IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11713

EPO heeft juridische basis voor een IT-Roadmap

Decision of the President of the European Patent Office dated 4 July 2012 concerning the pilot project to introduce new technical means of communication in EPO proceedings, OJ EPO 2012, 486-491 (nieuwsbericht).

Door Cees Mulder, Maastricht University.

Om tegemoet te komen aan de toenemende wensen en behoeften op IT-gebied van indieners van octrooien en van stukken die betrekking hebben op octrooiaanvragen en verleende octrooien, is het Europees Octrooibureau (EOB) een grootschalig programma gestart voor de verbetering van IT-ondersteuning; dit programma wordt de "IT Roadmap" genoemd. Het doel is het beschikbaar stellen van betere elektronische hulpmiddelen aan aanvragers van octrooien (applicants) en aan octrooionderzoekers (examiners) bij het EOB. Het uiteindelijke doel van het EOB is een volledige elektronische verwerking van Europese octrooiaanvragen en van documenten tijdens oppositie- en beroepsprocedures.

Per 1 september 2012 is een pilot fase van start gegaan waaraan een geselecteerde gebruikersgroep is uitgenodigd deel te nemen. Door te starten met een kleine groep testgebruikers wordt het risico van technische storingen beperkt.

Het besluit van de President van het EOB met de wettelijke basis voor dit proefproject van de IT-roadmap is gepubliceerd in het Official Journal van het EPO 2012, 486, en is op 1 september 2012 in werking getreden.

IEF 11712

Verwisselbare elementen uit de mode

Een bijdrage van Charlotte Meindersma, Charlotte's law & fine prints.

Het is al enkele jaren mode om producten op de markt te brengen met verwisselbare elementen. Net zo lang worden er ook al procedures gevoerd bij, met name, de voorzieningenrechter met betrekking tot auteursrechtinbreuken en slaafse nabootsing.

Wanneer er vele verwisselbare elementen worden aangeboden, is auteursrechtelijke bescherming dan nog wel mogelijk? Laten we voorop stellen dat de noodzakelijke technische elementen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, zoals het drukmechanisme van de chunks van Noosa (IEF 11678), de hangers voor munten van Mi Moneda (IEF 9354 (Vzr.), IEF 11041 (Hof 's-Hertogenbosch), IEF 11436 (bodem)) en de sieraden met verwisselbare knopjes van Melano (IEF 9708). Tevens zijn ideeën, stijlen en trends niet voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar. Zoals in genoemde uitspraken is terug te vinden is het idee van verwisselbare elementen op dit moment een trend. Auteursrechtelijke bescherming zal dus gevonden moeten worden in de specifieke uitvoering van de producten.

Daarnaast bestaat nog het leerstuk van de slaafse nabootsing. In hoeverre heeft dit invloed op producten die een trend zijn. Is bescherming voor (mode)producten met verwisselbare elementen nog op enigerlei wijze mogelijk?

Auteursrecht
Geen auteursrecht op ideeën, stijlen, trends of techniek. Potentieel wel op het overige, waaronder vormgeving en opdruk. Mits deze nog steeds een eigen en oorspronkelijk karakter hebben dat het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Deze combinatie blijkt voor veel van de producten met verwisselbare elementen dodelijk te zijn. Het gehele idee over verwisselbaarheid is een trend en daardoor niet beschermd. De techniek om de elementen verwisselbaar te maken daarmee ook niet. Blijft over een zeer zwakke bescherming op het uiterlijk. Dit uiterlijk moet ook nieuw zijn en moet nog steeds het stempel van de maker dragen. Een zeer banaal of triviaal uiterlijk is daarmee niet auteursrechtelijk beschermd. Gebruikmaking van reeds bestaande afbeeldingen en motieven leveren op zichzelf geen auteursrechtelijke bescherming op. Deze over het algemeen zwakke bescherming geeft de concurrent veel kans een product op de markt te brengen dat veel gelijkenissen toont met het eerdere product, waarbij beide producten door grote technische gelijkenis voor elkaar inwisselbaar kunnen zijn, terwijl het uiterlijk voldoende afwijkt om een auteursrechtinbreuk te vermijden. Van belang is dat de totaalindruk voldoende afwijkt. In geval van een zwakke bescherming zal deze totaalindruk minder hoeven af te wijken dan bij een ruime bescherming.

De creatieve keuzes van de auteursrechthebbende van het origineel zijn daarom van belang voor de mate waarin de producten beschermd kunnen worden.

Slaafse nabootsing
Voor zover er geen of slechts een erg zwakke auteursrechtelijke bescherming aanwezig was, wordt er een beroep gedaan op slaafse nabootsing. Nabootsen is in beginsel toegestaan, tenzij het mogelijk was om zonder af te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid, andere keuzes te maken. De nabootsing mag geen verwarring scheppen bij het publiek. Kort gezegd komt het er op neer dat dat daar waar nabootsing niet noodzakelijk is voor de bruikbaarheid en deugdelijkheid van het product, er ook werkelijk een andere weg in geslagen moet worden. Wel is dan nog vereist dat het oorspronkelijke product reeds een eigen plaats in de markt inneemt en niet al een kopie is van een ander product. Dit wil zeggen dat bij een zwakke of ontbrekende auteursrechtelijke bescherming van het origineel er toch sprake kan zijn van slaafse nabootsing, waardoor er sprake is van een onrechtmatige daad.

Slaafse nabootsing is in genoemde zaken veelal een effectief middel gebleken, wanneer de producten zo sterk op elkaar leken dat verwarring ontstond bij het publiek. Vooral wanneer de nabootsing een gehele serie betreft. Nabootsing van een enkel element zal niet snel aangenomen worden, maar een gehele serie zal sneller leiden tot verwarring bij het publiek, waardoor er mogelijk wel sprake is van slaafse nabootsing (IEF 11041). Dit wil echter juist niet zeggen dat wanneer er vele elementen op de markt gebracht worden, er eerder sprake zal zijn van slaafse nabootsing. Dat is slechts het geval wanneer specifieke series te veel op elkaar lijken. Hoe meer elementen er op de markt gebracht worden, ook door de producent van het origineel, hoe kleiner immers de verschillen tussen de verschillende elementen zullen worden. Een kleine afwijking zorgt daardoor juist voor voldoende afstand van het origineel. Immers lijken de originele elementen dan al steeds meer op elkaar.

