Een schoen ter griffie gedeponeerd
Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 11 januari 2007, Rolnummer: 02/785. Viking Fottoy A.S. & Hevea tegen Schaatsenfabriek Viking B.V. (met dank aan Susan Kaak, Ventoux).
Schaatsen zijn geen schoenen en laarzen. 2e tussenarrest over Viking merkgebruik. 2e bewijsopdracht voor normaal gebruik merk voor schoenen. Rechtsverwerking wegens gedogen. Aanhouding in afwachting van BenGH-oordeel over winstafdracht.
Schaatsfabriek Viking is houdster van het in 1971 gedeponeerde Benelux-woordmerk VIKING voor schaatsen (klasse 28). In 1985 en 1989 heeft de schaatsenfabriek een Benelux-woordmerk VIKING en twee Benelux-beeldmerken VIKING voor schaatsen en met schaatsen gerelateerde waren gedeponeerd. Deze merken zijn vervallen verklaard voor niet met schaatsen gerelateerde waren (onder meer sportschoenen).
Het Noorse Hevea heeft op in 1983 een Benelux-beeldmerk VIKING, aangeduid als het Noorse 83 merk, gedeponeerd voor klasse 9 en 25 (onder meer schoenen).
Viking heeft heeft onder meer vervallenverklaring gevorderd van dit Noorse merk op grond van non usus. De rechtbank heeft dat in eerste instantie toegewezen, maar in het 1e tussenvonnis heeft het hof geoordeeld dat het merk ren onrechte vervallen is verklaard voor laarzen. Dit tussenarrest spitst zich toe op het (eventuele) gebruik voor schoenen.
Het beroep op “Heilung” door Hevea c.s. met betrekking tot (outdoor)schoenen, wordt door het Hof verworpen, omdat volgens het Hof het daartoe overgelegde bewijsmateriaal onvoldoende is om te concluderen dat het merk is gebruikt voor (sport)schoenen. (De zin “Hevea c.s. hebben een schoen ter griffie gedeponeerd.” verdient het om geciteerd te worden).
Het hof overweegt, met verwijzing naar HR Sidoste/Bonnie Doon, dat er wel sprake is van merkhandhavend normaal gebruik van een ander Noors merk (het Noorse 98 merk) voor schoenen, maar dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit valt af te leiden dat er schoenen zijn verkocht onder het Noorse 83 merk. Hevea c.s. wordt, na de eerdere bewijsopdracht met betrekking tot het Noorse 83 merk voor schoenen, nu nogmaals toegelaten te bewijzen dat het Noorse 83 merk ook voor (andere) schoenen is gebruikt. De vraag of het Noorse 83 merk nietig is, heeft het Hof al in het eerste tussenarrest behandeld en ontkennend beantwoord.
Met betrekking tot de inbreukvraag overweegt het Hof dat eerst dient vast te staan waarvoor Hevea c.s. hun merken in de Benelux hebben gebruikt. Het Hof gaat ervan uit dat, hoewel niet vaststaat dat het Noorse 83 merk is gebruikt, Hevea c.s. wel een van hun Vikingmerken, althans het woord Viking in de Benelux hebben gebruikt voor zowel laarzen als schoenen. Bovendien zijn er schoenen onder het Noorse 98 merk verkocht.
Hevea c.s. heeft aangegeven dat zij haar plannen om de merken/aanduidingen Viking in de Benelux te gaan gebruiken voor kleding en hoofddeksels niet heeft doorgezet. De schaatsenfabriek heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist. De stelling dat er sprake is van een dreiging van gebruik kan het Hof, zonder nadere toelichting, niet volgen. Aangezien het Hof reeds in een tussenarrest heeft overwogen dat er geen sprake is van soortgelijkheid tussen schaatsen en schoenen, is er geen inbreuk op grond van sub b. Over de sub c grond heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de bekendheid van de VIKING-merken.
Het beroep van Hevea c.s. op rechtsverwerking wegens gedogen van het gebruik van het Noorse 83 merk (in ieder geval voor laarzen) slaagt, hetgeen het Hof baseert op de omstandigheden van het geval, waaronder een sommatiebrief uit 1991 van de gemachtigde van de schaatsenfabriek.
Het hof stelt de schaatsenfabriek nog in de gelegenheid zich uit te laten over de stelling van Hevea c.s. dat er sprake is van misbruik van recht door zich te verzetten tegen het gebruik van het woord Viking. Voor wat betreft het overige (waaronder de nevenvorderingen), wordt de beslissing van het Hof aangehouden.
