De anatomie van de inzittende
Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 februari 2007, HA ZA 04-3563. Stokke A.S. & Stokke Nederland B.V. & Peter Opsvik tegen Fikszo B.V. & H3 Products B.V.
Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. Techniek (aan de hand van het, niet voor Nederland verleende, octrooi) en, de Scandinavische, stijl bepalen in belangrijke mate het uiterlijk van de bekende Tripp Trapp kinderstoel. Vermeende inbreukmakende kinderstoelen maken niet allemaal inbreuk (afbeeldingen in het vonnis).
Wat partijen verdeeld houdt is naar de kern genomen de beschermingsomvang van het aan de Tripp Trapp verbonden auteursrecht. Stokke stelt in dit verband dat de beschermingsomvang voor de Tripp Trapp groot moet worden geacht wegens het baanbrekende karakter van deze kinderstoel.
De rechtbank is het daar niet helemaal mee eens. “Al met al kan het ontwerp van de Tripp Trapp niet worden ontzegd dat het baanbrekend is. De baanbrekendheid is in hoofdzaak gelegen in de techniek voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. In auteursrechtelijke zin is het ontwerp niet baanbrekend. De auteursrechtelijke bescherming die het ontwerp toekomt, betreft vooral datgene waardoor het ontwerp zich onderscheidt van andere stoelen die zijn gebaseerd op dezelfde techniek en stijl. Van de keuzes die bij het ontwerp in dat opzicht zijn gemaakt, geeft in het bijzonder de hierboven beschreven L-vorm het ontwerp zijn oorspronkelijke karakter.” (4.19)
Fikszo B.V leverde eerder een meegroeikinderstoel met de aanduiding Bambino aan Gamma, die door de de rechtbank Den Haag in 2004 in kort geding als inbreukmakend is bestempeld. Stokke vordert nu een verklaring voor recht dat de Bambiono inbreuk maakt. In reconventie vordert Fikszo een verklaring voor recht dat de meegroeistoelen Amber, Tamara, Thomas en Yasmine, die zij op de Nederlandse markt wil brengen, geen inbreuk maken.
De rechtbank concludeert uiteindelijk dat de Tripp Trapp in zijn basis een door de maker bepaald model volgens een zekere techniek, uitgevoerd in een zekere stijl is.
“Technische elementen van de Tripp Trapp zijn te kennen uit de octrooiaanvragen. Naast bovengenoemde technische kenmerken zijn er ook de technische eisen van functionaliteit en bruikbaarheid die de vormgeving mede bepalen. Zo zal bijvoorbeeld de sterkte een zekere dikte van het materiaal voorschrijven. Hierbij aansluitend zijn er ook veiligheidseisen.” (4.6)
“De stijl van de Tripp Trapp wordt wel omschreven als de Scandinavische sobere stijl. Deze wordt gekenmerkt door beperkte toevoegingen aan de basisvorm. Hierbij wordt gebruik gemaakt – in de door Stokke bij pleidooi gebruikte bewoordingen - van strakke lijnen, zonder tierelantijnen en veel hout. Een uitvoering in blank afgewerkt beuken zonder bijzondere profileringen en met waar nodig metalen onderdelen in een sobere uitvoering, past naar oordeel van de rechtbank in de traditie van de Scandinavische sobere stijl.” (4.9)
“Zijn (de ontwerper – IEF)speelruimte was dan ook beperkt. De keuze voor blank afgewerkt beukenhout was geen werkelijke keuze. Als houtsoort die goede mechanische eigenschappen paart aan een lage prijs was beuken de aangewezen houtsoort. De blanke afwerking lag besloten in de keuze voor de stijl.” (4.11)
“Dat de stijlen worden gemaakt van vlakke delen (planken in plaats van bijvoorbeeld stokken) volgde uit de toe te passen techniek (…) De stijlen dienen ook een helling achterwaarts te vertonen omdat de anatomie van de inzittende dat voorschrijft. (4.12).
