IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22633
28 april 2025
Uitspraak

Voorzieningenrechter wijst inbreukvorderingen in octrooizaak over trappanelen toe

 
IEF 22668
28 april 2025
Uitspraak

Betonblock c.s. trekt ongerechtvaardigd voordeel uit onderscheidend vermogen en reputatie LEGO-merk

 
IEF 2307

Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995

Ministerie van Economische Zaken: Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995. Eindrapport. 

Dit rapport is uitgebracht aan de opdrachtgever, het Ministerie van Economische Zaken en mag alleen gebruikt worden in het kader waarvoor het rapport is opgesteld, de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995.

Fundament van deze eerdere lezingen en persberichten. Lees het volledige rapport hier.

Zie ook: Kamerstuk 30635, nr. 1, 2e Kamer. Octrooibeleid; Brief staatssecretaris met beleidsvisie + achtergrondinformatie Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB.

Beleidsvisie hier, achtergrondinfo hier.

IEF 2306

Eerst even voor jezelf lezen

- Voorzieningenrechter Rechtbank Alkmaar, 23 juni 2006,  LJN: AY1410. Makelaarsland B.V. tegen gedaagde.
 
“Executiegeschil n.a.v. dit vonnis: Het door Makelaarsland gevorderde bevel om de executie van het vonnis van 16 mei 2006 te staken wordt afgewezen. De aangepaste commercial valt binnen het bereik van het dictum van dat vonnis, omdat Makelaarsland onvoldoende afstand neemt van de oorspronkelijke commercial. Bovendien komt in de gewijzigde voice-over het beperkte karakter van de door Makelaarsland aangeboden diensten, in het licht van de gekozen formulering en gebruikte bewoording in die voice-over, onvoldoende duidelijk naar voren.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Amsterdam, 29 juni 2006, LJN: AY1081 H. Schiffmacher en Boomerang Nederland B.V. tegen Herb Industries B.V. & 10Feet B.V.
 
Vonnis in deze eerder besproken zaak. “Eiser heeft in 1996 een reproductie van een schilderij beschilderd. Op het oorspronkelijke werk, waarvan de auteur onbekend is, dat behoort tot het “publieke domein” en kan worden ingedeeld in de categorie “kitsch” is een schaars geklede Mexicaanse vrouw te zien. Eiser heeft de vrouw voorzien van tatoeages op armen, nek en rug, in een opvallende kleur blauw en heeft aldus een nieuw, oorspronkelijk werk gecreëerd, met onmiskenbaar zijn persoonlijke signatuur. Bovendien zijn de tatoeages te beschouwen als op zichzelf staande kunstwerken. Boomerang heeft met toestemming van eiser ansichtkaarten met zijn werk op de markt gebracht. Zowel op de ansicht als in het boek over 10 jaar Boomerang is duidelijk vermeld dat eiser de maker is. Eiser kwam in 2005 in de Kalverstraat een meisje tegen met een T-shirt aan waarop zijn werk te zien was. Eiser heeft daartoe nimmer toestemming verleend. Hij heeft via Artist Affairs getracht aan deze inbreuk een einde te maken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2304

Elk van de afzonderlijke waren

HvJ EG, Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston, 6 juli 2006, Zaak C-239/05, BVBA Management, Training en Consultancy tegen Benelux-Merkenbureau.

Verzoek van het Hof van Beroep te Brussel om een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van artikel 3 van de merkenrichtlijn (weigering registratie).

Het BMB weigerde het merk THE KITCHEN COMPANYin te schrijven omdat het louter beschrijvend was voor de soort, hoedanigheid, herkomst of bestemming van de in de klassen 11, 20, 21, 37 en 42 genoemde waren en diensten van, voor of met betrekking tot een bedrijf in keukens en het derhalve ieder onderscheidend vermogen miste.

De verwijzende rechter is van mening dat uit het arrest Postkantoor volgt dat de merkenautoriteit de inschrijvingsaanvraag moet onderzoeken met betrekking tot elk van de waren en diensten waarvoor om bescherming is verzocht, en dat zij voor elk daarvan tot een andere conclusie kan komen. Indien dit laatste het geval is, moeten de voorlopige en de definitieve beslissingen waarbij inschrijving wordt geweigerd, hiervan melding maken.

Hij verklaart eveneens dat de „relevante feiten en omstandigheden” kunnen veranderen tussen het tijdstip waarop de merkenautoriteit beslist, en het tijdstip waarop de rechterlijke instantie het beroep tegen die beslissing afdoet.

