IEF 22330
1 november 2024
Uitspraak

HR over spoedeisend belang in zaak over auteursrecht van software

 
IEF 22331
1 november 2024
Uitspraak

Hof bij UPC maakt gebruik van discretionaire bevoegdheid: bewijsmateriaal wordt buiten beschouwing gelaten

 
IEF 22336
31 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: Belgische regelgeving over naburige rechten van muzikanten in strijd met EU-Richtlijnen

 
IEF 22031

Uitspraak ingezonden door Bram Woltering en Peter Claassen, AKD.

EUIPO wijst overdracht merk toe wegens depot zonder toestemming

EUIPO - OHIM 23 apr 2024, IEF 22031; C 28 752 (Worldwide Machinery tegen Scaip), https://ie-forum.nl/artikelen/euipo-wijst-overdracht-merk-toe-wegens-depot-zonder-toestemming

EUIPO 23 april 2024, IEF 22031; C 28 752 (Worldwide Machinery tegen Scaip). Verzoeker beweert eigenaar te zijn van eerdere niet-geregistreerde handelsmerken in Australië, België, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten voor variaties van het teken 'SUPERIOR'. Ze stelt bewijs te hebben van het gebruik van deze merken sinds 1998 voor goederen in klassen 7, 12 en 37, met name voor pijpleidingapparatuur. Ondanks een langdurige zakelijke relatie heeft de Uniemerk-eigenaar in 2012 het merk in zijn eigen naam ingediend en beweert hij de handelsmerken te hebben bemachtigd die door de verzoeker zijn ontwikkeld en gebruikt. De verzoeker beweert dat de Uniemerk-eigenaar haar niet-geregistreerde 'SUPERIOR'-merken heeft overgenomen en beweert dat de eigenaar het Uniemerkaanvraag zonder hun toestemming, te kwader trouw, heeft ingediend. Verder beweert de verzoeker dat ze het auteursrecht bezit op een identiek logo als dat in het Uniemerk en dat ze voorafgaande rechten hebben op dat logo. De eigenaar van het Uniemerk betwist deze stellingen.

IEF 22032

Uitspraak ingezonden door Joris Vos en Herwin Roerdink, Vondst Advocaten.

L1 maakt geen inbreuk op het merkenrecht van De Limburger

Rechtbanken 2 mei 2024, IEF 22032; ECLI:NL:RBLIM:2024:2312 (De Limburger tegen L1), https://ie-forum.nl/artikelen/l1-maakt-geen-inbreuk-op-het-merkenrecht-van-de-limburger

Rb. Limburg 2 mei 2024, IEF 22032; ECLI:NL:RBLIM:2024:2312 (De Limburger tegen L1). Mediahuis Limburg (hierna: De Limburger) is uitgever van onder meer de krant De Limburger. Stichting Omroep Limburg (hierna: L1) en De Limburger zijn een samenwerkingsverband aangegaan voor het opzetten van een nieuwssite (1Limburg.nl). Deze samenwerking is in 2019 beëindigd aan de hand van een vaststellingsovereenkomst. L1 heeft ervoor gekozen verder te gaan met een nieuwsapp. De Limburger stelt dat het nieuwe logo dat L1 gebruikt voor haar nieuwsapp te veel lijkt op het logo dat De Limburger gebruikt voor haar eigen nieuwsapp en hiermee in strijd is met artikel 2.20 lid 2 sub b BVIE. Bovendien stelt de Limburger dat L1 ook inbreuk maakt op de merkrechten van De Limburger in de zin van artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE. Ook zou L1 in strijd handelen met de auteursrechten van De Limburger en de vaststellingsovereenkomst. De Limburger vordert bij deze kortgedingprocedure het gebruik van betreffend logo door L1 te staken en gestaakt te houden.

IEF 22034

Uitspraak ingezonden door Niek Weessies, Boekx.

