IEF 22181
7 augustus 2024
Uitspraak

Maxcom had geen toestemming om QWIC Premium e-bikes te verkopen

 
IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 11625

Hoge bewijslast voor valse kunst

Gerechtshof Leeuwarden 24 juli 2012, LJN BX2307 (Valse Groninger Ploeg schilderijen)

In navolging van IEF 9125.

Kunst en recht. In het tussenarrest van 28 september 2010 heeft het hof toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat de vijf schilderijen vals zijn. Hierbij gaat het om schilderijen die als echte 'Ploegschilderijen' waren verkocht, maar vals bleken te zijn. Het zou voornamelijk gaan om doeken van de hand van Altink en Dijkstra. Alle schilderijen waarover het in dit geding gaat zijn door de in eerste aanleg door de rechtbank benoemde deskundige als vals bestempeld.

Het hof komt tot de conclusie dat twee van de vijf schilderijen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vals zijn. Ten aanzien van de drie andere schilderijen oordeelt het hof dat aan de echtheid van deze werken kan worden getwijfeld, doch dat de valsheid niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast is komen te staan. Er wordt een hoge bewijslast toegekend voor het bewijzen van de valsheid van de schilderijen.

Het hof gelast een comparitie van partijen tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking.

31. Ze maken wel deel uit van de werken die aanvullend door [getuige/deskundige 2] zijn onderzocht en waarvan de resultaten zijn neergelegd in diens rapport d.d. 15 juni 2011. Voor alle drie de werken (in laatstgenoemd rapport aangeduid als 2011.690, 2011.692 en 2011.691) geldt dat de rapportage van [getuige/deskundige 2] betrekkelijk summier is. In alle drie de werken zou een verfstof zijn aangetroffen, waarvoor het pigment voor het eerst in kunstenaarsmateriaal zou zijn aangetroffen, na de periode waarin de drie werken (volgens bedoeld rapport) vallen te dateren (na 1924/25). Nu de dateringen waarvan de deskundige [getuige/deskundige 2] telkens uitgaat (behoudens ten aanzien van Pic de Luc) allerminst vaststaan en [geïntimeerden], gesteund door genoemde [ingenieur] heeft aangeven dat de beweerdelijk gevonden pigmenten door schilders veel eerder werden toegepast dan in commercieel bereide verf en in ieder geval nog tijdens het leven van Dijkstra en Altink, komt aan deze bevindingen van [getuige/deskundige 2] geen doorslaggevende betekenis toe. Het hof tekent hierbij nog aan dat [geïntimeerden], gesteund door [ingenieur], heeft betwist dat het pigment, geregistreerd onder C.1 Pigment Red 170 ook is aangetroffen op Het Blauw Borgje.

32. Voor alle drie de werken resteert als bewijsmateriaal derhalve hetgeen de diverse getuigen/deskundigen daaromtrent in eerste aanleg en in hoger beroep hebben verklaard. Daarvoor geldt hetgeen hiervoor omtrent deze verklaringen is overwogen. Tegen de achtergrond van het door [getuige/deskundige 3] in 1993 afgegeven rapport (wat daar verder ook van zij) en het gegeven dat de verschillende deskundigen zich evenzeer negatief hebben uitgelaten over de vijf inmiddels uit de procedure gehaalde werken, waaromtrent naderhand kennelijk toch nog enige twijfel is ontstaan, komt het hof niet verder dan de conclusie dat weliswaar aan de echtheid van deze werken kan worden getwijfeld, doch dat de valsheid van deze werken en de daarop vermelde signatuur niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is komen vast te staan.

33. Het hiervoor weergegeven oordeel brengt mede dat het tussenvonnis van de rechtbank Assen, waarvan beroep, niet geheel in stand kan blijven en in zoverre dient te worden vernietigd dat er thans van moet worden uitgegaan dat de schilderijen Het Reitdiep en Pic de Luc vals zijn en dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de werken Roggestompen, Gronings Landschap en Blauwborgje moet worden bekrachtigd, terwijl de overige vijf werken geen onderdeel meer uitmaken van de procedure. Onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 335 en 336 Rv is het denkbaar dat het hof de zaak ter verdere berechting terug wijst naar de rechtbank Assen. Evenzeer is het denkbaar dat het hof de zaak aan zich houdt, zeker als partijen daar prijs op zouden stellen.

34. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich op dit punt nader uit te laten en de nadere standpunten van partijen te vernemen over de afwikkeling van de schade, nu het debat op dat punt in eerste aanleg niet veel verder is gekomen dan stellingen (bij inleidende dagvaarding) door [appellant] en betwisting daarvan (bij conclusie van antwoord) door [geïntimeerden]. Van partij [appellant] wordt in ieder geval verwacht dat hij de beweerdelijk door hem geleden (immateriële) schade ten gevolge van verlies van reputatie en de restauratieschade van Het Reitdiep, meer handen en voeten geeft en zijn vorderingen aanpast aan de inhoud van de hiervoor gegeven beslissing.

IEF 11624

Omzetting octrooiaanvrage tijdig geïnstrueerd?

Rechtbank 's-Gravenhage 25 juli 2012, zaaknr. 393709/HA ZA 11-1426 (Pagter Innovations B.V. c.s. tegen N.V. Nederlandsch Octrooibureau)

Octrooirecht. Pagter Innovations (hierna: Pagter) houdt zich bezig met het ontwikkelen en verkopen van verpakkingen voor snijbloemen. NOB is een adviesbureau op het gebied van intellectuele eigendom. Sinds 1987 laat Pagter zich door NOB assisteren bij het aanvragen en in stand houden van haar octrooien. Op 1 september 2006 is door NOB op naam van Pagter een internationale octrooiaanvrage (PCT/NL2006/050214) ingediend met inroeping van de prioriteit van de Nederlandse octrooiaanvrage NL1029865. NOB heeft niet voor de gestelde termijn de internationale aanvrage omgezet in nationale octrooiaanvragen. NOB heeft alsnog geprobeerd om de desbetreffende aanvrage om te zetten in de door Pagter c.s. gewenste landen en regio's, wat op 3 landen/regio's na is gelukt.

Het geschil heeft primair betrekking op de vraag of Pagter voor het verstrijken van de termijn NOB heeft geïnstrueerd de internationale octrooiaanvrage om te zetten in de opgegeven nationale/regionale octrooiaanvragen. De rechtbank oordeelt dat Pagter onvoldoende bewijs heeft aangevoerd, waaruit een positief antwoord op de voorgenoemde  vraag zou moeten luiden. Ondanks dat het onderzoek van Pagter geen sluitend bewijs kan leveren, zijn de conclusies van dit onderzoek wel zodanig dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat het desbetreffende emailbericht NOB heeft bereikt.

