IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11802

Aan EU Observatory aangeboden rapport over meetbaarheid IE-inbreuken

RAND Europe / Europese Unie, Measuring IPR infringements in the internal market, [europe.eu], 27 september 2012.

Op 27 september 2012 is het bovenstaande rapport gepresenteerd aan de inaugurele plenaire bijeenkomst van de European Observatory on Infringements of IP Rights in Alicante.

Objectives of this study Given the intensity of the debate around IPRs, echoed in the controversy around the ratification of the Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) for instance, and the potentially significant economic and other interests that play a role, an objective and evidence-based approach towards measuring the scale and impact of the phenomenon has become more important than ever. This study was set up to assist the Internal Market and Services Directorate General (DG MARKT) of the European Commission and the European Observatory on Infringements of Intellectual Property Rights in the development of a methodology that would quantify the scope, scale and impact of IPR infringements on the European economy. This study is the first stage in an attempt to continuously assess the problem and to develop evidence-based policies in the area of IPRs.

In order to address this objective, we have formulated a number of research questions that this report aims to answer:

1. What can we learn from previous efforts about the drivers and impacts of IPR infringements?
2. What are the strengths and weaknesses of existing methodologies that have been applied to measure the scope, size and impact of IPR infringements?
3. What does this mean for the development of a methodology to be applied by the European Commission to estimate the scale of IPR infringements in the internal market?
4. What would be the characteristics and data requirements of such a methodology?
5. What does application of this methodology teach us about the scale and impacts of IPR infringements in the internal market?
6. What are the benefits of this methodology in comparison to alternatives?
7. What are the challenges and limitations of this methodology; can they be tackled, and if so, how?
8. What are the next steps that need to be taken in order to assist the European Commission in its ambition to measure the development of IPR infringements in the internal market on an annual basis?

As the remainder of this report will clarify, most of these questions have been addressed. However, several challenges remain. Based on the lessons from previous studies, we decided to focus our attention on the impact of IPR infringements on the sales of legitimate goods and products. We have developed a methodology that can be used to monitor the trends in this area.

While this is only one of the potential impacts of infringements, the study acknowledges that measurement of other impacts (e.g. on innovation, growth, competitiveness, creativity, culture, public health and safety, employment, environment, tax revenues and crime) cannot advance unless the measurement of infringement itself has reached a scientifically satisfactory stage.

In this report we offer the ‘building blocks’ for a methodology that is consistent, robust, feasible and reliable in measuring the size of counterfeiting and UUPC. In a next stage it would then be sensible to work on improving the methodologies that are currently applied to the study of the broader impacts of infringement.

IEF 11801

Verwijzing naar niet onrechtmatige uitzending mag

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 september 2012, zaaknr. 524175 / KG ZA 12-1156 MW/PV (Santan3ra tegen TROS)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam, Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Als randvermelding. Onrechtmatige publicatie. Tros heeft de grenzen bij een verwijzing naar eerdere, reeds niet onrechtmatig geoordeelde uitzending (LJN AS5806), niet overschreden.

4.6. Ten aanzien van de door Santenara tegen de publicatie van 22 januari 2010 aangevoerde grieven wordt overwogen dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat die publicatie in een bodemprocedure wel als onrechtmatig zal worden aangemerkt. Van belang daartoe is dat in het onderdeel in die publicatie dat door Santenara als onjuist is aangemerkt, wordt verwezen naar de strekking van de uitzending van 8 maart 2004. Zoals hiervoor reeds is overwogen is die uitzending door deze rechtbank als niet onrechtmatig beoordeeld en heeft die beslissing gezag van gewijde en daarmee in de rechtsverhouding tussen partijen bindende kracht gekregen. Dit brengt met zich dat een verwijzing naar de inhoud en de strekking van de uitzending van 8 maart 2004 in een latere publicatie in beginsel evenmin onrechtmatig is. De bewoording waarin Tros in de publicatie van 22 januari 2010 naar de uitzending van 8 maart 2004 heeft verwezen geeft, anders dan door Santenara betoogd, geen aanleiding voor een ander oordeel.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak advocaten (TROS RADAR MAG NOGMAALS KRITISCH OVER DE BIOSTABIL SCHRIJVEN)

IEF 11800

Werking twee stoffen ook via ander bereidingsproces

Duitse Bundesgerichtshof 24 juli 2012, X ZR 126/09 (Leflunomid)

Getipt door Bartosz Sujecki.

Octrooirecht. Geneesmiddel. In deze zaak gaat het om een octrooi voor de werking van twee stoffen die door een bijzondere bereidingsprocedure wordt bereikt. [red. Leflunomid voor de behandeling van volwassen patiënten met actieve reumatoïde artritis of actieve arthritis psoriatica. Leflunomide stopt de activering en uitbreiding van de cellen die verantwoordelijk zijn voor de ontsteking]. De werking (waarvoor het octrooi is verleend) wordt echter ook bereikt door deze twee stoffen een tijd lang te laten staan. De BGH zegt dat door de stand van de techniek ook de chemische combinatie van de twee stoffen behoort zonder de procedure waarvoor het octrooi werd verleend te volgen.

