IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11440

Toename administratieve lasten door wetsvoorstel toezicht CBO

Overzicht reducties en toenames Administratieve Lasten, Bijlage bij Kamerstukken 29 515, nr. 338, p. 43-44.

Het wetsvoorstel versterking en verbreding van het toezicht op collectieve beheersorganisaties auteursrecht zal in januari 2013 zorgen voor een verwachte toename van de administratieve lasten met €200.000, zo blijkt uit het recent gepubliceerde rapport. Het voorstel, dat nu bij de Eerste Kamer ligt, zal onder meer lasten geven aan het College van Toezicht Auteursrechten.

 

Voor het bedrijfsleven dat auteurs- en c.q. of nabuurrechtelijk beschermde werken gebruikt brengt het wetsvoorstel geen wettelijke informatieverplichtingen mee. Voor de aangewezen organisaties van collectief beheer worden daarentegen, in bescheiden mate, wel administratieve lasten geschapen.

Voor het bedrijfsleven dat voor gebruik van auteursrechtelijk beschermd werk betaalt zal meer duidelijkheid ontstaan over de inning en de verdeling van de vergoedingen door de auteursrechtorganisaties. Tevens introduceert het wetsvoorstel een onafhankelijke en laagdrempelige geschillencommissie waar het bedrijfsleven terecht kan met geschillen over de hoogte en de toepassing van auteursrechttarieven.

Boekentip: Studiecommissie Toezicht van de Vereniging voor Auteursrecht, Collectief beheer, toezicht en geschillenbeslechting, Amsterdam: deLex herdruk 2012.

IEF 11445

Via splitsing niet beschermde materie opeisen

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2202 (Reprise Biopharmaceutics c.s. tegen Ferring B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Tjibbe Douma en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek.


Verknocht aan IEF
11443 (incidenten). Octrooirecht. VRO-procedure. Opeisingsvorderingen. Nietigheidsvordering. Ontbreken van toereikende specificatie van de proceskosten.


De Ferringgroep houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van farmaceutische producten.  Dr. Fein - internest en medisch oncoloog, gedeeltelijk eigenaar van Reprise en chief medical officer van Serenity - heeft werkzaamheden verricht voor de Ferringgroep en en zou – zo stellen Reprise c.s. – uitvinder zijn van een gedeelte van de materie, die Ferring in een Europese octrooi-aanvrage heeft geclaimd in  EP 1 501 534 voor 'Orodispergeerbare farmaceutische doseringsvorm van desmopressine-acetaat'.

Opeisingsvordering Reprise c.s. baseren zich op een opeisingsvordering en eist ook een deel van het octrooi middels splitsing, welke worden afgewezen. Er is octrooibescherming verleend, maar slechts voor de combinatie van maatregelen die deels van Reprise c.s. en deels van Ferring afkomstig zou zijn. Het is niet in te zien dat naar de respectieve niet-Nederlandse rechtstelsels de vorderingen, die neerkomen op opeising van materie waarvoor geen octrooibescherming geldt, toewijsbaar zouden zijn.

Ook de nietigheidsvordering van Allergen c.s. wordt afgewezen, Nu de maatregelen van conclusie 1 in alle volgconclusies zijn opgenomen, kan al om die reden niet worden aangenomen dat de geclaimde materie niet inventief is omdat geen enkel technisch probleem wordt opgelost.

Nu de overlegde specificatie van de proceskosten onvoldoende concreet inzicht geeft in welke werkzaamheden zijn verricht, door wie en tegen welk tarief  informatie die noodzakelijk is om de redelijkheid en evenredigheid van het gevorderde bedrag te kunnen beoordeling - zal het liquidatietarief worden toegepast.

Opeising / Dr. Fein overdracht aan Reprise c.s.
4.6. Ferring voert terecht aan dat onvoldoende duidelijk is gesteld op grond waarvan Reprise, Allergan en Serenity recht zouden hebben op toewijzing van hun vorderingen tot opeising. De stelling dat Dr. Fein bepaalde rechten uit hoofde van zijn uitvinding heeft overgedragen aan Reprise en dat Allergan en Serenity bepaalde intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot desmopressine hebben verkregen van Reprise is dermate vaag, dat het onvoldoende aanknopingspunt biedt voor beoordeling van hun vorderingen tot opeising. Die vorderingen moeten al daarom worden afgewezen.