De rechtbank concludeert dat in ieder geval in zoverre sprake is van schending van de zorgplicht die NOB als een bekwaam en redelijk handelend octrooigemachtigde in acht had dienen te nemen jegens haar opdrachtgever Pagter Innovations. De schade van Pagter, door het niet uitvoeren van instructie of anderszins schending van de zorgplicht, dient opgemaakt te worden bij staat.

De rechtbank verwijst de zaak naar de rol, zodat Pagter nog bewijs kan aanleveren. Iedere (verdere) beslissing wordt aangehouden.

Instructie tot omzetting 4.10. De rechtbank komt tot de conclusie dat hetgeen door Pagter Innovations in dit verband is aangevoerd weliswaar een begin van bewijs vormt voor de stelling dat Pagter Innovations op 28 februari 2008 door middel van het emailbericht van [A] van 28 februari 2008 heeft geïnstrueerd de internationale aanvrage tussen partijen bekend onder dossiernummer P6003316 om te zetten in een aantal opgegeven landen en regio's, maar dat op grond van de onderbouwde betwisting daarvan door NOB het bewijst dat dit bericht NOB heeft bereikt hiermee (nog) niet is geleverd. Daartoe is het volgende redengevend. De status van de trackinginformatie van InterConnect is onduidelijk. Zo is niet uiteengezet wat InterConnect precies heeft onderzocht en op grond waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat het desbetreffende emailbericht succesvol is bezorgd bij NOB en dat het door NOB is geaccepteerd. Feitelijk wordt zelfs niet duidelijk dat er onderzoek is gepleegd omdat InterConnect de trackinginformatie slechts toe heeft gezonden met de mededeling dat het om een document gaat 'uit onder mailserver'. Waarom aan een dergelijk bericht uit de mailserver een doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend, blijft verder onbelicht. Dat klemt eens te meer daar aan NOB moet worden toegegeven dat het niet moeilijk lijkt om een dergelijk bericht met elke gewenste inhoud te genereren. Pagter Innovations heeft weliswaar een verklaring gegeven over de afwijkende tijdsindicatie, maar enige staving dat daarvan ook daadwerkelijk sprake is geweest is uitgebleven. Daartegenover staat het onderzoek dat NOB door IRS heeft laten uitvoeren. Hoewel aan Pagter Innovations moet worden toegegeven dat dit onderzoek niet het sluitende bewijs kan leveren dat NOB de desbetreffende email niet heeft ontvangen, zijn de conclusies van dit onderzoek wel zodanig dat niet zonder meer, op grond van hetgeen door Pagter Innovations in dit verband is aangevoerd, kan worden aangenomen dat het desbetreffende emailbericht van [A] NOB heeft bereikt.

4.11. Conform haar bewijsaanbod, zal de rechtbank Pagter Innovations, zoals in het dictum verwoord, het bewijs opdragen van haar stelling dat de instructie van Pagter Innovations, om de internationale octrooiaanvrage tussen partijen bekend onder dossiernummer P6003316 om te zetten in een aantal opgegeven landen en regio's, gegeven op 28 februari 2008 door middel van een emailbericht van [A] aan [X] en [Y], NOB (tijdig) heeft bereikt. De rechtbank zal Pagter Innovations eerst in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten of en, zo ja, op welke wijze, zij dit bewijs wenst te leveren.

Schending zorgplicht 4.17. Indien niet komt vast te staan dat het emailbericht met de instructie NOB heeft bereikt, concludeert de rechtbank dus dat in ieder geval in zoverre sprake is van schending van de zorgplicht die NOB, althans haar medewerkers, als een bekwaam en redelijk handelend octrooigemachtigde in acht had dienen te nemen jegens haar opdrachtgever Pagter Innovations.

Schade 4.18. Ten aanzien van de schade overweegt de rechtbank dat ongeacht of al dan niet komt vast te staan dat de schade is veroorzaakt door het niet uitvoeren van instructie of door anderszins schending van de zorgplicht, voor toewijzing van haar vordering tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat voldoende is dat Pagter Innovations de mogelijkheid van schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is met het gemis aan octrooirechten in Israel, Japan en Mexico aan die voorwaarde voldaan. Dat de desbetreffende octrooiaanvrage niet op naam van Pagter Innovations staat, is daarbij niet zonder meer een beletsel noch vormt dit aanleiding om enkel op grond daarvan te oordelen dat de vorderingen van Pagter Innovations bij gebrek aan door haar geleden schade dienen te worden afgewezen. Niet in geschil is immers dat Pagter Innovations de rechten van intellectuele eigendom -waar onder octrooirechten- op naam van Pagter & Partners exploiteert, zodat de mogelijkheid van schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten voldoende aannemelijk is.

IEF 11623

Meer .love dan .sex....

Introductie van nieuwe generieke topleveldomeinen

In navolging van IEF 11428.

Bijdrage van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird.

Ruim een maand geleden heeft het ICANN (“Internet Corporation For Assigned Names and Numbers”) 1930 aanvragen gepubliceerd voor nieuwe gTLDs: generieke topleveldomeinen. Volgens het ICANN is het gTLD programma "one of the most profound changes the Internet will ever experience, and will have an amazing impact on the world of telecommunications.

Hoog tijd voor een korte beschouwing: Wat zijn gTLDs? Hoe gaat het verder na de publicatie van de lijst met aanvragen? En wat betekent de komst van nieuwe gTLDs voor rechthebbenden, bijvoorbeeld merkhouders?

Wat zijn generieke topleveldomeinen?

Een topleveldomein is het laatste, meest rechtse, gedeelte van een domeinnaam. Er bestaan topleveldomeinen voor landen (ccTLDs), zoals .nl en .be en generieke TLDs, zoals .com en .net.

Op dit moment zijn er ‘slechts’ 22 generieke topleveldomeinen, maar dit aantal zal vanaf begin volgend jaar dus mogelijk met 1930 toenemen. Op 13 juni jl. heeft het ICANN bekend gemaakt welke 1930 gTLDs zijn aangevraagd en door wie.

Uit de gepubliceerde lijst blijkt dat vanaf begin volgend jaar onder meer websites te vinden zullen zijn op bijvoorbeeld de domeinen .apple (1 x aangevraagd), .samsung (1 x), .kpn (1x), . law (6x), .lawyer (2x), .sucks (3x), .amsterdam (1x), .mail (7x) en .shop (9x). Tenminste als de aanvragen door de selectie komen, waarover later meer.

Van de 1930 aanvragen zijn er 166 zogenaamde Internationalized Domain Names (“IDNs”) aangevraagd, domeinen die niet in Latijnse alfabet worden weergeven, zoals deze aanvraag van Philips: . 84 aanvragen zijn ingediend door communities. Een community TLD mag worden aangevraagd voor een gedefinieerde gemeenschap met een beperkte omvang. Aangevraagd in deze categorie zijn onder meer .islam, .catholic, .eco en .gay.

Het .app domein is duidelijk het meest populair met 13 aanvragen. En alle vooroordelen over het internet ten spijt: .love wint het duidelijk van .sex, met maar liefst zeven aanvragen tegen twee.

