Bloody ingewikkeld
Artikel in Adformatie n.a.v. de, overigens succesvol verlopen, promotie van Tobias Cohen Jehoram (De Brauw, Blackstone Westbroek), afgelopen vrijdag in Utrecht. In dit artikel formuleert de jonge doctor het wat minder wetenschappelijk: “Behalve de eerdere genoemde twee vliegen in één klap (nieuw handboek en promotie), slaat Cohen Jehoram nóg een slag. Hij gebruikt het handboek ook als vehikel om zijn onvrede te uiten over een aantal zaken.
Cohen Jehoram gebruikt voor juristen ongebruikelijke taal: ‘Het Europese Hof van Justitie, de hoogste Europese rechter die dat uniforme recht moet uitleggen, die maakt er een zootje van!’ Het hof redeneert volgens Cohen Jehoram in veel gevallen naar de gewenste uitkomst toe en onderweg laat het zich niet veel gelegen liggen aan de structuur van de wetgeving. Die wet staat als een huis. Het is een logisch systeem dat netjes op elkaar aansluit. Cohen Jehoram gebruikt het gebouw als metafoor: ‘Op het moment dat je daar een raar balkonnetje aan gaat hangen, zit dat wel vast, maar het moet op een gegeven moment gestut worden.”
(…) Om merkenrecht als kansspel te kwalificeren, vindt Cohen Jehoram wat ver gaan maar hij stelt wel vast dat je als bedrijf een specialist nodig hebt om een weg te banen door het mijnenveld dat het geworden is. De promovendus: ‘Ik heb vanmorgen een sessie gehad met cliënten, om ze de structuur van het inbreukartikel uit te leggen. Die zaten daar allemaal met open mond te luisteren. En dat zijn gespecialiseerde bedrijfsjuristen! Het is bloody ingewikkeld gemaakt. Het is een gemiste kans dat het zo abstract is gemaakt. Het wettelijke systeem dat er was, was heel goed doordacht. Zonde gewoon.’ (Adformatie 40/ 2 oktober 2009).
Inzien dat iedere sferoïde in de formulering een filmbekleding heeft
Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 september 2009, HA ZA 07-2305, 08-2393, 08-2421, 08-2756, 08-2757, 08-2759, Mundipharma Pharmaceuticals B.V. diverse gedaagden.
Octrooirecht. 52 pagina’s om eerst even voor jezelf te lezen. Twee EP’s met betrekking op formuleringen voor gereguleerde afgifte van oxycodon of een zout daarvan, zoals oxycodon hydrochloride (pijnbestrijding). Mundipharma stelt zich op het standpunt dat generieke producten van gedaagden vallen onder de beschermingsomvang van de octrooien.
9.49 Terzake van EP 730 is een oppositieprocedure aanhangig waarin het octrooi door de Oppositie-Afdeling niet ongewijzigd in stand is gelaten. Mundipharma is van die beslissing in beroep gegaan en heeft verschillende hulpverzoeken ingediend. Aldus is thans minst genomen in enige mate onzeker of en zo ja met welke conclusies de verlenende instantie in München EP 730 uiteindelijk in stand zal laten. De rechtbank acht het daarom opportuun om de beslissing terzake van de geldigheid van en inbreuk op dit octrooi aan te houden en gebruikmakend van haar discretionaire bevoegdheid ingevolge artikel 83 lid 4 ROW de hoofdzaak in zoverre te schorsen, totdat in oppositie tegen EP 730 in kracht van gewijsde is beslist.
9.50 In aanmerking genomen de vaststelling door de rechtbank dat de Generieke producten vallen binnen de beschermingsomvang van conclusie 6 van EP 730 zoals verleend, welke conclusie naar het oordeel van de rechtbank bovendien geldig is te achten, heeft Mundipharma voldoende belang bij toewijzing van het door haar gevorderde provisionele verbod dat gelding zal hebben totdat in de hoofdzaak bij eindvonnis is beslist.
(...) 9.91 De gevorderde verklaring voor recht dat de Generieke producten inbreuk maken op EP 246 zoals geldig geacht, is jegens Ratiopharm c.s. toewijsbaar, evenals het op dat octrooi gebaseerde inbreukverbod.