Conclusie
Vanwege trends en technische noodzakelijkheden is de auteursrechtelijke bescherming op producten met een verwisselbaar element vaak maar zwak. Zolang het nieuwe product voldoende afwijkt, zal er geen sprake zijn van een inbreuk op het auteursrecht.

Het nabootsen van elementen of producten waar geen of slechts een zeer zwak auteursrecht op rust kan leiden tot slaafse nabootsing en dus een onrechtmatige daad. Bij een enkel element zal dat niet snel het geval zijn, omdat de verwarring dan ontbreekt. Wanneer echter een gehele serie wordt nagemaakt zal eerder sprake zijn van slaafse nabootsing.

Hoe groter echter het assortiment, hoe kleiner de verschillen tussen de elementen van de originele versie zullen zijn. Daardoor zullen ook de marges voor nabootsing kleiner zijn, wat de mogelijkheid om enigszins gelijkende elementen te produceren juist groter maakt.

IEF 11711

Fishing expedition: correspondentie over verkrijging IE-rechten

Rechtbank 's-Gravenhage 1 augustus 2012, LJN BX5675 (Turboned group tegen Wiandel Holding B.V.)

Art. 843a RV, fishing expedition. Betreft verzoek tot inzage, afgifte of uittrekstel van de onder andere de volgende bescheiden: De correspondentie en gerelateerde documentatie tussen verschillende partijen, voor zover die ziet op de verkrijging van montagetekeningen en -modellen (en andere intellectuele eigendomsrechten) door (dochtervennootschappen van) Turboned c.s.. En de correspondentie over opvoeren en waarderen van IE-rechten, en het netwerk van door hen bestierde agenten rondom Turboned c.s.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van Turboned c.s. veel weg heeft van een fishing expedition en daarvoor heeft de wetgever geen ruimte willen bieden. Zij wijst de vorderingen af.

4.3. De vordering heeft betrekking op een groot aantal bescheiden. Concreet gesteld noch gebleken is welk (bewijsrechtelijk) voordeel/nadeel Turboned c.s. bij (het uitblijven van) afgifte daarvan zouden hebben. Van meer dan een vermoeden dat de gevorderde bescheiden informatie bevatten die de standpunten van Turboned c.s. zouden kunnen ondersteunen is geen sprake. De rechtbank is dan ook - met [gedaagde] en Wiandel - van oordeel dat de vordering van Turboned c.s. veel weg heeft van een fishing expedition en daarvoor heeft de wetgever geen ruimte willen bieden.

IEF 11710

Weliswaar inbreuk, maar niet onrechtmatig

Rechtbank Arhnem, 29 augustus 2012, LJN BX7475 / HA ZA 11-1402 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)

Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip Advocaten & Notarissen.

In't kort: Merkenrecht (afgewezen). Auteursrecht (ja, maar niet onrechtmatig). Beslagen ten onrechte (maar octrooiprocedure wordt voorbereid en daardoor mogelijk niet onrechtmatig).

Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS" [links]. Op de website van Livingroof staat een foto van een door Zoontjes gerealiseerd project, deze is - na sommatie - verwijderd.

Een beroep door Livingroof op het zogenaamde 'de minimis non curat praetor'-beginsel [zeer bescheiden inbreuken] leidt, aldus de rechtbank, niet tot niet-ontvankelijkheid van Zoontjes.

Het woordmerk DNS is niet louter beschrijvend voor daknivelleringssysteem. Niettemin kan van het onderhavige woordmerk DNS naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het grote bekendheid geniet bij het relevante publiek, waaronder maar niet beperkt tot dakdekkers, architecten, aannemers en bouwondernemingen. De rechtbank merkt het woordmerk DNS dan ook aan als een zwak merk. Hoewel beide merken voor dezelfde waren of diensten worden gebruik (ONS voor ophoog- en nivelleersysteem) kan er geen verwarring ontstaan.

De blote betwisting van makerschap kan in het licht van de verklaring niet slagen. Dat er geen huisstijl valt te herkennen in de kleine afdruk wordt verworpen. Er is naast de huisstijl en kwaliteitsuitstraling van Zoontjes rekening gehouden met belichting en invalshoek van de foto, deze elementen zijn ook na de verkleining van de foto zodanig waarneembaar. Er wordt een verklaring voor recht gegeven. Er wordt geen onrechtmatig handelen aangenomen. Weliswaar is er auteursrechtinbreuk gepleegd, maar dat is van beperkte omvang en het betreft foto's van projecten die Livingroof ook onweersproken zelf heeft uitgevoerd.

In reconventie wordt over de gelegde beslagen geoordeeld dat zij ten onrechte en daarmee onrechtmatig zijn gelegd gezien het in conventie bepaalde. Echter of Livingroof een inbreuk heeft gemaakt op een aan Zoontjes toekomend octrooirecht (waar momenteel een dagvaarding voor wordt opgesteld en bij de rechtbank 's-Gravenhage wordt aangebracht) moet nog blijken. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of de gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd voor een belangrijk deel afhangt van de in 's-Gravenhage aanhangig gemaakte octrooirechtprocedure. Op dit punt wordt de zaak naar de parkeerrol gezet.

Lees hier de grosse HA ZA 11-1402,

IEF 11709

Huldeboek Jan Corbet - Belgische Auteurswet artikelsgewijze commentaar

F. Brison, H. Vanhees (red.), Huldeboek Jan Corbet - De Belgische Auteurswet Artikelsgewijze commentaar, Brussel: Larcier 2012.

In deze derde editie van het Huldeboek Jan Corbet worden door vooraanstaande auteursrechtspecialisten de verschillende artikelen van de Belgische auteurswet becommentarieerd. Ieder artikel wordt grondig besproken en ontleed in de taal van de auteurs, d.w.z. in het Nederlands of in het Frans. Door deze herwerkte versie van de artikelsgewijze commentaar krijgt de lezer een goed overzicht van de huidige stand van de Belgische auteurswet.