Koploper onder de aanvragers is Google, met 101 verschillende aanvragen. Voor een groot aantal domeinen zal Google de strijd aan moeten gaan met Amazon, onder meer voor .app, .book, .cloud, .game, .music, .map en .search.

Hoe gaat het verder?


De komende maanden gaat het ICANN eerst van alle aanvragen kort gezegd beoordelen: (1) of het domein gelijk is aan een ander domein of zoveel lijkt op een ander domein dat er kans is op verwarring en (2) of de aanvrager de technische, operationele en financiële mogelijkheid heeft om een eigen ‘registrar’ te beheren.

Indien een topleveldomein wordt toegewezen, zal de aanvrager als registrar moeten optreden en onder meer verantwoordelijk zijn voor het onderhoud, de aanvraag van domeinnamen voor het nieuwe topleveldomein en bijvoorbeeld voor een Whois-service.

De evaluatieperiode zal naar verwachting tot in ieder geval januari 2013 duren. Voor iedere evaluatie wordt door het ICANN een bedrag van $185.000 in rekening gebracht, waarvan slechts in bepaalde gevallen een percentage van terugbetaald zal worden als de aanvraag uiteindelijk niet leidt tot een nieuw domein.

Het is goed mogelijk dat er na de evaluatie voor één domein nog steeds meerdere aanvragers in de race zijn. In dat geval geldt voor de meeste aanvragen dat partijen zullen worden aangemoedigd om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Mochten zij hier niet in slagen, dan zal het domein uiteindelijk worden geveild (!). Dit zou nog wel eens tot interessante situaties kunnen leiden, bijvoorbeeld tussen de elf aanvragers van het .app domein en in de strijd tussen Google en Microsoft die beiden het .doc domein in handen willen krijgen.

Rechthebbenden opgelet!

Domeinnaamkaping en ander misbruik ligt met de aanstaande introductie van nieuwe gTLDs bij maar liefst 1930 verschillende registrars op de loer. Zowel de reeds aangevraagde topleveldomeinen, als de straks aan te vragen (second level) domeinnamen op deze nieuwe domeinen kunnen problematisch zijn voor rechthebbenden.

Wat zijn de mogelijkheden als een concurrent, of andere derde, (te kwader trouw) een merk heeft aangevraagd als nieuw topleveldomein (“---.JOUWMERK”)? En hoe verkrijg je straks een specifieke (second level) domeinnaam op een nieuwe gTLD, of voorkom je dat een derde inbreuk maakt? (“JOUWMERK.---“)?

Inbreukmakende gTLD

Indien een rechthebbende van mening is dat een aangevraagde gTLD inbreuk maakt op zijn merkrechten en mogelijk ook handelsnaamrechten, kan hij relatief eenvoudig bezwaar maken tijdens de door het ICANN ingestelde bezwaarperiode. Deze duurt volgens het ICANN naar verwachting nog tot 13 januari 2013.

Er zijn vier verschillende gronden voor bezwaar.

1. String confusion: de aangevraagde gTLD is verwarringwekkend overeenstemmend met een bestaande TLD of andere aangevraagde gTLD.
2. Legal Rights: de aangevraagde gTLD maakt inbreuk op de rechten van een derde.
3. Limited Public Interest: de aangevraagde gTLD gaat in tegen algemeen geaccepteerde normen op het gebied van de goeden zeden en openbare orde.
4. Community: indien een groot deel van een bepaalde gemeenschap bezwaar heeft tegen een de aangevraagde Community-gTLD, kan bezwaar worden gemaakt.

De meeste merkhouders zullen gebruik maken van de “Legal Rights” bezwaargrond. Zij kunnen bezwaar maken tegen inbreukmakende gTLD aanvragen, door een formeel bezwaar in te dienen bij de aangewezen Dispute Resolution Service Provider, het WIPO.

Kijk hier voor meer informatie over het maken van bezwaar. Overigens kan naast deze bezwaarprocedure ook worden opgetreden tegen gTLDs op grond van het reguliere civiele recht.

Zelf een domeinnaam registreren op een nieuwe gTLD

Merkhouders willen straks, wanneer de eerst gTLDs in gebruik worden genomen, wellicht graag een specifieke domeinnaam in handen krijgen. JOUWMERK.lawyer (of .love) kan best interessant zijn. Om merkhouders deze mogelijkheid te bieden, worden alle nieuwe registrars door het ICANN verplicht om een zogenaamde Sunrise periode in te stellen van ten minste 30 dagen.

In de Sunrise periode hebben uitsluitend merkhouders de mogelijkheid om een domeinnaam aan te vragen. Een van de voorwaarden is wel dat het merk staat ingeschreven in het Trademark Clearinghouse, waarover hieronder meer.

Inbreuk voorkomen

Bijna geen enkele merkhouder zit waarschijnlijk te wachten op een combinatie van een eigen merk met bijvoorbeeld het domein .sucks (“JOUWMERK.sucks”!?) of .sex. Vergelijk IEF 9977.

Om rechthebbenden zoveel mogelijk te beschermen en te voorkomen dat zij zich moeten wenden tot (maximaal) 1930 verschillende registrars, wordt er in opdracht van het ICANN een zogenaamd Trademark Clearinghouse ingericht. Dit is een centrale databank met gegevens van rechthebbenden waar alle nieuwe registrars verplicht gebruik van dienen te maken.

De volgende rechten kunnen bij het Trademark Clearinghouse worden ingeschreven:

• Nationale of regionaal geregistreerde merken uit alle jurisdicties.
• Ieder woordmerk dat geldig verklaard is door een rechtbank of in een andere juridische procedure.
• Ieder woordmerk dat wordt beschermd door wet of verdrag ten tijde van indiening bij het Clearinghouse.
• Andere tekens die worden beschermd door een intellectueel eigendomsrecht, waaronder mogelijk handelsnaamrechten.

Het Trademark Clearinghouse is bedoeld om efficiënte rechtsbescherming bieden aan rechthebbenden. Zo zal dus onder meer ondersteuning worden geboden aan de verplichte Sunrise periode en hiernaast zal een derde partij, indien zij probeert een domeinnaam te registreren die identiek is aan een merk uit het Clearinghouse, een notificatie krijgen, met onder meer de volgende tekst:

If you continue with this registration, you represent that, you have received and you
understand this notice and to the best of your knowledge, your registration and use of the
requested domain name will not infringe on the trademark rights listed below.
”.

Ook aan de rechthebbende zal een notificatie worden gestuurd over de bewuste aanvraag.

Inschrijving in het Trademark Clearinghouse zal naar verwachting rond de $150,- per inschrijving kosten en vanaf het einde van 2012 mogelijk zijn. Houd deze website in de gaten voor de actuele ontwikkelingen.