Lees het vonnis hier.
Currently unable to operate in the Benelux
Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 september 2009, KG ZA 09-1032, TNT N.V. & Logispring Investment Fund N.V. c.s. tegen Logispring Executives B.V. c.s.
Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Geschil over het gebruik van het merk Logispring (investeringsmaatschappij) door partijen. Gedaagde slaagt er niet in aan te tonen dat de merkrechten van eiser wegens non-usus vervallen zouden zijn en dat van eigen merkgebruik inde Benelux geen sprake zou zijn. Inbreuk aangenomen. Matiging wegens onduidelijke proceskostenspecificatie.
Non non-usus: 4.10. (…) Voorshands heeft TNT voldoende aannemelijk gemaakt dat TNT Holdings haar toestemming voor het gebruik van de merkrechten aan Investment Fund heeft gegeven. Dit vloeit immers voort, zoals TNT ter zitting heeft uiteengezet, uit de bedoeling die TNT N.V. medio 2000/2001 had met het opzetten van haar venture capital fonds, waartoe zij zelf Investment Fund heeft opgericht en waarin zij – via LogiSpring Holding – een meerderheidsbelang heeft. TNT heeft voorts onweersproken gesteld dat TNT N.V. de naam voor het fonds zelf, d.w.z. vóór de betrokkenheid van [X] c.s. bij het fonds, heeft bedacht en dat zij die naam als woord- en beeldmerk heeft gedeponeerd met één primair doel, zijnde het gebruik van de merken door Investment Fund. Dat die registratie heeft plaatsgevonden op naam van een aparte holding waarin de intellectuele eigendomsrechten zijn ondergebracht, is daarbij bepaald niet als ongebruikelijk te duiden. Het feit dat tussen TNT Holdings enerzijds en Investment Fund en LogiSpring Holding anderzijds nadien alsnog een licentieovereenkomst op schrift is gesteld (vgl. r.o. 2.11.), is een verdere bevestiging van de medio 2000/2001 reeds verleende expliciete toestemming.
Afwijkend gebruik: 4.11. [X] c.s. heeft ten aanzien van het beeldmerk nog gesteld dat ‘powered by TPG’ daarin als het onderscheidende en dominerende bestanddeel moet worden aangemerkt, welk bestanddeel ontbrak in het logo zoals dat door Investment Fund werd gebruikt, daarmee kennelijk betogend dat het gebruik van bedoeld logo geen instandhoudend gebruik van het beeldmerk heeft opgeleverd. Die stelling wordt als ongegrond verworpen, reeds omdat onder normaal gebruik ook moet worden verstaan het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm, zonder dat – zoals hier – het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, wordt gewijzigd. Bovendien wordt dit element voorshands bepaald niet dominant geacht.
Merkgebruik in de Benelux: 4.14. Wel heeft [X] c.s. betwist dat van merkgebruik in de Benelux sprake is. In dat verband heeft zij betoogd dat de website www.logispring.com zich niet mede op Nederland of de Benelux richt. Dat verweer wordt verworpen. Niet in geschil is dat de website tot een week voor de mondelinge behandeling een andere inhoud kende dan die ten tijde van de mondelinge behandeling (…) en dat bezoekers zich op de website aanvankelijk konden aanmelden voor een ‘update letter’ (een nieuwsbrief), waarbij zij bij het invullen van de contactgegevens bij ‘country’ een land konden selecteren uit een lijst met daarop onder meer Nederland, België en Luxemburg . Ook niet in geschil is dat op de website onder meer werd vermeld dat LogiSpring ‘a global private equity firm’ is ‘currently most active in USA en Europe’ (vgl. r.o. 2.13.). Ook staat vast dat op de website melding werd gemaakt van participaties van Investment Fund in Belgische en Nederlandse portfolio vennootschappen zoals Kiala en Covast. Ter zitting is namens TNT voorts, onder overlegging van print screens van de website op 4 september 2009, onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat informatie over deze beide portfolio vennootschappen nog steeds op de site kan worden geraadpleegd. Uit deze omstandigheden leidt de voorzieningenrechter voorshands af dat de website www.logispring.com mede gericht was op het Benelux-gebied. Het feit dat [X] c.s. kort voor de mondelinge behandeling een aantal wijzigingen heeft doorgevoerd en op de homepage een disclaimer heeft aangebracht met de tekst ‘This site is not intended for the use of vistors from Belgium, The Netherlands or Luxembourg. LogiSpring does not operate in the BeNeLux countries’ doet niet af aan de vaststelling dat het Beneluxgebied binnen het bereik van de ondernemingsactiviteiten viel. Gelet hierop bestaat er, ook na wijziging van de website, minst genomen voldoende dreiging dat [X] c.s. zich in de nabije toekomst via de website opnieuw in het Benelux gebied zal begeven. Een aanwijzing daarvoor kan worden gevonden in een andere gewijzigde tekst op de website na aanpassing, namelijk die onder het kopje ‘approach’ waar wordt vermeld: ‘please note that we are currently unable to operate in the Benelux (onderstreping toegevoegd, Vzr – zie productie 5B en 11B [X] c.s.).