De verwijzende rechter is er niet van overtuigd is dat de eerdere beslissing van het Benelux-Gerechtshof in de zaak Benelux-Merkenbureau/Vlaamse Toeristenbond verenigbaar is met de rechtspraak van het Hof, en dat deze twijfel aan de basis ligt van de verwijzing.

V: Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van de merkenrichtlijn eist dat een merkenautoriteit haar conclusie voor elk van de waren en diensten waarvoor merkbescherming wordt gevraagd, afzonderlijk vermeldt in de beslissing(24) waarbij zij de inschrijving van een merk weigert op basis van een absolute weigeringsgrond.

A: Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, eist niet dat een merkenautoriteit die weigert een merk in te schrijven, in haar beslissing een afzonderlijke conclusie formuleert met betrekking tot elk van de individuele waren en diensten waarvoor om merkbescherming is verzocht. Het volstaat dat uit de beslissing blijkt waarom de inschrijving is geweigerd voor specifieke categorieën van waren en diensten.

V: Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van de merkenrichtlijn aldus moet worden gelezen dat een rechterlijke instantie die kennis dient te nemen van een beroep tegen de beslissing van een merkenautoriteit waarbij de inschrijving van een merk is geweigerd, alleen de feiten en omstandigheden in aanmerking mag nemen die voorhanden waren op het tijdstip waarop de merkenautoriteit haar beslissing heeft genomen, dan wel of het deze rechterlijke instantie volgens dit artikel is toegestaan, feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen die sinds deze beslissing zijn ontstaan. Met het eerste onderdeel van de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het verenigbaar is met artikel 3 van de merkenrichtlijn dat nationale voorschriften een rechterlijke instantie die kennis dient te nemen van de beslissing van een merkenautoriteit, verbieden wijzigingen van de relevante feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen.

A: Richtlijn 89/104 van de Raad laat het aan het nationale recht over om te bepalen of een rechterlijke instantie bij de toetsing van een beslissing van een merkenautoriteit houdende weigering van inschrijving van een merk, rekening mag houden met feiten en omstandigheden die niet bekend waren op het tijdstip waarop de merkenautoriteit haar beslissing heeft vastgesteld.

V: Met het tweede onderdeel van zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van de merkenrichtlijn eraan in de weg staat dat nationale voorschriften een rechterlijke instantie verbieden bij de toetsing van de beslissing van een merkenautoriteit uitspraak te doen over het onderscheidend vermogen van het merk voor elk van de waren en diensten afzonderlijk.

A: Richtlijn 89/104 van de Raad staat niet eraan in de weg dat nationale rechtsregels een rechterlijke instantie bij de toetsing van een dergelijke beslissing verbieden, ten eerste, rekening te houden met feiten en omstandigheden die niet bekend waren op het tijdstip waarop de merkenautoriteit haar beslissing heeft vastgesteld, en, ten tweede, uitspraak te doen over het onderscheidend vermogen van het merk voor elk van de waren en diensten afzonderlijk, mits deze regels de aanvrager daadwerkelijk de mogelijkheid bieden, in zijn aanvraag bij de merkenautoriteit subsidiair te verzoeken om gedeeltelijke inschrijving (te weten inschrijving voor slechts enkele van de waren en/of diensten die door de primaire aanvraag worden gedekt).”

Lees de conclusie hier. Lees het tussenarrest van het Hof van Beroep Brussel hier.

IEF 2303

Wel parallel (2)

Gerechtshof te Arnhem, 4 juli 2006, 2006/286. P. Struijk, h.o.d.n. Verhuurbedrijf Struijk en Handelsonderneming & Import Struijk tegen Deere and Company. (Met dank aan Hidde Koenraad, Steinhauser Hoogenraad).

Het hof bekrachtigt dit vonnis van de Rechtbank Arnhem. 

Merkhouder Deere & Company faciliteert de website www.machinefinder.com, een Internetportaal voor dealers van Deere-producten waarmee de facto wereldwijd tweedehands machines worden aangeboden. De website bevat geen mededelingen over de uitoefening van merkrechten. Het faciliteren van een dergelijk portaal kan niet worden beschouwd als impliciete toestemming voor parallelimport van buiten de EU. Het Hof weegt mee dat de merkhouder geen betrokkenheid heeft bij de totstandkoming van transacties tussen dealers en afnemers.

