Prejudiciële vragen over termijn bij vervallenverklaring Uniemerk
HvJ EU 6 juni 2019, IEF 18791, IEFbe 2981; C-607/19 (Husqvarna tegen Lidl E-Commerce) Via MinBuza Husqvarna produceert gereedschappen voor tuinonderhoud. Zij is houdster van het merk dat in de kleuren oranje-grijs-lichtgrijs is aangevraagd voor de waar ´Bewässerungsspritze´. Het door Husqvarna verkochte sproeitoestel komt overeen met het litigieuze merk. Verweerster, een vennootschap van het Lidl-concern, bood in haar online-winkel een spiraalslang-set aan. Husqvarna beweert dat hierdoor inbreuk is gemaakt op haar merkrecht en heeft staking, alsmede schadevergoeding en vergoeding van de aanmaningskosten, gevorderd. Verweerster heeft daarentegen in reconventie doorhaling van het litigieuze merk geëist omdat het merk volgens haar is vervallen doordat het minmaal vijf jaar niet is gebruikt. Nadat de vorderingen van Husqvarna in hoger beroep werden afgewezen en de reconventionele vorderingen werden toegewezen, is een procedure bij de Duitse Bundesgerichtshof gestart. Deze verwijzende rechter wenst nog meer duidelijk over de uitleg en betekenis van het Unierecht in deze zaak ten aanzien van de berekening van het termijn voor vervallenverklaring van het merk, alsmede de vraag wat het doorslaggevende tijdstip is.
Mondelinge afspraken credits filmproducer niet afdwingbaar
Hof Den Haag 17 oktober 2019, IEF 18790, IT 2928; ECLI:NL:GHDHA:2019:2750 (credits filmproducer) Geïntimeerde is initiatiefnemer van een film en werkt aan de productie daarvan. Appellant was associate producer en deelde geïntimeerde mee dat hij een filmcredit als executive producer zou willen. Geïntimeerde mailde appellant dat dit niet bespreekbaar was, maar dat hij een co-productie credit zou aanvaarden indien appellant aan bepaalde voorwaarden zou voldoen, waaronder een betaling van 2000 euro, het volledig terugtrekken uit de productie en het beschikbaar stellen van de scriptie-aantekeningen. Vervolgens hebben partijen met elkaar overlegd in een mondeling gesprek dat ze hebben opgenomen. Na het gesprek heeft appellant zich uit de productie teruggetrokken, echter heeft hij zijn scriptie-aantekeningen niet beschikbaar gesteld. Om deze reden heeft geïntimeerde de afgesproken co-producer credits niet voor appellant vermeld. Appellant vordert nakoming van de overeenkomst, met name door de afgesproken credits te vermelden, alsmede een verbod om de film te distribueren als de openingstitel en aftiteling van de film deze credits niet vermeldt. Deze vorderingen worden niet toegewezen, omdat beide partijen achteraf hebben gemaild dat ze allereerst een schriftelijk contract willen vaststellen voordat enige verplichting op grond van het gesprek zou worden nagekomen. Dit brengt mee dat de partijen niet over en weer konden verwachten dat de afspraken zouden nagekomen.
Nieuw model van Porsche is niet nieuw
Gerecht 6 juni 2019, IEF 18789, IEFbe 2980; T-209/18 (Porsche tegen EUIPO) Het geschil is ontstaan naar aanleiding van het verzoek tot nietigverklaring van de inschrijving van het gemeenschapsmodel van Porsche bij het EUIPO. Volgens de indiener van dit verzoek, Autec, was het litigieuze model noch nieuw, noch had het een eigen karakter. Het litigieuze model zou zich niet merkbaar onderscheiden van andere modellen van het autotype 'Porsche 911'. Het EUIPO had het verzoek van Autec toegewezen en het model nietig verklaard. Volgens het EUIPO staat het bestaan van het model van de oudere serie van het autotype 'Porsche 911' reeds in de weg aan het eigen karakter van het model van de nieuwe serie van deze zelfde auto. Porsche tracht hiertegen in rechte op te treden op de grond dat de algemene indruk van het litigieuze model bij de geïnformeerde gebruiker van dit type auto verschilt van de indruk die wordt gewekt door het oudere model. De twee conflicterende modellen zouden zich door hun uiterlijke verschijningsvorm onderscheiden, waardoor het litigieuze model wel degelijk een eigen karakter zou hebben, aldus Porsche. In dit geval heeft het EUIPO objectief rekening gehouden met alle verschillen tussen de conflicterende modellen en kon het EUIPO tot de slotsom komen dat verschillen te zwak waren om de bij de geïnformeerde gebruiker algemene indruk aanmerkelijk te beïnvloeden. Deze indruk wordt ook volgens het Gerecht gevormd door de wezenlijke kenmerken van de modellen.