4.15. Naast het gebruik van de tekens via de website zoals hiervoor beschreven, heeft dat gebruik overigens ook plaats gehad door het versturen van de digitale nieuwsbrief ‘LogiSpring Strobe’ aan abonnees in de Benelux. (…)
Geen belang: 4.18. [X] c.s. heeft verder nog betoogd dat het van ‘essentieel belang’ is dat Sàrl en Management Services gedurende de liquidatie van LogiSpring Fonds II het gebruik van de gewraakte tekens kunnen voortzetten, doch die stelling heeft [X] c.s. in het geheel niet onderbouwd, terwijl ook anderszins niet wel begrijpelijk is dat de afwikkeling van deze Cayman Islands vennootschap de noodzaak zou inhouden tot gebruik van deze tekens in de Benelux.
Inbreuk: 4.19. De voorlopige slotsom is dat [X] c.s. inbreuk maakt op de merkrechten van TNT Holdings zodat de verbodsvordering, voor zover gegrond op de merkrechten, zal worden toegewezen als in het dictum te melden. Nu [X] c.s. niet hebben betwist dat het geregistreerd houden van de domeinnaam logispring.com gebruik oplevert in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE (vgl. r.o. 4.13. hiervoor), zal de gevorderde overdracht van de domeinnaam eveneens worden toegewezen. (…)
Proceskosten: 4.26. (…) De voorzieningenrechter deelt de bezwaren die [X] c.s. heeft tegen de door TNT in het geding gebrachte specificatie. In de facturen zijn de gefactureerde bedragen zwart gemaakt en daarvoor in de plaats zijn telkens met de hand geschreven (kennelijk) andere bedragen vermeld. Ook in de ‘time summary’ waarin een overzicht wordt gegeven van de totaal bestede tijd, het uurtarief en het honorarium is een deel zwart gemaakt. Nu de voorzieningenrechter aldus niet in staat is gesteld genoegzaam de redelijkheid en evenredigheid van de gemaakte kosten te beoordelen, maar anderzijds voldoende aannemelijk is gemaakt dat de kosten van deze procedure afwijken van die welke de indicatietarieven in IE-zaken indiceren, zal aansluiting worden gezocht bij het door [X] c.s. opgegeven en gespecificeerde bedrag, zijnde € 38.546,04. [X] c.s. heeft niet voldoende kenbaar gesteld dat een proceskostenveroordeling ter hoogte van dit bedrag niet redelijk en evenredig zou zijn.
Lees het vonnis hier.
Onder te brengen in een eigen databank
Vzr. Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2009, KG ZA 09-1499 Pee/MV, Travelport Global Distribution System B.V. c.s. tegen International Air Transport Association (met dank aan Frank Eijsvogels, Howrey).
Databankenrecht. Eiser exploiteert Databanken met vlucht- en passagiergegevens (GDS-systeem). Travelport verstrekt alle ticketgegevens aan gedaagde IATA, die voor de financiële afhandeling zorgt. Travelport stelt dat IATA inbreuk maakt op haar databankrechten, omdat IATA gegevens zou gebruiken voor een eigen concurrerende databank (PaxIS). De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Rechtsmacht alleen voor Nederland. Geen inbreuk. 1019h proceskosten: €100.000 (afspraak partijen).
