Renz verbiedt Renz
Handelsnaamrecht. Geschil over gebruik van de naam van een circus tussen Nederlands Nationaal Circus Herman Renz b.v. en Circus Renz Internationaal of circus Franz Renz. Beide partijen claimen het oudste recht.
Beide partijen stellen het oudste recht op de naam Renz te hebben en zich derhalve te mogen presenteren als Renz, danwel Circus Renz. Om hun gelijk aan te tonen gaan zij ver terug in de tijd. Voor zo'n diepgaand onderzoek is in kort geding geen plaats. Vooralsnog staat door de inschrijving uit 1973 van eiseres in het handelsregister voldoende vast dat zij recht heeft op het voeren van haar naam. De eerste inschrijving van gedaagde dateert van dit jaar. Gedaagde wordt verboden aanduiding Circus Renz International en/of Circus Franz Renz te gebruiken op straffe van €500 per dag(deel) met een maximum van €15.000.
4.5. De aard van de ondernemingen van partijen is gelijk, te weten een circus. Eiseres en gedaagde opereren soms gelijktijdig in Nederland. Er ontstaat gevaar voor verwarring als de naam van het circus gelijk of sterk gelijkend is. Uit wat eiseres ter zitting heeft meegedeeld over de verwarring die is ontstaan toen gedaagde in Beverwijk een voorstelling gaf, blijkt dat dit gevaar er ook daadwerkelijk is.
4.6. De vordering van eiseres is erop gericht aan het woord “Renz” een toevoeging te verbinden waardoor er onderscheid ontstaat. Gedaagde zou het woord “international” moeten toevoegen. Gelet op wat hierboven is overwogen heeft zij het recht dit te vorderen.
Gedaagden hebben gesteld dat zij het woord “international” al aan het woord “Renz” toevoegen. Zij hebben daarmee te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen deze toevoeging. Uit de ter zitting getoonde foto’s blijkt dat niet alle wagens met de aanduiding “Renz” ook de toevoeging “international” hebben. Dit is ook door gedaagden erkend. Eiseres heeft dus belang bij haar vorderingen.
De vordering van eiseres houdt rekening met de wederzijdse belangen en de achtergronden van de circussen en de wijziging kan, gelet op de omstandigheden, in redelijkheid van gedaagde gevergd worden.
Dictum: De voorzieningenrechter
verbiedt gedaagde om zich op alle aanduidingen op auto’s, wagens, circustent, affiches etc. anders te presenteren dan als Circus Renz International (voluit geschreven) en/of als Circus Franz Renz (voluit geschreven), zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde met de naleving van dit verbod in gebreke blijft tot een maximum van € 15.000,-- is bereikt;
Niet duidelijk welke rechten zijn geschonden
RCC 1 december 2011, dossiernr. 2011/00906 (Ere Divisie Live "ik heb het")
Slogan. Titel van een schilderij. Auteursrecht. Het betreft het gebruik van de woorden “Ik heb het” door Eredivisie Live, die te zien zijn op billboards in voetbalstadions en tijdens uitzendingen van NOS Studio Sport en die gezegd worden door bekende voetballers in het filmpje “The making of…Ik heb het!” op You Tube.
Eredivisie Live maakt zonder toestemming en vergoeding gebruik van de slogan “Ik heb het”, welke woorden al jaren op klagers website www.pauluskunstje.nl staan en de naam vormen van een door klager gemaakt schilderij. De voorzitter heeft de klacht niet in behandeling genomen, omdat niet duidelijk is welke rechten zijn geschonden. "Ik heb het" heeft geen eigen en oorspronkelijk karakter en is sinds jaar en dag een normale zin binnen het Nederlandse taalgebruik en niet door de klager bedacht. De Reclame Code Commissie bevestigt de "niet-inbehandeling-neming".
Van een merkenrecht is niet gesteld of gebleken, terwijl tevens niet op voorhand kan worden aangenomen dat klager zich op auteursrechtelijke of andere bescherming kan beroepen. Het enkele feit dat de gewraakte woorden blijkbaar op een website van klager staan is onvoldoende om aan te nemen dat klager bepaalde rechten met betrekking tot die woorden kan doen gelden, nog daargelaten dat het gebruik van die woorden door anderen niet zonder meer tot het oordeel kan leiden dat is gehandeld in strijd met de Nederlandse Reclame Code (NRC).
Het bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter
Klager handhaaft zijn klacht dat zonder zijn toestemming de titel van een door hem gemaakt schilderij wordt gebruikt voor reclamedoeleinden.