26. c) Der Gegenstand von Patentanspruch 1 war dem Fachmann hiernach nahegelegt, ohne dass es darauf ankäme, ob der Fachmann, was das Patentgericht verneint hat, Anlass hatte oder ob es eine Anregung dafür gab, zu einer Leflunomid enthaltenden Arzneimittelzubereitung Teriflunomid nach den Vorgaben von Patentanspruch 1 zuzugeben.

28. bb) Das Naheliegen der erfindungsgemäßen Zubereitung wird nicht dadurch in Frage gestellt, dass sich aus dem naheliegenden Vorgehen des Fachmanns bei der Bereitstellung einer Leflunomidmonotablette eine Zusammensetzung aus Leflunomid und Teriflunomid erst nach einer Lagerung des Leflunomiderzeugnisses über eine gewisse Zeitspanne und damit sozusagen erst mit Verzögerung eingestellt hätte. Jedenfalls nach Anlauf dieser Zeitspanne hätte sich ein erfindungsgemäßes Kombinationspräparat ergeben, denn Patentanspruch 1 definiert keinen Zeitpunkt, namentlich nicht den der Herstellung der Zubereitung, zu dem beide Wirkstoffe in dem geforderten mengenmäßigen Verhältnis zueinander vorliegen müssten, sondern schützt die Kombination als solche ungeachtet des Zeitpunkts, zu dem und der Art und Weise, wie sie entstanden ist. Dies gilt auch nach dem Übergang zu einem Verwendungsanspruch, denn die Verwendungsangabe fügt nur die Indikation für die Gabe des Kombinationspräparats hinzu, ändert aber nichts an den Anforderungen an Beschaffenheit und Entstehung des arzneilichen Mittels.

29. cc) Unerheblich ist auch, dass es für den Fachmann nicht nahegelegen haben mag, ein Leflunomidpräparat mit der Intention zu formulieren, nach einer üblichen und zulässigen Lagerungsdauer eine Kombination von Leflunomid mit dem Metaboliten Teriflunomid zur Verfügung zu haben. Denn ebenso wie die Neuheit eines Gegenstands zu verneinen ist, der sich bei Befolgung eines bekannten Verfahrens zwangsläufig einstellt (Benkard/Melullis, EPÜ, 2. Aufl., Art. 54 Rn. 134; vgl. auch BGH, Beschluss vom 17. Januar 1980 - X ZB 4/79, BGHZ 76, 97 - Terephthalsäure - sowie US Court of Appeals for the Federal Circuit vom 8. Mai 2012, 11-1376 in re Montgomery), ist ein Gegenstand als nahegelegt anzusehen, den der Fachmann - und sei es mit gewisser Verzögerung - zwangsläufig erhält, wenn er ein durch den Stand der Technik nahegelegtes Verfahren anwendet. Denn ein derartiger Gegenstand, mag ihn zur Verfügung zu stellen auch als solches nicht nahegelegt gewesen sein, ist das Ergebnis naheliegenden fachmännischen Handels und kann mithin hervorgebracht werden, ohne dass es hierzu eines erfinderischen Bemühens bedürfte.

30. Die Patentfähigkeit der erfindungsgemäßen Lehre mit Blick auf die Vermeidung zeitlicher Verzögerungen im Aufbau eines bestimmten Anteils an Teriflunomid zu bejahen, würde im Übrigen zu dem nicht zu befürwortenden Ergebnis führen, dass sich die Befolgung von im Stand der Technik bekannten oder durch ihn nahegelegten Anweisungen zur Herstellung von Leflunomid nur infolge eines üblichen Lagerungsprozesses von einer gewissen Dauer als Verletzung des Streitpatents darstellen und mithin die Freiheit des Wettbewerbs zur Nutzung des Standes der Technik ungerechtfertigt beschränken würde.

IEF 11799

Gerecht EU week 39

European Court of JusticeMerkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) complementaire en niet soortgelijke waren: El Lancero tegen LE LANCIER
(B) Verhoogd risico op meeliften met ouder merk door familie van merkrechten: CITIGATE tegen CITI.
(C) Er zijn geen fouten gemaakt in de beoordeling (o.a. bekend merk): TUZZI tegen EMIDIO TUCCI.
(D) gedeeltelijke vernietiging vanwege geen bewijs normaal gebruik voor brillen, juwelen en toiletpapier: EMILIO PUCCI tegen EMIDIO TUCCI.
(E) Normaal gebruik wel aangetoond: EMIDIO TUCCI tegen EMILIO PUCCI
(F) Merken zijn verschillend: EMIDIO TUCCI tegen PUCCI

Gerecht EU 26 september 2012, zaak T-265/09 (Serrano Aranda / OHMI - Burg Groep (LE LANCIER))

(A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale woord- en beeldmerken die het woordelement „EL LANCERO” bevatten voor waren van de klassen 29, 30 en 31, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 366/2008-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 27 maart 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door verzoeker tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „LE LANCIER” voor waren en diensten van de klassen 29 en 30. De voorziening wordt afgewezen.