4.3. De door IATA gevoerde materiële verweren leiden ertoe dat de in dit geding gevraagde voorziening echter op meerdere gronden moet worden geweigerd. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
(1) Er vindt geen dreigende inbreuk in Nederland plaats. Gesteld noch gebleken is dar PaxIS in Nederland wordt aangeboden, dat sprake is van contacten met (mogelijke) klanten die in Nederland zijn gevestigd, dat Nederlandse klanten belangstelling hebben voor PaxIS of dat op Nederland gerichte reclame wordt gemaakt. Dat IATA het product PaxIS wereldwijd (via het Internet) aanbiedt is - zonder verder bijkomende omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken - onvoldoende om te kunnen spreken van een (dreigende) inbreuk in Nederland. Travelport heeft vooralsnog dan ook geen belang bij het treffen van een voorziening die in Nederland geldt.
(2) In dit kort geding, dat zich in tegenstelling tot een bodemprocedure niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, kan niet zonder meer worden vastgesteld of Travelport substantieel heeft geïnvesteerd in de verkrijging, controle of presentatie van de inhoud van haar databank ais bedoeld in artikel 1 lid 1 sub a Dw. (…) Niet kan worden uitgesloten dat de beweerde investeringen, althans het overgrote deel daarvan, zijn gedaan ten behoeve van de "hoofdactiviteit" van Travelport, te weten het exploiteren van een GDS-systeem met als doel het genereren van zoveel mogelijk ''booking fees" waarmee elementen worden gecreëerd, die later in de databank van Travelport worden opgenomen.
(3) Voor Travelport GDS, een Nederlandse vennootschap, geldt dat zij - mocht er al sprake zijn van substantiële relevante investeringen als bedoeld in de Databankenwet - slechts aanspraak heeft op die bescherming indien zij de producent is van de databank waarvoor zij zich op bescherming beroept. Hiervoor is volgens artikel 1 lid 1 onder b Dw vereist dat Travelport GDS het risico draagt van de voor de databank te maken investering.
(…) Daarvoor ligt ook een aanwijzing besloten in artikel 8.4 van de Galileo CRS Ownership and License Agreement. Immers, niet goed valt te begrijpen waarom Travelport Nederland bij de beëindiging van die overeenkomst al haar intellectuele eigendomsrechten, waaronder ook haar (sui generis) databankenrechten dienen te worden verstaan, kennelijk zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen, zou moeten overdragen aan Travelport International indien zij het investeringsrisico daarvan heeft gedragen. (…)
(4) Tot slot kan in dit kort geding niet worden vastgesteld dat IATA een substantieel deel van de databank van Travelport opvraagt of hergebruikt in de zin van artikel 2 lid l onder a Dw of dat sprake is van herhaald of systematisch opvragen of hergebruiken van kleinere gedeeltes van die databank. (…) De ticketgegevens die in een RET-flat file door Travelport aan IATA worden gezonden voor gebruik in BSP worden mogelijk wel per ticket systematisch of methodisch door Travelport bij elkaar gebracht, maar dit gebeurt niet om die gegevens te verzamelen in een databank, maar omdat dit het product is dat Travelport op grond van de tussen partijen bestaande overeenkomst(en) aan IATA moet leveren voor gebruik in het BSP, De RET-flat file is niet anders dan een lijst van individuele ticketgegevens die IATA toekomen voor dat gebruik in BSP. In feite krijgt IATA aldus een aantal in hun hoeveelheid onbewerkte gegevens die zo zou kunnen verzamelen om in een databank onder te brengen, zoals ook Travelport diezelfde gegevens heeft ontvangen vanuit de reisbureaus. De databank van Travelport die zij door verzameling van die gegevens van de reisbureaus tot stand heeft gebracht kan wel gelijkenis tonen met de lijst van ticketgegevens die zij aan MTA zendt, maar die lijst is als zodanig geen verzameling in de zin van artikel. 1 Dw, Het staat IATA bij de dit geding bekende feiten vrij die haar toekomende gegevens onder te brengen in een eigen databank.