Opeising / splitsing materie

4.13. Reprise c.s. erkent dat de orodispersible doseringsvorm van desmopressine, zoals geclaimd in conclusie 1 van het octrooi, als zodanig door Ferring is ontwikkeld en aan haar toekomt. Deze materie maakt echter deel uit van alle conclusies van het octrooi en met name ook van de conclusies 3, 16 en 17 (en daarvan afhankelijke conclusies) die tevens de door Reprise c.s. geclaimde materie bevatten. De vorderingen van Reprise c.s. komen er dus op neer dat deze conclusies zouden moeten worden gesplitst in materie die aan Reprise c.s. toebehoort en materie die aan Ferring toebehoort. Een dergelijke gedeeltelijke opeising is echter niet mogelijk omdat voor uitsluitend de door Reprise c.s. geclaimde materie – de sublinguale toediening van desmopressine – geen octrooibescherming is verleend, maar slechts voor een combinatie van maatregelen die deels van Reprise c.s. en deels van Ferring afkomstig zouden zijn. Ook voor zover Reprise c.s. aan haar vorderingen het gestelde onrechtmatig handelen van Ferring ten grondslag legt, kan dit niet leiden tot toekenning van rechten op het octrooi in de door Reprise c.s. gevorderde vorm. Al om deze reden kunnen de vorderingen 1 tot en met 9 niet worden toegewezen voor zover die vorderingen zien op het Nederlandse deel van EP 534.

Opeising / niet-Nederlandse delen

4.15. (...) Partijen zijn het er over eens dat de aanspraak op die delen van EP 534 dient te worden beoordeeld naar het recht van de staat waarvoor het deel van het octrooi gelding heeft. Echter is niet in te zien dat naar deze rechtstelsels de vorderingen van Reprise c.s., die neerkomen op opeising van materie waarvoor geen octrooibescherming geldt, toewijsbaar zouden zijn. De vorderingen dienen in zoverre eveneens te afgewezen.

4.9. Bij pleidooi (pleitnota 102 e.v.) is Reprise c.s. er integendeel zelf van uitgegaan dat de combinatie een alternatieve doseringsvorm oplevert die bepaalde voordelen heeft, zij het dat zij die combinatie voor de vakman voor de hand liggend vindt. Deze laatste stelling heeft zij niet eerder aangevoerd. Een dergelijke nieuwe nietigheidsaanval kan niet eerst bij pleidooi worden aangevoerd omdat de wederpartij zich daarop onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. Bovendien staat het versneld regime voor octrooizaken deze gang van zaken niet toe. De rechtbank dient daarom aan deze stelling voorbij te gaan wegens strijd met de eisen van een behoorlijke procesorde.

Proceskosten:

4.20. De rechtbank is het met Reprise c.s. eens dat zij aan de hand van de door Ferring overgelegde specificatie niet voldoende in staat wordt gesteld zich te verweren tegen de gevorderde kosten. De in deze zaak overgelegde specificatie geeft onvoldoende concreet inzicht in de tijd die is besteed aan bepaalde werkzaamheden. Ook blijkt niet op welke data die werkzaamheden verricht zijn, door wie en tegen welk tarief. Die informatie is, nu zulks in deze zaak is bestreden, noodzakelijk om de redelijkheid en evenredigheid van het gevorderde bedrag te kunnen beoordelen. Nu een toereikende specificatie ontbreekt, zullen de proceskosten worden begroot met toepassing van het liquidatietarief.

IEF 11444

Beschikbaar gesteld voor downloading

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2534 (VG Beheer/Benefits-Plaza B.V. tegen eBenefits B.V.)

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

In deze procedure staat de Software, bedoeld voor de assurantiënmarkt, centraal. VG Beheer (hierna: VGB) voert aan dat zij de intellectuele eigendomsrechten op deze software hebben overgedragen gekregen van hun rechtsvoorganger RHB op de software eBenefits (employee benefits) en dat B-Plaza van haar een gebruiksrecht heeft verkregen om de betreffende Software te exploiteren. eBenefits zou door het gebruik van de software inbreuk maken op de auteursrechten van VGB. In deze zaak wordt enkel in conventie rechtgesproken, in reconventie houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

 

Levering van de Software
De rechtbank neemt in aanmerking dat de overeenkomst van overdracht van RHB naar VGB voortvloeit uit een eerdere overeenkomst van geldlening. Hierbij zijn alle rechten en vorderingen overgedragen. VGB kan wegens verschillende redenen de Software en broncodes van de USB-Stick niet gebruiken. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat eBenefits niet heeft voldaan aan haar leveringsverplichting. De rechtbank wijst derhalve de de gevorderde levering van de Software af, dit geldt ook voor de hiertoe gevorderde schadevergoeding.


Auteursrechthebbende
De rechtbank stelt vast dat artikel 1 van de Overdrachtsovereenkomst betekent dat eBenefits niet alleen de eigendom van de Software aan  VGB overdraagt, maar ook het daarop rustende auteursrecht. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software geen 'toekomstige versies' die zijn gecreëerd na de overgangsdatum. VGB kan derhalve geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software.