40 Met betrekking tot het argument dat de distributie van de door de conflicterende merken aangeduide waren verloopt via dezelfde verkooppunten, inzonderheid supermarkten, is reeds geoordeeld dat het feit dat twee categorieën waren in dezelfde handelszaken, zoals warenhuizen of supermarkten, kunnen worden verkocht, niet erg relevant is, aangezien in deze verkooppunten zeer verscheiden waren te koop worden aangeboden, zonder dat de consument deze waren automatisch dezelfde herkomst toekent [zie in die zin arrest Gerecht van 13 december 2004, El Corte Inglés/BHIM – Pucci (EMILIO PUCCI), T‑8/03, Jurispr. blz. II‑4297, punt 43]. Zoals het BHIM aanvoert, betekent de verkoop in een supermarkt bovendien niet noodzakelijk dat de waren precies naast elkaar worden verkocht. Aangezien verzoeker het Gerecht niet meer beoordelingselementen heeft bezorgd, dient te worden geoordeeld dat de verkoop van de door de conflicterende merken aangeduide waren zal plaatsvinden in distributieruimtes met een zekere geografische nabijheid zonder dat daaruit uit het oogpunt van de consument een duidelijke complementariteit tussen de door de betrokken merken aangeduide waren voortvloeit. Verzoekers argument betreffende de verkoopwijze van de door de conflicterende merken aangeduide waren moet dus ook ongegrond worden verklaard.

41 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat, gelet op het bestaan van een zekere mate van complementariteit tussen de door de conflicterende merken aangeduide waren, sprake is van een geringe soortgelijkheid van deze waren in de zin van verordening nr. 207/2009.

76 Rekening houdend met zowel de geringe soortgelijkheid van de waren (zie punt 69 supra) als de geringe overeenstemming van de conflicterende merken (zie punt 41 supra), dient in casu in navolging van de kamer van beroep te worden geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestaat.

Gerecht EU 26 september 2012, zaak T-301/09 (IG Communications / OHMI - Citigroup en Citibank (CITIGATE))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „CITIGATE” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35 en 42 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 821/2005–1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 april 2009 houdende vernietiging van de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door de houder en aanvrager van de nationale en communautaire woord en beeldmerken met de term „CITI” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36 en 42. De voorziening wordt afgewezen.

122 Therefore, as observed correctly by the Board of Appeal, there is a risk that the mark applied for will take advantage of the aura attaching to the CITIBANK mark on account of its reputation and that, lastly, the relevant section of the public might decide to use the applicant’s services in the belief that the mark in question is linked to the well-known mark CITIBANK. That risk is, moreover, increased because there is a family of CITI trade marks (see, to that effect, CITI, paragraph 83).

Gerecht EU 27 september 2012, zaak T-535/08 (Tuzzi fashion / OHMI - El Corte Inglés (Emidio Tucci))

(C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het internationale en nationale woordmerk „TUZZI”, alsmede van de nationale firmanaam „TUZZI FASHION GMBH”, voor waren van klasse 25 [red. kleding] ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1561/2007-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 september 2008 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „Emidio Tucci” voor waren van klasse 25. De voorziening wordt afgewezen. Ook op IPKat, Marques (part I), (part II).

85 Le fait que la chambre de recours ne se soit pas explicitement prononcée sur les éléments de preuve présentés par la requérante afin d’établir le caractère distinctif accru des marques antérieures n’entache pas la motivation de la décision attaquée. En effet, au point 30 de la décision attaquée, la chambre de recours a souligné que, « même si l’opposante avait prouvé qu’il existait un caractère distinctif prononcé en raison d’une utilisation intensive, le résultat de la comparaison des signes [… était] suffisant pour exclure tout risque de confusion ». La motivation de la décision attaquée indique que, nonobstant lesdits éléments de preuve, les conditions pour apprécier l’existence d’un risque de confusion entre les marques en conflit ne sont pas réunies et permet, donc, de connaître les raisons pour lesquelles la chambre de recours a exclu l’existence d’un risque de confusion entre les marques en conflit (voir, en ce sens, arrêt OFTAL CUSI, point 80 supra, point 53).
86 En outre, dans la mesure où les allégations de la requérante concernant le caractère distinctif accru des marques antérieures ont été examinées par la chambre de recours et, par la suite, écartées, la requérante ne peut pas non plus prétendre que la chambre de recours a commis une violation de son droit d’être entendue.
87 Dès lors, il convient de rejeter cet argument comme non fondé.