Lees het vonnis hier.
Vrees voor toekomstige inbreuk is aannemelijk
Vzr. Rechtbank Breda, 1 oktober 2009, KG ZA 09-510, Stichting Afzetbevordering Grootgroenproducten tegen Direct Select (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).
Eerst even voor jezelf lezen. Onrechtmatige registratie domeinnamen grootgroen.nl en vakbeursgrootgroen.nl . Eiser maakt op grond van haar handelsnaam- en merkenrecht succesvol bezwaar tegen domeinnaamregistratie door, althans in vermeende samenspraak met een voormalig medewerker.
“Al deze omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, brengen mee dat voldoende aannemelijk is dat de registratie door Direct Select van de domeinnaam grootgroen.nl in een bodemprocedure eveneens als domeinnaamkaping zal worden gekwalificeerd, gepleegd in samenspanning met Verheijen.”
Lees het vonnis hier.
Te kwalificeren als normaal gebruik?
Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 september 2009, HA ZA 08-1452, Euprax Perchtold & Partner Steuerberatersozietät (EPP) tegen B, tevens h.o.d.n. Euprax en Zobu B.V.
Merkenrecht. Is gebruik Gemeenschapsmerk in één lidstaat te kwalificeren als normaal gebruik? Eiser EPP is houdster van het Gemeenschapswoordmerk Euprax (klassen 35 en 41). Gedaagde B deponeert Euprax als merk bij het BBIE gedeponeerd (klassen 35 en 42) en voert de handelsnaam Euprax. Gedaagde Zobu heeft de domeinnaam euprax.nl geregistreerd. Gedaagde schrapt na sommatie klasse 35 uit de dienstenopgave, maar eiser geeft aan dat “coëxistentie van de identieke benaming niet verder bespreekbaar is”. Gedaagde stelt i.c. dat het merk alleen in Duitsland is gebruikt en roept het verval van het Gemeenschapsmerk in. De rechtbank twijfelt en verwijst de zaak naar de rol:
4.6. Een vraagpunt in juridische zin is de conclusie welke verbonden zou moeten worden aan de feitelijke vaststelling dat alleen in Duitsland sprake is van normaal gebruik. Dit roept immers de vraag op of het gebruik in één enkele lidstaat is te kwalificeren als normaal gebruik in de Gemeenschap in de zin van artikel 50 lid 1, sub a GMVo. In het licht van artikel 108 lid 2 GMVo sub a kan wellicht worden aangenomen dat dat niet het geval is. Het normale gebruik in Duitsland – deze rechtbank gaat daar voorshands van uit – is op grond van die bepaling immers de grondslag waarop het Gemeenschapsmerk kan worden omgezet in een nationaal merk. Beiden partijen dienen zich hierover uit te laten (voetnoot rechtbank: naar de kern is dit de problematiek gesignaleerd in Cohen Jehoram/Van Nispen/ Huydecoper, Industriële eigendom 2, 2008, nr 14.5.2, noot 93.).
4.7. Indien geconcludeerd zou worden dat het als verweer gevoerde beroep op verval niet slaagt, lijkt de uitkomst van deze zaak vooral af te hangen van het antwoord op de vraag of de door B en Zobu aangeboden diensten soortgelijk zijn aan de door EPP onder onder klasse 35 aangeboden diensten. Dat dit zo is lijkt EPP voornamelijk af te leiden uit de vroegere inschrijving van het Beneluxmerk Euprax voor deze klasse. Daar staat tegenover dat B en Zobu het moeilijk maken voor derden om van haar activiteiten kennis te nemen nu haar website www.euprax.nl alleen toegankelijk is met een wachtwoord. Ter rolle dienen partijen zich hierover eveneens uit te laten.