Met betrekking tot d gevorderde winstafdracht stelt het hof dat zij daar zo nodig in een later stadium op zal ingaan. “Nu de Hoge Raad onlangs in zijn arrest van 27 oktober 2006 vragen heeft gesteld aan het Benelux-Gerechtshof over “gebruik te kwader trouw”{ als bedoeld in artikel 13A lid 5 BMW (winstafdracht), zal het hof zijn eventuele beslissing op dat punt in ieder geval aanhouden tot dat daarover door het Benelux-Gerechtshof zal zijn beslist.”
Lees het arrest hier.
Aanpassing BVIE
De aan de richtlijn handhaving ((2004/48/CE) aangepaste tekst van het BVIE treedt op 1 februari in werking. De drie Benelux landen hebben de beslissing van het Comité van Ministers (d.d. 1/12/2006) gepubliceerd.
Lees hier iets meer (BBIE)
De Negende
De negende editie van de Classificatie van Nice, gepubliceerd in juni 2006, is per 1 januari 2007 werking getreden. Wijzigingen betreffen de klassen 9, 21, 29, 42 en 45:
Klasse 9: “Verdeling'' tussen ''apparaten en instrumenten voor geleiding'' en ''de omzetting'' is vervangen door ''de distributie''. ''Het regelen en het sturen van elektrische stroom'' is vervangen door ''het regelen en beheersen van elektriciteit''.
Klasse 21: Verwijderd: ''(Niet van edele metalen, noch verguld of verzilverd)'' achter ''Gerei en vaatwerk voor de huishouding of de keuken''.
Klasse 29: Toegevoegd: ''Bevroren'', tussen ''geconserveerde'' en ''gedroogde''.
Klasse 42: 'Juridische diensten'' is verplaatst naar Klasse 45.
Klasse 45: ''Juridische diensten'' is toegevoegd. Volgorde overige diensten is gewijzigd
Bekijk de nieuwe classificatie hier.
Tweederde
Adformatie bericht dat “Tweederde van de reclames en prospectussen van kredietverstrekkers voldoet niet aan de nieuwe verscherpte regelgeving. Dat blijkt uit een steekproef van de AFM (Autoriteit Financiële Markten). (…) SP-Kamerlid Ewout Irrgang wil nu dat de wens van de Tweede Kamer om tv-reclames voor persoonlijke leningen te verbieden, wordt uitgevoerd. (…) Zalm wil nu eerst een 'brede evaluatie' afwachten en stelt dat Europese verdragen en de vrijheid van meningsuiting zich mogelijk tegen een verbod verzetten.
Lees hier meer.
Rozenstraat (2)
Kort commentaar Albert Ploeger (Houthoff Buruma) bij Rechtbank Amsterdam, KGZA 06-2115, J. Dijkman Architectenbureau B.V. tegen G.P.M. van Tiggelen.
In de Rozenstraat-uitspraak (eerder bericht en vonnis hier) wordt de aan Richtlijn 2004/48/EG conforme kostenveroordeling door de rechter toegepast. Al eerder wees ik er - naar aanleiding van een zaak over het zogeheten portretrecht (lees dat commentaar hier) - op, dat de Richtlijn slechts toepassing vindt bij de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht.
De Rozenstraat-zaak betreft een vordering gebaseerd op artikel 25 Aw: de zogeheten persoonlijkheidsrechten. In dit geval het recht van een architect om zich te verzetten tegen de verminking van zijn ontwerp van een woonhuis. Hoewel eiser wel stelt dat inbreuk op zijn auteursrechten is gemaakt, speelt dit bij de beoordeling geen rol (en lijkt daarvan ook geen sprake te zijn: gedaagde had de toestemming overgedragen gekregen om het ontwerp van de architect te realiseren).
Vormen de persoonlijkheidsrechten een intellectueel eigendomsrecht? Het is in ieder geval geen auteursrecht. De aanhef van artikel 25 lid 1 Aw luidt immers: "De maker van een werk heeft, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, de volgende rechten: …" Artikel 25 Aw kent een recht toe om zich te verzetten tegen bepaalde handelingen. Dit 'zich verzetten' is te onderscheiden van het optreden tegen een inbreuk op auteursrecht. Ook hier laat de vraag zich stellen of de reikwijdte van de Richtlijn (de handhaving van IE-rechten) een beroep op deze bijzondere rechten (de persoonlijkheidsrechten) omvat.