’Van belang is dat Deere niet zelf de aanbieder is van de op de site aangeboden machines en dat Deere ook geen directe invloed heeft op hetgeen door de dealers op de site wordt aangeboden Voorts is Deere niet betrokken bij de eventuele totstandkoming van een koopovereenkomst tussen een  aanbieder en een bezoeker van de site. Aldus biedt Deere zijn dealers met de site niet meer dan een medium om hun aanbod aan een — wereldwijd — publiek kenbaar te maken. Het ter beschikking stellen van dit medium is niet als een positief uitgedrukte toestemming te kwalificeren.

(…) Anders dan Struijk meent bieden de omstandigheden dat het aanbod geen regionale beperkingen kent en dat op de site geen merkenrechtelijke beperkingen zijn vermeld, evenmin ondersteuning voor het oordeel dat Deere Struijk wel degelijk (impliciet) toestemming heeft gegeven de machines voor het eerst in de EER in de handel te brengen.

(…) Uit een dergelijke passieve opstelling van Deere volgt ten aanzien van de merkenrechtelijke implicaties van eventuele tussen aanbieders en bezoekers van de site tot stand gekomen overeenkomsten, niet dat sprake is van een positief uitgedrukte toestemming voor de invoer in de EER van alle door Struijk met behulp van de site gekochte machines. Uit het voorgaande en het daaromtrent nog door Struijk aangevoerde, vloeit tevens voort dat er geen sprake is van het door Struijk gestelde misbruik van merkenrecht door Deere.’

Lees het vonnis hier.

IEF 2302

De reputatie van de Wuppie (2)

In aansluiting op dit eerdere bericht meldt Novum dat : “Entertainers Ome Henk en Johan Vlemmix mogelijk een front vormen tegen het Naardense bedrijf Interall Group, dat de wuppie in Nederland introduceerde.

Dinsdag verbood de rechtbank (wie het vonnis heeft mag het mailen)  de 56-jarige Henk Stubbe nog langer over de pluizige knuffels te zingen wegens schending van het merkenrecht. Vlemmix staat vrijdag vanwege een vergelijkbare zaak voor de rechter.

Als Vlemmix de zaak wint, heeft zijn morsige collega een argument om in hoger beroep te gaan. Verliest Vlemmix, dan wil hij een gezamenlijk front vormen. Vlemmix  staat open voor samenwerking 'als het liedje van Ome Henk positief is.'"

Lees hier meer (Tiscali Shownieuws)

IEF 2301

Functioneel parket

Het ANP bericht dat “Justitie woensdag twee mensen heeft opgepakt op verdenking van het op grote schaal uitwisselen van illegale muziek, films en software op internet. Dat maakte het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie woensdag bekend. De mensen beheerden de sites www.liquidtorrent.org, www.liquidtracker.org en www.phoenixtorrent.org.

(…) De verdachten worden beschuldigd van beroepsmatige overtreding van de auteurswet en deelname aan een criminele organisatie.”

Lees hier meer (Trouw).

IEF 2300

Auteurswet Suriname

Het Dagblad Suriname bericht dat “Mediadirecteuren wachtende zijn op het gesprek dat zij met de minister van Justitie en Politie, Chandrikapersad Santokhi, hebben aangevraagd ten aanzien van de Auteursrechten in Suriname.

Dit gaf Werner Duttenhofer, directeur van Radio 10 aan DBS te kennen. Duttenhofer zei dat de mediadirecteuren geen tegenstanders zijn van de aangepaste Auteurswet, maar dat zij het nog niet eens zijn met de uitvoering daarvan. ‘We willen precies weten hoe dat ding gaat werken en hebben vragen.’

Lees hier meer.

 

IEF 2299

Geen voorstander van wetgeving

Nieuws van het NUV over het auteurscontractenrecht: “De adviescommissie Auteursrecht van het ministerie van Justitie heeft recentelijk haar advies uitgebracht over de aanbevelingen van het Instituut voor Informatierecht om te komen tot wettelijke versterking van de contractuele positie van de auteur.

De inhoud van het advies is nog niet bekendgemaakt. Het ministerie van Justitie bereidt momenteel een kabinetsstandpunt voor, in overleg met de voor het auteursrecht medeverantwoordelijke ministeries van OCW en Economische Zaken, dat gelijk met het advies aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Daarna zal Justitie een consultatieronde over het voorgenomen beleid organiseren.

Zoals bekend is het NUV geen voorstander van wetgeving, omdat de normering van de relatie tussen uitgever en auteur beter aan zelfregulering kan worden overgelaten. In de uitgeverijbranche zijn inmiddels vele initiatieven tot model- en voorbeeldregelingen tot stand gekomen.