Gerecht EU 27 september 2012, zaak T-357/09 (Pucci International / OHMI - El Corte Inglés (Emidio Tucci))

 

(D) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van de communautaire en nationale woord en beeldmerken „EMILIO PUCCI” voor waren van de klassen 9, 12, 14, 18, 20, 21, 24, 25, 26, 27, 33 en 34 ingesteld en strekkende tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 18 juni 2009 in de gevoegde zaken R 770/20082 en R 826/20082 houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „Emidio Tucci” voor waren en diensten van de klassen 1-45. De beslissing wordt vernietigd op de eerste plaats vanwege het ontbreken van bewijs van normaal gebruik van het merk voor brillen en op de tweede plaats, met toepassing van artikel 8 lid 5 reglement 207/2009, voor de volgende waren: brillen, juwelen en toiletpapier. Ook op IPKat, Marques (part I), (part II).

27 La division d’opposition a considéré que l’usage desdites marques n’était établi que pour les lunettes comprises dans la classe 9, les fauteuils compris dans la classe 20, les vêtements, les chaussures et la chapellerie compris dans la classe 25 et les produits compris dans les classes 18 et 24 couverts par la marque communautaire figurative antérieure, ces produits étant donc ceux pertinents aux fins d’apprécier l’existence d’un risque de confusion. La chambre de recours a confirmé en partie la conclusion de la division d’opposition. Néanmoins, elle a considéré, aux points 82 à 85 de la décision attaquée, que la preuve de l’usage présentée pour les lunettes et les fauteuils n’était pas suffisante aux fins d’établir l’usage sérieux desdites marques sur le marché et, en conséquence, a exclu ces produits de l’appréciation du risque de confusion. Par ailleurs, comme la chambre de recours l’a constaté au point 27 de la décision attaquée, la marque communautaire figurative antérieure couvrant les produits relevant des classes 18 et 24 n’était pas soumise à l’obligation d’usage.

Gerecht EU 27 september 2012, zaak T-373/09 (El Corte Inglés / OHMI - Pucci International (Emidio Tucci))

(E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk „Emidio Tucci” voor waren van de klassen 1 tot en met 45, en strekkende tot vernietiging van beslissingen R 770/2008-2 en R 826/2008-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 18 juni 2009 houdende gedeeltelijke verwerping van de beroepen tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke weigering van de inschrijving van dit merk in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de communautaire en nationale woord en beeldmerken „Emilio Pucci” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 12, 14, 18, 20, 21, 24, 25, 26, 27, 33 en 34. De voorziening wordt afgewezen, omdat normaal gebruik wel is aangetoond. Ook op IPKat, Marques (part I), (part II).

57 Dans le cadre de l’examen des arguments de la requérante, il convient, tout d’abord, d’examiner les questions liées à la preuve de la renommée de la marque italienne de 1966, mentionnées aux points 36, 37 et 48 ci-dessus. À cet égard, il convient de rappeler que, comme il ressort du point 30 ci-dessus et comme l’a fait valoir la chambre de recours au point 68 de la décision attaquée, l’intervenante a réussi à établir à suffisance l’usage de la marque italienne de 1966 pour les vêtements, les chaussures, la chapellerie pour dames et les cravates. La renommée de la marque italienne de 1966 ne peut donc être remise en cause par l’absence d’utilisation de ladite marque sur le marché

Gerecht EU 27 september 2012, zaak T-39/10 (El Corte Inglés / OHMI - Pucci International (PUCCI))

PUCCI

(F) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van de nationale beeldmerken „Emidio Tucci” voor waren van de klassen 3, 9, 14, 25 en 28 en van het nationale woordmerk „E. Tucci” voor waren van klasse 25 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 173/2009-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 oktober 2009 houdende verwerping van de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „PUCCI” voor waren van de klassen 3, 9, 14, 18, 25 en 28. De voorziening wordt afgewezen, omdat de merken verschillend zijn (par 65). Ook op IPKat, Marques (part I), (part II).

94 In the present case, first, it should be pointed out that, in paragraph 36 of the contested decision, the Board of Appeal did not acknowledge the reputation of the earlier mark for the men’s clothing and footwear in Class 25.

95 Secondly, it should be noted, as is clear from paragraph 65 above, that the marks at issue are neither identical nor similar. As the second condition referred to in paragraph 92 above has not been satisfied, this plea must be rejected, without considering whether the applicant provided evidence proving that the use of the mark applied for would take unfair advantage or be detrimental to the reputation of the earlier mark.

IEF 11798

Brandbrief Buma/Stemra over positie muziekauteurs

L.A.J.M. de Wit, Brandbrief over positie muziekauteurs aan minister-president Rutte, 24 september 2012. - doc-versie

In't kort: De nieuwe legale aanbieders kunnen op lange termijn alleen overleven als er een heel duidelijk verschil is tussen de legale en de illegale markt. Tegen gratis zullen zij nooit serieus kunnen concurreren. Het is nu aan de politiek om de norm te stellen. En hier wijkt onze situatie wezenlijk af van de situatie in andere landen. Nederland is samen met Bulgarije het enige land in Europa waar de overheid niets onderneemt om de muziekauteurs en uitgevers te beschermen. Daarom wil ik via deze brief een klemmend beroep op u doen om bij de formatie van een nieuw kabinet aandacht te besteden aan deze economisch zeer belangrijke groep die tot nu toe nog niet op de steun van politiek Den Haag heeft kunnen rekenen. Zorg ervoor dat hun rechten beschermd worden en dat de legale initiatieven een eerlijke kans krijgen.