Merk 'GIMEAU' te kwader trouw gedeponeerd

EUIPO - OHIM 25 apr 2024, IEF 22034; 3000564 (Verzoeker tegen verweerder), https://ie-forum.nl/artikelen/merk-gimeau-te-kwader-trouw-gedeponeerd

EUIPO 25 april 2024, IEF 22034; 3000564 (Verzoeker tegen verweerder). Verzoeker, Gimeau B.V., houdt zich bezig met de verkoop van nagelproducten. Zij diende op 3 maart 2023 overeenkomstig 2.30bis, lid 1, sub a BVIE een vordering tot doorhaling in, op grond van een (vermeende) te kwader trouw ingediende inschrijving in de zin van artikel 2.2bis, lid 2 BVIE. Deze vordering is gericht tegen het in 2022 aangevraagde en in 2023 ingeschreven woordmerk 'GIMEAU'. Volgens verzoeker heeft verweerder, Nicolas de Neree, samen met zijn echtgenoot heimelijk het bestreden merk ingediend met het enkele oogmerk om verzoeker dwars te zitten. Daarbij zou van belang zijn dat de echtgenote van verweerder eigenaar is van Maniac B.V., een concurrent van verzoeker, en via dit bedrijf vertrouwelijke informatie zou hebben ontvangen. Het verzoek is om het bestreden merk door het Bureau nietig te laten verklaren. Verweerder betwist de stellingen en voert aan dat hij opzettelijk het merk eerst heeft laten registreren, zodat hij zonder beperking van een verzoeker zijn plannen verder kon uiteenzetten. Hij stelt dat Gimeau B.V. toen nog niet bestond en hij er ook niet van af wist en ook niet kon weten. Het HvJ EU heeft in onder meer het Koton-arrest [zie IEF 18692] uitgelegd dat sprake is van kwade trouw wanneer uit aanwijzingen blijkt dat de houder van een merk de aanvraag tot inschrijving heeft ingediend met het oogmerk om afbreuk te doen aan de belangen van derden. Het Bureau acht het voldoende aannemelijk dat verweerder een oneerlijk oogmerk heeft gehad bij het aanvragen van de naam ‘GIMEAU’. Door verweerder is onvoldoende gesteld waarom hij een aanvraag heeft ingediend voor een merk dat vrijwel gelijk is aan het oudere teken ‘GIMEAU’ voor dezelfde waren. Op basis van genoemde omstandigheden is naar het oordeel van het Bureau sprake van een depot te kwader trouw. Het verzoek wordt toegewezen.

IEF 22033

Hoger beroep heeft schorsende werking

Unified Patent Court (UPC) 2 mei 2024, IEF 22033; (Progress Maschinen & Automation tegen AWM Srl en Schnell S.p.A.), https://ie-forum.nl/artikelen/hoger-beroep-heeft-schorsende-werking

UPC CoA 2 mei 2024, IEF 22033; UPC_CoA_177/2024 (Progress Maschinen & Automation tegen AWM Srl en Schnell S.p.A.). Partijen in dit geschil zijn Progress Maschinen & Automation, AWM Srl en Schnell S.p.A.. Eerder heeft het gerecht in eerste aanleg in Milaan geoordeeld dat bewijsmateriaal dat bij verweerder is verzameld moet worden teruggegeven aan verweerder. Hiertegen heeft appellant hoger beroep ingesteld. Daarnaast verzoekt appellant in deze zaak dat dit hoger beroep schorsende werking heeft. Uit artikel 74 (1) UPCA volgt dat hoger beroep geen schorsende werking heeft, tenzij het Hof anders beslist op een gemotiveerd verzoek van een van de partijen. Hiervan is in casu sprake. Het Hof oordeelt dat tenuitvoerlegging van de beschikking, namelijk de teruggave van het bewijsmateriaal, het hoger beroep grotendeels ineffectief maakt, aangezien de gelaste teruggave van het bewijsmateriaal moeilijk zou kunnen worden teruggedraaid als het beroep voor appellant succesvol blijkt te zijn.

IEF 22011

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024 - Panel compleet!

Het panel voor deze boeiende en actuele middag is inmiddels compleet, en naast rechtbank- en juridisch verslaggever Saskia Belleman (De Telegraaf) en misdaadverslaggever Wouter Laumans (Het Parool) zal ook Frits van Exter in het hierin plaatsnemen. Hij is voorzitter van de Raad voor de journalistiek en van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, en tevens oud-hoofdredacteur van zowel Trouw als van Vrij Nederland.