“Ten pleidooie heeft Stokke diverse wegen gesuggereerd waarlangs derden door geheel andere keuzen voor de stijlen tot een geheel ander uiterlijk zouden kunnen komen. Stokke ziet met deze voorbeelden evenwel over het hoofd dat zij aldus derden feitelijk de mogelijkheid ontzegt de techniek van de Tripp Trapp te gebruiken. Daarmee wordt voorbij gegaan aan het gegeven dat de techniek van de Tripp Trapp vrij is en dat degene die deze techniek wil gebruiken niet kan worden verplicht deze met een andere techniek te combineren.” (4.13)
“De belangrijkste vrijheid die de ontwerper evenwel heeft, is de keuze voor de ondersteuning van het zijdeel naar de grond. (…) Tezamen met de opgaande stijl ontstaat aldus een staander die het beeld vertoond van een cursieve hoofdletter L. Het is hierdoor dat het karakteristieke beeld van de Tripp Trapp ontstaat (…) De Tripp Trapp is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeker meer dan “enkel datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect”.”(4.16)
“Al met al kan het ontwerp van de Tripp Trapp niet worden ontzegd dat het baanbrekend is. De baanbrekendheid is in hoofdzaak gelegen in de techniek voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. In auteursrechtelijke zin is het ontwerp niet baanbrekend. De auteursrechtelijke bescherming die het ontwerp toekomt, betreft vooral datgene waardoor het ontwerp zich onderscheidt van andere stoelen die zijn gebaseerd op dezelfde techniek en stijl. Van de keuzes die bij het ontwerp in dat opzicht zijn gemaakt, geeft in het bijzonder de hierboven beschreven L-vorm het ontwerp zijn oorspronkelijke karakter.”(4.19)
Bij de beoordeling of er sprake in van inbreuk komt de rechtbank in conventie tot de volgende conclusie: “Bij de Bambino (…) hebben de staanders derhalve de vorm van een cursieve hoofdletter A. Deze A-vorm wijkt naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk af van de L-vorm van de Tripp Trapp omdat de zwevende indruk door het meerdere materiaal gebruik en de gesloten driehoeksvorm geheel verloren gaat. Het verschil is zo groot dat reeds hierom de rechtbank van oordeel is dat de Bambino niet inbreukmakend is op de Tripp Trapp.” (4.20)
In reconventie concludeert de rechtbank dat de stoelen Amber, Yasmine en Thomas geen inbreuk maken, maar Ramara wel. Bij Amber en Yasmine ontbreken “de L-vorm en de zwevende indruk”. Bij de stoelen Tamara en Thomas is wel een L-vorm te herkennen en zij maken ook een zwevende indruk. Deze kenmerken zijn het sterkst aanwezig bij de Tamara. Deze stoel wekt zonder meer een zwevende indruk zoals de Tripp Trapp. Bij de stoel Thomas bestaan de stijlen echter niet meer uit een enkele “plank” maar uit twee smalle latten die evenwijdig maar op afstand van elkaar schuins omhoog gaan.
Lees het vonnis hier.
Niet als Kwooker of Kwoeker
Rechtbank ‘s Gravenhage, 6 februari 2007, 279057 / KG ZA 06-1563. Henri Peteri B.V. tegen AB Power Selling B.V. (h.o.d.n. AB Sales & Trading).
Kranen waar al dan niet kokend heet water uit stroomt. Merkinbreuk door gebruik cooker als generiek term. Misleidende reclame inzake Dubbele redelijkheidstoets m.b.t. de proceskostenveroordeling.
Eiser Peteri, brengt sinds eind jaren ’80 met succes een kraan met bijbehorende apparatuur op de markt waar kokend water uit komt (thee zetten was nog nooit zo makkelijk). Hiertoe heeft eiser het Benelux woordmerk QUOOKER in 1989 geregistreerd. Gedaagde presenteert zich via mailings en haar website als een onderneming die de Nederlandse importeur is van de zogenoemde Zip Hydro Tap drinkwatersystemen. In de folder van gedaagde komen aanduidingen voor als: "kokend ... water", "kokend heet water", "kokend-...watersysteem" en "Waterkookautomaat".