Via deze brief doe ik een dringende oproep aan u om tijdens het formatieproces aandacht te besteden aan de belangen van de componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers in Nederland. De muziekindustrie bevindt zich op een kruispunt. Na jaren van grote daling in de inkomsten zorgen nieuwe business modellen voor een afvlakking hiervan. Het is nu aan de politiek om haar verantwoordelijkheid te nemen en uitvoering te geven aan één van haar kerntaken, namelijk, het beschermen van - intellectuele - eigendommen. Alleen op deze manier krijgt deze markt een serieuze kans, net als dat al het geval is in de ons omringende landen. (...)

Het is voor Buma/Stemra als belangenbehartiger goed om te zien dat de legale online markt zich de afgelopen jaren in rap tempo heeft ontwikkeld. Hier heeft Buma/Stemra ook hard aan meegewerkt. Momenteel heeft Buma/Stemra licenties met zo’n 60 online aanbieders van muziek. Grote bekende namen zijn iTunes, Ziggo Muziek, Spotify en YouTube.
Deze partijen dragen een afgesproken percentage van hun omzet af aan de makers van de muziek waar zij hun geld mee verdienen.

(...) De nieuwe legale aanbieders kunnen op lange termijn alleen overleven als er een heel duidelijk verschil is tussen de legale en de illegale markt. Tegen gratis zullen zij nooit serieus kunnen concurreren. Het is nu aan de politiek om de norm te stellen.

En hier wijkt onze situatie wezenlijk af van de situatie in andere landen. Nederland is samen met Bulgarije het enige land in Europa waar de overheid niets onderneemt om de muziekauteurs en uitgevers te beschermen. Als gevolg daarvan maakt in Nederland de omzet van de legale online markt met slechts 14% het kleinste gedeelte uit van de totale muziekmarkt. In Zweden is dit 44% en in de USA zelfs 51%. Dit zijn landen waar de overheid wel inspanningen verricht om de rechten van auteurs te beschermen. Als gevolg daarvan maakt in Nederland de omzet van de legale online markt met slechts 14% het kleinste gedeelte uit van de totale muziekmarkt. In Zweden is dit 44% en in de USA zelfs 51%. Dit zijn landen waar de overheid wel inspanningen verricht om de rechten van auteurs te beschermen.

Daarom wil ik via deze brief een klemmend beroep op u doen om bij de formatie van een nieuw kabinet aandacht te besteden aan deze economisch zeer belangrijke groep die tot nu toe nog niet op de steun van politiek Den Haag heeft kunnen rekenen. Zorg ervoor dat hun rechten beschermd worden en dat de legale initiatieven een eerlijke kans krijgen.

Hoogachtend,

Mr. L.A.J.M. de Wit
Bestuursvoorzitter Buma/Stemra a.i.

IEF 11797

Kunst in opdracht en fictief makerschap

Vzr. Rechtbank Almelo 25 september 2012, LJN BX8407 (Eiseres tegen Artworxs B.V.)

ter illustratie van Artworxs / eiseressen

Uitspraak ingezonden door Stance Willems, BINGH Advocaten.

Auteursrecht. Schilderijen auteursrechtelijk beschermde werken? (Fictief) makerschap. Artikel 8 Auteurswet.

Eiseressen zijn kunstenaressen die beiden vrolijke en kleurrijke schilderijen maken en verkopen. Gezamenlijk onder de naam Vrolijk Schilderij exploiteren zij een online winkel en een winkel in Hengelo. Artworxs ontwikkelt, produceert en levert sinds 10 jaar schilderijen, zij neemt deze af van kunstenaars die deze in opdracht maken. Deze worden onder de naam Artworxs, meestal ook met de naam Fiore gesigneerd. Eiseressen hebben opdrachten verricht voor Artworxs, deze samenwerking eindigden in november 2011. Eiseressen constateren begin 2012 dat kopieën van hun schilderijen vervaardigt en verhandelt.

De voorzieningenrechter: De koe- en kipschilderijen zijn gesigneerd met Fiore en op grond van artikel 8 Aw wordt Artworxs als fictief maker beschouwd en haar komt het recht toe werken openbaar te maken en te verveelvoudigen.

De voorzieningenrechter oordeelt over de kikker- en papegaaischilderijen dat - gelet op de overgelegde producties - de schilderijen zijn ontleend aan een ander werk, zodat reeds daarom deze schilderijen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen.