Het verweer wordt als volgt samengevat.
Een geschil over een (vermeende) inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, waarop de onderhavige klacht lijkt te zien, hoort niet thuis bij de Commissie. Klager heeft bovendien verzuimd duidelijk te maken welk intellectueel eigendomsrecht door adverteerder geschonden zou zijn. De zin “Ik heb het” kan niet worden gekwalificeerd als een auteursrechtelijk werk, nu deze geen eigen, oorspronkelijk karakter heeft en geen persoonlijk stempel van de maker draagt. De zin is sinds jaar en dag een normale zin binnen het Nederlandse taalgebruik en is niet door klager bedacht.
Het oordeel van de Commissie
Klager heeft ook in zijn bezwaar tegen de beslissing van de voorzitter niet duidelijk gemaakt welke rechten van klager zouden zijn geschonden door het gebruik van de woorden “Ik heb het” en op welke wijze het gebruik van deze woorden door adverteerder in strijd met de NRC moet worden geacht. De klacht wordt daarom afgewezen.
De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
Als onderdeel van een breder, legitiem business model
Eiser is een business software onderneming en is houder van o.a. gemeenschapsmerk QLIK. Verweerster maakt en optimaliseert informatie en databanken met bedrijfsgegevens op internet voor consumenten en is Beneluxbeeldmerkhouder QLIK.NL.
De geschillenbeslechter merkt de domeinnaam aan als identiek aan het merk van de eiser. Het non-usus verweer van verweerster behandelt hij niet. Het merk is als Beneluxmerk geregistreerd, wordt als Nederlandse handelsnaam gebruikt op een wijze die identiek is aan de domeinnaam en het merk wordt onafgebroken gebruikt sinds 2000. Er kan geen sprake zijn van verwarring of misbruik omdat er marginaal informatie of producten van concurrenten van eiser worden aangeboden in een business-to-consumer markt, als onderdeel van een breder, legitiem business model. Er is wel degelijk een legitiem belang te vinden in het voordeel van verweerster. Ten overvloede volgt een uitgebreide behandeling van onderdeel C "Registered or Used in Bad Faith". Geen overdracht bevolen.
As stated by Respondent, and undisputed by Complainant, Respondent has registered a Benelux trademark and Dutch trade name identical to the Domain Name and has used the Domain Name without interruption since 2000.
The Panelist finds that Respondent has sufficiently shown that it is only marginally offering information or products of Complainant’s competitors as part of a much wider, legitimate business model, offering a business-to-consumer service for searching and identifying businesses available in The Netherlands. To the extent Respondent generates value by using parking and landing pages or pay-per-click services, this is more a part of such wider business model than a focus on benefitting from confusion or Domain Name abuse.
In fact, Respondent’s website, being a business directory providing the ability to search and identify companies on the Internet in The Netherlands, offers links to and advertisements for all sorts of companies. Respondent’s use of the Domain Name (identical to its Benelux trademark and its trade name) is not prima facie demonstrating a lack of rights or legitimate interests in the Domain Name.
Legoverhuur.nl: ongeautoriseerde dealer in merkproducten
![]() |
beeldcitaat van legoverhuur.nl |
Domeinnaamrecht. Bekend merk in domeinnaam gebruikt. Geen overdracht.
Inzake de domeinnaam legoverhuur.nl heeft LEGO voldoende aangetoond dat haar merk het meest onderscheidende element is uit de domeinnaam. Zij heeft geen licentie gegeven om het merk te laten gebruiken door verweerster. Na onderlinge communicatie blijkt dat deze domeinnaam slechts verwijst naar de homepage van verweerster en de handelsnaam van verweerster ook is veranderd naar aanleiding van deze communicatie. Haar activiteit blijft hetzelfde: het verhuren van originele LEGO-producten. De omstandigheden onder welke een ongeautoriseerde dealer in merkproducten een merknaam in een domeinnaam mag gebruiken, is nog niet in de Policy opgenomen, maar in deze situatie kan de doorverkopersjurisprudentie naar analogie worden toegepast. Het is door eiser niet bewezen dat er geen recht of legitiem belang is bij de verweerster. De klacht wordt afgewezen.
however, paragraph 2.3 of the WIPO Overview 2.0 states:
“Normally, a reseller or distributor can be making a bona fide offering of goods and services and thus have a legitimate interest in the domain name if its use meets certain requirements. These requirements normally include the actual offering of goods and services at issue, the use of the site to sell only the trademarked goods, and the site’s accurately and prominently disclosing the registrant’s relationship with the trademark holder. The respondent must also not try to ‘corner the market’ in domain names that reflect the trademark. Many panels subscribing to this view have also found that not only authorized but also unauthorized resellers may fall within such Oki Data principles. Pay-per-click (PPC) websites would not normally fall within such principles where such websites seek to take unfair advantage of the value of the trademark.”
