Vragen aan HvJ EU over verlopen nationale merken en gebruik van een Uniemerk dat daarop is gebaseerd
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 23 februari 2017, IEF 16785; IEFbe 2171; C-148/17 (Peek & Cloppenburg) Merkenrecht. Het Duitse BGH vraagt uitleg van artikel 14 Vo 2008/95/EC en 34 lid 2 Uniemerkenrichtlijn. Verzoekster Peek en Cloppenburg Hamburg en verweerster Peek en Cloppenburg Düsseldorf zijn ondernemingen in de kledingsector. Zij zijn juridisch en economisch onafhankelijk van elkaar. Verzoekster is houdster van het woord- en beeldmerk PuC met voorrang uit het jaar 1953 voor kleding en verweerster voor woordmerk PUC uit 1978 en 1982 ook voor kleding. Verzoekster vraagt verweerster op 18-11-2004 om vrijwillige doorhaling van haar DUI woordmerken PUC wegens verval en als daar geen gehoor aan wordt gegeven start zij 11-02-2005 een procedure tot doorhaling, een zaak die in juli 2005 in der minne wordt geschikt: de twee woordmerken worden na afstand door verweerster doorgehaald. Verweerster beschikt ook over een op 06-04-2001 ingeschreven Uniewoordmerk PUC voor kleding. Dit merk roept voor het toepassingsgebied van DUI de anciënniteit van de twee doorgehaalde nationale merken van verweerster in. Verzoekster stapt op 12-03-2010 weer naar de rechter en vordert dat verweerster niet langer de anciënniteit van de doorgehaalde nationale merken kan inroepen. Zij stelt dat de nationale merken vóór doorhaling reeds vatbaar waren voor verval en dat de merken hadden kunnen worden doorgehaald op grond van verzoeksters oudere merkrechten. Zowel de lagere als de appelrechter stellen verzoekster in het gelijk. De zaak ligt nu voor in ‘Revision’ bij de verwijzende rechter.
Voor de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) hangt de beslissing af van nadere uitleg van artikel 14 van RL 2008/95 en artikel 34.2 van Vo. 207/2009. Volgens het DUI merkenrecht kan vervallenverklaring van een merk alleen worden vastgesteld indien de voorwaarden voor doorhaling reeds waren vervuld op het tijdstip waarop het merk werd doorgehaald wegens niet vernieuwen van de beschermingsperiode of na afstand. Maar de DUI wetgever heeft een tweede vereiste gesteld: het nationale merk moet reeds op het tijdstip van doorhaling in het register met succes door middel van een vordering tot doorhaling wegens onvoldoende gebruik zijn aangevochten. Derhalve vereist de vaststelling van de vervallenverklaring van een merk waarvoor een daaraan gelijk Uniemerk de anciënniteit inroept, een beoordeling van de voorwaarden voor vervallenverklaring op twee verschillende tijdstippen. Dienovereenkomstig worden aan het slagen van een vordering tot vaststelling van de vervallenverklaring van een doorgehaald nationaal merk waarvan de anciënniteit door een Uniemerk wordt ingeroepen, hogere eisen gesteld dan aan het slagen van een vordering tot doorhaling op grond van de DUI merkenwet. Hij vraagt zich echter af of deze regeling verenigbaar is met EU-recht.
In tegenstelling tot het oordeel van de appelrechter is de verwijzende rechter van mening dat door het beëindigen van de doorhalingsprocedure zonder rechterlijke beslissing de blokkerende werking van de Merkenwet is geëindigd zodat in beginsel de nationale merken weer rechtsinstandhoudend hadden kunnen worden gebruikt. Maar of dat zo is is afhankelijk van de vraag welk rechtsgevolg het inroepen van de anciënniteit van het oudere nationale merk door het Uniemerk volgens artikel 34.2 van Vo. 207/2009 heeft. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Is het verenigbaar met artikel 14 van richtlijn 2008/95/EG dat de nietigheid of vervallenverklaring van een nationaal merk dat de basis vormt voor het inroepen van de anciënniteit van een Uniemerk en waarvan de houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, achteraf alleen kan worden vastgesteld indien aan de voorwaarden voor nietigheid of vervallenverklaring is voldaan niet alleen op het tijdstip waarop van het merk afstand wordt gedaan of waarop het merk vervalt, maar ook op het tijdstip van de rechterlijke beslissing waarbij de nietigheid of de vervallenverklaring wordt vastgesteld?
2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft het inroepen van de anciënniteit overeenkomstig artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 als rechtsgevolg dat het nationale merkrecht vervalt en niet meer rechtsinstandhoudend kan worden gebruikt, of blijft het nationale merk op grond van het Unierecht gehandhaafd, ook wanneer het niet meer in het register van de betrokken lidstaat is opgenomen, zodat het merk nog steeds rechtsinstandhoudend kan en moet worden gebruikt?