Volgens eiser Peteri is er door gebruik van de aanduiding “cooker” door gedaagde sprake van merkinbreuk en bovendien ongeoorloofde vergelijkende reclame en misleidende reclame.
Omdat gedaagde het teken ‘cooker’ als generieke aanduiding gebruikt en niet als merk in de zin van Ajax/Ansul faalt de ingroepen grondslag van 2.20 lid 1 sub b BVIE. Wel is er sprake van ‘ander gebruik’ in de zin van sub d. AB heeft geen geldige reden om de (ingeburgerde) term “cooker” te gebruiken. Er is sprake van een overeenstemmend teken en het is geen gebruikelijke (Engelse) aanduiding voor waterkoker of heetwaterkraan. “De juiste Anglo-Amerikaanse aanduiding voor waterkoker is overigens electric water boiler of electric tea kettle, terwijl in de Engelse tongval onder cooker een fornuis of kookpan wordt verstaan – maar merkenrechtelijk is dat voor het Beneluxtaalgebied inderdaad minder concludent, zoals AB met juistheid naar voren brengt.”
“Overigens wordt geen merkinbreukverbod gevorderd, maar sub B van het petitum slechts een verbod om (onder meer) heetwaterapparatuur aan te duiden als cooker, waarvoor bedoelde "sub d" grondslag naar voorlopig oordeel genoegzaam wordt geacht.”
Verder is er sprake van misleidende reclame. De rechtbank concludeert: dat “gebruik van de aanduiding cooker als generieke term voor heetwaterkraan in het Nederlandse taalgebied kan suggereren dat uit de kraan kokend water stroomt. Dat is feitelijk niet zo, zoals AB zelf erkent en overtuigend door Peteri is gedemonstreerd ter zitting in haar proefopstelling.” (het betoog van de rechtbank over het kookproces is voor liefhebbers zeer de moeite waard).
Over het gebruik van de generieke term stelt de rechtbank in een voetnoot nog “dat dit aspect bij de beoordeling van de merkenrechtelijke geldige reden enerzijds en misleidende reclame anderzijds verschillende kanten opwijst is een paradox in de letterlijke betekenis van het woord, maar niet onbedoeld.”
Van ongeoorloofde vergelijkende reclame is geen sprake, daar AB in haar uitingen noch Peteri noemt., noch de apparatuur die Peteri onder het merk QUOOKER op de markt brengt
Omtrent de Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenveroordeling wordt als volgt overwogen. “De aanvankelijke wederzijdse integrale aanspraak daarop is ter zitting beperkt tot 50% daarvan, aangezien de verantwoording aan beide zijden zag op de bestede tijd aan zowel de merkenrechtelijke als de misleidende en vergelijkende reclamerechtelijke aspecten van de zaak. Alleen het merkenrecht betreft een intellectueel eigendomsrecht in de zin van de Handhavingsrichtlijn. De andere aspecten betreffen onrechtmatige daad. De alsdan resterende aan de merkenrechtelijke kant van deze zaak bestede tijd en de kosten voor het merkenrechtelijke marktonderzoek komen voor toewijzing in aanmerking; de bezwaren zijdens AB tegen de bestede uren zijn algemeen geformuleerd en niet toegespitst op de beperkte merkenrechtelijke grondslag, hoewel daartoe ter zitting gelegenheid is geboden, zodat dit verweer als onvoldoende gemotiveerd moet worden gepasseerd. De verantwoording zijdens Peteri is al gemodereerd. Nu deze ook overigens de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, zullen deze worden toegewezen als in het dictum verwoord.”
Lees het vonnis hier.
TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt
Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt. Kort commentaar bij HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05 (Adam Opel AG tegen Autec AG).
“Het Hof echter trekt in het arrest Opel de hoogst merkwaardige consequentie van zijn eerdere arrest Arsenal (waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen) dat ondanks deze duidelijke (structuur van de) tekst van de richtlijn in gevallen waarin sprake is van gebruik van een teken dat identiek is aan een merk voor waren die identiek zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven toch het vaststellen van verwarring is vereist.”