Editors : Fabienne Brison, Hendrik Vanhees
Met de medewerking van : Alain Berenboom, Fabienne Brison, Mireille Buydens, Fernand de Visscher, Séverine Dusollier, Frank Gotzen, Marie-Christine Janssens, Carine Libert, Paul Maeyaert, Benoît Michaux, Alain Strowel, Jean-Paul Triaille, Peggy Valcke, Hendrik Vanhees, Dirk Voorhoof
Uitgever : Larcier

In deze derde herziene editie wordt de Belgische auteurswet artikelsgewijs becommentarieerd door vooraanstaande auteursrechtspecialisten. Het geeft een uitstekend gedocumenteerd en actueel overzicht van de huidige stand van het Belgische auteursrecht.

IEF 11708

Een hoger forfaitair bedrag kan niet worden vastgesteld

Rechtbank Breda 29 augustus 2012, LJN BX5896 (Cozzmoss B.V. tegen gedaagde h.o.d.n. Belastingplanet en www.griekseagenda.nl)

Cozzmoss-zaak, in navolging van IEF 11386.

Vergoeding bovenop het forfaitair bedrag, omdat er nog meer schade is geleden als gevolg van de inbreuk van gedaagde op auteursrechten.

De rechtbank heeft reeds een forfaitair bedrag vastgesteld “ten minste ter hoogte van de vergoeding die gedaagde verschuldigd zou zijn geweest indien zij toestemming had gevraagd om de desbetreffende intellectuele-eigendomsrechten te gebruiken”. Uit overweging 26 van de considerans van genoemde richtlijn 2004/28/EG, in het bijzonder de zin “De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust.”, volgt dat de schade alleen dan op een hoger forfaitair bedrag kan worden vastgesteld indien er objectieve feitelijke gronden zijn voor het oordeel dat de schade een hoger bedrag dan de verschuldigde gebruiksvergoeding betreft. Eiseres heeft geen deugdelijke feitelijke toelichting gegeven.

Dat de (rechts)personen door minder bezoek van hun websites in potentie een bedrag van in totaal €68.264,93 aan advertentie-inkomsten mislopen, zodat de verhoging van het genoemde bedrag met 100% gerechtvaardigd is, is niet gebleken. Het ontbreekt de rechtbank dan ook aan voldoende feitelijke gronden om te oordelen dat de (rechts)personen advertentie-inkomsten zijn misgelopen en aldus op dit onderdeel schade hebben geleden. Resteert een toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding van €5.670,79.


2.7. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar schadevordering grondt op artikel 27, lid 2 Aw en artikel 13, lid 2, sub b van de richtlijn 2004/48. De rechtbank heeft reeds een forfaitair bedrag vastgesteld “ten minste ter hoogte van de vergoeding die gedaagde verschuldigd zou zijn geweest indien zij toestemming had gevraagd om de desbetreffende intellectuele-eigendomsrechten te gebruiken”. Uit overweging 26 van de considerans van genoemde richtlijn, in het bijzonder de zin “De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust.”, volgt dat de schade alleen dan op een hoger forfaitair bedrag kan worden vastgesteld indien er objectieve feitelijke gronden zijn voor het oordeel dat de schade een hoger bedrag dan de verschuldigde gebruiksvergoeding betreft.

2.8. Waar de rechtbank bij gebreke van deugdelijke feitelijke informatie niet kan vaststellen in welke mate aan de (rechts)personen is verzocht de desbetreffende artikelen tegen betaling te mogen publiceren, ontbeert het haar aan objectieve feitelijke gronden om tot het oordeel te komen dat die (rechts)personen bovenop het reeds toegewezen bedrag als op een forfaitair bedrag te stellen schade aan te merken inkomsten zijn misgelopen. Het feit dat aannemelijk is dat de exclusiviteit van de desbetreffende artikelen door de inbreuk is uitgehold en dat aannemelijk is dat die websites door de inbreuk minder worden bezocht door bezoekers van de websites van de inbreukmaker, is voldoende om de mogelijkheid dat hierdoor schade is geleden aannemelijk te achten. Of die mogelijkheid dat schade is geleden vervolgens ook tot begroting - waaronder mede te verstaan schatting - van enig geleden schadebedrag kan leiden is afhankelijk van een door eiseres te geven feitelijke toelichting over de materiële gevolgen van verlies aan exclusiviteit en verminderd websitebezoek. Eiseres heeft geen feiten gesteld die de rechtbank aanknopingspunten bieden te oordelen dat als gevolg van verlies aan exclusiviteit in het geval van deze zaak schade is geleden. Eiseres heeft wel toegelicht wat de materiële gevolgen zijn van verminderd websitebezoek voor advertentie-inkomsten. Deze toelichting is in een zeer laat stadium van de procedure gegeven, mogelijk door nieuwe of voortschrijdende inzichten van de advocaat van eiseres. Waar gedaagde echter in de gelegenheid is geweest op de nieuw gestelde feiten te reageren is zij niet in haar verdediging geschaad. Voor het als zijnde in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing laten van deze door eiseres gestelde feiten ziet de rechtbank dan ook geen grond. 

 