Geen onderbouwing dat zwarte stippen-handvat ontoereikend treffend sierkarakter vertoont
HvJ EU 11 mei 2017, IEF 16782; IEFbe 2168; ECLI:EU:C:2017:360; C‑421/15 P (Pi-Design tegen Yoshida Metal Industry) Uniemerkenrecht. Inschrijving van tekens die een oppervlak met zwarte stippen weergeven. Hogere voorziening na Gerecht EU [RENV IEF 14953 en IEF 13616] waaruit volgt dat dit teken geen vormmerk is. In casu voert Yoshida louter aan dat de litigieuze tekens aanzienlijke decoratieve en onderscheidende bestanddelen bevatten. Zij legt echter ter onderbouwing geen gegevens of stukken over waaruit duidelijk blijkt dat het Gerecht de feiten en de bewijzen onjuist heeft opgevat waar het tot de slotsom komt dat het specifieke ontwerp van het geheel van zwarte punten een ontoereikend treffend sierkarakter vertoonde om als een wezenlijk niet-functioneel element van de litigieuze tekens te kunnen worden beschouwd. Hogere voorziening wordt afgewezen.
Uitspraak ingezonden door Eelco Bergsma, Wim Maas, Judith Krens, Taylor Wessing.
Monsters blijken nagenoeg identiek, maar geen vereenzelviging van de vennootschappen
Vzr. Rechtbank Den Haag 11 mei 2017, IEF 16781 (Ventraco Chemie tegen Van Weezenbeek) Octrooirecht. Geen executie vonnis bodemprocedure [IEF 16155] waarin Ventraco wordt verboden inbreuk te maken op EP 415 met het product RheoFalt HP-EM. Wel inzage in beslagen. Uit een online folder blijkt dat het product RheoFalt-AM wordt aangeboden. Er wordt verlof verleend voor het leggen van bewijsbeslag, monsterneming en beschrijving. Na analyse blijkt dat de EM- en AM-monsters nagenoeg identiek zijn en niet een beweerde andere samenstelling heeft. Een aanzeggingsexploot wordt betekend en Ventraco vordert schorsing van de executie. Er is geen sprake van vereenzelviging in vennootschappelijk opzicht: er is onvoldoende aangevoerd dat misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil tussen Ventraco en VIC door VIC de RheoFalt HP-AM te laten verhandelen om zodoende onder het inbreuk verbod uit te komen. Executiemaatregelen zijn op deze gronden, onrechtmatig. Aan de lagere maatstaf 'een redelijk vermoeden van inbreuk' wordt voldaan en VWS vordert met succes exhibitie van de onder haar beslagen gegevens (4.39 jo 4.43).
Uitspraak mede ingezonden door Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma.
Geen noodzaak voor gebruik familienaam MEERING in dezelfde lay-out in groot formaat
Rechtbank Den Haag 10 mei 2017, IEF 16780; IEFbe 2166; ECLI:NL:RBDHA:2017:4772 (Meering tegen CCC) Benelux-merkenrecht. MTA en CCC drijven ondernemingen in touringcardiensten. In 1975 is MTA opgericht, zij is houdster van Benelux-woordmerk MEERING en houdt domeinnamen. Ze gebruikt op de achterzijde de aanduiding Almere-Tours met daaronder J.Meeting en heeft domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.amsterdam geregistreerd. Het gebruik van deze aanduiding is niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid. Niet is gebleken dat er een noodzaak is de familienaam te vermelden, laat staan dat die noodzaak zo ver zou gaan de aanduiding in dezelfde lay-out en in eenzelfde groot formaat te moeten gebruiken. In 1996 is, na overname van touringcarsbedrijf van Amersfoort Bloeit, door CCC geen gebruik gemaakt van de aanduiding zodat er ex artikel 2.23 lid 2 BVIE geen ouder recht van plaatselijke betekenis is. CCC moet inbreuk op Benelux-merk MEERING ex 2.20 lid 1 sub a BVIE, de handelsnaaminbreuk met Meering Touringcars Amsterdam staken en beveelt overdracht van de .amsterdam-domeinnamen.
Bewijsbeslag elektronische data volgt uit postcontractueel geheimhoudingsbeding over gegoten composieten dorpels
Vzr. Rechtbank Gelderland 10 april 2017, IEF 16779; IT 2275; ECLI:NL:RBGEL:2017:2358 (Holonite tegen Composietsteen en Ekosiet) 843a Rv. Holonite is producent en distributeur van o.a. dorpels, vensterbanken en muurafdekkers vervaardigd uit composietsteen en bedient de Nederlandse, Belgische en Duitse nieuwbouw- en renovatiemarkt met standaard en op maat gemaakte gevel- en afbouwelementen. Composietsteen is een bouwmaterialengroothandel en specialist op het gebied van (gegoten) composietsteen. Partijen hadden een intentieovereenkomst met een postcontractuele geheimhoudingsclausule. Er wordt bewijsbeslag op elektronische data gevorderd. Dit kort geding kan worden aangemerkt als hoofdzaak ex 700 lid 3 Rv. De 'rechtsbetrekking' onrechtmatige daad wegens slaafse nabootsing wordt onvoldoende aannemelijk gemaakt. Er is wel een rechtsbetrekking uit hoofde van de inmiddels beëindigde intentieovereenkomst met geheimhoudingsverplichting. De zoektermen worden nader gespecificeerd om te voldoen aan de eis van 'bepaalde bescheiden'. De voorzieningenrechter geeft procedureregels voor de inzage.