Lees het gehele commentaar hier. Eerder bericht en arrest HvJ EG hier.
Om de onafhankelijkheid te waarborgen
- Kamerstuk 30868, nr. 5, 2e Kamer. Wijziging van de Wet adviesstelsel Justitie in verband met de permanente instelling van de commissie auteursrecht; Nota n.a.v. het verslag
“De leden van de PvdA-fractie vragen of er in de permanent in te stellen commissie auteursrecht ook een plek zal zijn voor vertegenwoordiging van onder andere de consument en de media (als commerciële gebruiker van auteursrechtelijk beschermd materiaal). (…) Om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen, worden geen leden geworven die een specifieke groep van belanghebbenden vertegenwoordigen.”
Lees het verslag hier.
- Ander commissienieuws: Staatscourant 2 februari 2007, nr. 24 / pag. 10 1 JU: Besluit van de Minister van Justitie van 24 januari 2007, nr. 5464994/07/6, tot benoeming van de secretaris van de commissie auteursrecht.
De Minister van Justitie, Gelet op artikel 15 van de Kaderwet adviescolleges en het Instellingsbesluit commissie auteursrecht 2006; Besluit:
Artikel 1 Tot secretaris van de commissie auteursrecht wordt benoemd mr. T. Heukels, te Leidschendam.
Artikel 2 Tot adjunct-secretaris van de commissie auteursrecht wordt benoemd mr. C.B. van der Net, te Leiden.
Artikel 3 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 26 juli 2006. Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag 24 januari 2007. De Minister van Justitie, namens deze, de directeur Wetgeving, G.N. Roes.
Sponsoring betaalt zich terug
GvEA, 6 februari 2007, zaak T-477/04. Aktieselskabet tegen OHIM / TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.).
Oppositieprocedure. Audiomerk dat (o.a.) grote bekendheid heeft verworven als sponsormerk óp kleding kan succesvol optreden tegen identiek merk vóór kleding
Oppositie van TDK tegen een aanvraag voor een gemeeneschapsmerk van het woordteken TDK door Aktieselskabet. De aanvraag betrof klasse 25, kledingstukken en schoeisel. De oppositie was gebaseerd op het bestaan van een gemeenschapsmerk alsmede van 35 oudere nationale merken die zijn ingeschreven voor waren van klasse 9, audioapparatuur.
Volgens het OHIM was er geen sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, maar heeft de oppositie evenwel toegewezen op grond van artikel 8, lid 5 (bekende merken), van deze verordening en de inschrijving afgewezen. Het Gerecht volgt dit oordeel.
Het Gerecht stelt vast dat TDK inderdaad een bekend merk is. “Bovendien zijn de omzet die is behaald voor de door de betrokken oudere merken aangeduide waren – zoals audio- en videocassettes, die in de Europese huishoudens zeer gangbare producten zijn – alsmede de omvang, de frequentie en de regelmaat van de sponsoring van activiteiten die veel toeschouwers aantrekken en waarin van deze merken gebruik wordt gemaakt, een bevestiging van het oordeel van de kamer van beroep dat de betrokken oudere merken voldoen aan het jurisprudentiële criterium om van bekendheid te kunnen spreken, te weten dat de merken bij een aanzienlijk deel van het publiek bekend moeten zijn. (57).” “Er is dus geen reden om de bestreden beslissing, wat het bestaan van de bekendheid van de betrokken oudere merken in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 betreft, te vernietigen.”(59).
Na deze vaststelling concludeert het Gerecht dat door het gebruik van het aangevraagde merk inderdaad ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken TDK. Interessant is dat juist het feit dat TDK heel veel aan (sport)sponsoring doet en heeft gedaan, waarbij het merk TDK zeer veelvuldig óp kleding is gezien, de doorslag geeft bij de overweging of er sprake is van voordeel trekken:
“Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de kamer van beroep terecht kon oordelen dat wanneer verzoekster van het aangevraagde merk gebruik maakt voor sportkledij – hetgeen niet uit te sluiten valt –, kan worden aangenomen, gelet op de sponsoring van met name sportevenementen door interveniënte (TDK), dat deze kledij wordt vervaardigd door, of met een licentie van, interveniënte. Uit deze situatie in se kan prima facie worden geconcludeerd dat het risico dat verzoekster ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie van de oudere merken, die is gevestigd dankzij interveniëntes activiteiten, inspanningen en investeringen gedurende meer dan 20 jaar, in de toekomst niet hypothetisch is. “(67).