Inbreuk bestrijden


Ten slotte nog kort aandacht voor de volgende vier diensten, die rechthebbenden ter beschikking zullen staan indien zij worden geconfronteerd met (vermoedelijke) inbreuk op een nieuwe gTLD:

• URS (Uniform Rapid Suspension System): mogelijkheid om een klacht in te dienen indien inbreuk duidelijk is en snelle staking van een domeinnaam gewenst is.
• UDRP (Uniform Domain Name Dispute Resolution Policy): Mogelijkheid om op te treden tegen domeinnaam registraties te kwader trouw. Kan met name nuttig zijn indien overdracht van de domeinnaam aan de rechthebbende gewenst is.
• PDDRP (Post-Delegation Dispute Resolution Procedure): mogelijkheid om een klacht in te dienen wanneer wordt vermoed dat de gTLD registrar de inbreuk veroorzaakt.
• “Thick” Whois: Iedere registrar dient verplicht een Whois-service te bieden, waarin de gegevens van de domeinnaamhouder door rechthebbenden en anderen kunnen worden opgezocht.

Conclusie

De daadwerkelijke introductie van 1930 nieuwe gTLDs zal waarschijnlijk nog het nodige stof doen opwaaien, vooral waar verschillende aanvragers gaan strijden om één topleveldomein en we wellicht zelfs te maken gaan krijgen met veilingen van gTLDs. Voor rechthebbenden is het aan te raden op dit moment in ieder geval de lijst met gepubliceerde aanvragen voor gTLDs door te nemen. Indien een aangevraagd domein identiek is aan, of verwarringwekkend overeenstemt met, een eigen merk kunnen zij indien gewenst gepaste actie ondernemen. Wanneer het Trademark Clearinghouse eenmaal is opgericht, kunnen rechthebbenden zich bovendien daar registreren en eventueel gebruik maken van de Sunrise periode.

Het ICANN stelde bij de bekendmaking van de lijst met aanvragen: “Today is an exciting and evolutionary day for not only ICANN, but the Internet itself.” De opwinding van ICANN zelf is begrijpelijk, maar of de introductie van 1930 nieuwe domeinen daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft voor het internet, internetgebruikers en rechthebbenden, zal nog moeten blijken.

.end

IEF 11622

Niet voldaan aan stelplicht 'knowhow-licentie'

Rechtbank Breda 25 juli 2012, zaaknr. 226260/HA ZA 10-1995 (Multispike B.V. tegen Middenweg B.V.)

Uitspraak ingezonden door Lara van Huizen, Bird & Bird.

Kwekersrecht. Octrooirecht. Multispike adviseert tuinbouwbedrijven over, onder meer, de teelt van gewassen. De mededirecteur van Multispike heeft een werkwijze ontwikkeld voor het telen van orchideeën, de Multispike methode. Hierop is een octrooi verkregen, EP 1 956 886. Middenweg houdt zich bezig met de teelt van orchideeën. Tussen Middenweg en Multispike is een licentieovereenkomst tot stand gekomen. Op 31 december heeft Middenweg de licentieovereenkomst opgezegd. Beide octrooien (Nederlands en Europees) zijn vernietigd naar aanleiding van eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. Multispike stelt in deze zaak dat Middenweg inbreuk maakt op haar octrooirecht en dat Middenweg tekort is geschoten in de nakoming van de licentieovereenkomst.

De rechtbank is van oordeel dat voor zover de knowhow de in het Nederlandse octrooi omschreven wijze betreft, het gebruik van deze knowhow niet kan leiden tot een verplichting tot betalen van een (licentie)vergoeding, nu deze knowhow openbaar is geweest. Door Multispike is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld dat naast de in het octrooi omschreven werkwijze nog andere kennis/knowhow is overgedragen. Na opzegging van de overeenkomst gebruik blijven maken van de methode, zonder het betalen van een vergoeding, levert na het oordeel van de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de licentieovereenkomst op. De 'last resort' poging van Multispike waarbij een know-how licentie wordt geveinsd strandt. De rechtbank oordeelt dat het gelegde beslag van multispike onrechtmatig is. Er wordt een voorlopige schadevergoeding ad € 200.000,- toegekend door de rechtbank. De te betalen schadevergoeding van Multispike aan Middenweg moet worden bepaald in een schadestaatprocedure.

De rechtbank wijst de vorderingen van Multispike af en veroordeelt Multispike in het betalen van een schadevergoeding aan Middenweg, op te maken bij staat.

5.3.3. Nog daargelaten dat Multispike onvoldoende stelt welke knowhow Middenweg na het opzeggen van de overeenkomst is blijven gebruiken, anders dan in het gebruik van cytokine, is de rechtbank van oordeel dat voor zover de knowhow de in het Nederlandse octrooi omschreven werkwijze heeft (de behandeling met cytokinine in combinatie met een koudeperiode), het gebruik van deze knowhow niet kan leiden tot een verplichting tot betaling van een (licentie)vergoeding, nu deze knowhow, naar Multispik ook erkent, openbaar is geweest. Bovendien is het gebruik van cytokinine als groeibevorderingsmiddel in combinatie met een koudeperiode een algemeen bekende methode, zoals Multispike eveneens erkent. Het ook na opzegging van de overeenkomst blijven gebruiken van deze methode, zelfs indien sprake is van het toepassen van een bepaalde concentratie van cytokinine, zonder daarvoor aan Orchid Gardens een vergoeding te betalen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de licentieovereenkomst op. Dat [B] naast de in het octrooi omschreven werkwijze nog andere kennis/knowhow heeft overgedragen, is door Multispike onvoldoende gesteld. Dit wordt in de licentieovereenkomst ook niet omschreven. Gezien het verweer van Middenweg, dat die knowhow in ieder geval niet kan betreffen het gecombineerde gebruik van cytokinine en een koudeperiode en evenmin de door Multispike in de dagvaarding in de paragrafen 2.5-2.8 opgesomde maatregelen, aangezien al die toepassingen waren geclaimd in de conclusies van het Nederlands octrooi den door de rechtbank Den Haag niet als nieuw in inventief zijn bevonden, kan Multispike niet volstaan, gelijk zij bij pleidooi doet, met de niet nader geconcretiseerde opmerking dat het gaat om de wijze van gebruik en de toepassing van de methode, zoals de concentratie cytokinine, de hoeveelheid, duur en de omstandigheden waaronder het middel Multispike moet worden toegepast. Het had op de weg van Multispike gelegen om ter voldoening aan haar stelplicht nader te concretiseren wat onder de door haar gestelde knowhow moet worden verstaan en in hoeverre deze knowhow meer omvat dan waarvoor [B] een octrooi heeft aangevraagd. Nu Multispike dit heeft nagelaten concludeert de rechtbank dat Multispike niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat voor bewijslevering geen plaats is.

5.4. Uit hetgeen in conventie is overwogen vloeit voort dat het door Multispike gelegd conservatoir beslag als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Aannemelijk is dat Middenweg ten gevolge van deze beslaglegging schade heeft geleden en dat Multispike aansprakelijk is voor die door Middenweg geleden schade. Ter bepaling van de omvang van de door Middenweg geleden schade zal de zaak worden verwezen naar een schadestaatprocedure.