EU maakt de weg vrij voor ratificatie Marrakesh Verdrag
Uit het persbericht: The EU today cleared the final hurdle in the process of ratifying the Marrakesh Treaty, after the Maltese presidency secured an agreement with the European Parliament on implementing legislation.
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten.
Verpand octrooi mag op naam worden gezet in de octrooiregister(s)
Vzr. Rechtbank Den Haag 3 mei 2017, IEF 16777 (verzoeker Affolter tegen Ceraglass c.s.) Vervolg op IEF 15723. Verpanding van octrooien. Affolter heeft sinds juni 2015 diverse malen verzocht om terugbetaling van zijn lening. Ceraglass heeft tot op heden geen aflossingen op de lening van Affolter verricht. Er is nog een tweede pandrecht van VA Banque. De hoogte van de verpande vordering overtreft ruim het bedrag dat op een de door een notaris gehouden veiling geboden van € 80.000,-. Het verzoek ex 3:251 BW tot verblijven aan pandhouder wordt toegewezen. De voorzieningenrechter bepaalt dat de Octrooien met de nummers 1017444 en 1017697 aan Affolter zullen verblijven in de zin van art. 3:251 BW en op naam van hem mogen worden gezet in de daartoe bestaande octrooiregister(s). Va Banque moet de uitoefening van haar pandrecht op de Octrooien voor de duur van 12 maanden na heden opschorten. Beschrijving van de inzender, zie hieronder.
Registratie Europees burgerinitiatief "Stop TTIP" ten onrechte door Commissie geweigerd
Gerecht EU 10 mei 2017, IEF 16776; IEFbe 2162; IT 2273; ECLI:EU:T:2017:323; T-754/14 (Stop TTIP) Vrijheid van meningsuiting. Media. TTIP Het Gerecht van de Europese Unie verklaart het besluit nietig waarbij de Commissie registratie heeft geweigerd van het Europees burgerinitiatief „Stop TTIP”. Volgens de Europese Commissie valt dat initiatief namelijk buiten het kader van haar bevoegdheden om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen. Het burgerinitiatief vormt geen onaanvaardbare inmenging in het verloop van de wetgevingsprocedure, maar zwengelt op rechtmatige wijze en tijdig een democratisch debat aan. Lees verder
Geen reden om boete om IE-rechten in zakelijke vaststellingovereenkomst te matigen
Hof 's-Hertogenbosch 2 mei 2017, IEF 16775; ECLI:NL:GHSHE:2017:1897 (StudentDownUnder Ltd tegen Intern Ltd) Verbintenissenrecht. Partijen zijn actief in het regelen van stageplaatsen in Australië en Nieuw-Zeeland. Na de samenwerking gaan de partijen uit elkaar met een vaststellingsovereenkomst waarin is opgenomen dat er afstand van IE-rechten wordt gedaan en niet langer gebruik wordt gemaakt van foto's. De boete uit de boeteclausule voor het gebruik een foto op de website zou €15.000 zijn, maar wordt door de rechtbank gematigd tot €2.000. De vaststellingsovereenkomst is een zakelijke overeenkomst tussen twee professionele partijen waarbij de bedoeling voorzat de geschillen tussen partijen definitief te beëindigen. De beslissing van de rechtbank, die de boete heeft gematigd, kan niet in stand blijven. Het hof veroordeelt geïntimeerde tot betaling van €15.000,00.
NautaDutilh reikt tweede John J. Allen beurs uit aan Lotte Anemaet
Uit het persbericht: De tweede John J. Allen beurs ter waarde van EUR 10.000 is toegekend aan Lotte Anemaet (30 jaar). "Lotte, werkzaam als onderzoeker/docent aan de VU, [red. en hoofdredacteur van de rubriek Auteursrechtdebat op deze website] schrijft momenteel haar proefschrift over de perceptie van de consument in het merkenrecht, meer specifiek over de normatieve en empirische benadering hiervan. De John J. Allen beurs maakt het mogelijk dat zij, ter afronding van haar proefschrift, enige maanden onderzoek gaat doen aan het prestigieuze Max Planck Instituut in München", aldus Anne Marie Verschuur, advocaat bij NautaDutilh en een van de initiatiefnemers van de beurs: "Lotte's goed uitgewerkte onderzoeksopzet, aanstekelijke liefde voor het IE-recht en reeds indrukwekkende cv maken dat de commissie de John J. Allen Scholarship graag aan haar toekent."