Koe- en kipschilderijen
4.10.  Het moet er in dit kort geding dan ook voor worden gehouden dat Artworxs c.s. op grond van artikel 8 Aw als (fictief) maker en dus als auteursrechthebbende moet worden beschouwd. Aan haar komt als maker van de koe- en kipschilderijen dan ook het recht toe deze openbaar te maken en/of te verveelvoudigen. Aan een en ander kan niet afdoen dat een bodemrechter - indien het door [eiseres sub 1] c.s. gestelde in een bodemprocedure zou komen vast te staan - zal kunnen beslissen in andere zin. Als partijen adequaat willen uitzoeken en vaststellen wie auteursrechthebbende is op de koe- en kipschilderijen, zijn zij aangewezen op een bodemprocedure daarover. In die bodemprocedure bestaat - in tegenstelling tot een kort gedingprocedure - gelegenheid voor een verdergaand onderzoek, waaronder getuigenverhoren, naar de juistheid van de beweringen van partijen, met name waar het gaat om de tijdstippen van de eerdere publicatie van deze schilderijen.

Kikker- en papegaaischilderijen
4.11.  Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de kikker- en papegaaischilderijen werken zijn in de zin van de Auteurswet. De voorzieningenrechter is - gelet op de overgelegde producties - voorshands van oordeel dat de schilderijen zijn ontleend aan een ander werk, zodat reeds daarom deze schilderijen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. De afbeeldingen op de kikker- en papegaaischilderijen zijn nagenoeg identiek aan die van bestaand werk, zoals afgebeeld en overgelegd als producties 18 tot en met 20 aan de zijde van Artworxs c.s. De verschillen, met name de gebruikte techniek en kleuren, zijn niet van een zodanige aard dat de kikker- en papegaaischilderijen een eigen oorspronkelijkheid bezitten. Zij kunnen dan ook niet als werken in de zin van de Auteurswet worden aangemerkt.

IEF 11796

Wapperen met slechts de contouren van drinkwatertap

Vzr. Rechtbank Haarlem 25 september 2012, LJN BX9159 / zaaknr. 194864 / KG ZA 12-391 (N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland tegen Globaltap LL.C.)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

In't kort: Niet-geregistreerd modellenrecht. Reciprociteitseis Drinkwatertap waar een drinkwaterfles onder kan worden geplaatst. Wapperen met niet-bestaande IE-rechten jegens diverse gemeentebesturen. Er zijn geen modeldepots verricht voor het GTMU-model, maar voldoende aannemelijk het dat in de EU thans bescherming geniet als niet-ingeschreven gemeenschapsmodel ex 11 GModVo. Het model is vanaf oktober 2011 openbaargemaakt via haar website en andere media.

Het verweer van Globaltap dat zij zich kunnen beroepen op het auteursrecht. Het land van oorsprong van het GTMU-model is de Verenigde staten en daar komt aan usefull articles komt geen auteursrechtelijke bescherming toe. Conform de reciprociteitseis van artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie komt het GTMU-model in Nederland geen auteursrechtelijke bescherming toe.

4.7. Globaltap betoogt dat sprake is van inbreuk, nu beide modellen zich kenmerken door een gat in het midden, in een diepe omranding. De door het gat in het GTMU-model ontwikkelde "doorkijk" staat volgens Globaltap op zichzelf in de markt, heeft een eigen karakter en onderscheidt zich van het "umfeld".

Het is aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Globaltap redelijkerwijs niet heeft kunnen menen dat met het PWN-model daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op het GTMU-modelrecht. Omdat in de sommatiebreiven die Globaltap heeft verzonden slechts de contouren zijn getekend wordt daarmee de indruk wordt gewekt dat het PWN-model meer lijkt op het GTMU-model dan in werkelijkheid het geval is.

Het is aannemelijk dat PWN hierdoor schade lijdt. De voorzieningenrechter beveelt Globaltap zich te onthouden van het doen van mededelingen dat PWN of haar afnemers (mogelijk) inbreuk maken op het GTMU-model en wijst de rectificatie toe op grond van 6:167 BW.

4.10. (...) dat de contouren van het PWN-model slechts op de foto van het GTMU-model zouden zijn getekend om aan te geven hoezeer de beide modellen overeenstemmen, zoals van de zijde van Globaltap ter zitting is betoogd, kan de voorzieningenrechter niet volgen. De foto van het PWN-model was immers eveneens aan de brieven gehecht, zodat de ontvanger van de brief aan de hand van de twee foto's zelf konden beoordelen wat de overeenkomsten en verschillen tussen de modellen zijn. De toevoeging van de contouren kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet anders worden opgevat dan dat Globaltap willen en wetens de indruk heeft willen wekken dat de beide modellen op elkaar leken, door in strijd met de waarheid de foto van GTMU-model te manipuleren. Dit is onzorgvuldig jegens PWN.

Lees hier het afschrift KG ZA 12-391, LJN BX9159.

Op andere blogs:
Internetrechtspraak (Voorzieningenrechter Haarlem 25 september 2012 (Drinkwatertap))

IEF 11795

Online magazine en dancefeesten

Gerechtshof 's-Gravenhage 25 september 2012, LJN BY6543 (Stichting Paperclip tegen NCRV)

Uitspraak ingezonden door Marc de Kemp, Houthoff Buruma.