2.9. Eiseres heeft advertentietarieven genoemd die enkele van de (rechts)personen hanteren. Het gaat om door die (rechts)personen te ontvangen bedragen van maximaal EURO 22,- per 1000 bezoekers van de website, van maximaal EURO 69,75 per 1000 bezoekers van de website, van maximaal EURO 62,50 per 1000 bezoekers van de website en van maximaal EURO 75,- per 1000 bezoekers van de website. De stelling van eiseres dat in potentie alle 297.775 bezoekers van de website Belastingplanet de website van de (rechts)persoon waarvan het desbetreffende artikel afkomstig is zouden hebben bezocht, ontbeert iedere toelichting om deze plausibel te achten. Allereerst geldt dat gedaagde al vanaf 1 januari 2007 de website Belastingplanet gebruikt. Het bezoekersaantal geeft het aantal bezoeken sedert die datum weer, terwijl de meeste artikelen van de (rechtspersonen) uit 2010 stammen. Voorts geldt dat slechts die bezoekers van Belastingplanet die vanwege interesse in het desbetreffende artikel bij Belastingplanet terecht zijn gekomen of die tijdens een bezoek aan die website het desbetreffende artikel daadwerkelijk hebben gelezen mogelijk van een bezoek aan de website van de (rechts)personen zijn weerhouden. Hoeveel personen dat betreft is niet op basis van door eiseres verstrekte onderzoeksgegevens, op grond van door eiseres verstrekte statistische gegevens of op grond van enige andere deugdelijke feitelijke toelichting te beoordelen. Dat enige personen als gevolg van de inbreuk van gedaagde van een bezoek aan een website van een (rechts)persoon zijn weerhouden acht de rechtbank aannemelijk. Bij gebreke van voormelde door eiseres te verstrekken feitelijke informatie kan de rechtbank, mede gelet op de geheel andere aard van de website Griekseagenda.nl ten opzichte van die van de (rechts)personen niet aannemelijk achten dat iedere website van de (rechts)personen minstens 1000 bezoekers - per 1000 bezoekers komen de (rechts)personen advertentie-inkomsten toe - van Griekseagenada.nl zou hebben gehad. Het ontbreekt de rechtbank dan ook aan voldoende feitelijke gronden om te oordelen dat de (rechts)personen advertentie-inkomsten zijn misgelopen en aldus op dit onderdeel schade hebben geleden. Resteert een toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding van EURO 5.670,79.

IEF 11707

Haagse hof introduceert nieuwe procedure voor IE-zaken

VIA-reglement: Met ingang van 1 september 2012 start het Gerechtshof 's-Gravenhage voor IE-zaken een verkorte appelprocedure, die de naam ‘VIA-procedure’ (Versneld Innovatief Appel) heeft meegekregen. Doel van de VIA-procedure is vereenvoudiging en versnelling van het geding in hoger beroep, alsmede meer interactie met partijen.

De VIA-procedure is door de IE-raadsheren van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage ontwikkeld. De commissie intellectuele eigendom van de Nederlandse Orde van Advocaten is bij de uitwerking van dit initiatief betrokken en ondersteunt het. Aanleiding voor het initiatief was de constatering dat het, door de (sterk) toegenomen lengte van de processtukken, in combinatie met de devolutieve werking van het hoger beroep, voor het hof in meer complexe zaken vaak moeilijk is om te voldoen aan de gerechtvaardigde eis dat op korte termijn na fourneren uitspraak wordt gedaan. De doorlooptijd wordt verder vertraagd doordat pas na afronding van de schriftelijke fase om een datum voor de pleitzitting kan worden gevraagd en die zitting soms pas geruime tijd later kan plaatsvinden. Met de VIA-procedure wordt beoogd deze beletselen voor een snelle uitspraak na de aanvang van de procedure weg te nemen, alsook om de procedure efficiënter te laten verlopen. Zij bevat daartoe de volgende maatregelen:

a. benoeming van een regie-raadsheer die de zaak, samen met een vaste secretaris, van begin tot einde begeleidt;
b. rechtstreekse communicatie tussen partijen en het hof via een speciaal email-adres;
c. een door de regie-raadsheer vooraf vastgesteld tijdpad van de te verrichten proceshandelingen, bestaande uit één memorie per partij en daarop volgend een pleitcomparitie die in de plaats komt van het pleidooi;
d. korte processtukken;
e. ecartering van de positieve zijde van de devolutieve werking zoals die bestaat ten gunste van de geïntimeerde;
f. arrest binnen 8 weken na de comparitie.

Hierdoor is het mogelijk om binnen een vooraf vastgesteld tijdpad van betrekkelijk korte duur van 7-10 maanden tot een arrest te komen.

Verder is met de VIA-procedure beoogd om ook in meer complexe zaken waarin geen comparitie na aanbrengen plaatsvindt, een sterkere interactie tussen partijen en het hof tot stand te brengen. Het is de bedoeling dat op de comparitie het accent komt te liggen op discussie. De tijdsduur van de comparitie wordt zo vastgesteld dat daarvoor – naast de formele spreektijden, die hetzelfde zijn als in de huidige procedure – alle ruimte is. Bovendien is voorzien in de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, reeds op de comparitie getuigen en deskundigen te doen horen.

De VIA-procedure biedt partijen een alternatief voor de gewone bodem- of kort gedingprocedure in hoger beroep. Zij kunnen daarvoor kiezen. Aan de andere kant zijn de daarin opgenomen maatregelen van dien aard dat zij alleen mogelijk zijn wanneer beide partijen daarmee instemmen. Partijen dienen daartoe bij gelegenheid van het aanbrengen van de zaak een verzoek om toelating tot de VIA-procedure in te dienen, waarbij zij instemmen met de toepasselijkheid van het VIA-reglement. Het hof beslist op basis van geschiktheid van de zaak en capaciteit over de toelating.

De VIA-procedure is een experiment voor de duur van anderhalf jaar dat ingaat op 1 september 2012. Dat betekent dat tot 1 maart 2014 om toelating tot de VIA-procedure kan worden verzocht. Indien de procedure, in haar geheel of op onderdelen, in een behoefte blijkt te voorzien, kan tot verlenging worden besloten. Om redenen van praktische aard is de VIA-procedure vooralsnog – in de testfase – alleen opengesteld voor IE-zaken. Afhankelijk van de resultaten kan daaraan te zijner tijd een breder toepassingsbereik worden gegeven.

Het VIA-reglement is te vinden op rechtspraak.nl en eerder IEF 11463.

IEF 11706

Exclusiviteit behendigheidsspeelgoed

Rechtbank Almelo 18 juli 2012, LJN BX2848 (Dael 'O Ring Toys B.V. tegen Otto Simon B.V.)