This is described as the consensus view. The proposition in Guerlain S.A. v. Peikang, supra, relied on by the Complainant, therefore, must be qualified to some extent.
So far as can be ascertained from the record in this case, each of the requirements summarised in paragraph 2.3 of the WIPO Overview 2.0 appear to be substantially satisfied.
Uitgesteld kijken en luisteren via internet en het auteursrecht
Auteursrechtelijke elementen in de nota naar aanleiding van wijziging mediawet: Pagina. 17-18:
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nog andere mogelijkheden ziet voor de publieke omroep om onafhankelijke inkomstenstromen te genereren en hoe de regering wat dat betreft aankijkt tegen de mogelijkheid om (auteursrechtelijke) vergoedingen te vragen van kabelexploitanten.
De publieke omroep kan auteursrechtelijke vergoedingen aan kabelexploitanten vragen voor zover de omroep de rechten op een productie heeft en in de praktijk gebeurt dit ook. De regering acht het logisch en marktconform dat de publieke omroep een rechtenvergoeding vraagt aan exploitanten die omzet generen met de exploitatie van door hen geproduceerde content.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat het ongehoord is om van kijkers en luisteraars geld te vragen voor de uitzendingen van de algemene radio- en televisiekanalen of voor het terugkijken of -luisteren van eerder uitgezonden programma’s via internet. Verder stellen zij vragen over de opstelling van collectief beheerorganisaties bij het verlenen van toestemming voor de distributie van programma’s via internet en over het wettelijk vastleggen van het actual audience principe.
De regering is het eens met de leden van de PvdA-fractie dat de publieke omroep geen directe vergoeding mag vragen aan kijkers en luisteraars voor de uitzendingen van de algemene radio- en televisiekanalen. Voor wat betreft uitgesteld kijken onderzoekt de NPO of in bepaalde gevallen hiervoor een vergoeding gevraagd zou kunnen worden. Gedacht wordt dan aan ouder archiefmateriaal en eventueel previews. Voor de dienst Uitzending Gemist zal geen vergoeding gevraagd worden gedurende bijvoorbeeld de eerste tien dagen. De regering wacht met een definitief oordeel, totdat de plannen van de NPO duidelijker zijn. In principe wijst de regering het vragen van een vergoeding voor bepaalde diensten niet op voorhand af. Wat offline geaccepteerd is zoals de verkoop van programma’s op DVD, zou ook online mogelijk moeten zijn.
De regering is het eens met deze leden dat uitgesteld kijken en luisteren via internet tegenwoordig tot de normale distributie van programma’s hoort. Het aanbieden van programma’s via internet is echter auteursrechtelijk gezien een nieuwe openbaarmaking. Daarvoor is toestemming van rechthebbenden vereist. Zij kunnen daarvoor een vergoeding vragen, indien de rechten voor deze vorm van exploitatie nog niet geregeld zijn. Dit is niet ongehoord maar de gebruikelijke auteursrechtelijke praktijk. Partijen dienen hier onderling afspraken over te maken. Daarover lopen al enige tijd onderhandelingen. De hoogte van de vergoedingen is één van de punten waarover partijen nog verdeeld zijn. Makers dienen zich bewust te zijn dat het een wettelijke taak van de publieke omroep is om op alle platforms aanwezig te zijn en dat de omroepen nog maar zeer bescheiden inkomsten hebben uit deze nieuwe exploitatievormen. Maar indien er extra inkomsten gegenereerd worden, is het redelijk dat makers daarin meedelen. De regering verwacht dat de onderhandelingen tot resultaat zullen leiden en ziet vooralsnog geen reden om, buiten het reguliere overleg, met collectief beheerorganisaties om tafel te gaan zitten. Dat collectief beheerorganisaties uit zijn op het vergroten van hun winsten, moet worden weersproken. De beheerorganisaties innen ten behoeve van de bij hen aangesloten makers. Om er voor te zorgen dat de geïnde gelden maximaal bij de makers terecht komen is in het wetsvoorstel Toezicht collectief beheer24 [Kamerstukken II 2008-2009, 31 766, nr. 2.] een aantal voorzieningen opgenomen. Over de hoogte van vergoedingen kan men straks ook bescherming ontlenen aan het voorgestelde preventieve toezicht op tariefsstijgingen door het College toezicht auteursrecht en de geschillencommissie voor tariefsgeschillen. Indien geen gebruik gemaakt wordt van de geschillencommissie en men rechtstreeks naar de rechter gaat, dient de geschillencommissie om advies te worden gevraagd. In het wetsvoorstel Toezicht collectief beheer wordt het actual audience principe25 vastgelegd als een belangrijk criterium voor de vaststelling van de billijke vergoeding door de geschillencommissie. In de wens van deze leden wordt dus voorzien.