Naast de bestaande literaire modelcontracten onderzoeken algemene uitgevers de mogelijkheid en wenselijkheid van voorbeeldcontracten voor non-fictie en kinderboeken. De GEU werkt aan een voorbeeldcontract voor educatieve uitgaven en de UVW werkt aan voorbeeldbepalingen voor contracten met auteurs van wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen. De Groep Publiekstijdschriften heeft bij de journalistenorganisaties NVJ en FLA een voorstel ingediend om tot een voorbeeldcontract voor freelance journalisten van publiekstijdschriften te komen. Voor dagbladjournalisten bestaat er al een dergelijk model. Het groot aantal verschillende modellen toont al aan dat de diversiteit te groot is om in algemene regelgeving te vatten. Het NUV vreest met name dat een wetgevingsinitiatief deze goede ontwikkelingen zal verstoren. Voorlopig is het nog even wachten op de plannen van de overheid.”

Lees het bericht ook hier

IEF 2298

Met equidistante tussenafstand

Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 juli 2006, HA ZA 04-2078. Adidas Salomon AG tegen Nike Europe Holding B.V (Met dank aan Alfred Meijboom, Kennedy Van der Laan). 


Over de scheidslijn tussen strepen. In Amsterdam maakte Scapa begin juni met haar twee strepen wel inbreuk op Adidas’ 3-strepenmerk (eerder bericht en vonnis hier), begin juli oordeelt de Rechtbank Den Haag dat de twee strepen van Nike als louter versiering moeten worden aangemerkt.

Adidas vordert, samengevat, op grond van haar 3-strepenmerk een veroordeling van Nike tot staking van ieder gebruik van het door Nike gebruikte 2-strepen motief (zie vonnis voor afbeeldingen).

Nike brengt in de Benelux onder meer een short en een trainingsbroek op de markt, die aan de zijkant zijn voorzien van een tweetal, parallel en over de lengte van de pijp lopende witte strepen, waarbij de dikte van de strepen zowel aan elkaar gelijk zijn, als aan de tussenliggende baan in de kleur van de broek. Voorts staat daarop de swoosh afgebeeld en is de trainingsbroek bovendien voorzien van het teken just do it  uitgevoerd in rode letters.

De rechtbank is van oordeel dat van onvoldoende overeenstemming sprake is, waarbij de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaat dat het 3-strepenmerk van Adidas, zoals door haar gesteld, een bekend merk is (ook in de zin van artikel 1 3A lid 1 onder c BMW).

Door Nike is genoegzaam aangetoond dat het gebruik als versiering van het 2-strepenmotief als hiervoor omschreven bij sportkleding sinds vele jaren gemeengoed is. Het 2-strepenmotief wordt in ieder geval reeds sedert rond 1900 op sportkleding ter decoratie aangebracht. Dit is voorts niet voldoende gemotiveerd door Adidas weersproken. Dat betekent echter niet, dat het gebruik door derden als Nike van het 2-strepenmotief op de van oudsher bekende decoratieve wijze, die gebruikelijk is geworden voor sportkleding, ook als dat net als in Adidas’ 3-strepemnerk geschiedt met equidistante tussenafstand en langs de gehele zijkant van broek of mouw — nu opeens, vanwege dat gebruik als merk door Adidas, moet worden opgevat als gebruik van zo’n 2-strepen motief als merk in plaats van als versiering.

Naar het oordeel van de rechtbank wordt dat evenmin anders indien moet worden aangenomen dat het 3-strepenmerk van Adidas een bekend merk is in meerbedoelde zin. Dat zou alleen anders zijn, indien Adidas zou hebben bewezen dat het in aanmerking komende publiek een 2-strepenteken als hiervoor bedoeld wel degelijk als merk zou opvatten.

(…) niet is bewezen dat het publiek inmiddels een 2- strepenmotief in meerbedoelde zin als merkgebruik is gaan opvatten in plaats van als de van oudsher gebruikelijke versiering, Een dergelijke versiering was toegestaan en blijft toegestaan bij gebreke van een deugdelijk bewezen andere perceptie van het relevante publiek. Nu van merkgebruik geen sprake is, is er geen verwarringsgevaar in de zin van art. l3A lid 1 sub b BMW.

In dit kader stelt de rechtbank voorop dat het reeds lang bestaande en bestendige gebruik van het 2-strepenmotief op sportkleding ter decoratie als omstandigheid mee dient te wegen bij de beoordeling of van inbreuk sprake is. Er bestaat immers aldus een algemeen belang tot vrijhouding van het gebruik van dergelijke decoratieve elementen. Anders dan Adidas heeft aangevoerd, is dat een afweging die niet alleen bij de geschiktheid tot inschrijving van een merk een rol moet spelen, maar ook bij de inbreukvraag.