Over exclusiviteit. Eiseres heeft met gedaagde een overeenkomst gesloten betreffende de koop van 28.800 stuks Deal ‘O Rings (behendigheidsspeelgoed). Deze zijn geleverd, maar slechts ten dele betaald. Eiseres vordert in deze procedure betaling van de nog openstaande facturen alsmede enige andere kosten. Gedaagde stelt dat zij de facturen niet hoeft te betalen omdat ze de overeenkomst heeft ontbonden. De overeenkomst is ontbonden omdat eiseres haar deel van de overeenkomst niet is nagekomen, namelijk de afspraak dat aan gedaagde exclusiviteit is gegeven voor wat betreft de Deal ‘O Rings. Deze exclusiviteit hield in dat eiseres niet aan andere groothandels in Nederland zou leveren. Eiseres heeft dat toch gedaan en daarmee is ze tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank draagt gedaagde op om de gestelde exclusiviteit te bewijzen.

3. Hoewel de omvang van de conclusies en aktes anders doet vermoeden, komt deze kwestie in essentie, althans in de allereerste plaats, neer op beantwoording van één vraag, namelijk: is er exclusiviteit overeengekomen.

4. Als er geen exclusiviteit is overeengekomen, is er geen grond voor ontbinding wegens wanprestatie. De levering van Deal ‘O Rings aan andere groothandels, is dan immers niet in strijd met enige overeenkomst.

5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft geen van beide partijen in dit stadium al aangetoond dat exclusiviteit niet, respectievelijk wel, is overeengekomen. (...)

De stelling van Dael ‘O Ring Toys dat ze met de exclusiviteit die Otto Simon claimt, nooit zou hebben ingestemd omdat die geografisch en in de tijd onbeperkt is, en de stelling dat exclusiviteit altijd in een schriftelijke overeenkomst wordt neergelegd, wordt door Dael ‘O Ring Toys zelf ondermijnd met haar brief van 18 maart 2011 (productie 4 bij dagvaarding). In deze brief biedt Dael ‘O Ring Toys, bij wijze van schikkingsvoorstel, alsnog aan “om in het vervolg ook levering van deze beperkte aantallen aan andere groothandels achterwege te laten”.

Op andere blogs:
Speelgoedrecht (Exclusiviteit? Leg de afspraak vast en vraag om bevestiging)

IEF 11705

De opschortende voorwaarde in de notariële akte: merkoverdracht

Rechtbank 's-Gravenhage 22 augustus 2012, zaaknr. 410156 / HA ZA 12-27 (Prominent Import tegen X en Velderhof Fauteuils B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Jurian van Groenendaal, boekx.

Merkenrecht. Handeling door merkengemachtigde. Notariële akte. Prominent c.s. richt zich op de verkoop van meubels in het hogere segment voor publiek dat bijzondere eisen stelt aan eigenschappen als zitcomfort en ergonomie zoals mensen met medische problemen en beperkingen. Zij heeft de formulie 'Velderhof' bedacht, als domeinnaam geregistreerd en als Beneluxwoordmerk VELDERHOF ingeschreven in 2003. Na oprichting van Velderhof B.V. en nauwe samenwerking met Prominent heeft er overdracht van het woordmerk plaatsgevonden, waarna - in 2011 - faillissement is uitgesproken. Met Velderhof Fauteuils B.V. i.o. heeft de curator een overeenkomst gesloten.

Prominent stelt dat er onrechtmatig jegens haar is gehandeld omdat X in 2009 het merk heimelijk op zijn eigen naam heeft laten zetten door zich bij de vaste merkengemachtigde van Prominent c.s. voor te doen als bevoegde vertegenwoordiger van Prominent Import. In de notariële akte staat dat Velderhof aan Prominent Comfort bij voorbaat heeft geleverd de “rechten op de naam Velderhof” onder de opschortende voorwaarde dat Velderhof in de toekomst failliet mocht worden verklaard en dat Prominent Comfort genoemde levering heeft aanvaard. Tegen een notariële akte, die dwingend bewijs oplevert van de juistheid is ex 151 lid 2 Rv tegenbewijs open.

Of [merkgemachtige Y] een werknemer was van Prominent c.s. dan wel een externe consultant die wel eens werkzaamheden verrichtte voor Prominent c.s. kan in het midden blijven. Uit het feit dat Prominent c.s. op de hoogte was van de overdracht van het merk kan niet worden afgeleid dat Prominent c.s. daarmee heeft afgezien van de afspraak in de notariële akte dat het merk na de aandelenoverdracht zou toebehoren aan Velderhof, noch van de overdracht van het merk onder opschortende voorwaarde aan Prominent Comfort.

De gevorderde overdracht van het merk aan Prominent Comfort is niet bestreden en mitsdien toewijsbaar. Ook de gevorderde verklaring voor recht dat [X] c.s. ieder voor zich onrechtmatig heeft gehandeld door het merk na het faillissement van Velderhof te gebruiken en dat [X] c.s. gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, is toewijsbaar. De rechtbank laat [X] c.s. toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de notariële akte in artikel 9 onder 8 de afspraken die zijn gemaakt tussen Velderhof en Prominent Comfort ten aanzien van het merk niet juist weergeeft.

4.8. Nu [X] c.s. voldoende concreet feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan hij de juistheid van de notariële akte betwist, en Prominent c.s. op haar beurt de door [X] c.s. gestelde feiten betwist, zal [X] c.s. overeenkomstig zijn aanbod, zoals in het dictum verwoord, worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de notariële akte in artikel 9 onder 8 de afspraken die zijn gemaakt tussen Velderhof en Prominent Comfort ten aanzien van het merk juist weergeeft.

4.16. Of [Y] een werknemer was van Prominent c.s. zoals Prominent c.s. stelt, dan wel een externe consultant die wel eens werkzaamheden verrichtte voor Prominent c.s. zoals [X] c.s. stelt, kan in het midden blijven. Tussen partijen is niet in geschil dat [Y] het merk heeft gedeponeerd in het kader van de werkzaamheden die hij heeft verricht voor Prominent c.s.
rond het bedenken en opzetten van de ‘Velderhof’ formule.