Artiestenmanagement II
Hof Amsterdam 27 december 2011, LJN BU9528 (Appellant tegen LOS B.V.)
In navolging van IEF 10240. Tweede tussenarrest (voortzetting van hof Amsterdam 20 september 201: BT2727) inzake vergoeding voor 'artiestenmanagement'. Vraag of ook na de beëindiging van dit management nog aanspraak bestaat op een percentage van inkomsten uit (nog lopende) sponsorovereenkomsten. Bewijslast van de gewezen manager die dit stelt, doch het ter afwering van de vordering gedane beroep op een regeling waarbij volledig zou zijn afgerekend is een bevrijdend verweer, zodat de wederpartij daarvan de bewijslast draagt. Hof laat bewijsaanbod toe en laat getuigen horen.
Dictum:Het hof:
laat [appellant] toe tot het bewijs van diens stellingen zoals hiervoor, onder 2.2 en onder 2.3, laatste volzin, vermeld;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord door het lid van deze kamer mr. E.M. Polak, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, die daartoe op dinsdag 6 maart 2012 des namiddags te 13.30 uur zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat partijen tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van dit hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen verhinderd zijn op het zojuist genoemde tijdstip te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de daaropvolgende drie maanden, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
BVIE inwerkingtreding & wijziging protocol
De bepalingen van het Protocol van 25 juni 2010 zullen ingevolge punt 2 in werking treden op 1 januari 2012. Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Protocol van 25 juni 2010, evenals het Uitvoeringsreglement van 1 juni 2006, alleen voor Nederland (het Europese deel) gelden.
Protocol tot aanpassing van het Uitvoeringsreglement van Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom. - uitvoeringsreglement
De Raad van Bestuur heeft besloten het Uitvoeringsreglement als volgt te wijzigen: A. Lid 3 van regel 1.10 komt te vervallen. 1. Dit wijzigingsprotocol zal worden gepubliceerd zoals voorzien in artikel 6.5, lid 1 van het BVIE. 2. Dit wijzigingsprotocol treedt onder twee voorwaarden in werking. De publicatie bedoeld in lid 1 moet hebben plaatsgevonden en de Directeur-Generaal moet hebben besloten deze wijziging in werking te laten treden. De Directeur-Generaal zal zijn besluit tot inwerkingtreding, onder vermelding van de datum van inwerkingtreding, aankondigen in een nadere regel als bedoeld in regel 3.14 van het Uitvoeringsreglement.
Nuancering strafuitsluitingsgronden
Deze richtlijn bevat uitgangspunten voor het transactie- en requireerbeleid van het delict intellectuele-eigendomsfraude (IE-fraude). Met een nuancering van de strafuitsluitingsgrond ´in voorraad hebben´ voor ´eigen gebruik´. Evenals een uitwijding betreffende het begrip 'plaats delict' voor het verhandelen van illegale bestanden of het aanbieden van inbreukmakende goederen op het internet (zie par 9). En tot slot een grenshoeveelhedentabel als bijlage.
4. Strafuitsluitingsgrond ‘in voorraad hebben’ voor ‘eigen gebruik’
In artikel 337 lid 2 WvSr is voor het merken- en modellenrecht een nuancering aangebracht. In dit artikel staat dat voor ‘eigen gebruik’ in voorraad hebben van enkele inbreukmakende goederen als bedoeld in artikel 337 lid 1 WvSr is toegestaan. Het voor eigen gebruik in-, uit- of doorvoeren valt niet onder deze uitzondering en is derhalve verboden.
‘Eigen gebruik’ komt ook voor in de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten, maar daar heeft het slechts een zeer beperkte betekenis. Niet strafbaar is het maken van enkele verveelvoudigingen zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dienend tot eigen oefening, studie of gebruik van degene die de kopieën zelf heeft gemaakt (art. 31 e.v. jo. art. 16b.1 en 16c.1 Auteurswet 1912; art. 21 e.v. jo. art. 10.e Wet op de naburige rechten).