In navolging van IEF 10845. Merkenrecht. Online magazine. De Stichting organiseert sinds 2009 jaarlijks dance events en clubfeesten en is tevens houdster van Beneluxwoordmerk PAPERCLIP. NCRV is een publieke radio- en tv-omroep en heeft in de jaren '80-'90 een radioprogramma Paperclip Radio, ook gaf zij een magazine uit. Medio 2010 geeft de NCRV een online magazine uit onder die naam (magazine geïllustreerd door film- en geluidsfragmenten). Ook zij is houdster van een Beneluxwoordmerk PAPERCLIP.

NCRV heeft tijdens de zitting in eerste aanleg onvoorwaardelijk toegezegd dat zij het teken Paperclip alleen nog zal gebruiken in combinatie met de naam of het logo NCRV en heeft conform die toezegging al gehandeld vóór de zitting, behoudens het gebruik van enkele fragmenten in het online magazine.

Met grief I verwijt de stichting de voorzieningenrechter dat zij voor het gevorderde verbod slechts het gebruik van het teken NCRV Paperclip en niet Paperclip "sec" relevant heeft geacht en beoordeeld. Met betrekking tot de sub b inbreuk grondslag heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van zowel merk 1 als merk 2 overwogen dat voorshands niet kan worden aangenomen dat het gebruik door NCRV van het teken NCRV Paperclip voor haar online magazine verwarringsgevaar als bedoeld in artikel 2.20, lid 1, sub b, BVIE oplevert. Grief II richt zich tegen dit oordeel voor zover de inbreukvordering is gebaseerd.

Het hof acht, met de voorzieningenrechter, de genoemde omstandigheden voldoende om er voorshands van uit te gaan dat NCRV in de toekomst alleen nog het teken NCRV paperclip zal gebruiken en acht geen reële dreiging aanwezig dat NCRV nog het teken Paperclip (magazine) "sec" zal gebruiken.

Met name omdat NCRV het dominerende en onderscheidende bestanddeel is van het teken, is er geen relevante overeenstemming tussen de merken. Het verwarringsgevaar vanwege een overlappende doelgroep is onvoldoende om aan te nemen dat het publiek, dat geconfronteerd wordt met het teken NCRV paperclip, zal menen dat er sprake is van een economische band of samenwerking tussen de twee (een online magazine en dancefeesten).

Het gerechtshof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis.

5. (...) Desgevraagd heeft de advocaat van de Stichting, mr. Maas tijdens het pleidooi in hoger beroep verklaard dat hij de uitingen van NCRV na het kort geding steeds heeft nagekeken en dat, met uitzondering van voormeld "foutje", de aanduiding paperclip (magazine) "sec" door NCRV niet meer is gebruikt. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat sprake was van een eenmalig "foutje". Dit is onvoldoende reden voormeld uitgangspunt dat NCRV in de toekomst alleen nog het teken NCRV paperclip zal gebruiken bij te stellen en anders te oordelen over het gevorderde verbod.

(...) Het bovenstaande leidt ertoe dat het beroep op de sub a inbreuk grondslag niet slaagt en grief I faalt.

10. Niet aannemelijk is geworden dat de merken van de Stichting een bijzonder onderscheidend vermogen hebben. Pas sedert ongeveer 2009 is de Stichting actief en gebruikt zij het merk. De Stichting stelt ook niet dat het onderscheidend vermogen is toegenomen door het gebruik. Zij stelt wel dat het merk van huis uh zeer onderscheidend is, maar stelt daartoe slechts dat het een fantasienaam is. Nog daargelaten dat dat niet juist is nu paperclip een bestaand woord is, is dat onvoldoende om een groot onderscheidend vermogen aan te nemen. Het hof gaat dan ook uh van een normaal onderscheidend vermogen. Gelet hierop en de omstandigheid dat overeenstemming tussen de merken en het teken ontbreekt, althans zeer gering is, acht het hof voorshands niet aannemelijk dat sprake is van reëel verwarringsgevaar, ook niet wanneer het teken wordt gebruikt voor dezelfde waren en/of diensten als waarvoor het merk is ingeschreven. Dit geldt temeer nu niet is betwist dat NCRV het teken gebruikt voor een online magazine dat vooral ontvangen/gelezen wordt door vijftigers en zestigers en waarvan de doelgroep vooral bestaat uit dertigers en veertigers, terwijl de Stichting zich bezig houdt met het organiseren van dancefeesten voor jongeren. Ook indien juist zou zijn dat, zoals de Stichting bij pleidooi in hoger beroep voor het eerst heeft gesteld, onder haar publiek ook of vooral dertigers en veertigers vallen, acht het hof dat voorshands onvoldoende om aan te nemen dat het publiek dat geconfronteerd wordt met het teken NCRV paperclip, zal menen dat - zoals de stichting stelt, maar NCRV betwist - er sprake is van een economische band of samenwerking tussen NCRV en de Stichting.

Lees een afschrift zaaknr. 200.103.427/01, LJN BY6543.