4.18. Uit het enkele feit dat Prominent c.s. op de hoogte was van de overdracht van het merk door [Y] aan [X] kan niet worden afgeleid dat Prominent c.s. daarmee heeft afgezien van de afspraak in de notariële akte dat het merk na de aandelenoverdracht zou toebehoren aan Velderhof, noch van de overdracht van het merk onder opschortende voorwaarde aan Prominent Comfort. Dat Prominent c.s. vóór het sluiten van de notariële akte geen eigenaar was van het merk, zoals [X] c.s. heeft aangevoerd, doet aan de gemaakte afspraken in die akte niet af. Dat [X] in persoon geen partij is bij die notariële akte, betekent nog niet dat hij de in die akte gemaakte afspraken naast zich neer kan leggen, temeer nu hij deze afspraken zelf via [X] Holding als aandeelhouder en bestuurder van Velderhof heeft gemaakt. Uit het feit dat de curator in de overeenkomst (hiervoor vermeld in 2.12) slechts de goodwill en voorraad van het failliete Velderhof aan Velderhof Fauteuils heeft verkocht en niet tevens het merk, kan, anders dan [X] c.s. stelt, niet worden afgeleid dat het merk niet toekomt aan Velderhof maar aan [X]. Dat [X] op grond van andere feiten of omstandigheden wel aanspraak kan maken op de eigendom van het merk, is door [X] c.s. niet gesteld.

4.19. Bij deze stand van zaken heeft [X] c.s. niet betwist dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Prominent Comfort door het merk op zijn eigen naam te laten zetten en te houden en het merk thans niet terug te leveren aan Prominent Comfort. Ook heeft [X] c.s. niet betwist dat [X] dan wel Velderhof Fauteuils het merk gebruiken en dat gebruik dat heeft plaatsgevonden na de datum van faillissement van Velderhof bij deze stand van zaken onrechtmatig is jegens Prominent Comfort.

4.20. Dat [X] hiermee ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens Prominent Import is door Prominent c.s. onvoldoende gemotiveerd gesteld zodat die stelling faalt.

IEF 11704

Aanhaken door in witte letters tegen een witte achtergrond

Rechtbank 's-Gravenhage 22 augustus 2012, zaaknr. 403216 / HA ZA 11-2417 (Prescan b.v. tegen Privatescan b.v.)

Eindvonnis na IEF 11217 en IEF 10122

In´t kort: Geen merkinbreuk, geen verwarring, ook niet onder het handelsnaamrecht. Overeenkomst tot staken van gebruik prescan als Adword wordt niet nagekomen. Look and feel van de website is niet beschermd. Echter de tekst over preventief onderzoek komt 90 tot 95% overeen, auteursrechtinbreuk. Uitingen zijn in strijd met maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen en zijn onrechtmatig. Privatescan haakt in op marketing/ en reclameactiviteiten van Prescan door woorden als "business class" en "harry mens" in witte letters op een witte achtergrond op haar site te zetten.

Prescan was nog niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de gevorderde nietigverklaring van het (volgens Privatescan) beschrijvende Gemeenschapswoordmerk PRESCAN. De rechtbank oordeelt dat het teken “privatescan” in onvoldoende mate - aldus de rechtbank - met het woordmerk PRESCAN overeenstemt om te kunnen leiden tot verwarringsgevaar. Ook de vorderingen met als grondslag handelsnaamrecht worden afgewezen.

De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat Privatescan c.s. het gebruik van het teken “prescan” alsmede van de tekens “pre-scan” en “pre scan” als Adword zal staken. Na het sluiten is naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande vast komen te staan dat Privatescan c.s. de overeenkomst niet is nagekomen. Gebruik van het teken 'priscan' valt niet onder de overeenkomst. Op het beeldmerk (TOTAL) BODYSCAN wordt geen merkinbreuk gepleegd.

Er is geen auteursrechtelijke bescherming voor de look and feel van de website. Niet geoordeeld kan worden dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de tekst huidkanker terugkomen in de tekst op de website van Privatescan. Dit is wel het geval ten aanzien van de tekst betreffende de voordelen van preventief onderzoek waar 90 - 95% van de betreffende pagina's overeenstemmen.

Betreft de uitingen  h) en i) zijn de mededelingen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidnormen gedaan. Uiting h) ten onrechte aan klanten mededelen dat Privatescan meer kan zien op scans en ook in het verleden meer heeft gevonden dan Prescan, omdat Prescan inferieure apparatuur gebruikt (producties 9, 40, 41, 42 en 43 van Prescan); uiting i) ten onrechte aan derden mededelen dat [X] door Prescan wordt bedreigd. De uitingen dienen te worden gestaakt.

Tot slot wordt onrechtmatig gehandeld door Privatescan c.s. door aan te haken op marketing- en reclameactiviteiten: de woorden "Business Class",  "Naar de Kliniek" en "Harry Mens" worden namelijk in witte letters tegen een witte achtergrond geplaatst zodat deze onzichtbare termen als zoekterm door een zoekmachine zal worden herkend. Ook de term "bekend van tv" is misleidend als Privatescan nog niet op televisie was verschenen. Privatescan wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ad €1.662.000,--. Dit bedrag bestaat uit de brutowinst van Privatescan die naar schatting van Prescan van januari 2007 tot en met juni 2009 samen met de geschatte brutowinst over een periode van 3 jaar vanaf juni 2009 beloopt.

Gebruik teken “privatescan” inbreuk op merkrechten PRESCAN
3.6. Daargelaten of (nog wel) sprake is van soortgelijke diensten als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE c.q. artikel 9 lid 1 sub b GMVo nu het woordmerk PRESCAN ten aanzien van de dienst ‘preventief medisch onderzoek’ in klasse 44 nietig wordt verklaard, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van inbreuk. Het teken “privatescan” stemt in onvoldoende mate met het woordmerk PRESCAN overeen om te kunnen leiden tot gevaar voor verwarring.

Gebruik van het teken PRESCAN (Adword-overeenkomst)
3.20. Met Prescan is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde e-mail correspondentie van 22 en 23 februari 2007 blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat Privatescan c.s. het gebruik van het teken “prescan” alsmede van de tekens “pre-scan” en “pre scan” als Adword zal staken (hierna: de overeenkomst). Het bestaan van de overeenkomst is door Privatescan c.s. niet betwist. Privatescan c.s. stelt echter dat zij op grond van het merkenrecht niet verplicht was tot het doen van deze toezegging. De rechtbank verwerpt dit verweer. De overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW waarin partijen hebben afgesproken wat rechtens tussen hen geldt ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil. Privatescan c.s. heeft niet gesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd. De stelling van Privatescan c.s. - zelfs indien zij juist zou zijn, hetgeen Prescan betwist - ontslaat haar derhalve niet van nakoming van de op haar rustende verplichting uit hoofde van de overeenkomst.