4.9. (…) De rechtbank heeft van B kopie ontvangen van schikkingsvoorstellen. Dit betreft door haar rechtstreeks – met voorbijgaan van haar eigen advocaat en de advocaat van EPP – aan de directeur van EPP toegezonden brieven. Deze handelwijze is niet geoorloofd. Op de inhoud van deze correspondentie heeft de rechtbank geen acht geslagen. B dient zich bij voortprocederen van verdere amateuristische bemoeienis te onthouden. Zij wenst zich te verweren in een rechtszaak waarin een beroep wordt gedaan op een Gemeenschapsmerk. Het is wenselijk dat een verweerder zich laat bijstaan door een hierin geverseerde advocaat, waarbij deze advocaat niet voor de voeten dient te worden gelopen door handelingen die niet alleen niet geoorloofd zijn maar ook zijn goede taakvervulling als advocaat bemoeilijken.
Lees het vonnis hier.
De slecht vervaardigde namaakproducten
Rechtbank Arnhem, 30 september 2009, HA ZA 09-419, Brand van Egmond B.V tegen K. c.s. (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)
Auteursrecht. Inbreuk door verhandeling namaakproducten via Marktplaats.nl. Omdat het gaat om een opzettelijke inbreuk op auteursrechten worden de 1019h proceskosten toegewezen tot een hoger bedrag dan genoemd in de indicatietarieven in IE zaken. Rechtsoverweging 4.2. geeft een aardige samenvatting:
4.2. Er is geen aanleiding van het voorlopig oordeel terug te komen, waaraan overigens de beslissing ten grondslag ligt dat de lampen van Brand van Egmond auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Het nader door Brand van Egmond in het geding gebrachte bewijsmateriaal bevestigt haar stelling dat de bij K. aangetroffen lampen artikelen zijn die ongeoorloofde verveelvoudigingen zijn van de originelen en daarom inbreuk maken op het auteursrecht van Brand van Egmond. Op grond van de niet weersproken verklaring van de heer Brand staat vast dat de bij K. c.s. in beslag genomen lampen slecht vervaardigde namaakproducten zijn van de originele Brand van Egmond lampen van de modellen “Hollywood”, “Behind The Frosted Glass”en “Chandelier”. De door Brand van Egmond overgelegde foto’s tonen aan dat de slecht vervaardigde namaakproducten wel de auteursrechtelijke beschermde trekken van de originelen heeft overgenomen en dat de totaalindruk in wezen hetzelfde is.
Ter comparitie heeft K. erkend dat hij de lampen heeft gekocht van iemand uit Oost Europa die hij niet kent en waarvan hij het adres niet heeft en dat deze persoon de lampen heeft geleverd met en vrachtwagen. Op basis van het niet weersproken rapport van Dörr staat ook vast dat K. deze lampen heeft verhandeld, terwijl hij zich ervan bewust was dat hij dat niet mocht doen. Daarmee staat vast dat K. c.s. de lampen niet hebben betrokken via reguliere verkoopkanalen. Omdat de factuur van B. te Vilnius is gesteld op naam van de VOF en de inbreukmakende handelingen plaats vonden vanuit de bedrijfsruimte van de VOF staat ook vast dat de handelingen door de CVOF werden verricht. Dat betekent dat Kregting de inbreukmakende handelingen heeft verricht in hoedanigheid van vennoot van de VOF. Dat brengt mee dat d inbreukmakende handelingen aan alle gedaagden kunnen worden toegerekend.
(…) 4.5. (…) Omdat het gaat om een opzettelijke inbreuk op auteursrechten van Brand van Egmond zullen de redelijke en evenredige kosten van onderzoek en juridische bijstand op de voet van 1019h Rv worden toegewezen tot een hoger bedrag dan genoemd in de indicatietarieven in IE zaken. (…)
Lees het vonnis hier.
Het verzamelwerkauteursrecht
Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 september 2009, KG ZA 09-622, Uitgeverij 010 tegen Pale Pink Publishers (met dank aan Matthijs Kaaks, Boekx).
Auteursrecht. Interessant en uitgebreid vonnis dat de lezers een aantal keer op het verkeerde been zet en daardoor tot het einde spannend blijft. Eiser 010, uitgever van een serie van drie boeken (Boeken I, II en III) over de architect Wim Quist, wil de uitgave van een tweetal oeuvreboeken (Verzamelwerken I en II) over diezelfde architect tegenhouden.