Daarnaast zullen advocaten Jens van den Brink (Kennedy Van der Laan), Lotte Oranje (Kennedy Van der Laan), Matthijs Kaaks (Boekx) en Lotte van Schuylenburch (Boekx) hun juridische expertise met u delen.

IEF 22030

Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis en Niek Weessies, Boekx.

Uitlatingen in tv-programma Radar waren niet onrechtmatig

Rechtbanken 24 apr 2024, IEF 22030; C/16/5610158 / HA ZA 23-508 (Eiser tegen gedaagde), https://ie-forum.nl/artikelen/uitlatingen-in-tv-programma-radar-waren-niet-onrechtmatig

Rb. Midden-Nederland 24 april 2024, IEF 22030, IT 4545; C/16/5610158 / HA ZA 23-508 (Eiser tegen gedaagde). Eiser is een schildersbedrijf. Het televisieprogramma ‘Radar’ van AVROTROS heeft een reportage gewijd aan eiser. Gedaagde heeft meegewerkt aan de reportage. De strekking van deze reportage is dat eiser bij gedaagde (en anderen) met opzet te weinig zou offreren om vervolgens meerwerk in rekening te brengen. De opmerkingen die gedaagde heeft gemaakt in de uitzending zijn volgens eiser onrechtmatig. Ook zou gedaagde onrechtmatig gehandeld hebben door de journalisten van Radar niet volledig geïnformeerd te hebben. Eiser stelt schade te hebben geleden en klanten te hebben verloren door het handelen van gedaagde. Zij vordert schadevergoeding.

IEF 22026

Ondernemingen verschillen zodanig dat verwarring niet aannemelijk is

Rechtbanken 17 apr 2024, IEF 22026; ECLI:NL:RBMNE:2024:2349 (Verzoekster tegen belanghebbende), https://ie-forum.nl/artikelen/ondernemingen-verschillen-zodanig-dat-verwarring-niet-aannemelijk-is

Rb. Midden-Nederland 17 april 2024, IEF 22026; ECLI:NL:RBMNE:2024:2349 (Verzoekster tegen belanghebbende). Bij brief van 10 oktober 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster aan belanghebbende medegedeeld dat die in strijd met artikel 5 Hnw handelt door het voeren van dezelfde handelsnaam als die van verzoekster. Aan de hand hiervan heeft verzoekster belanghebbende gesommeerd het gebruik van betreffende woordcombinatie te staken en gestaakt te houden. Bij de rechtbank verzoekt verzoekster belanghebbende te veroordelen de handelsnaam zodanig te veranderen dat overeenstemmingen verdwijnen en onrechtmatigheid opgeheven wordt. Zij stelt dat bij het publiek mogelijk verwarring veroorzaakt kan worden. Volgens belanghebbende is de naam door veel organisaties als handelsnaam gebruikt en is er geen sprake van verwarring bij het publiek. De kantonrechter is van oordeel dat de handelsnamen inderdaad overeenstemmen. De aard van de ondernemingen en doelgroepen verschillen echter zodanig, dat verwarring bij het publiek niet aannemelijk is. Daarbij is ook van belang dat het relevante publiek van beide ondernemingen meer oplettend zal zijn dan het brede, normaal oplettende publiek, onder meer, omdat het om specifieke diensten en grote geldbedragen gaat.

IEF 22029

Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff, en Arnout Groen, AC&R

Disney mag overeenkomsten Buma/Stemra met andere aanbieders niet inzien

Rechtbanken 2 mei 2024, IEF 22029; C/13/733040 / HA RK 23/141 (Disney tegen Buma/Stemra), https://ie-forum.nl/artikelen/disney-mag-overeenkomsten-buma-stemra-met-andere-aanbieders-niet-inzien