De Rijksoctrooiwet 1995 kent de strafuitsluitingsgrond ‘eigen gebruik’ niet, maar stelt als voorwaarde dat de handelingen gepleegd moeten zijn ‘in of voor zijn bedrijf’, wil er sprake zijn van inbreuk. Hieronder valt ook de beroepsuitoefening. Deze voorwaarde komt bij de strafrechtelijke handhaving op hetzelfde neer als de genoemde strafuitsluitingsgrond in artikel 337 lid 2 WvSr. Voor de Rijksoctrooiwet geldt dus dat opzettelijke inbreuk op het octrooirecht, gepleegd in of voor het bedrijf van de inbreukmaker, strafbaar is. Let wel dat in de Rijksoctrooiwet enkel invoer strafbaar is gesteld. Uit- en doorvoer zijn niet strafbaar.
Eigen gebruik van inbreukmakende goederen is niet strafbaar als het enkele exemplaren betreft. In deze OM richtlijn wordt de term ‘enkele’ uitgewerkt in de tabel grenshoeveelheden. In deze tabel wordt aangegeven bij welke hoeveelheid sprake is van (slechts) enkele exemplaren.
Voor meer uitleg over het begrip ‘eigen gebruik’ in het kader van deze materie, wordt verwezen naar de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude [zie H 4].
Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie
In navolging van Vzr. Rechtbank Breda 25 juni 2010, zaaknr. 217823 / KG ZA 10-221 (Pontifix B.V. tegen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie)
Uitspraak in kort geding ingezonden door Jan Smolders, Dohmen advocaten.
Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Gelijktijdige gebruik tot einde bodemprocedure. Kort geding over gebruik handelsnaam door neuropsychologische praktijk Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie, afgekort TAN en de domeinnaam t-a-n.nl. Voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Pontifix afgewezen. Voor de feiten zie r.o. 4.3.3.
Hof is vooralsnog van oordeel dat de beroepspraktijk op commerciële wijze aan het rechtsverkeer heeft deelgenomen en dus in het kader van handelsnaamwet als onderneming kan worden aangemerkt.
In citaten
Nastreven materieel voordeel 4.7.5.Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt hieruit dat bij de activiteiten van het onderzoekscentrum de nadruk bepaald niet lag op het nastreven van materieel voordeel, maar dat de doelstelling vooral was studenten een stageplek en de mogelijkheid om onderzoek te doen te bieden, terwijl voorts ook aan pas afgestudeerde psychologen de mogelijkheid werd geboden praktijkervaring op te doen. Het hof komt op grond daarvan tot de voorlopige conclusie dat het onderzoekscentrum binnen de universiteit een afgescheiden entiteit was, waarbij naast wetenschappelijk onderzoek ook klinisch werk werd verricht, maar dat niet gezegd kan worden dat de UvT met dit onderzoekscentrum op commerciële wijze deelnam aan het handelsverkeer. Van een onderneming was dus geen sprake. Dit betekent dat op het moment van de afsplitsing van het onderzoekscentrum in 2003 de namen ‘Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie’ of ‘TAN’ geen handelsnamen waren. Reeds om die reden gaat de stelling van Pontifix c.s. dat de UvT op 1 januari 2003 deze ‘handelsnamen’ aan [X.] heeft overgedragen niet op. Tevens volgt hieruit dat, anders dan [X.] stelt, geen sprake is geweest van een stilzwijgende licentieverlening door [X.] aan de maatschap.
Derhalve faalt grief 3 in het principaal appel.
4.7.8.Binnen de maatschap van [X.] en [Y.] werden patiënten getest en behandeld tegen een commerciële vergoeding, die mogelijk (deels) werd vergoed door de zorgverzekeraar van de patiënt. Uit de door [Y.] overgelegde folders blijkt duidelijk dat de maatschap zich als georganiseerd verband aan het handelsverkeer presenteerde. Voorts acht het hof voorshands aannemelijk dat sprake was van concurrentie met andere neuropsychologische praktijken. Op grond van deze omstandigheden is het hof vooralsnog van oordeel dat de binnen de maatschap door [X.] en [Y.] uitgeoefende beroepspraktijk op commerciële wijze heeft deelgenomen aan het rechtsverkeer en dus in het kader van de Handelsnaamwet als een onderneming kan worden aangemerkt.