Anders gezegd: het is de vraag of artikel 237 terecht richtlijnconform is geïnterpreteerd. De in de verklaring van de Commissie (2005/295/EG) gegeven opsomming van intellectuele eigendomsrechten die onder de Richtlijn vallen noemt de persoonlijkheidsrechten in ieder geval niet, maar daar kan weer tegenin gebracht worden dat deze opsomming niet limitatief bedoeld is (door over "ten minste" te spreken).
De persoonlijkheidsrechten liggen dichter tegen het auteursrecht aan dan het portretrecht (dat in wezen tégen de auteursrechthebbende wordt ingeroepen), zodat er veel voor te zeggen is dat het beroep dat de architect op zijn persoonlijkheidsrechten doet onder de reikwijdte van de Handhavingsrichtlijn valt. Hier was de architect ook auteursrechthebbende. Zou echter de uitkomst anders moeten zijn indien de architect niet tevens de auteursrechthebbende is? Bijvoorbeeld, de situatie waarin de maker zijn of haar persoonlijkheidsrecht inroept tegen de auteursrechthebbende? Denk bijvoorbeeld aan een schrijver die zijn auteursrecht aan de uitgever heeft overgedragen, en zijn naam (als auteur) van de kaft ziet verdwijnen. Ligt een richtlijnconforme kostenveroordeling dan minder voor de hand? Kan een dergelijk onderscheid (de maker is wel/geen autersrechthebbende meer) in dit kader wel gemaakt worden? Wie het weet, mag het zeggen
AP
Reacties zijn welkom.
Woon- En Eethuis Voor Allen
Gerechtshof Leeuwarden, 10 januari 2007, rolnummer 050036, Stichting De Weeva-Mensa tegen Zuiderdiep Exploitatie B.V. (met dank aan P. Koerts, Trip).
Hoger beroep kort geding over de handelsnaam ‘Weeva’. Deposant bestond niet, merkdepot ongeldig. ‘Voorheen’ is niet altijd ‘thans niet meer’.
Zuiderdiep exploiteert een hotel in Groningen, tot enige jaren geleden onder de naam Hotel WEEVA (dat naar Gronings taalgebruik kennelijk staat voor Woon- En Eethuis Voor Allen). In 2002 heeft Zuiderdiep de naam gewijzigd in Martini Hotel.
De Stichtingen exploiteren een restaurant in dezelfde stad onder de naam Weeva-Mensa. Op verzoek van Zuiderdiep heeft de Voorzieningenrechter in eerste aanleg de Stichtingen een door dwangsommen ondersteund verbod opgelegd tot gebruik van de handelsnaam ‘Weeva” dan wel van een daarop gelijkende handelsnaam. Tegen deze uitspraak hebben de Stichtingen hoger beroep ingesteld.
Het Hof begint met vast te stellen dat – gelet op de door partijen in het geding gebrachte stukken – Stichting Kremer Beheer op 21 november 2001 is ontbonden en dat op die datum geen bekende baten meer aanwezig waren. Het op 10 september 2004 op naam van deze stichting gedeponeerde Benelux woordmerk WEEVA kan dan ook niet worden beschouwd als een geldig merkrecht, omdat op die datum de stichting niet bestond. Van een situatie als bedoeld in artikel 2:19 of 2:23c BW is volgens het Hof geen sprake. Ook de stelling van de Stichtingen dat de “vertegenwoordiger van de niet-bestaande stichting” genaamd Kees Kremer zichzelf heeft verbonden en daarmee rechthebbende op de merknaam WEEVA is geworden, ontbeert volgens het Hof elke feitelijke en juridische grondslag.
Zowel de dóór als de tégen Stichting Kremer Beheer ingestelde vorderingen (met inbegrip van een tegen het woordmerk WEEVA gerichte vordering) worden getroffen door een niet-ontvankelijkheid. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de Voorzieningenrechter voor zover daarin aan Stichting De Weeva-Mensa een verbod is neergelegd tot het gebruik van de handelsnaam Weeva of een daarop gelijkende naam.