 

Inbreuken
Omdat B-Plaza geen houdster is van de auteursrechten op de Software, kan er geen staking van auteursrechtinbreuk worden gevorderd. Ten aanzien van het programma Offertemanager komt vast te staan dat eBenefits geen inbreuk heeft gemaakt, aangezien het programma niet openbaar is gemaakt noch verveelvoudigd.

De rechtbank concludeert dat eBenefits wel inbreuk op de auteursrecht op het programma EblPro van VGB heeft gemaakt door dit programma gratis ter beschikking stelde op haar website omdat het vanaf 2007 “rechtenvrij” zou zijn. Het is aan de rechthebbende, sinds de overdracht VG Beheer, om te bepalen of en onder welke voorwaarden het programma ter beschikking wordt gesteld.

Inzage
Voordat de rechtbank overgaat tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van automatisering die door de SGOA is benoemd.

4.14. VGB heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd voor haar stelling dat de USB-stick om andere dan de hiervoor reeds beoordeelde redenen niet correct zou zijn. Wat VGB bedoelt met de stelling dat de Software ‘onvoorwaardelijk’ dient te worden overgedragen, is niet nader toegelicht en in deze context onbegrijpelijk, zodat die stelling niet kan leiden tot het oordeel dat door eBenefits niet is voldaan aan haar leveringsverplichting.

4.18. Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 1 van de overeenkomst van overdracht met name gelet op de daarin opgenomen zin “De overdracht omvat alle rechten die van rechtswege zijn ontstaan op de broncodes, waaronder het recht op verveelvoudiging en openbaarmaking van de broncodes.” (zie hiervoor in 2.6) aldus te worden uitgelegd dat eBenefits daarin niet alleen de eigendom van de Software aan RBH overdraagt maar tevens het op de Software rustende auteursrecht. Het expliciet genoemde ‘recht op verveelvoudiging en openbaarmaking’ is immers het auteursrecht zoals dit is gedefinieerd in artikel 1 Aw. Dat partijen in artikel 1 van de overeenkomst van overdracht tevens de overdracht van het auteursrecht op het oog hadden, vindt bevestiging in het in artikel 3 bepaalde waarin eBenefits aan RBH garandeert dat zij de auteursrechthebbende op de Software is en gerechtigd is deze rechten over te dragen.

4.20. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eBenefits de Software en de daarop rustende auteursrechten heeft overgedragen aan RBH. VG Beheer heeft de auteursrechten op de Software vervolgens in de koopovereenkomst (zie in 2.8 hiervoor) geleverd gekregen van een beschikkingsbevoegde partij en is daarmee naar het oordeel van de rechtbank de auteursrechthebbende op de Software. In de koopovereenkomst is B-Plaza weliswaar als partij opgenomen maar de auteursrechten op de Software worden niet aan haar overgedragen.

4.23. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software en de daarop rustende auteursrechten geen ‘toekomstige versies’ van de Software die zijn gecreëerd na de overdrachtsdatum. Het verweer van eBenefits dat in de overeenkomst van overdracht in artikel 1 expliciet is overeengekomen dat de overdracht ziet op versies van de Software die zijn gecreëerd ‘tot aan de datum’ van de overeenkomst van overdracht en dat deze overeenkomst in de plaats is getreden van de brief van 5 mei 2009 (hiervoor vermeld in 2.5) slaagt. Gelet hierop kan VGB uit hoofde van de koopovereenkomst geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software. In die koopovereenkomst zijn immers niet alleen de rechten uit de brief van 5 mei 2009 overgedragen maar is ook de overeenkomst van overdracht overgedragen. Overigens heeft eBenefits onweersproken gesteld dat er na de overdracht geen nieuwe versies van de Software zijn gecreëerd. VGB heeft immers niet gesteld dat eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass nieuwe versies zijn van de Software maar dat deze programma’s op de Software zijn gebaseerd.

4.26. Ten aanzien van het programma Offertemanager heeft eBenefits als verweer gevoerd dat dit programma ‘op de plank lag’ en nimmer aan klanten is aangeboden. Tijdens de zitting is door VGB erkend dat Offertemanager nog in ontwikkeling was. Daarmee slaagt het verweer van eBenefits dat zij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op Offertemanager nu niet vast is komen te staan dat zij dit programma op enig moment openbaar heeft gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

4.31. Op basis van hetgeen thans voorligt, kan de rechtbank niet vaststellen of eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass bewerkingen zijn van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager althans met eBenefits 4.8 en/of Mutatiemanager overeenstemmen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat een deskundige dient te worden benoemd, hetgeen hierna bij de bespreking van de vordering tot inzage in de beslagen documentatie, verder aan de orde zal komen.