3.21. Uit de door Prescan overgelegde screenprint van de website www.google.uk blijkt dat Privatescan c.s. na het sluiten van de overeenkomst in ieder geval het teken “prescan” nog als Adword heeft gebruikt. Privatescan c.s. stelt dat zij dit heeft gedaan nadat zij had moeten constateren dat Prescan op haar beurt toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van een tussen partijen overeengekomen zogenoemde ‘gentlemen’s agreement’ door het woord “Privatescan” in Google als Adword te gebruiken. Hiermee heeft Privatescan c.s. kennelijk willen betogen dat zij gerechtigd was de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst op te schorten. Die stelling wordt gepasseerd, reeds omdat Privatescan c.s. gelet op de gemotiveerde betwisting door Prescan dat zij “privatescan” als Adword heeft gesponsord, die stelling onvoldoende nader heeft onderbouwd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen.

3.22. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande vast komen te staan dat Privatescan c.s. de overeenkomst niet is nagekomen.

Gebruik van teken PRISCAN
3.23. Het gebruik van het teken “priscan” als Adword, dat door Privatescan c.s. niet gemotiveerd is betwist, valt niet onder de tussen partijen gesloten overeenkomst. De rechtbank zal ten aanzien van dit teken beoordelen of sprake is van de door Prescan gestelde merkinbreuk. Prescan vordert een verbod op grond van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. De rechtbank overweegt als volgt. In het Google Adwords arrest (HvJEU, 23 maart 2010, C-236/08 en C-238/08, Google v. Louis Vuitton en CNRRH SARL, LJN: BL9252 r.o. 69) heeft het Hof beslist dat bij het selecteren door een concurrent van een teken dat gelijk is aan een merk, als trefwoord in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst om internetgebruikers een alternatief te bieden voor de waren en diensten van de merkhouder, sprake is van ‘gebruik van het teken voor de waren of diensten’ van deze concurrent als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Dit betekent dat de door Prescan gestelde inbreuk niet beoordeeld dient te worden op basis van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE nu die bepaling ziet op gebruik ‘anders dan ter onderscheiding voor waren en diensten’. Prescan heeft niet gesteld dat is voldaan aan de vereisten van artikel 2.20 lid 1 sub a, b of c BVIE (dan wel artikel 9 lid 1 sub a, b of c GMVo). Zo heeft Prescan niet gesteld dat het teken ‘priscan’ gelijk is aan het woordmerk PRESCAN (sub a), noch dat sprake is van verwarringsgevaar tussen ‘priscan’ en het woordmerk PRESCAN (sub b), noch dat het woordmerk PRESCAN bekend is (sub c). Dit betekent dat Prescan haar stelling dat sprake is van merkinbreuk ten aanzien van gebruik van het teken “priscan” als Adword onvoldoende heeft gesubstantieerd.

Gebruik van het teken “(total) bodyscan”
3.30 (...) Nu Privatescan c.s. geen tekens gebruikt die overeenstemmen met de beeldelementen van het woord-/beeldmerk (TOTAL) BODYSCAN, is geen sprake van gebruik van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het woord-/beeldmerk (TOTAL) BODYSCCAN en is dus ook geen sprake van merkinbreuk.

Inbreuk op auteursrecht
3.32. Prescan stelt zich op het standpunt dat Privatescan c.s. bij de website van Privatescan de ‘look and feel’ van de website van Prescan heeft overgenomen. Voorts stelt Prescan dat Privatescan c.s. op haar website vrijwel letterlijk een tekst heeft overgenomen van de website van Prescan die door de heer [N] op 22 april 2008 ten behoeve van Prescan is opgesteld betreffende de screening van huidkanker (productie 45 en 46 van Prescan) en ook een tekst die dateert van 13 februari 2007 die mevrouw [K] in opdracht van Prescan heeft opgesteld over de voordelen van preventief onderzoek letterlijk heeft overgenomen (productie 47 en 48 van Prescan).

3.33. Privatescan c.s. heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat de ‘look and feel’ van een website niet auteursrechtelijk beschermd is. Dat neemt niet weg dat de wijze waarop invulling is gegeven aan (de tekst en beeldelementen op) een website wel auteursrechtelijk beschermd kan zijn. De eigen intellectuele schepping van de auteur van een tekst schuilt in de regel in de vorm, de presentatie en het taalgebruik waarvoor de auteur uitdrukkelijke keuzes heeft gemaakt. Enkel via de keuze, de schikking en de combinatie van deze woorden op een oorspronkelijke wijze kan de auteur uitdrukking aan zijn creatieve geest geven en tot een resultaat komen dat een intellectuele schepping vormt (HvJEU 16 juli 2009 C-5/08 Infopaq/DDF I, LJN: BJ3749). Prescan heeft haar stelling dat het auteursrecht van de tekst op haar website bij haar rust nader onderbouwd met de verklaringen van de heer [N], respectievelijk mevrouw [K] (producties 66 en 67 van Prescan). Uit die verklaringen blijkt dat de beide auteurs de teksten in opdracht van Prescan c.q. ten behoeve van Prescan hebben opgesteld en dat Prescan de tekst openbaar heeft gemaakt als van haar afkomstig. Het verweer van Privatescan c.s. dat Prescan niet heeft aangetoond auteursrechthebbende te zijn ten aanzien van de teksten wordt derhalve verworpen. Ook de stelling van Privatescan c.s. dat de teksten wetenschappelijk van aard zijn en derhalve niet auteursrechtelijk beschermd, wordt gepasseerd. In het licht van hetgeen hierboven is gesteld ten aanzien van de vorm, de presentatie en het taalgebruik, is deze conclusie onjuist. Het staat een ieder vrij wetenschappelijke informatie te kopiëren en te verspreiden, zolang de creatieve keuzes die de auteur bij de presentatie daarvan heeft gemaakt niet worden overgenomen.