Uitspraak ingezonden door Carja Mastenbroek en Sander Verbeek, Good Law.
Feitelijk gebruik van model kan enkel verduidelijken
Rechtbank Den Haag 30 oktober 2019, IEF 18788; ECLI:NL:RBDHA:2019:11620 (Wahl tegen Kappershandel) Wahl c.s. produceert producten voor de schoonheids- en kappersbranche en levert producten in Nederland via diverse distributeurs, de eigen website en sociale media. Een van de producten is de Premium Attachment Combs, Wahl USA is houdster van het Gemeenschapsmodel van dit product. Kappershandel verkoopt via haar webshop professionele kappers- en schoonheidsproducten van diverse merken in Nederland en België, waaronder opzetkammen onder de aanduiding StyleME. Wahl stelt dat de StyleME-opzetkammen inbreuk maken op het Premium Attachment Combs-model. De kammen zijn nagenoeg een exacte kopie zijn van dit PAC-model. De vorderingen van Wahl worden afgewezen. Geoordeeld wordt o.a. dat het feitelijk gebruik van het model ter verduidelijking kan dienen maar niet ter uitbreiding van de bescherming. Dit om te voorkomen dat onderdelen van het model die door gebruikmaking van stippelijnen nadrukkelijk buiten de bescherming zijn geplaatst via de achterdeur toch weer tot de bescherming zouden kunnen worden gerekend. De rechtszekerheid van derden zou daarmee te zeer in het gedrang komen.
Wijziging Rijksoctrooiwet
De Eerste Kamer heeft gisteren, 29 oktober, de wijziging van de Rijksoctrooiwet in verband met het eengemaakt octrooigerecht en de Verordening eenheidsoctrooibescherming aanvaard.
https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/35187_overeenkomst_eengemaakt
De wetswijziging zal binnenkort in het Staatsblad worden gepubliceerd en op een later tijdstip, samen met de Verordening eenheidsoctrooibescherming en het Verdrag voor de oprichting van het Eengemaakt octrooigerecht, in werking treden. Het is op dit moment nog onduidelijk wanneer dat het geval zal zijn.
Uitspraak ingezonden door Diederik Stols en Charlotte Hangx, Boekx.
Geen bescherming tegen oneerlijke handelspraktijk wegens ontbreken merkinschrijving
Vzr. Rechtbank Den Haag 29 oktober 2019, IEF 18786; ECLI:NL:RBDHA:2019:11621 (TT Shopping tegen Verzendshop) Kort geding. OnTel is een Amerikaanse onderneming die zich bezig houdt met het ontwikkelen en distribueren van innovatieve consumentenproducten, waaronder de luchtkoeler ´Arctic Air´. Distributeur OmniChannel heeft van OnTel de exclusieve distributierechten verkregen om de Arctic Air in Nederland op de markt te brengen en te promoten via TV en internet. OmniChannel is de moedermaatschappij van TT Shopping en JML. Gedaagde, Verzendshop, heeft via bol.com een product op de markt gebracht onder de naam ´Air Cooler´. Volgens TT Shopping is door Verzendshop inbreuk gemaakt op de IE-rechten die rusten op de Arctic Air en heeft Verzendshop tevens onrechtmatig gehandeld. Verzendshop heeft dit niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarnaast is ambtshalve overwogen dat de vordering van TT Shopping is gebaseerd op de productnaam Arctic AIr en dat Verzendshop daardoor de schijn wekt dat beide producten dezelfde herkomst zouden hebben. De bescherming geldt echter slechts ingeval van algemene bekendheid of van een merkinschrijving. Dit is in casu noch gesteld noch gebleken. Binnen de Benelux is weliswaar bescherming op grond van oneerlijke handelspraktijk mogelijk, echter is daarvoor vereist dat het merk is ingeschreven.
Geen merkenrecht puzzelkubus op grond van technisch doel
Gerecht EU 24 oktober 2019, IEF 18785, IEFbe 2978; ECLI:EU:T:2019:765 (Rubik's Brand tegen EUIPO) Na een verwerping van een verzoek tot nietigverklaring van de merkinschrijving van de Rubik's kubus en verwerping door het Hof, heeft het Gerecht de twee beschikkingen opgeheven, omdat ook de kenmerken die van buiten niet zichtbaar zijn in aanmerking hadden moeten worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de inschrijving op grond van de technische functionaliteit moet worden afgewezen. Het EUIPO kwam in een nieuwe beslissing tot de conclusie dat de vorm niet als Uniemerk had mogen worden ingeschreven, omdat elk van de essentiële kenmerken van de vorm noodzakelijk zijn om het technisch effect te verwezenlijken. Het technische effect wordt bereikt doordat de rijen met kleine, verschillend gekleurde dobbelstenen, welke samen een grote dobbelsteen vormen, verticaal en horizontaal kunnen worden gedraaid totdat elke kant van de grote dubbelsteen dezelfde kleur heeft. Het bestreden merk is daarmee in strijd met Unierecht, omdat de essentiële kenmerken allemaal een technische functie dienen. Het Gerecht heeft dat in deze zaak bevestigd en geoordeeld dat het doel van het spel inhoudt een driedimensionale puzzel in vorm van een dubbelsteen met verschillend gekleurde kanten weer te reproduceren. Dit doel word gefaciliteerd door de technische kenmerken.