Het gerecht verwerpt derhalve het beroep en wijst de oppositie toe.
Lees het arrest hier.
Eerst even voor jezelf lezen
- Gerechtshof Amsterdam, 1 februari 2007, 176/06 KG. Pretium Telecom B.V. tegen Kpn Telecom B.V. (met dank aan Armand Killan, Bird & Bird).
Lees het arrest hier.
- United States Court of Appeals for the Federal Circuit, 1 februari 2007, Voda – Cordis. (Met dank aan Bart van den Broek, Howrey)
Octrooirecht. Uitspraak waarin de vraag m.b.t. grensoverschrijdende bevoegdheid van de Amerikaanse rechter aan de orde is (die ontkennend wordt beantwoord).
Lees de uitspraak hier.
Nadat zij op de hoogte was gekomen
Rechtbank Amsterdam, 2 februari 2007, KO ZA 06-2277 odc / JR. NCS International B.V. tegen XS2 Services B.V. (Met dank aan Lars Huisman, Bird & Bird)
Merkenrecht. Eerder gebruik volstaat i.c. om iets eerder merkdepot als een depot te kwader trouw aan te merken.
In 2005 heeft Eiser NCS, ook al eigenaar van het merk Maxxlan, voor haar desktopproducten het merk “In a box” geïntroduceerd. Sinds augustus 2006 heeft NCS een website met de domeinnaarn www.boxxed.nl in gebruik. Gedaagde, het IT-bedrijf XS2 is houder van het Benelux-woordmerk XXODD, ingeschreven voor onder meer computerhardware en -software. In januari 2006 heeft XS2 met een persbericht bekend gemaakt dat zij de naam Promedion had gewijzigd in XXODD, Het persbericht is voorzien van een beeldmerk.
Gedaagde XS2 heeft op 25 september 2006 het woord- en beeldmerk boxxed gedeponeerd. Dit is op 4 oktober 2006 ingeschreven in het Benelux-merkenregister. Eiser NCS heeft op 26 september 2006, dus een dag later, het woord- en beeldmerk boxxed gedeponeerd bij het Benelux merkenregister. Het merk is op 23 november 2006 als spoedinschrijving, ingeschreven.
XS2kan op grond van haar merk XXODD niet optreden tegen het gebruik van niet overeenstemmende merk Boxxed van NCS. Boxxed is dus een geldig merk is, waarop NCS zich, ondanks haar iets jongere depot, rechtsgeldig kan beroepen. XS2 heeft erkend dat zij het merk boxxed heeft ingeschreven nadat zij op de hoogte was gekomen van het feit dat dit door NCS werd gebruikt. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat XS2 dit merk te kwader trouw heeft gedeponeerd en dat XS2 geen recht op dit merk heeft verkregen. Hieruit volgt dat de vordering van NCS om XS2 te verbieden het merk boxxed van NCS te gebruiken, toewijsbaar is.
De vordering XS2 te verbieden onrechtmatige mededelingen te doen, wordt begrepen als een vordering haar te verbieden de tot het boxxed-dealer netwerk behorende dealers te benaderen met de mededeling dat NCS niet gerechtigd zou zijn tot het voeren van het merk boxxed. Deze vordering zal worden toegewezen
XS2 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Artikel 14 van de Richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten bepaalt dat de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen. NOS heeft daartoe een niet betwist overzicht overgelegd waaruit blijkt dat deze kosten voor haar Eur. 17.215,77 bedragen. XS2 zal worden veroordeeld deze kosten te voldoen, als via te melden, waarbij die kosten voor de helft aan de conventie en voor de helft aan de reconventie worden toegerekend.