 

 

IEF 11621

Oud-voorzitter NVPI, Rob Stuyt, overleden

Tevens gepubliceerd op de NVPI website.

Besturen, directie, medewerkers en leden van NVPI hebben met verslagenheid kennis genomen van het overlijden van Rob Stuyt. Rob overleed afgelopen woensdag na een kort ziekbed. Hij is 78 jaar geworden. Rob Stuyt is van grote betekenis geweest voor de muziekindustrie en het auteursrecht, zowel in Nederland als wereldwijd. Vanuit zijn management- en directiefuncties bij Polygram – waar hij van 1959 tot 1994 werkzaam was – vervulde hij diverse functies bij zowel de internationale branchevereniging IFPI als bij NVPI, waarvan hij van 1995 tot 2011 voorzitter was. Daarnaast was Rob onder andere voorzitter van de Stichting Auteursrechtbelangen en bestuurslid van de Vereniging voor Auteursrecht. Hij ontving diverse onderscheidingen.

Directeur- voorzitter Paul Solleveld: “Rob zijn kennis. intelligentie, diplomatie en humor waren een bron van inspiratie voor ons allen. Voor mij persoonlijk was hij
decennia lang een mentor en klankbord. Ik koester de vriendschap. We zullen hem ongelooflijk missen.”

De gedachten van eenieder bij NVPI gaan uit naar de familie van Rob.

IEF 11554

Bij het nieuwe art. 45d Aw

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht.
Een ingezonden pleidooi / column van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.


Scene 45-1. D/I* Gerechtsgebouw, zittingzaal. De advocaat van een CBO heeft zojuist bepleit dat de CBO over bepaalde rechten bezit met betrekking tot een door een regisseur gemaakt filmwerk. Aan het woord is de advocaat van de filmproducent.

Edelachtbare,

Regelgeving wordt in dit land volgens mij nog altijd niet gemaakt middels memories van toelichting. Uitleg van een regel, middels hetgeen daarover door de Regering is opgemerkt bij de toelichting: ja, mogelijk. De memorie van toelichting kan u de betekenis van een onduidelijke regel doen "haviltexen". Daarbij zij opgemerkt dat u en uw geleerde collega's gelukkig niet altijd veel waarde hechten aan de memorie van toelichting. Maar regels, algemeen verbindende voorschriften, in de MvT: nee!
Zo is het dus ook met de opmerking van HM Regering: "Het vermoeden van overdracht van de maker aan de producent blijft gehandhaafd. Daardoor kunnen makers hun rechten aan cbo's overdragen." Die opmerking is (i) slecht Nederlands en (ii) lariekoek.

Ad (i): slecht Nederlands
"Daardoor" is redengevend. Volgens Van Dale betekent daardoor "door dat", "ter aanduiding van een oorzaak". Ik ben gisteren met de trein gegaan. De trein had vertraging. Daardoor kwam ik te laat. Ik was gisteren op de fiets. Het regende. Daardoor werd ik nat. Twee keer een volmondig ja, maar: "In Noorwegen is het vaak koud. Daardoor lag mijn ketting van de fiets." Is van hetzelfde gehalte als de eerder aangehaalde opmerking van HM Regering bij het nieuwe art. 45d.

Ad (ii): lariekoek
De opmerking van de regering is om een aantal redenen lariekoek. Ten eerste natuurlijk vanwege het feit dat er geen oorzakelijk verband is tussen het handhaven van het vermoeden van overdracht en de veronderstelde mogelijkheid van overdracht aan cbo's. Maar ook vanwege een eveneens door de regering gehandhaafde bepaling: tenzij tussen makers en producent schriftelijk anders is overeengekomen. HM Regering legt wijselijk niet uit hoe zij deze driehoeksverhouding, dit triootje, meer in detail ziet. Zij legt niet uit hoe in haar visie als de wet zegt dat alleen een schriftelijke afspraak tussen A en B van de regel kan afwijken, een afspraak tussen A en C de regel te niet doet.

Laat ik mijn standpunt illustreren aan de hand van art. 7:661 BW. Dit artikel luidt als volgt:

1. De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.

2. Afwijking van lid 1 en van artikel 170 lid 3 van Boek 6 ten nadele van de werknemer is slechts mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor zover de werknemer te dier zake verzekerd is.


(Voor de onderhavige discussie ga ik voorbij aan de vraag of een werknemer verzekerd is, dat is nu even niet relevant.)

Als ik HM Regering volg, dan kan ik middels een overeenkomst met mijn grootmoeder bewerkstelligen dat mijn werknemers aansprakelijk zijn voor door hen toegebrachte schade in de zin van lid 1 van art. 7:661 BW.

Immers HM Regering meent dat als de wet voorschrijft dat slechts bij overeenkomst tussen A en B van het bepaalde kan worden afgeweken, desondanks bij overeenkomst tussen A en C hetzelfde effect wordt bereikt, dan moet zij wel menen dat in dit geval, waar niet eens de eis is van een overeenkomst tussen A (in casu werkgever) en B (in casu werknemer), bij willekeurige overeenkomst hiervan kan worden afgeweken tussen A en C, tussen B en D en wellicht ook middels een overeenkomst tussen X en Y.
De wettekst immers verlangt slechts een ("'n" overeenkomst).

Natuurlijk meen ik dat overeenkomsten slechts partijen kunnen binden. Maar in dit geval gaat het over het afwijken van de wettelijke norm. De wetgever geeft duidelijk aan dat middels overeenkomsten met derden van de tussen betrokken partijen geldende norm kan worden afgeweken.

Edelachtbare, naast mijn u reeds bekende argumenten waarom het rechtsvermoeden van overdracht voorgaat op een eventuele overdracht aan een willekeurige derde [Wigman, R.J.F., Het wettelijk vermoeden van overdracht en de overdracht bij voorbaat, IE-forum.nl, IEF 10503 in welk stuk overigens geen melding werd gemaakt van Pres. Rb Amsterdam 24 december 1993, AMI 1994 p. 194 waarin eveneens werd geoordeeld dat alleen middels een rechtstreekse overeenkomst tussen producent en maker van het wettelijk vermoeden kon worden afgeweken] (waarnaar ik u beleefdheidshalve slechts verwijs), geef ik u nog een argument.

Art. 3:39 BW bepaalt dat een niet in de voorgeschreven vorm verrichte rechtshandeling nietig is. De voorgeschreven vorm om van deze bepaling af te wijken is een schriftelijke overeenkomst tussen maker en producent, iedere niet in deze vorm voorgeschreven afwijking is mijns inziens derhalve nietig.

* D/I staat voor Dag/ Interieur
Reageren op/in deze serie? redactie@ie-forum.nl

IEF 11620

Het daarin opgenomen boetebeding van toepassing

Rechtbank Breda 25 juli 2012, zaaknr. 244017/HA ZA 12-12 (Younique Music Group B.V. tegen D.)

Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Naburige rechten. Younique is sinds 1992 een professioneel productiebedrijf van duizenden hoogwaardige midi-files en daarvan afgeleiden, zoals songtitels en medleys. Deze midibestanden kunnen worden aangewend voor het gebruik van onder andere keyboards en synthesizers. Deze files worden onder meer via de website van Younique geëxploiteerd. D is sinds enige jaren abonnee bij Younique. In 2010 en 2011 heeft D kopieën van 109 midi-files van Younique verkocht en geleverd.

De rechtbank stelt dat Younique is aan te merken als de producent van de midi-files en dus op grond van de WNR gerechtigd is haar vorderingen in te stellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de algemene voorwaarden van Younique van toepassing zijn op de rechtsverhouding van partijen. Het daarin opgenomen boetebeding geldt dus ook. De rechtbank matigt de boete tot € 50.000,-. Volgens de rechtbank leidt onverminderde toepassing van de boeteclausule tot een billijkheidshalve onaanvaardbaar resultaat.

De rechtbank beveelt D om de inbreukmakende handelingen te staken en gestaakt te houden onder last van een dwangsom en veroordeelt D tot betaling van een boete ad € 50.000,- aan Younique.

3.4 Het verweer dat Younique niet-ontvankelijk is wordt verworpen. Younique stelt -onweersproke- dat midi-files zijn aan te merken als fonogrammen in de zin van de WNR. Niet weersproken is dat Younique de fonogrammen heeft gemaakt. Younique is dus aan te merken als de producent van de midi-files als bedoeld in artikel 1 sub d WNR. Younique is derhalve op grond van de WNR gerechtigd haar vorderingen in te stellen.

Nu de vorderingen zowel op het auteursrecht als op de naburige rechten zijn gebaseerd, kan de vraag of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken in het licht van het vorenstaande in het midden blijven.

3.7 Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de algemene voorwaarden van Younique voor of bij het sluiten van de overeenkomst door haar ter hand zijn gesteld aan D. (...) Het verweer van D dat hij het bestand Agreement.pdf niet heeft geopend, kan hem niet baten. Artikel 6:234 lid 2 BW bepaalt immers dat de mogelijkheid om kennis te nemen van de algemene voorwaarden is geboden indien de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking zijn gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Op het moment van de overeengekomen verlenging van de overeenkomst per 1 januari 2009 was of had D dus bekend kunnen zijn met de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008. Vanaf 1 januari 2009 kan D zich er dus niet met succes op beroepen dat de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008 hem niet ter hand zijn gesteld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat vanaf 1 januari 2009 artikel 7.8 (het boetebeding) van de algemene voorwaarden d.d. 1 januari 2008 van toepassing is op de rechtsverhouding van partijen.

3.11 De rechtbank is van oordeel dat onverminderde toepassing van de boeteclausule tot een billijkheidshalve onaanvaardbaar resultaat leidt. Dit is vooral het gevolg van de relatief hoge boete van € 5.000,- per overtreding per songtitel. De rechtbank zal de boete dan ook matigen. Bij de matiging speelt, zoals hiervoor overwogen, verder een rol of en zo ja, in hoeverre werkelijk schade is geleden. (...) De rechtbank acht verder van belang dat de boete dient ter preventie tegen toekomstige inbreuken op de naburige rechten van Younique. De individuele transacties hebben een gering economisch belang en wanneer de boete gelijk wordt gesteld aan de (gebruiks)vergoeding, zou het D en derden vrij staan om de toestemmking pas achteraf te kopen door alsnog de (gebruiks)vergoeding te voldoen. (...) De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het voorgaande de boete gematigd diet te worden tot € 50.000,-. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de op te leggen boet lager is dan het nog nader vast te stellen bedrag aan schadevergoeding. De rechtbank zal dan ook de boete van € 50.000,- toewijzen. Dit betekent dat de onde sub 5. gevraagde verwijzing naar de schadestaatprocedure en het sub 6. gevorderde voorschot op de schadevergoeding zullen worden afgewezen.

IEF 11619

Bescherming tegen 'namaak' in de meubelbranche

Een bijdrage van Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten.
Tevens gepubliceerd op Intellectueel Eigendomsrecht.nl.

De meubelbranche is een goed voorbeeld van een branche waarin veel producten voor auteursrechtbescherming of modelbescherming in aanmerking komen. In ieder geval wordt over deze producten genoeg discussie gevoerd of deze inderdaad zo oorspronkelijk zijn zoals de ontwerper hoopt en daarnaast of een ander meubelstuk er teveel op lijkt, waardoor er sprake is van inbreuk.

In dit artikel zullen wij de diverse producten waarover de afgelopen tijd deze discussie is gevoerd wat nader bestuderen. Daarbij zullen wij bespreken welke voorwaarden er gelden voor de bescherming van een product en wanneer er sprake is van inbreuk.

Auteursrecht

In artikel 1 van de Auteurswet 1912 (“Aw”) wordt het auteursrecht als volgt omschreven:

“Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld”.

Vereist voor het ontstaan van het auteursrecht is dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt[1]. De eis dat het product het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest. Functionele elementen vallen daarbuiten.

Een auteursrechthebbende beschikt over het uitsluitend recht om een werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van niet toegestane verveelvoudiging zal worden gekeken of auteursrechtelijk beschermde elementen zijn overgenomen, waarbij moet worden gelet op de totaalindruk van het auteursrechtelijk beschermde werk en het mogelijk inbreukmakend product[2].

Modelrecht

Een product kan als Gemeenschaps- of als Beneluxmodel worden beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft[3]. Een model wordt als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld voor de datum van indiening van de aanvraag. Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor de datum van aanvraag aan het publiek beschikbaar zijn gesteld. Registratie van een model is in beginsel vereist. Producten waarvan de uiterlijke kenmerken uitsluitend worden bepaald door de technische functie zijn van modelbescherming uitgesloten.

De houder van een model kan optreden tegen iedere partij die een product gebruikt met hetzelfde uiterlijk of met een uiterlijk dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk achterlaat. Daarbij dient – net als in het auteursrecht – uit te worden gegaan van de totaalindrukken van beide producten[4].

Inbreukmakend product?

Kindermeubel

In het geval een product op de markt komt dat qua uiterlijk lijkt op een al bestaand product, zal – om te beoordelen of er sprake is van inbreuk – allereerst vastgesteld moeten worden of het bestaande product auteursrechtelijke of modelrechtelijke bescherming geniet en waar de bescherming uit bestaat. Immers alleen in het geval beschermde elementen zijn overgenomen, zal er van inbreuk sprake zijn.