Op andere blogs:
DomJur 2013-927 (Hof: Stichting Paperclip – NCRV)
Merkwaardigheden (Het toevoegen van een bedrijfsnaam aan een merknaam)

IEF 11794

Fotoverslag en presentaties ©1912-2012 A Century of Dutch Copyright Law


Klik op de foto's om ze te vergroten.

 

 Het eerste sprekerspanel

dr. Francis Gurry (WIPO)

prof. Paul Goldstein

prof. Willem Grosheide

prof. Frank Gotzen (presentatie)

prof. Jaap Spoor

 prof. Lionel Bently (presentatie)

prof. Dirk Visser (presentatie)

 

 

 prof. Thomas Dreier (presentatie)

prof. Martin Senftleben (presentatie)

 

 

 prof. Antoon Quaedvlieg

 dr. Jacqueline Seignette

 

 

 Staatssecretaris Fred Teeven

Hugenholtz, Quaedvlieg, Visser ©1912-2012
A Century of Dutch Copyright Law, Amsterdam: deLex 2012. (bestel hier of hier)

Redacteuren met het zojuist overhandigde boek

De eerste blikken geworpen in het boek

 Muziek van de jazzband

 

 

 

 

 

IEF 11793

Geen inbreuk gebruiksaanwijzing met uitsluitend afbeeldingen

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 mei 2012, zaaknr 243150 / KG ZA 12-121 (Tevea B.V. tegen Van Spijk B.V. en Harton B.V.)

ter illustratieUitspraak ingezonden door Fiorelo Klein, DLA Piper.

Auteursrecht verpakking. Gebruiksaanwijzing is technisch bepaald. Tevea houdt zich bezig met verlichtingsarmaturen, waaronder de XQ-Lite Indoor/Outdoor lamp een TL-armatuur. Harton verkoopt en bemiddelt de AMP indoor/Outdoor TL-armatuur die Van Spijk afneemt en doorverkoopt aan o.a. Makro. Harton en Van Spijk worden gesommeerd auteursrechtinbreuk te stoppen door het openbaarmaken en verveelvoudigen van verpakkingen en gebruiksaanwijzingen die dezelfde totaalindruk wekken te staken.

Dat de verpakkingen en gebruiksaanwijzingen in Nederland bij Bouwmaat en voorheen ook Karwei beschikbaar waren, is door Harton onvoldoende betwist. Tevea heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gebruiksaanwijzing van de XQ-Lite Indoor/Outdoor lamp als een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden aangemerkt. Daarbij zij voorop gesteld dat een gebruiksaanwijzing voor het monteren van een tl-lamp bij uitstek technisch bepaald is. Het enkele feit dat Tevea in haar gebruiksaanwijzing geen gebruik maakt van tekst, maar uitsluitend van afbeeldingen, is niet een keuze die auteursrechtelijk bescherming met zich brengt.

Harton en Van Spijk wordt verboden inbreuk te maken op de verpakking. De verbodsvordering is echter te ruim geformuleerd dat toewijzing daarvan een onaanvaardbaar risico op executiegeschillen met zich brengt. Van alle opslagpunten en verkooppunten in binnen- en buitenland dient zij verpakkingen terug te nemen en deze te (doen) vernietigen. Ook dient zij middels een registeraccountant opgave te doen van de gegevens van de producent / leverancier, afnemers en de aantallen verkochte exemplaren op te geven, onder last van een dwangsom.

4.4. (...) Niet alleen de indeling met bovenaan een witte balk, een groene balk aan de linker- en onderzijde en voor het overige een lichtgrijze achtergrond met daarop een foto van een diagonaal geplaatst tl-armatuur, maar ook de gebruike symbolen, kaders, teksten, lettertype en positionering van de kaders zijn nagenoeg identiek. (...)

4.7. Tevea heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gebruiksaanwijzing van de XQ-Lite Indoor/Outdoor lamp als een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden aangemerkt. Daarbij zij voorop gesteld daat een gebruiksaanwijzing voor het monteren van een tl-lamp bij uitstek technisch bepaald is. Het enkele feit dat Tevea in haar gebruiksaanwijzing geen gebruik maakt van tekst, maar uitsluitend van afbeeldingen, is niet een keuze die auteursrechtelijk bescherming met zich brengt. Uit de door Harton overlegde afbeeldingen volgt dat Tevea daarin niet uniek is. Er zijn meerdere fabrikanten die in hun gebruiksaanwijzing uitsluitend werken met afbeeldingen, zoals Ranex en Massive. Weliswaar worden in de gebruiksaanwijzing van AMP Light Indoor-Outdoor lamo dezelfde foto's gebruikt als in de gebruiksaanwijzing van de XQ/Lite Indoor-Out maar gesteld noch gebleken is dat het auteursrecht op die foto´s aan Tevea toebehoort. Uit de door Tevea overlegde verklaringen van haar ontwerper blijkt ook niet dat de foto´s door hem zijn vervaardigd.