Volgens het Hof is sprake van zowel qua aard niet-substantieel van elkaar verschillende horecaondernemingen als van een gelijksoortig relevant publiek. Het Hof overweegt tevens dat te gelden heeft dat Zuiderdiep nog steeds de handelsnaam Weeva gebruikt. Dit blijkt o.a. uit de website van het Martini Hotel [met daarop de vermelding “Martini Hotel, voorheen Hotel Weeva”] en de wijze waarop men naar die site wordt doorgelinkt [via het domein weeva.nl; IEF], door een vermelding in het handelsregister en een vermelding op het gebouw waarin het Zuiderdiep haar onderneming drijft. Het Hof meent dat, ook indien al uit het voorvoegsel “voorheen” zou moeten worden afgeleid dat Zuiderdiep daarmee te kennen zou geven in de toekomst geen gebruik (meer) te willen maken van de handelsnaam Weeva, daaruit nog niet geconcludeerd kan worden dat Zuiderdiep tháns die handelsnaam niet (meer) gebruikt.
Lees het arrest hier.
In doeken gewikkeld
Gerechtshof Te Arnhem, 9 januari 2007, rolnumrner 2006/273 KG. Lodger B.V. tegen ID Plus N.V. (met dank aan Daniëlle van der Kolk van Houthoff Buruma).
Geen auteursrecht, modelrecht of slaafse nabootsing in vergelijk babywrappers.
Lodger en ID Plus zijn beide actief op de markt van baby artikelen, waaronder dekentjes van fleece stof waarin baby's kunnen worden gewikkeld. Deze wikkeldoeken worden door partijen aangeduid met het Engelse woord "wrapper". Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank van 23 december 2005 dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk of slaafse navolging.
Voor de rechtbank bepleitte Lodger dat tevens sprake was van modelrechtinbreuk. De rechtbank oordeelde dat bij vergelijking van de totaalindrukken in onvoldoende mate is gebleken dat het dekentje van ID hetzelfde uiterlijk vertoont als de wrapper van Lodger dan wel bij de geinformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Omdat Lodger de grondslag betreffende de modelrecht inbreuk heeft ingetrokken, oordeelt het hof alleen over de auteursrechtelijke en slaafse navolgings vordering.
In dit kader oordeelt het hof dat de verschillen tussen beide wrappers wezenlijk meer in het oog vallen dan de overeenkomsten. Indien de wrappers in een schap in een winkel liggen waarbij alleen de rand te zien is, lijken ze nog wel op elkaar, maar zodra ze uitgevouwen worden zijn de wezenlijke verschillen al bij eerste beschouwing duidelijk zichtbaar.
Lees het arrest hier.
Niet normaal
BBIE, Beslissing inzake oppositie, 8 december 2006, Nº 2000074. Opposant: deSter Holding BV tegen Verweerder: Helios MPPd BV.
Tweede oppositie zaak van 2006. DeSter opponeerde op grond van een beeldmerk uit 1998 tegen het het woord-beeldmerk van Helios. Het BBIE wees de oppositie af wegens niet normaal gebruik van het merk door deSter.
"28. Het Bureau stelt met andere woorden vast dat opposant aangeeft het teken momenteel niet meer te gebruiken. Aangezien hij echter evenmin aangeeft dat het teken wel in de relevante periode van vijf jaar gebruikt werd en hij hier geen gebruiksbewijzen van voorlegt kan het Bureau niet anders dan besluiten dat er geen bewijzen voorgelegd werden dat het teken gebruikt werd in de relevante periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van publicatie van het merk van verweerder."
Lees de beslissing hier.
Aller tijden(2)
Voor wie al naar Den Haag is afgereisd, komt het waarschijnlijk te laat, maar de zaak Dennis Bergkamp tegen DFW die voor 2 uur vandaag bij de rechtbank Den Haag gepland stond, schijnt de te zijn ingetrokken.
Bergkamp maakte bezwaar tegen het gebruik van een foto met zijn afbeelding op de hoes van de dvd. Vrijdag dient een kort geding bij de Rechtbank Den Haag.
Eerder bericht hier.
Niet juist omgezet
HvJ EG, 11 januari 2007, zaak C-175/05. Europese Commissie tegen Ierland.
Bij de omzetting van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom in 1994, heeft de Ierse wetgever bepaald dat alle "public lending institutions" zijn uitgezonderd van het betalen van een vergoedingsverplichting.
Het HvJ gaat mee met de stelling van de Europese Commissie dat deze uitzondering niet voldoet aan de artikelen 1 en 5 van de Richtlijn. Redengevend zijn de doelstelling van de Richtlijn en het feit dat artikel 5 lid 3 het heeft over "certain categories of establishments".
Evenals in de zaak tegen Spanje (eerder bericht hier) werd de aangevoerde rechtvaardigingsgrond, de bevordering van culturele activiteiten als doelstelling van de richtlijn, door het HvJ afgewezen.
Lees het arrest hier.