De voorzieningenrechter stelt allereerst dat 010, samen met de vormgever, gerechtigd is tot het verzamelaarsauteursrecht m.b.t. tot de drie afzonderlijke werken uit de serie, maar dat op het concept van de serie geen auteursrecht rust. 010 kan zich wel op de haar toekomende geschriftenbescherming m.b.t. de drie boeken beroepen en de rechten op de gebruikte vertalingen berusten bij de vertaler. De verzamelwerken I en II maken derhalve inbreuk op het verzamelauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming van 010 en het auteursrecht van de vertaler, wiens vertalingen in beide reeksen zijn gebruikt.
Gedaagde kan zich echter wel succesvol beroepen op rechtsverwerking. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat 010 haar rechten niet meer geldend zou maken en zich in elk geval niet actief tegen een dergelijke uitgave zou verzetten. De vorderingen gebaseerd op het verzamelaarsauteursrecht en het recht op de geschriftenbescherming worden daarom afgewezen.
Maar de uiteindelijke winnaar, als je dat zo mag noemen, is de op last en volmachtprocederende vertaler. De rechtverwerking kan aan hem niet worden tegengeworpen en gedaagde had geen goede reden om aan te nemen dat zij gerechtigd was om de vertalingen te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst zijn vordering toe en suggereert dat partijen er wel eens samen uit zouden kunnen komen:
5.20 (…) De voorzieningenrechter zal daarom de vordering ten dele toewijzen als na te melden. Het wordt, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid voldoende geacht de 415 (van de 500) exemplaren van Verzamelwerk 11, die bij PPP zijn aangetroffen en beslagen, te laten afgeven, zodat de overige marktpartijen daarmee niet worden lastiggevallen, terwijl toch de overgrote meerderheid van de exemplaren wordt bestreken. Een betaling als hiervoor bedoeld zal PPP wellicht alsnog kunnen doen, waarna (010 namens) John Kirkpatrick en PPP afspraken over het alsnog op de markt brengen van de boeken kunnen maken.
Lees het vonnis hier.
Geen internetheffing, beschikbaarheid van programmagegevens, beeldmateriaal
Beleidsreactie Plasterk op aanbevelingen commissie Brinkman: Aantal aanbevelingen overgenomen, maar “het voorstel om via een internetheffing extra geld vrij te maken voor innovatie van de pers neemt de minister niet over. Wel erkent hij dat het in het digitale tijdperk lastig is verdienmodellen voor nieuws te ontwikkelen. De minister is verder niet van plan de publieke omroep reclamevrij te maken. Wel zal hij, samen met staatssecretaris Heemskerk (EZ), een breed reclameonderzoek uitvoeren naar reclamebestedingen in de gehele mediasector. Daarin worden eventuele verdringingseffecten tussen de verschillende gedrukte en audiovisuele media meegenomen.
Verder is de minister voorstander van brede beschikbaarheid van programmagegevens van de publieke omroep, zodat ook kranten die integraal zouden kunnen afdrukken, maar wel tegen een redelijke vergoeding.
(..) In zijn beleidsreactie op het eindrapport van de commissie Brinkman onderschrijft minister Plasterk het belang van een goede samenwerking tussen de pers en de publieke omroep, met name op internet. Zo moet het mogelijk worden dat de publieke omroep beeldmateriaal ter beschikking stelt aan krantensites. De minister wil de aanbeveling van Brinkman om te komen tot regionale mediacentra, waarbij dagbladen en regionale omroep crossmediaal zouden kunnen samenwerken, verder verkennen.”
Lees de brief hier.
De karakteristieke bollende - op een motorbroek geïnspireerde - pasvorm
Gerechtshof Amsterdam, 29 september 2009, zaaknr. 200.019.012/01 SKG, G-Star International B.V. tegen Bestseller Retail B.V. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).