Onlangs heeft de rechtbank ’s-Gravenhage zich uitgelaten over de bescherming van het ontwerp van een kindermeubel[5]. Het betrof een meubel bestaand uit een tafel met twee bankjes, waarvan de bovenbladen middels scharnieren kunnen worden opengeklapt, zodat er een opbergruimte vrij komt te liggen. De ontwerper kwam bij Wehkamp een kindertafel tegen die uiterlijk overeenstemming vertoonde met zijn ontwerp.

De rechtbank oordeelt dat hoewel bepaalde kenmerken van het ontwerp terugkomen in de tafel van Wehkamp, er geen sprake is van inbreuk op het modelrecht van de ontwerper. Voor zover kenmerken van het Gemeenschapsmodel terugkomen, gaat het voornamelijk om kenmerken die uitsluitend door een technische functie zijn bepaald. Voor dergelijke kenmerken geldt het recht op een Gemeenschapsmodel niet, omdat technische innovatie niet mag worden gehinderd door modelbescherming. Functionele eigenschappen kunnen niet via het modelrecht worden gemonopoliseerd. Andere – wel creatieve – kenmerken waren juist niet overgenomen, waardoor de rechter oordeelde dat er geen sprake was van inbreuk op de modelrechten of auteursrechten van de ontwerper.

Tuinmeubel

Bij veel meubelstukken is het lastig aan te geven waar de grens ligt tussen functioneel en creatief. Immers zullen er aan veel meubelstukken functionele elementen ten grondslag liggen. Als juist deze elementen door een derde worden overgenomen, zal het in het algemeen lastig worden om daartegen op te treden. Dienen deze elementen ook een esthetisch doel, dan bestaat die mogelijkheid weer wel. Een voorbeeld van dit laatste is een tuinmeubel welke door de rechtbank ‘s-Gravenhage inbreukmakend werd geoordeeld[6].

In deze procedure betrof het een inklapbare tuinstoel gemaakt in een combinatie van hout en aluminium. De rechtbank overwoog dat de tuinstoel weliswaar was opgebouwd uit bekende stijlelementen, maar het samenbrengen van deze verschillende stijlelementen in één stoel en de specifieke vormgeving van ieder van deze elementen zorgen er toch voor dat de stoel over een nieuw en eigen karakter beschikt en er daarmee een succesvol beroep op een modelrecht gedaan kan worden. De gedaagde partij beroept zich in deze procedure ook op de technisch bepaalde elementen voor wat betreft met name de welving van de stoel, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. De rechtbank overweegt dat gelet op de verschillend vormgegeven zittingen en rugleuningen uit het vormgevingserfgoed niet valt in te zien dat de welving van de stoel ingegeven zou zijn door de anatomie van de mens. Bovendien overweegt de rechtbank dat zelfs als deze elementen functioneel zouden zijn, deze niet in hoge mate bijdragen aan de overeenstemmende algemene indruk. In dit geval waren juist de creatief vormgegeven elementen overgenomen, waardoor er sprake is van inbreuk op het model.

Kinderstoel

Veel wordt er ook geprocedeerd over de zogenaamde Tripp Trapp stoel van Stokke. Afgelopen jaar maakte het Hof Amsterdam[7] nog uit dat de in overwegende mate technisch en functioneel bepaalde kenmerken van de Tripp Trapp stoel, hoe vernieuwend die ten tijde van het ontwerp ook waren, onvoldoende zijn terug te voeren op creatieve keuzes van de maker en dat de auteursrechtelijke bescherming daarop geen betrekking kan hebben. De stoel ontleent zijn bruikbaarheid aan het feit dat de stoel is voorzien van een zit- en een voetenplankje die verstelbaar zijn op de lengte van de gebruiker en de hoogte van de tafel, hetgeen mogelijk is gemaakt door technische elementen.

Indien vervolgens deze functionele, technische elementen niet worden meegewogen, dan blijft over een strakke cursieve L-vorm van het frame van de stoel. Het strakke karakter van de vormgeving is aan te merken als creatieve inbreng van de maker. In deze procedure was een kinderstoel in het geding die wel over dezelfde functionele kenmerken beschikte als de Tripp Trapp stoel, maar voor wat betreft de strakke creatieve vormgeving geen overeenstemming vertoonde. Om die reden wijkt het totaalbeeld van deze stoel zo zeer af van dat van het door auteursrechtelijk beschermde trekken bepaalde totaalbeeld van de Tripp Trapp stoel dat van een relevante overeenstemming geen sprake is. Van auteursrechtinbreuk is volgens het Hof dan ook geen sprake.

De praktijk

In de praktijk leeft vaak de gedachte dat producten kunnen worden nagemaakt, mits er zeven verschillen in een product worden aangebracht. Helaas is dit geen juridische methode om al dan niet inbreuk te kunnen vaststellen. Niet alleen geldt dat een rechter op basis van vaste jurisprudentie de totaalindruk van een model c.q. auteursrechtelijk beschermd werk dient te vergelijken met de totaalindruk van een mogelijk inbreukmakend product[8], waardoor het aantal verschillen feitelijk geen rol speelt, maar daarnaast geldt dat ook nog moet worden gekeken naar het soort elementen dat is overgenomen. Indien er verschillen worden aangebracht, welke uitsluitend op functionele elementen betrekking hebben, maar de creatieve keuzes zijn gelijk, dan is er nog steeds sprake van inbreuk. Indien juist functionele elementen worden overgenomen en een in het oog springend kenmerkend creatief onderdeel is anders, dan ligt het voor de hand dat er geen sprake is van inbreuk.

Al met al is het dus van groot belang om zowel naar de totaalindruk van een product te kijken als naar de functie van de diverse onderdelen. Een en ander heeft immers invloed op de beschermingsomvang van een product en op de vraag of er al dan niet sprake is van inbreuk.

IEF 11618

Beweerdelijk totstandkoming octrooilicentie

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 26 juli 2012, zaaknr. 420938/KG ZA 12-594 (Azourite Ventures Limited tegen W.A. Sanders Papierfabriek 'Coldenhove' B.V.)

Uitspraak ingezonden door Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer.

Octrooirecht. Coldenhove is houdster van Europees octrooi EP 1 102 682, welke onder meer geldt in Spanje en Nederland. Tussen Grafko-Caspar, een aan Azourite gelieerde vennootschap, en Coldenhove is een licentieovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst is nadien overgegaan op de vennootschap Kaspar Papir. Deze laatste overeenkomst is door Coldenhove in mei 2011 beëindigd. Er is een geschil ontstaan over (beweerdelijke) totstandkoming van een licentieovereenkomst en (beweerdelijke) misleidende mededelingen op de website van Coldenhove. Azourite vordert in hoedanigheid van beweerdelijk licentienemer een gebod tot gehengen en gedogen door Coldenhove van voorbehouden handelingen door Azourite onder het octrooirecht. Daarnaast vordert Azourite verbod en rectificatie van beweerdelijke misleidende mededelingen, omtrent ontbreken van licentie, en aldus (dreiging van) inbreuk op de website van Coldenhove.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt Azourite in de proceskosten. Artikel 1019h Rv wordt niet van toepassing geacht.