3.35. Ten aanzien van de tekst betreffende huidkanker op de website van Privatescan (productie 46 van Prescan), stelt de rechtbank vast dat de vorm, de presentatie en het taalgebruik, anders dan Prescan stelt, zodanig afwijkt van de tekst op de website van Prescan, dat niet geoordeeld kan worden dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van die tekst terugkomen in de tekst op de website van Privatescan. Van auteursrechtinbreuk is ten aanzien van die tekst is dan ook geen sprake.

3.36. Dit is wel het geval ten aanzien van de tekst betreffende de voordelen van preventief onderzoek (productie 48 van Prescan). De auteursrechtelijk beschermde trekken van de tekst afkomstig van de website van Prescan komen wel terug in de tekst op de website van Privatescan. Prescan heeft aangevoerd dat de betreffende pagina’s van de beide websites voor 90 tot 95 procent overeenstemmen. Privatescan c.s. heeft een en ander niet steekhoudend bestreden. De toevoegingen of aanpassingen in de tekst waarop Privatescan c.s. heeft gewezen, zijn zo beperkt, dat het de juistheid van de stelling van Prescan over de mate van overeenstemming eerder bevestigt, dan ontkracht. De rechtbank is dan ook van
oordeel dat de tekst op de website van Privatescan in zodanige mate de auteursrechtelijke trekken vertoont van de tekst op de website van Prescan dat de totaalindrukken van beide werken te weinig verschillen voor het oordeel dat de website van Privatescan een zelfstandig werk is. Voor zover Privatescan c.s. met haar verweer nog heeft bedoeld dat zij de tekst op haar website niet heeft ontleend aan die van Prescan, geldt dat zij dit betoog onvoldoende heeft onderbouwd. De door de rechtbank vastgestelde mate van overeenstemming tussen de beide teksten is van een zodanige aard en omvang dat in beginsel geoordeeld moet worden dat van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin sprake is. Privatescan c.s. heeft onvoldoende aangevoerd om dit vermoeden te ontzenuwen.

Gebruik (total) bodyscan ™
3.60. Prescan heeft onweersproken gesteld dat Privatescan op haar website de tekens “total bodyscan ™” en “bodyscan ™” gebruikt. De rechtbank is met Prescan van oordeel dat gebruik van het teken “™” zoals hiervoor weergegeven de onjuiste en misleidende suggestie wekt dat sprake is van merken waarvan Privatescan houdster is. Het verweer van Privatescan c.s. dat het teken “™” juist wordt gebruikt voor niet-ingeschreven merken faalt reeds omdat in de Benelux slechts sprake is van merkrechten als er sprake is van een merkinschrijving. De rechtbank heeft geoordeeld dat het teken “(total)bodyscan” beschrijvend is en als zodanig geen geldig woordmerk zou kunnen zijn (hiervoor in 3.30).
Het teken dient voor een ieder vrij beschikbaar te blijven (zie hiervoor in 2.5). Door gebruik van het teken “(total) bodyscan ™” suggereert Privatescan c.s. echter dat haar rechten toekomen op dit teken in tegenstelling tot anderen – zoals Prescan – die dit teken ook gebruiken om (een kenmerk van) hun diensten mee aan te duiden. Naar het oordeel van de rechtbank valt redelijkerwijs aan te nemen dat die suggestie van voldoende materieel belang is om het economisch gedrag van de maatman-consument te beïnvloeden. Zulks is door Privatescan c.s. niet bestreden. Dit betekent dat sprake is van misleiding van consumenten en daarmee handelt Privatescan onrechtmatig jegens Prescan.

Onrechtmatig handelen door aan te haken op marketing- en reclameactiviteiten
3.70. Ook verwerpt de rechtbank het verweer van Privatescan c.s. dat met het gebruik van de termen “business class”, “mens”, “naar de kliniek” en “op uw gezondheid” niet wordt verwezen naar de televisieprogramma’s waar Prescan in is verschenen maar slechts naar algemene (Engelse) termen die verband houden met de diensten die Privatescan biedt. Het staat Privatescan weliswaar in beginsel vrij om de woorden “business”, “class”, “mens”, “kliniek” en “gezondheid” te gebruiken op haar website of in haar uitingen. Echter, Privatescan gebruikt deze woorden nu juist niet op een algemene wijze om (kenmerken van) haar diensten te omschrijven, maar gebruikt de woorden in een dusdanige combinatie “business class”, “harry mens”, “naar de kliniek” en “op uw gezondheid” dat zij overeenkomen met de titels (en of presentator) van de hiervoor genoemde televisieprogramma’s. Een verklaring voor het gebruik van de betreffende termen in die specifieke combinatie heeft Privatescan c.s. niet gegeven. Dat Privatescan met de term “business class” aanhaakt bij het televisieprogramma blijkt eens te meer uit het feit dat zij ook de naam van de presentator van dit programma, namelijk Harry Mens, als onzichtbare zoekterm op haar website gebruikt.

3.71. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast komen te staan dat Privatescan de termen “business class”, “naar de kliniek” en “op uw gezondheid” als Adword dan wel als (on)zichtbare (zoek)term op haar website gebruikt om aan te haken bij de titels van de televisieprogramma’s waar Prescan regelmatig in is verschenen.

3.72. Ook het gebruik van de term “bekend van tv” in de periode dat Privatescan nog niet op televisie was verschenen, is misleidend. Prescan heeft onweersproken gesteld dat Privatescan in haar reclame-uitingen gebruik maakte van de term “bekend van tv” voordat Privatescan voor het eerst in het televisieprogramma Goudzoekers te zien was op 18 februari 2009. Naar het oordeel van de rechtbank kon de maatman-consument door de verwijzing “bekend van tv” in die periode gemakkelijk in de onjuiste veronderstelling komen te verkeren van doen te hebben met Prescan die veelvuldig reclame maakte op televisie in tegenstelling tot Privatescan. Daarmee heeft Privatescan onrechtmatig gehandeld jegens Prescan.

Op andere blogs:
DomJur 2012-884 (Prescan B.V. – Privatescan B.V.)