Auteursrecht. Merkenrecht. Vormmerken. G-Star stelt dat Bestseller met de Zinko-spijkerbroek inbreuk maakt op de rechten van G-Star met betrekking tot G-Stars eigen bestseller, de Elwood-spijkerbroek (klik op afbeelding voor vergroting). Het hof oordeelt met de rechtbank dat de ‘aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend' is. Aan de Elwood komt bovendien vanwege de ontlening aan een motorbroek geen (zeer) grote beschermingsomvang toe. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam, 16 oktober 2008, IEF 7178). In citaten:
4.3. (…) Dat de fraaiheid van het uiterlijk van een broek (en de pasvorm daarvan) in het algemeen bij de aankoopbeslissing een belangrijke rol speelt en dat de door de onder 4.1 sub iv tot en met vi genoemde elementen bepaalde vorm van de Elwood-broek een wezenlijke waarde daaraan geeft in de zin van artikel 2.1 lid 2 BVIE acht ook het hof voorshands niet onaannemelijk. Het hof verwerpt in dit verband het betoog van G-Star dat de vormgeving van alledaagse kleding als een spijkerbroek - in tegenstelling tot bijvoorbeeld haute couture - in het algemeen vooral een onderscheidingsfunctie heeft. Dit een en ander brengt reeds mee dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de vorm van de broek, en dus ook die van het kniestuk, niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komen. De op merkenrechtelijke grondslag door G-Star gevorderde voorzieningen zijn reeds daarom niet toewijsbaar. Dit brengt mee dat grief 2 faalt.
4.4. Mede gelet op eerdere uitspraken van de bodemrechter waarin deze vraag aan de orde is geweest, gaat het hof er voorshands van uit dat (de vorm van) de Elwood-broek voldoende oorspronkelijkheid bezit om als werk in auteursrechtelijke zin te worden aangemerkt en derhalve auteursrechtelijk beschermd is. Door Bestseller is echter in dit geding voldoende aannemelijk gemaakt dat de vormgevingselementen die het karakteristieke uiterlijk van de Elwood bepalen door Morisset in 1995 voor het merendeel (bewust) zijn ontleend aan het model van een motorbroek en dat deze elementen voorts toen al jarenlang toepassing vonden in de (motor)sport- en werkkledingbranche. Dat aan het onderhavige werk een (zeer) grote beschermingsomvang toekomt, zoals G-Star verdedigt, kan in het licht hiervan niet als juist worden aanvaard. Het feit dat deze elementen in de Elwood-broek zijn aangebracht om een visueel/esthetisch (stoer) effect te bereiken en niet, althans niet in de eerste plaats, om redenen van functionele aard, zoals in vorenbedoelde (motor)sport- en werkkleding, maakt dit niet anders.
4.5. De vergelijking van de Elwood en de Zinko leert dat van de vijf min of meer als karakteristiek/kenmerkend te beschouwen elementen van de Elwood er drie zijn terug te vinden in de Zinko, doch in gewijzigde vorm. Zo is op de achterzijde van de broekspijpen van de Zinko weliswaar een naad aangebracht doch niet ter hoogte van de knie maar een twintigtal centimeters lager. Ook bij de Zinko loopt over het bovenste gedeelte van de pijp een schuine naad doch deze is aanmerkelijk schuiner dan bij de Elwood doordat deze vanaf de heup tot een punt iets boven de knie loopt in plaats van tot een punt net onder het kruis. Voorts wordt weliswaar door middel van stiksels de indruk gewekt dat de Zinko is voorzien van een kniestuk, maar doordat het geen ingezet kniestuk is mist de Zinko de karakteristieke bollende - op een motorbroek geïnspireerde - pasvorm van de Elwood. Het hof is van oordeel dat, hoewel in het licht hiervan gezegd kan worden dat de Zinko een aantal elementen gemeen heeft met de Elwood en daarmee enige gelijkenis met deze broek vertoont, de uitvoering van deze (reeds vóór het ontstaan van de Elwood in broeken aangebrachte) elementen te verschillend is om als (relevante) bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm van auteursrechtelijk beschermde trekken van de Elwood te worden gekwalificeerd. De gelijkenis van de broeken is niet zodanig dat de Zinko als verveelvoudiging van de Elwood in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt; daarvoor is de aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend.
Lees het arrest hier.