Dit heeft tot gevolg dat de door de maatschap van [X.] en [Y.] gevoerde namen ‘Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie en ‘TAN’ als handelsnamen kunnen worden gekwalificeerd. Dit leidt er tevens toe dat de handelsnamen tot het vermogen van de maatschap behoren.Beide mogen handelsnaam voeren tot einde bodemprocedure 4.9.Het hof is net als de voorzieningenrechter op grond van een afweging van de wederzijdse belangen van oordeel dat [Y.] voorlopig, dus totdat de bodemrechter zich daarover heeft uitgelaten, de beide handelsnamen mag voeren. Gelet op het aantal patiënten dat [Y.] behandelt als mede gelet op de omvang van haar praktijk, waaronder begrepen het aantal personeelsleden dat [Y.] in dienst heeft, weegt het belang van [Y.] op het gebruik van de handelsnamen thans beduidend zwaarder dan het belang van Pontifix en [X.]. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat dan der Vlugt bij pleidooi heeft meegedeeld dat hij slechts een gering aantal patiënten behandelt, waarbij het hem er vooral om te doen is zijn BIG registratie te behouden. Voorts acht het hof, anders dan [X.], het belang dat de dochter van [X.] zijn praktijk inclusief de handelsnamen kan overnemen niet zo zwaarwegend dat dit afdoet aan het hiervoor genoemde belang van [Y.]. Dus falen ook de grieven 5, 7, 9 en 10.
Auteursrecht / merkenrecht 4.10.Uit hetgeen hier is overwogen, volgt voorts dat van een inbreuk op het auteursrecht en/of het merkenrecht van [X.] door [Y.] en TAN C.V. geen sprake is. Zo al in het onderhavige geval sprake zou zijn van een auteursrecht op de namen, moet er voorshands van worden uitgegaan dat dit recht bij de UvT berust, terwijl de enkele omstandigheid dat de UvT het goed heeft gevonden dat [X.] deze namen bleef gebruiken onvoldoende is om daar een overdracht van een mogelijk auteursrecht uit af te leiden. Voorts oordeelt het hof voorshands dat uit het feit dat de maatschap vanaf mei 2003 als eerste de handelsnamen heeft gevoerd, volgt dat het depot van het woordmerk TAN door [X.] en zijn dochter op 19 februari 2009 te kwader trouw is geweest, zodat de vordering van [Y.] en TAN C.V. tot nietigverklaring van het woordmerk TAN naar het voorlopig oordeel van het hof een grote kans van slagen heeft. Om die reden zijn ook de grieven 4 en 8 van Pontifix c.s. ongegrond.
Domeinnaam 4.11. Het hof is evenwel anders dan de voorzieningenrechter van oordeel dat de domeinnaam www.t-a-n.nl tot het vermogen van de maatschap behoort. [Y.] heeft weliswaar de domeinnaam in februari 2005 ter registratie aangeboden, maar naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [Y.] dat gedaan namens de maatschap. De domeinnaam is immers gebruikt voor de website van de praktijk van de maatschap, dat wil zeggen binnen de voor de maatschap door zowel [Y.] als [X.] gevoerde eigen praktijk. In de maatschap hebben [Y.] en [X.] zich naar buiten toe steeds gezamenlijk onder dezelfde namen gepresenteerd, niet alleen onder dezelfde handelsnamen, ook onder dezelfde domeinnaam. Dit betekent dat grief 6 van Pontifix c.s. op dit punt doel treft. De devolutieve werking van het appel brengt met zich dat het hof de vorderingen met betrekking tot de domeinnaam en de daartegen gevoerde verweren dient te beoordelen. Nu de domeinnaam tot het vermogen van de maatschap behoort, zijn beide deelgenoten gerechtigd aanspraak te maken op de toedeling daarvan. Om dezelfde redenen als bij het gebruik van de handelsnaam is ook voor het gebruik van de domeinnaam een ordemaatregel op zijn plaats. Ook ten aanzien van het gebruik van de domeinnaam is het hof van oordeel dat het belang van [Y.] bij het gebruik van de domeinnaam gelet op het aantal patiënten en de omvang van haar praktijk thans beduidend zwaarder weegt dan het belang van [X.]. Derhalve is het door [Y.] c.s. op dit punt gevorderde verbod alsnog toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum vermeld. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een verslechtering van de positie van Pontifix c.s. omdat de voorzieningenrechter had geoordeeld dat [Y.] zonder meer gerechtigd was tot het gebruik van de domeinnaam.