Gijzeling opgeheven op grond van journalistiek verschoningsrecht
Rechtbank Rotterdam 25 oktober 2019, IEF 18784, IT 2922; ECLI:NL:RBROT:2019:8376 (gegijzelde journalist) In het onderzoek ter zake de “vergismoord“ is de telefoon van een getuige enige tijd getapt geweest. Hierdoor heeft de officier van justitie kennis gekregen van een drietal gesprekken tussen deze getuige en een journalist. De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om de journalist als getuige te laten oproepen. De journalist heeft zich vervolgens beroepen op zijn verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft beslist dat het verschoningsrecht geldt met uitzondering van de drie in het dossier opgenomen telefoongesprekken en de reeds bekende bron daarvan. De journalist bleef zich categorisch op zijn journalistiek verschoningsrecht beroepen en heeft geen enkele door de raadsman van verdachte gestelde vraag beantwoord. Hierop heeft de rechter-commissaris ambtshalve de gijzeling van de journalist bevolen. De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft de journalist uit de gijzeling ontslagen.
Aan de journalist als getuige komt een verschoningsrecht toe. Dat recht is niet absoluut, in de zin dat hij op geen enkele vraag antwoord zou hoeven geven, maar betekent in elk geval wel dat hij geen vragen hoeft te beantwoorden waardoor hij (informatie over) zijn bronnen zou prijsgeven. Dat verschoningsrecht moet ruim worden uitgelegd en geldt daarom ook, zoals hier, als uit andere informatie al duidelijk is wie de bron is. De vragen die de getuige in dit geval gesteld zouden worden, vallen volgens de rechtbank (en anders dan de rechter-commissaris eerder van oordeel was) allemaal onder het verschoningsrecht van de journalist. De journalist hoeft daarom geen uitleg te geven over uitlatingen van hem die hij heeft gedaan in een gesprek met zijn bron. Vervolgens is doorbreking van het verschoningsrecht volgens de wet nog mogelijk, maar de rechtbank vindt dat hier niet aan de orde, omdat het fundamentele belang van bronbescherming in dit geval zwaarder weegt dan andere belangen, zoals het ondervragingsrecht van de verdediging.
Uitspraak ingezonden door Lotte Oranje, Kennedy Van der Laan.
Gebruik maken van anonieme bronnen, mits geloofwaardigheid is onderzocht
Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 oktober 2019, IEF 18783, IT 2921; ECLI:NL:RBAMS:2019:7935 (SchipholTaxi tegen NRC) Eisers, SchipholTaxi, vorderen rectificatie van artikelen in de papieren krant en op website van NRC. Toewijzing van de vorderingen zou een beperking vormen van vrijheid van meningsuiting, zo’n beperking moet bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. Van een beperking bij wet voorzien is sprake als publicaties onrechtmatig zijn jegens eisers. Om uit te maken of dat het geval is, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Vastgesteld wordt dat de journalisten gedegen werk hebben verricht, zich voldoende hebben vergewist van betrouwbaarheid van hun bronnen. De gebruikte bronnen zijn geen anonieme bronnen in de zin dat ze oncontroleerbaar zijn. Maar zelfs als ze dat wel zouden zijn, zijn ze niet zonder betekenis. Een journalist mag gebruik maken van anonieme bronnen, mits de geloofwaardigheid van de door de bron afgelegde verklaring zorgvuldig is onderzocht. Van eiser had diepgaand onderzoek mogen worden verwacht naar de beschuldigingen aan het adres van de personen die voor hem werken. Geoordeeld wordt dat de beschuldiging dat toelating met smeergeld kan worden gekocht voldoende steun vindt in ten tijde van publicatie beschikbaar feitenmateriaal. De inhoud van twee artikelen is strikt genomen niet onjuist, maar daarin wordt wel een bepaalde suggestie gewekt. Met de later gepubliceerde aanvulling wordt voldoende tegemoet gekomen aan bezwaar tegen eerdere publicaties.
Uitspraak ingezonden door Pascal van Boxtel, LXA The Law Firm.