Lees het vonnis hier.
Opsluitgroef en opsluitoppervlak
Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).
Octrooizaak, uitleg van het begrip ‘speling’ uit de conclusies op grond van eerder arrest van het hof.
In deze octrooizaak oordeelt het hof over de door Välinge c.s. bepleitte inbreuk van Unilin c.s. op twee octrooien. De octrooien gaan hoofdzakelijk over een verbinding tussen vloerdelen (b.v. ‘kliklaminaat’) en een werkwijze om een vloer van dergelijke vloerdelen te leggen. De octrooien zijn verleend op twee afgesplitste aanvragen. Op de oorspronkelijke aanvrage is ook octrooi verleend (het ‘moederoctrooi’). Het moederoctrooi is eerder voorwerp geweest van een procedure voor de Haagse rechtbank en het hof.
In de hoofdconclusies van beide octrooien staat dat op een bepaalde plaats in de verbinding sprake moet zijn van ‘speling’. Ook in de hoofdconclusie van het moederoctrooi komt het begrip ‘speling’ voor. De beschrijvingen van de octrooien en die van het moederoctrooi zijn hetzelfde.
Inbreuk?
Bij de beoordeling van inbreuk concentreert het hof zich op de vraag hoe het begrip ‘speling’ moet worden uitgelegd. Het hof citeert haar eerdere beslissing over het moederoctrooi en handhaaft die redenering:
“Naar het oordeel van het hof dient daarom onder speling in de zin van het octrooi verstaan te worden een zodanige geringe ruimte […], dat daardoor de aan elkaar bevestigde panelen ten opzichte van elkaar kunnen worden verplaatst, dat wil zeggen langs elkaar “geschoven”, waarbij voor dat verplaatsen of verschuiven geen aanzienlijke kracht vereist is”
Välinge c.s. hebben tegen deze redenering aangevoerd dat in de conclusies en de beschrijvingen van de octrooien geen beperking over de grote van de benodigde schuifkracht is te lezen. Het hof is met Välinge c.s. van mening dat de grote van de benodigde kracht niet letterlijk in de conclusies en beschrijvingen is terug te vinden, maar volgt Välinge c.s. niet verder. Op grond van een aantal citaten uit de beschrijvingen komt het hof echter tot de conclusie dat de vakman zal begrijpen dat de vloerdelen snel en op eenvoudige wijze met de hand moeten kunnen worden gelegd. Het verschuiven, als gevolg van de speling, moet volgens het hof zonder het uitoefenen van veel kracht kunnen geschieden.
Vervolgens stelt het hof vast dat de vloerdelen van Unilin c.s. met een hamer en een speciaal stootblok moeten worden verschoven en dat die vloerdelen kennelijk vrijwel klemvast verbonden zijn.
Het hof komt tot de conclusie dat de vloerdelen van Unilin c.s. geen inbreuk maken op de octrooien.
Het aanvoeren door Välinge bij pleidooi van een nieuwe grondslag (equivalentie) wordt door het hof niet geacht in overeenstemming te zijn met de goede procesorde.
Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Lees het arrest hier.
Repealed and replaced
Nieuwe geconsolideerde versies van het Directoraat-Generaal Interne Markt:
- Directive 92/100/EEC has been repealed and replaced by Directive 2006/115/EC, without prejudice to the obligations of the Member States relating to the time-limits for transposition into national law of the Directives
Nieuw: Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (gecodificeerde versie). Lees de richtlijn hier.
- Copyright Directive 93/98/EEC has been repealed and replaced by Directive 2006/116/EC, without prejudice to the obligations of the Member States relating to the time-limits for transposition into national law of the Directives, and their application
Nieuw: Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (gecodificeerde versie).Lees de richtlijn hier.
Lees het nieuwsbericht van de DG IM hier.
Uitzetbare pluggen (2)
Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V. tegen EST Group B.V.