Proceskosten 4.14. Nu de grieven in het principaal appel, met uitzondering van grief 6 ten aanzien van het gebruik van de domeinnaam, falen, wordt Pontifix c.s. als in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Nu het om een relatief eenvoudig kort geding gaat dat naar het oordeel van het hof voor 50% betrekking heeft op verdeling van het maatschapsvermogen en voor 50% op vragen betreffende intellectuele eigendom (inbreuk op handelsnaam) worden op grond van de indicatietarieven de redelijke en evenredige (advocaat)kosten ex artikel 1019h begroot op een bedrag van € 3.000,00 en de overige proceskosten conform het liquidatietarief op een bedrag van € 1.341,00.
Kabinetsreactie groenboek onlinedistributie audiovisuele werken
Het Nederlandse kabinet heeft ervoor gekozen in de reactie niet de door de Europese Commissie gestelde vragen afzonderlijk te beantwoorden, maar de reactie te richten op een aantal voor Nederland belangrijke speerpunten. Ten behoeve van de reactie zijn Nederlandse belanghebbende partijen uitgenodigd (mondeling en/of schriftelijk) een visie te geven op het Groenboek. Het Nederlandse kabinet richt zich in deel I van deze reactie vooral op de problemen waarmee belanghebbenden in de praktijk (zullen) worden geconfronteerd bij Europese online distributie van audiovisuele werken. Uitgangspunt hierbij is de input die door een aantal Nederlandse belanghebbenden tijdens de consultatie is gegeven. In deel II van deze reactie wordt de visie van het Nederlandse kabinet op mogelijke oplossingen op EU niveau uiteengezet.
Inhoudsopgave
I Nederlandse inbreng
| II Visie van het Nederlandse kabinet op mogelijke oplossing op EU niveau |
Visie van het Nederlandse kabinet op mogelijke oplossing op EU niveau (Samenvatting)
Territorialiteit in het auteursrecht en het verkrijgen van licenties
In de praktijk liggen de exploitatierechten van audiovisuele werken in alle EU-lidstaten vrijwel volledig bij de producent. Echter in veel EU-lidstaten liggen de exploitatierechten van de filmmuziek bij een collectieve beheersorganisatie. Deze collectieve beheersorganisaties mogen slechts een nationale licentie verlenen voor één lidstaat. Hierdoor vormt de territorialiteit van het auteursrecht bij de Europese online distributie van audiovisuele werken een obstakel voor pan-Europese online distributie. Immers een pan-Europese aanbieder heeft hierdoor alsnog voor elk van de huidige 27 lidstaten een afzonderlijke licentie nodig.
Deze problematiek kan voor filmmuziek ondervangen worden door multiterritoriale licentiëring door collectieve beheersorganisaties mogelijk te maken (zie het aangekondigde richtlijnvoorstel inzake collectief beheer). Een andere oplossing kan liggen in het bevorderen van de concentratie van de rechten die nodig zijn voor het online ter beschikking stellen van audiovisueel werk bij de producent. Als alle rechten voor onlineterbeschikkingstelling bij de producent zouden liggen zijn er immers geen belemmeringen meer voor pan- Europese licenties van audiovisueel werk. Met een concentratie van de exploitatierechten bij de producent wordt niet gepleit voor een cessio legis (wettelijke overdracht van rechten aan de producent). Uitgangspunt is contractsonderhandelingen tussen partijen op basis van gelijkwaardigheid waarbij tegenover de overdacht van exploitatierechten een recht op een billijke (proportionele) vergoeding voor de auteurs en uitvoerende kunstenaars staat.
Releasevensters als belemmering voor online distributie
Wettelijke voorschriften en voorwaarden voor subsidieverlening die eisen stellen aan de volgorde van verschillende releasevensters mogen geen belemmering vormen voor nieuwe marktontwikkelingen ten gunste van Europese online distributie.Licentieverkrijging en afdracht voor billijke vergoedingen zoveel mogelijk op één plek
Het Nederlandse kabinet is van mening dat er onderzoek gedaan moet worden naar één Europees systeem voor de afdracht van billijke vergoedingen voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor de onlineterbeschikkingstelling (‘one-stop-shop’). Hierbij moet worden gekeken naar de voor- en nadelen van enerzijds een billijke vergoeding die wordt afgedragen aan de maker door de producent als deel van de met het filmwerk behaalde winst uit de exploitatie en anderzijds een billijke vergoeding voor elke vorm van exploitatie die
(collectief) wordt geïnd bij degene die deze exploitatie daadwerkelijk verricht. In beide gevallen dient gewerkt te
worden aan een voor alle partijen (maker, producent en exploitant) goed functionerend, rechtvaardig en transparant vergoedingensysteem. Voor het oplossen van eventuele geschillen over billijke vergoedingen dient goed gekeken te worden naar geschilbeslechting met een lage drempel voor auteurs en uitvoerende kunstenaars.Indien gekozen zou worden voor het collectief innen van de billijke vergoeding bij degene die daadwerkelijk ter beschikking stelt, verdient het aanbeveling dat de exploitanten van audiovisuele werken bij één loket alle vergoedingen kunnen afdragen en makers hun vergoedingen door één loket krijgen uitgekeerd. Het Nederlandse kabinet pleit ervoor dat hieraan aandacht zal worden besteed in het aangekondigde richtlijnvoorstel collectief beheer.