Rechtbank onbevoegd in zaak merkinbreuk Hoggan Scientific
Rechtbank Den Haag 23 oktober 2019, IEF 18782, LS&R 1746; ECLI:NL:RBDHA:2019:11055 (Hoggan Scientific tegen Mustec) Hoggan Scientific houdt zich bezig met de ontwikkeling van medische en ergonomische apparatuur en is ontwikkelaar van de zogenaamde FET-systemen, waarmee spierkracht kan worden gemeten. Hoggan Scientific heeft de producten onder de namen MicroFET, ErgoPAK en ErgoFET op de markt gebracht. Biometrics, waarvan Mustec eigenaar is, was eerst distributeur van de MicroFET-producten van Hoggan Scientific. Mustec heeft enkele jaren later een productlijn onder de naam BioFET op de markt gebracht, die soortgelijk is aan de MicroFET-producten. Mustec heeft volgens Hoggan Scientific te kwader trouw merken laten registreren waarvan Mustec wist dat die overeenstemmen met de merken van Hoggan Scientific. Daarnaast zou Mustec onrechtmatig jegens Hoggan Scientific hebben gehandeld door gebruik te maken van het netwerk van Hoggan Scientific. In deze zaak is de rechtbank echter onbevoegd om van de vorderingen met betrekking tot de vernietiging van de merken kennis te nemen.
4.1. Bij conclusie van antwoord in het incident, tevens inhoudende akte vermindering eis, heeft Hoggan Scientific haar vordering tot nietigverklaring van het Uniemerk BioFET (vordering sub IV) — naar de rechtbank aanneemt naar aanleiding van het terechte betoog van Mustec dat het niet mogelijk is om een dergelijk vordering in conventie bij de rechtbank in te stellen — ingetrokken. Die eisvermindering heeft gevolgen voor de competentie, in die zin dat de rechtbank haar bevoegdheid uitsluitend zal toetsen ten aanzien van de resterende vorderingen. Ook wanneer de vordering niet zou zijn ingetrokken, zou de rechtbank geen bevoegdheid hebben kunnen ontlenen aan vordering IV nu in de systematiek van de UMVo een dergelijke vordering expliciet is voorbehouden aan het EUIPO.
4.2. Wat betreft de vorderingen tot nietigverklaring van de Beneluxmerken, stelt de rechtbank voorop dat zij haar bevoegdheid dient vast te stellen aan de hand van het BVIE, dat voor die bevoegdheid een lex specialis vormt ten opzichte van de Brussel 1-bis-Vo5 en de bepalingen inzake rechtsmacht in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)6. Art. 4.6 BVIE bepaalt, voor zover hier van belang, in lid 1 dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde of van de plaats waarde in liet geding zijnde verbintenis is ontstaan, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, bevoegd is.
4.3. Nu Mustec gevestigd is in Almere, is uitsluitend de rechtbank Midden-Nederland - en niet de rechtbank Den Haag — relatief bevoegd om van de vorderingen van Hoggan Scientific kennis te nemen. Aan ‘de plaats waarde verbintenis is ontstaan of moet worden uitgevoerd’ kan geen bevoegdheid worden ontleend, omdat de vorderingen betrekking hebben op nietigverklaringen van de Beneluxmerken, zodat geen sprake is van een verbintenis in dit arrondissement.
4.4. Hoggan Scientific vordert in de hoofdzaak verder een verklaring voor recht dat Mustec onrechtmatig heeft gehandeld (vordering V, zie 2.1). Uit de toelichting in de dagvaarding leidt de rechtbank af dat de grondslag voor het onrechtmatig handelen gelegen is in het doen van misleidende mededelingen in de zin van art. 6:194 BW, onder meer op de website van Mustec. Hoggan Scientiftc heeft aangevoerd dat dit onrechtmatig handelen mede is gericht op bedrijven in het arrondissement Den Haag. Den Haag is derhalve mede aan te merken als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, zodat de rechtbank Den Haag, op de voet van art. 7 lid 2 Brussel 1-bis-Vo, respectievelijk art. 102 Rv, (mede) internationaal en relatief bevoegd is om van die vordering kennis te nemen. De rechtbank zal de gehele zaak echter verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, die eveneens bevoegd is ten aanzien van vordering V als de rechter van de woonplaats van gedaagde (art. 99 Rv), uit overwegingen van proces- economie, die meebrengen dat het de voorkeur verdient dat één rechtbank over alle vorderingen oordeelt, temeer nu alle vorderingen samenhangen, reeds omdat zij spelen tussen dezelfde partijen en deels betrekking hebben op dezelfde feiten, en in zoverre verknocht zijn.
4.5. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Hoggan Scientific met betrekking tot vernietiging van de Beneluxmerken kennis te nemen.