.13)

Lees het arrest hier. Lees het eerdere vonnis van de rechtbank hier.

IEF 3433

Nars Mars

narsmars.gifGvEA, 8 februari 2007, zaak  T-88/05. Quelle AG tegen OHIM / Nars Cosmetics. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Oppositiezaak. Beeldmerk MARS tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk NARS. Beide merken hebben betrekking op klasse 25, kleding. Er is enige auditieve overeenstemming, maar conceptueel en visueel stemmen de merken niet overeen (“The average consumer will thus register the earlier marks as referring to the idea of the planet Mars and that applied for as referring to a name or a fantasy word.”). De auditieve overeenstemming is onvoldoend om gevaar voor verwarring aannemelijk te maken:

“The mere phonetic similarity of the opposing marks does not therefore, in the present case, support the conclusion that there is a likelihood of confusion, particularly because, during the assessment of a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, the conceptual differences which distinguish the opposing marks may be such as to counteract to a large extent the visual and phonetic similarities between those marks, provided that at least one of the marks at issue has, from the point of view of the relevant public, a clear and specific meaning so that the public is capable of grasping it immediately and the other mark has no such meaning or an entirely different meaning.” (70)

Lees het arrest hier.

IEF 3428

De grillige vorm

gita.gif

GvEA 7 feb 2007, in zaak T-317/05, Kustom Musical Amplification Inc. tegen OHIM.

Weigering inschrijving aanvraag voor de vorm van een gitaar als driedimensionaal gemeenschapsmerk. OHIM: Vorm is versiering, geen herkomstaanduiding, GvEA: procedurefouten.

Het aangevraagde merk, voor klasse 15, snaarinstrumenten, met name gitaren, bestaat in de afbeelding van de romp van het gitaarmodel met de naam „BEAST”. “Het merk bestaat in de grillige vorm van de romp van een gitaar. De hals, de kop, de frets, de volumeregelaars en andere onderdelen van de gitaar die in stippellijn zijn getekend, maken geen deel uit van het merk.”

Het OHIM heeft de inschrijving geweigerd, voornamelijk op grond dat “de gemiddelde liefhebber van gitaren het gewoon is om een groot aantal modellen van elektrische gitaren, in verscheidene en extravagante vormen, te zien, inzonderheid talrijke puntige vormen van gitaren, zodat hij een vorm die niet op significante wijze verschilt van andere vormen van elektrische gitaren, niet zal waarnemen als een aanduiding van herkomst, maar als een versiering.”

Aan de inhoudelijke beoordeling komt het Gerecht echter niet toe, omdat bij de beoordeling door het OHIM het recht om te worden gehoord is geschonden en de beslissing (daardoor) onvoldoende is gemotiveerd.

“Wat verzoeksters eerste grief inzake het recht om te worden gehoord betreft, stelt het Gerecht vast dat de vermelding zonder meer van de adressen van internetsites in de twee mededelingen van de weigeringsgronden zonder een uitdraai van de pagina’s waartoe deze links toegang geven, verzoekster niet in staat heeft gesteld, de door de kamer van beroep in aanmerking genomen gitaarvormen te identificeren voordat de bestreden beslissing werd genomen.” (43)

Wat verzoeksters tweede grief betreft, zij tevens opgemerkt dat zij, voordat de bestreden beslissing werd genomen, zelfs niet theoretisch toegang kon krijgen tot de negentien links die haar pas in de bestreden beslissing voor het eerst zijn meegedeeld. (…) Aldus heeft zij artikel 73, tweede volzin, van verordening nr. 40/94 geschonden. (44-46)

Derhalve dient te worden onderzocht of deze schending van het recht om te worden gehoord betrekking heeft op de feitelijke gegevens waarop de bestreden beslissing is gebaseerd. (47)

De identificatie van de andere modellen die als uitgangspunt dienen voor de beoordeling van deze overeenstemming, is (…) een essentieel onderdeel van de analyse van de kamer van beroep. (…) Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de betrokken internetopzoekingen de analyse van de kamer van beroep niet bevestigen, of illustreren, maar het uitgangspunt ervan vormen. (51-54)

Bijgevolg stelt het Gerecht vast dat het aangevraagde merk in de conclusie van de bestreden beslissing wordt afgewezen op grond van feitelijke gegevens die aan verzoekster niet werden meegedeeld voordat deze beslissing werd genomen. In de conclusie zelf van de bestreden beslissing wordt verzoeksters recht om te worden gehoord dus geschonden. (55)

Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de bestreden beslissing artikel 73 van verordening nr. 40/94 schendt doordat de door dat artikel opgelegde motiveringsplicht niet wordt nagekomen en het in dat artikel bedoelde recht om te worden gehoord wordt geschonden, en doordat deze schending bovendien betrekking heeft op de voornaamste grondslag van de bestreden beslissing tot afwijzing van de merkaanvraag. (60)

Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het enige middel van verzoekster te worden aanvaard en moet de bestreden beslissing worden vernietigd. (61)

Lees het arrest hier.

IEF 3427

Afsluiten (2)

Diverse media berichten dat KPN  “KPN, (niet ondenkbaar naar aanleiding van dit vonnis) wil voorkomen dat het persoonsgegevens van bijvoorbeeld aanbieders van illegale online muziek moet vrijgeven. Internetters waarover klachten zijn binnengekomen, krijgen binnenkort eerst een waarschuwing. De nieuwe klachtenprocedure moet onnodige rechtszaken voorkomen, verklaarde een woordvoerster van KPN woensdag. (…) KPN-dochter XS4ALL voerde eerder deze maand al een vergelijkbare procedure in.