Van territoriale licenties naar licenties per taal
Mensen willen audiovisuele werken graag in hun eigen taal kunnen bekijken. Talen zijn vaak niet gebonden aan landsgrenzen en bovendien bevinden gebruikers zich vaak buiten hun eigen taalgebied. Om die reden zou een onderverdeling van de Europese audiovisuele markt naar taal realistischer en efficiënter zijn dan een onderverdeling volgens landsgrenzen. Met een licentie naar taal kan een in een bepaalde taal nagesynchroniseerde) versie van het audiovisuele werk in heel Europa worden gedistribueerd.Erfgoedinstellingen
Het publiek belang van erfgoedinstellingen en archieven beperkt zich niet tot restauratie en beschikbaarstelling van de collectie in eigen huis. Erfgoedinstellingen en (audiovisuele) archieven dienen zoveel mogelijk in staat te worden gesteld audiovisuele content voor de hele Europese Unie digitaal beschikbaar te maken waarbij de belangen van rechthebbenden moeten worden gewaarborgd. Bezien moet worden of en, zo ja, in hoeverre het bestaande Europese kader hiervoor moet worden aangepast. Daarnaast zal, bijvoorbeeld ten behoeve van massadigitalisering, gekeken moeten worden naar collectieve oplossingen.Discussie starten over meer flexibiliteit in het auteursrecht door een ‘fair use’ exceptie
Het Nederlandse kabinet zou graag zien dat er een discussie wordt gestart over het opnemen van een ‘fair use’ exceptie of een daarmee vergelijkbaar instrument in de auteursrechtrichtlijn, waardoor het Europese auteursrecht adequater kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Deze uitzondering zal in eerste instantie gericht moeten zijn op het stimuleren van niet-commercieel creatief hergebruik van werken.Europese standaardisering van metadata voor audiovisuele werken
Het Nederlandse kabinet dringt aan op het stimuleren van een Europese- of bij voorkeur wereldstandaard voor metadata van audiovisuele werken. Idealiter zal aan de hand van een centraal geregistreerde code kunnen worden achterhaald wie de rechthebbenden zijn, welke licenties zijn verleend, hoe de billijke vergoedingen zijn geregeld en waar en hoe vaak het werk ter beschikking wordt gesteld, uitgeleend, of anderszins openbaar gemaakt of verveelvoudigd.‘User generated’ initiatieven ter ondersteuning van de culturele diversiteit
Ten aanzien van het belang van het behoud van de culturele diversiteit in een Europese markt dringt het Nederlandse kabinet aan op het ondersteunen van ‘user-generated’ initiatieven die de toegankelijkheid van kwetsbaar cultureel aanbod en de toegankelijkheid van aanbod voor Europeanen uit kleine taalgemeenschappen kunnen bevorderen.Toegankelijkheid van online audiovisuele werken voor mensen voor mensen met een beperking
Het Nederlandse kabinet steunt de European Disability Strategy 2010-20206 en het voornemen van Europees Commissaris Viviane Reding om te komen tot een Europese ‘accessibility act’.7 Belemmeringen om lineair aangeboden voorzieningen voor mensen met een visuele en auditieve beperking ook online aan te bieden (bijvoorbeeld bij uitgesteld kijken, pay-per-view) zouden zoveel mogelijk moeten verdwijnen.Piraterij en handhaving
Ten slotte wordt het belang benadrukt van een civielrechtelijk handhavingskader waarmee websites en diensten kunnen worden bestreden die de onrechtmatige uitwisseling van auteursrechtelijk materiaal faciliteren. Dit zal een afgewogen handhavingskader moeten zijn waarin een rechtvaardige balans wordt gevonden tussen de bescherming van rechthebbenden en het belang van een open internet. Nederland bepleit een gerichte aanpak van inbreukfaciliterende websites en diensten als Europese norm voor het handhavingsbeleid.