4.5. De voorzieningenrechter hecht met Coldenhove bijzonder belang aan het hiervoor weergegeven artikel 8.1. Naar Coldenhove onweersproken heeft gesteld was deze bepaling al opgenomen in het eerste concept dat Coldenhove aan Grafko-Caspar heeft gezondin en is het geen punt van discussie geweest. Het is kennelijk ongewijzigd overgenomen in d conceptovereenkomst tussen Coldenhove en Azourite. Coldenhove heeft daarmee, krnelijk omwille van de gewenste rechtszekerheid, het aanbod tot het aangaan van een licentieovereenkomst respectievelijk de aanvaarding van een aanbod van Azourite afhankelijk gemaakt van ondertekening van de schriftelijke overeenkomst door beide, partijen. In zijn e-mail van 24 april 2009 benadrukt Herder dat hij een door de bevoegde personen getekend exemplaar van de overeenkomst terugverwacht. Ook hieruit had Azourite moeten afleiden dat Coldenhove uitsluitend schriftelijke een overeenkomst wilde aangaan.

4.6. Al om deze reden moet vooralsnog de stelling van Azourite worden verworpen dat al tijdens de bespreking van 23 april 2009 mondeling een overeenkomst tot stand is gekomen. Ook om andere redenen is dat niet aannemelijk geworden. Coldenhove wist er terecht op dat tijdens de bespreking met alle hiervoor onder 2.1.3 genoemde personen Azourite als contractspartij niet in beeld was en dat niets er op wijst dat tijdens de bespreking tussen alleen Herder en Jakovina volledige overeenstemming over een licentieovereenkomst is bereikt. In de door Coldenhove overgelegde schriftelijke verfclaring van Herder wordt dat ontkend en in de verklaring van Jakovina is hiervoor geen aanwijzing te vinden. Het vereiste van ondertekening door beide partijen staat er tevens aan in de weg aan te nemen dat de overeenkomst tot stand is gekomen toen deze uitsluitend door Herder was ondertekend.

4.12 Ter zitting heeft Azourite desgevraagd verklaard dat - ook al moet vooraIsnog worden aangenomen dat geen licentieovereenkomst tussen partijen bestaat en Colderahove zich dus terecht op het standpunt stelt dat van de kant van Azourite inbreuk op het octrooi dreigt - in ieder geval de mededeling op de website van Coldenhove over de procedure in Spanje misleidend is. In de dagvaarding heeft Azourite op dat punt meer concreet gesteld dat de mededelingen op de website de misleidende indruk wekken dat de rechter in panje (en Duitsland) zijn beslissing heeft genomen na kennisneming van de verweren van Azourite terwijl het om een ex parte beslissingen gaat. Coldenhove voert echter tereht aan dat deze stelling feitelijk onjuist is omdat op de website integendeel is aangegeven dat de beslissing van de Spaanse rechter ex parte is gegeven. Van onrechtmatige misleiding door Coldenhove blijkt dus niet.

4.13. De gevorderde voorzieningen dienen gezien het voorgaande te worden afgelfezen met veroordeling van Azourite in de proceskosten. Voorshands wordt met partijen geoordeeld dat artikel 1019h Rv in de deze procedure niet van toepassing is nu het togendeel niet is bepleit en derhalve daarvoor geen overtuigende argumenten zijn aangevoerd.

IEF 11617

Geen auteursrechtinbreuk op Babykadobon

Rechtbank Amsterdam 25 juli 2012, LJN BX8750, zaaknr. 504642/HA ZA 11-2760 (Eiser tegen Sanoma Media Netherlands B.V. c.s.)

Uitspraak ingezonden door  Josine van den Berg & Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Eiser voert een eenmanszaak die zich bezighoudt met de ontwikkeling van product- en marktconcepten. In 2007 heeft hij zich tot Sanoma gewend met het concept voor een Babykadobon, waarmee ouders zelf hun (baby)cadeau kunnen uitzoeken bij verschillende winkels en webshops. Sanoma houdt zich (onder meer) bezig met het uitgeven en exploiteren van bladen en tijdschriften. Partijen hebben een geheimhoudingsovereenkomst getekend. Sinds het voorjaar van 2011 brengt Sanoma de Babygiftcard op de markt. Eiser vordert primair te verklaren voor recht dat Sanoma inbreuk maakt op zijn auteursrechten.

De rechtbank oordeelt dat de Babygiftcard van Sanoma uiterlijk geheel verschilt van de Babykadobon van eiser. Er is gebruik gemaakt van heel andere kleuren en vormgevingselementen. Eiser heeft bovendien niet gesteld dat inbreuk is gemaakt op de vormgeving, maar op het concept en de 'businesscase' van de Babykadokaart. Er is volgens de rechtbank dus geen sprake van auteursrechtinbreuk door Sanoma. Met betrekking tot de geheimhoudingsovereenkomst oordeelt de rechtbank dat Sanoma niet in strijd met deze overeenkomst heeft gehandeld. De termijn van anderhalf jaar (zoals bepaald in artikel 7 van de overeenkomst) was namelijk verstreken toen Sanoma met de ontwikkeling van de Babygiftcard aan de slag ging.

De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt eiser in de proceskosten.

Auteursrechtinbreuk? 4.6. De door Sanoma op de markt gebrachte Babygiftcard verschilt uiterlijk echter geheel van de Babykadobon, zoals die in het concept van Buijs is vormgegeven. Er is gebruik gemaakt van heel andere kleuren en vorragevingseleraenten. De Babygiftcard wordt niet standaard raet een wenskaart verkocht. Buijs heeft bovendien niet gesteld dat inbreuk is gemaakt op de vormgeving, maar zich expliciet beroepen op inbreuk op het concept en de 'businesscase' van de Babykadokaart.

4.7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van inbreuk op (mede)auteursrechten van Buijs, zodat de primaire vordering zal worden afgewezen.

Wanprestatie? 4.11. Er bestond voor Sanoma geen (juridische) verplichting om Buijs over de voorgenomen exploitatie van de Babygiftcard te informeren. Het anti concurrentiebeding in artikel 7 van de Geheimhoudingsovereenkomst beperkte partijen in die zin dat het hen gedurende anderhalfjaar na de ingangsdatum van de geheimhoudingsovereenkomst niet was toegestaan activiteiten/producten te ontwikkelen, verkopen of aan derden aan te bieden, welke identiek zijn aan het door ImageNation gepresenteerde concept Babykadobon. Sanoma heeft - door Buijs onvoldoende betwist - gesteld dat de termijn van anderhalfjaar was verstreken toen zij met de ontwikkeling van de Babygiftcard aan de slag ging. Van handelen in strijd met (het anti concurrentiebeding in) de geheimhoudingsovereenkomst is dan ook geen sprake. De rechtbank zal het subsidiair gevorderde dan ook afwijzen.

Lees de grosse HA ZA 11-2760 en LJN BX8750.