Lees hier iets meer (nu.nl) .

IEF 3425

Prebiotisch incident

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 januari 2007, incidenteel vonnis tussen Kruidvat Retail B.V. en Nutricia N.V., verzoek om schorsing nietigheidsprocedure ex. Art. 83 lid 4 ROW 1995.

Nutricia verzoekt de rechtbank in dit incident de behandeling van de hoofdzaak te schorsen op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995, totdat de Technische Kamer van Beroep (TKB) uitspraak zal hebben gedaan, zodat het risico van tegenstrijdige beslissingen wordt beperkt.

Nutricia is houdster van een Europees octrooi voor koolhydraatmengsels voor voeding en farmaceutica. In de hoofdzaak vordert Kruidvat vernietiging van het octrooi voor Nederland en dat Nutricia wordt veroordeeld zich te onthouden van misleidende reclame.

Het octrooi is al eerder onderwerp geweest van een kort geding. In die procedure is het door Nutricia gevorderde inbreukverbod afgewezen (zie hier). Het hof heeft in appèl deze afwijzing bevestigd en onder andere overwogen dat er een gerede kans bestaat dat conclusie 1 van het octrooi zal worden vernietigd (zie hier). Tegen de verlening van het octrooi is oppositie ingesteld bij het Europees Octrooibureau. De oppositieafdeling heeft het octrooi in ongewijzigde vorm in stand gelaten. Tegen deze beslissing is door de opposanten beroep ingesteld, waarin Kruidvat heeft geïntervenieerd.

Nutricia verzoekt de rechtbank in dit incident de behandeling van de hoofdzaak te schorsen op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995, totdat de Technische Kamer van Beroep (TKB) uitspraak zal hebben gedaan, zodat het risico van tegenstrijdige beslissingen wordt beperkt. Daarnaast zou, in het licht van het eerdere oordeel van het hof, het risico bestaan dat Nutricia, om het octrooi in stand te houden, zich in de hoofdzaak verder zal moeten “terugtrekken”, dan dat zij in de oppositieprocedure in München zou moeten doen. De belangen van Kruidvat zouden door schorsing vrijwel niet geschaad worden omdat er geen verbod van kracht is en geen verbodsvordering hangt.

Kruidvat stelt dat een verzoek tot schorsing geen incidentele vordering is en dat Nutricia daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard. Bovendien stelt Kruidvat dat zij een zwaarder wegend belang heeft bij een spoedige beslissing over nietigheid van het octrooi. De rechtbank overweegt dat aangezien binnen het burgerlijk procesrecht geen gesloten stelsel van incidentele vorderingen bestaat, partijen de rechtbank kunnen verzoeken van haar discretionaire bevoegdheid ex artikel 83 lid 4 ROW 1995 gebruik te maken. Nutricia is ontvankelijk in haar incidentele vordering.

De rechtbank gaat voorbij aan de argumenten van Nutricia dat door schorsing het risico van tegenstrijdige beslissingen van rechtbank en TKB kan worden beperkt. De rechtbank vindt dat schorsing geen adequaat middel is om te verhinderen dat twee fora tot mogelijk tegenstrijdige beslissingen komen.

De rechtbank overweegt dat het Nutricia erom te doen is dat in deze procedure pas zal worden beslist nadat de TKB een definitief oordeel over de geldigheid van het octrooi heeft gegeven. Vervolgens overweegt de Rechtbank dat bij normaal voortprocederen, pleidooi in deze zaak niet eerder zal plaatsvinden dan in maart 2008 en dat tegen die tijd de TKB vermoedelijk uitspraak zal hebben gedaan. De Rechtbank maakt gebruik van de mogelijkheid de TKB te verzoeken de afhandeling van het beroep te bespoedigen en wijst het verzoek tot schording af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3424

100%

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2007, LJN: AZ7870. Bellissimo Foods B.V. tegen Stichting Radio Volksuniversiteit, Dahl TV B.V. & Tony's Factory B.V.

Mededeling over “slaafvrije” chocolade niet misleidend.

Samenvatting Rechtspraak.nl: ‘De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de vordering van een importeur van Zwitserse chocolade tegen de omroep RVU afgewezen. De importeur was van mening dat mededelingen over het slaafvrij geproduceerd zijn van de chocolade met de naam Tony’s chocolonely tijdens onder meer het programma Keuringsdienst van Waarde misleidend en daarmee onrechtmatig zijn. De rechter oordeelt echter dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de mededeling over de chocola dat deze 100% slaafvrij geproduceerd is, juist en volledig is. Daarbij overweegt de rechter dat het programma Keuringsdienst van Waarde er naar streeft ernstige misstanden, zoals het bestaan van slavernij in de cacaoproductie aan de kaak te stellen. Zo is het idee ontstaan van de productie van een 100% slaafvrije reep. Het staat de programmamakers vrij daarvan melding te maken en dat project en de problemen die daarbij worden ondervonden te volgen, zolang zij daarbij niet klakkeloos reclame maken voor “hun” 100% slaafvrije reep.”

Lees het vonnis hier. en hier