Rb. Amsterdam 2 mei 2024, IEF 22029, IT 4546; C/13/733040 / HA RK 23/141 (Disney tegen Buma/Stemra). Disney maakt op haar platform Disney+, een subscription video on demand (hierna: SVOD)-dienst, gebruik van muziek die behoort tot het door Buma/Stemra beheerde repertoire. Voor dit gebruik hebben partijen een licentieovereenkomst gesloten. Disney stelt dat zij sterke indicaties heeft dat het tarief dat door Buma/Stemra wordt gehanteerd niet is gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. Dit zou in strijd zijn met artikel 21 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: Wet Toezicht), artikel 102 van het VWEU en artikel 4 van de Mededingingswet. In verband daarmee verzoekt Disney bij de rechtbank op grond van artikel 843a Rv verstrekking van, primair, de meest recente overeenkomsten die Buma/Stemra met andere SVOD-aanbieders (waaronder Netflix en Apple) en, subsidiair, de geanonimiseerde versie van deze documenten. Uiterst subsidiair vordert Disney een door een onafhankelijk registeraccountant gecontroleerd en gewaarmerkt afschrift van informatie over de door Buma/Stemra toegepaste licentietarieven. Buma/Stemra betwist deze stellingen en betoogt dat het verzoek van Disney neerkomt op een “fishing expedition”.

IEF 22028

Vertrouwensbeginsel bij beroepstermijnen UPC

Unified Patent Court (UPC) 26 apr 2024, IEF 22028; (AIM Sport Development tegen Supponor), https://ie-forum.nl/artikelen/vertrouwensbeginsel-bij-beroepstermijnen-upc

UPC CoA 26 april 2024, IEF 22028; UPC_CoA_500/2023 (AIM Sport Development tegen Supponor). Over de uitleg van artikel 62 UPCA in combinatie met regels 220.1 (c) en 224.1 (b) RoP is onduidelijkheid ontstaan bij AIM, appellant in dit hoger beroep. Volgens Supponor, verweerder in dit hoger beroep, is het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant het beroepschrift te laat heeft ingediend. Bij een hoger beroep tegen een beslissing op een procedure betreffende een voorlopige maatregel geldt een indieningstermijn van vijftien dagen. Het gerecht in eerste aanleg heeft deze beslissing tegelijkertijd gewezen met de beslissing op de inbreukprocedure, waarbij de indieningstermijn van een verzoekschrift voor hoger beroep twee maanden bedraagt. In de ‘informatie over beroep’ is vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen (de termijnen in) de afzonderlijke procedures. Hierdoor dacht appellant dat de termijn van twee maanden van toepassing was. Het Hof oordeelt dat de hogere voorziening toch niet niet-ontvankelijk is. Het vertrouwensbeginsel heeft als gevolg dat appellant mocht vertrouwen op de informatie van het gerecht in eerste aanleg.

IEF 22025

Vorderingen afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

Rechtbanken 18 apr 2024, IEF 22025; ECLI:NL:RBLIM:2024:1919 (Arriba tegen Mercurex), https://ie-forum.nl/artikelen/vorderingen-afgewezen-wegens-gebrek-aan-spoedeisend-belang

Rb. Limburg 18 april 2024, IEF 22025; ECLI:NL:RBLIM:2024:1919 (Arriba tegen Mercurex). Mercurex vervaardigt in opdracht foto- en videomateriaal. Arriba is een onderneming op het gebied van (sport)voedingssupplementen. Mercurex heeft in opdracht van Arriba foto- en videomateriaal vervaardigd. Partijen hebben vervolgens in een akte regels omtrent de overdracht en levering van de auteursrechten vastgelegd. Nadat Mercurex content van de werken op haar social media had geplaatst, heeft Arriba haar gesommeerd om deze content te verwijderen. Mercurex heeft de content verwijderd, maar de door Arriba verstuurde onthoudingsverklaring niet ondertekend. Arriba vordert bij de voorzieningenrechter een bevel jegens Mercurex zich te onthouden van de inbreuk. De rechter komt echter tot het oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de door Arriba eenzijdig geformuleerde schadevergoedingsplicht rechtens afdwingbaar is en in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat deze (grotendeels) zal worden toegewezen. De vorderingen worden afgewezen bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang. De proceskosten begroot de voorzieningenrechter op grond van 237 Rv en niet op grond van artikel 1019h Rv, omdat Mercurrex werkelijk gemaakte (IE-)kosten niet heeft onderbouwd.