Executiegeschil. Zoekterm en merkgebruik. Bij vonnis van 7 november 2006 heeft de voorzieningenrechter IPCO bevolen om binnen één week na betekening van het vonnis iedere inbreuk op het merk POP-A-PLUG van Est te staken en gestaakt te houden, en IPCO meer in het bijzonder verboden om het teken POP&PLUG te gebruiken voor expandable tube plugs of soortgelijke waren, zulks op straffe van een dwangsom. EST heeft het vonnis aan IPCO doen betekenen.
EST heeft aan IPCO aangezegd dat IPCO dwangsommen heeft verbeurd en IPCO bevolen tot betaling van dat bedrag over te gaan. IPCO is het daar niet mee eens en vordert een verbod tot verdere executie van het vonnis. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of IPCO dwangsommen heeft verbeurd door zich niet te houden aan het opgelegde gebod.
Het gebod van de voorzieningenrechter komt erop neer dat IPCO voor de toekomst is verboden de tekens POP&PLUG of POP-A-PLUG als merk te gebruiken. Het verbod aan IPCO heeft dan ook de betekenis dat zij voornoemde tekens niet mag gebruiken teneinde voor haar waren of diensten een afzet te vinden of te behouden (Ansul-Ajax criterium).
Est stelt dat ruim na 24 november 2006 door het gebruik van het teken POP&PLUG als zoekterm rechtstreeks van de website van IPCO een brochure kon worden opgevraagd. In deze brochure wordt verschillende keren de aanduiding POP&PLUG gebruikt.
IPCO erkent dat gedurende enige tijd haar oude brochure op haar server kon worden opgeroepen door het invoeren van bovengenoemde link en dat deze link via Google kon worden gevonden. IPCO betwist echter dat zij aldus het teken POP&PLUG gebruikt om afzet voor haar IPCO® plug te vinden of te behouden. Volgens IPCO is er geen sprake van dat de brochure rechtstreeks van haar website kon worden gedownload, dat kon slechts via het toepassen van een kunstgreep. Die kunstgreep was mogelijk omdat Google ook bleef verwijzen naar bestanden op haar oude website. Google toont na intikken van een zoekterm niet de actuele inhoud van de gevonden website maar de versie zoals Google die op een eerder moment bij het doorzoeken van het web heeft gevonden en in haar cache heeft bewaard.
Naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter is het handelen van IPCO op de beschreven wijze niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG. Dit teken komt weliswaar voor in een document op de server van IPCO, maar IPCO stelt zelf geen koppeling beschikbaar aan het publiek om dit document te bereiken. Het bewaren van dit document is IPCO niet verboden, zoals het haar ook niet geboden is haar geschiedenis te wissen. Het gegeven dat via derden, te weten Google, nog enige tijd een koppeling gevonden kon worden naar dit document is niet aan te merken als een aan IPCO toe te rekenen gebruik van een verboden teken ter bevordering van haar afzet.
Dit zou volgens de Voorzieningenrechter anders zijn indien IPCO het publiek zou wijzen op de mogelijkheid de bedoelde koppeling te vinden door het teken POP&PLUG in te voeren als zoekterm of indien IPCO de koppeling zelf aan het publiek bekend zou maken met de mededeling dat aldus een brochure zou kunnen worden gevonden omtrent haar expandable tube plugs. EST stelt dat dat het geval is geweest, hetgeen door ICO is betwist. Tegenover deze betwisting heeft EST naar voorlopig oordeel van de rechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat IPCO zich bediende hierboven beschreven werkwijze. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering op dit punt..
Er dient aldus vanuit te worden gegaan dat IPCO weliswaar niet haar volledige geschiedenis had verwijderd maar dat deze geschiedenis slechts indirect en met behulp van door derden geboden middelen voor het publiek bereikbaar was. Voorshands is de Voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen gebruik van het teken POP&PLUG inhoudt dat onder de reikwijdte van het verbod valt en wordt ook weinig aannemelijk geoordeeld dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de geconstateerde gang van zaken heeft geleid tot het verbeuren van dwangsommen. De Voorzieningenrechter verbiedt dan ook de executie van het vonnis tot in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen is beslist.
Lees het vonnis hier. Lees eerder bericht en het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 7 november 2006 hier.