Het zou juist strijdig zijn met het systeem zoals door het Hof van Justitie EG is ontwikkeld in onder meer de zaken Chiemsee, Linde en Libertel,  het algemeen belang tot vrijhouding van bepaalde tekens bij de inbreukvraag zonder gewicht te laten. Een merkhouder zou dan immers door een “oprekken” van de bescherming van zijn merk een verbod kunnen krijgen op het gebruik van een teken dat evenwel niet op zichzelf als merk zou kunnen worden ingeschreven omdat het algemeen belang zich daartegen verzet. Zo zou het belang dat er bestaat om geen merk voor bepaalde tekens te verlenen  langs andere weg alsnog tot dat ongewenste resultaat leiden.

Zoals Nike voorts met juistheid heeft aangevoerd, is in feite het aanvankelijk eveneens decoratieve 3-strepenmotief door het stelselmatige, grootschalige gebruik door Adidas als het ware uit de decoratieve sfeer gelicht en heeft het een herkomstaanduidingsfunctie gekregen zodat het daarmee een merk is geworden. Dat betekent echter nog niet dat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument (volgens Lloyd/Loints) bij het zien van het 2-strepenmotief aan Adidas zal denken, laat staan klakkeloos zal aannemen dat het betreffende kledingstuk van Adidas afkomstig zal zijn.

De twee strepen zijn immers zeer goed te onderscheiden van drie strepen. Voorts mag van die consument, die niet alleen gemiddeld geïnformeerd (en aldus bekend is met het feit dat dergelijke strepen eveneens decoratief worden gebruikt) maar ook gemiddeld omzichtig en oplettend is, worden verwacht dat hij zich niet uitsluitend zal laten leiden door de twee strepen. Hij zal zich er derhalve van trachten te vergewissen of het kledingstuk inderdaad van Adidas afkomstig is, indien hij überhaupt aan dat bedrijf al dacht.

Door verder juist de veronderstelde bekendheid van het 3-strepenmerk zal die consument temeer argwaan koesteren omtrent de vraag of Adidas wel bij de herkomst betrokken is, als thans in plaats van drie twee strepen worden toegepast. Zodra deze consument vervolgens nagaat of zijn — wat niet krachtiger kan worden omschreven als vage idee of vermoeden dat het een Adidaskledingstuk zou kunnen zijn juist is, zal hij echter onmiddellijk stuiten op de zeer bekende, op de kleding tevens voorkomende, Nike swoosh.

Aldus valt uit te sluiten dat er een concreet gevaar voor verwarring bestaat bij een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument, zelfs indien die consument bij het zien van het 2-strepenmotief aan Adidas zou denken. Uit de veelheid van deskundigenonderzoeken als door partijen overgelegd valt, als gezegd, evenmin een dergelijk verwarringsgevaar af te leiden.

Uitgaande als gezegd van voldoende bekendheid van het 3-strepenmerk, acht de rechtbank evenmin inbreuk aanwezig volgens art. 13A lid 1 onder c BMW. Naar het oordeel van de rechtbank moet Nike geacht worden een geldige reden te hebben voor haar immers decoratieve gebruik van het 2-strepenmotief.

Lees het vonnis hier.

IEF 2297

De persoon van de gemachtigde

Kamerstukken. Bijlage bij 30300 XIII, nr. 92, 2e Kamer. Rapport Berenschot: Kosten van octrooigemachtigden

“De persoon van de gemachtigde blijkt voor de meeste aanvrageis belangrijker te zijn dan het kantoor waar deze werkt. Met name de specialiteit en de specifieke kennis van de gemachtigde spelen een belangrijke rol in liet keuzeproces. Om die reden blijven veel aanvragers hun gemachtigde trouw. Zo gaat de kennis, opgedaan bij eerdere aanvragen, niet verloren of erger: naar een concurrent. Bij gebrek aan eigen ervaring spelen ervaringen van anderen een belangrijke rol.

De aanvragers zijn het erover eens dat er een database zou moeten komen waarin de exacte specialisaties (dus meer dan ‘chemie’ of ‘werktuigbouw) van de gemachtigden staan. Overigens is op www.uitvinders.nl voor een beperkt aantal gemachtigden al een begin voor een dergelijke database gemaakt."

Lees het rapport hier.