4.33. Gelet op het voorgaande staat reeds vast dat eBenefits inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van VG Beheer op EblPro. Nu eBenefits geen onthoudingsverklaring heeft getekend, is thans nog sprake van een dreiging van (een) inbreuk(en) in de toekomst hetgeen voldoende is voor toewijzing van een verbod. Dat een dreiging van nieuwe inbreuken reëel is, wordt voorts onderstreept door de door VGB als productie 19 overgelegde demo van eBenefits Portaal (zie hiervoor in 2.15) waarin expliciet wordt verwezen naar EblPro. eBenefits heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat klanten met een licentie voor eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager vanaf begin 2011 naar eBenefits Portaal zijn overgezet en dat die klanten bij eBenefits Portaal voor het invoeren van gegevens in hun lokale databank nog steeds gebruik maakten van EblPro waarover zij reeds beschikten. Dat is de reden waarom in de demo van eBenefits Portaal wordt verwezen naar EblPro, aldus eBenefits. Nu eBenefits Portaal blijkbaar (al dan niet uitsluitend) werkt in samenwerking met EblPro kan naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet worden uitgesloten dat eBenefits na 1 januari 2011 aan nieuwe klanten niet alleen eBenefits Portaal heeft verstrekt maar ook EblPro, hetgeen inbreuk zou (kunnen) maken op de rechten van VG Beheer. Dat zulks ook daadwerkelijk het geval is, is vooralsnog niet gebleken.

4.39. In navolging van de wijze waarop de voorzieningenrechter in het kortgeding vonnis de inzage heeft bevolen, is de rechtbank voornemens, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843 lid 2 Rv voorwaarden te stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft en de inzage te combineren met het voorgenomen deskundigenbericht zoals hierna zal worden bepaald.

IEF 11443

In rechte betrokken zijn, is geen rechtsbetrekking

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2167 (Ferring tegen Reprise c.s.) en HA ZA 11-2849 (Ferring tegen Allergan c.s.)

Uitspraak mede ingezonden door Gertjan Kuipers en Tjibbe Douma, De Brauw Blackstone Westbroek.

 

Verknocht aan IEF 11445 (VRO-procedure). Incidenten in octrooizaak over EP 1 689 419 (pharmaceutical compositions including low dosages of desmopressin). Vordering tot verschaffing van aangeduide bescheiden ex 843a Rv. De incidentele vorderingen op grond van de artikelen 843a en 85 Rv worden afgewezen. Er is echter geen sprake van een rechtsbetrekking tussen Ferring en Reprise c.s., die bestaat niet omdat Reprise c.s. in rechte is betrokken. De incidentele vorderingen tot voeging wordt wel toegewezen voor Allergan Inc. en Serenity, maar niet voor Allergan USA  en Allergan Sales.

Rechtsbetrekking

7.1 (...) Reprise c.s. meent dat een rechtsbetrekking bestaat al omdat zij door Ferring in rechte is betrokken.

 

7.2. Dit laatste standpunt kan niet worden gevolgd. Het enkele gegeven dat een partij in rechte is betrokken kan niet worden aangemerkt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.

 

7.4. Nu een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv ontbreekt, kan de incidentele vordering tot inzage in de genoemde documenten niet op die grond worden toegewezen. Artikel 85 biedt daarvoor evenmin grond omdat - daargelaten of, wat Ferring bestrijdt, Ferring beroep doet op stukken die zij niet heeft overgelegd - de sanctie op niet naleving beperkt is tot de in lid 4 van dat artikel vermelde consequenties.


Voeging

8. 2. Naar aanleiding van de betwisting door Ferring van de gestelde (interne) licenties die door Allergan Inc. zouden zijn verstrekt aan Serenity, Allergan USA en Allergan Sales hebben deze laatste drie partijen als productie 8 een ‘Licence, Transfer en Development Agreement’ overgelegd met verwijzing naar artikel 2 van die overeenkomst. Uit artikel 2 is af te leiden dat aan Serenity de gestelde licentie is verstrekt. Een door Allergan Inc. aan Allergan USA en Allergan Sales verstrekte licentie is daaruit echter niet af te leiden. Een belang bij voeging van Allergan USA en Allergan Sales kan daarom niet worden aangenomen. Voor Serenity is dat belang wel aan te nemen, waaraan niet afdoet dat de licentie (nog) niet tegen derden zou kunnen worden ingeroepen.

IEF 11442

Komt onthoudingsverklaring niet na

Hof Arnhem 12 juni 2012, zaaknummer 200.071.810 (Fashion Box c.s. tegen Love for Denim B.V. (Vingino))

 

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8670 (Rb Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010), IEF 8075 (Rb Zutphen 15 juli 2009). 


Fashion Box c.s. is een onderneming welke handelt in kleding. Zij betrekken Vingino (tevens handelend in kleding) in rechte omdat laatstgenoemde 5.700 T-shirts heeft verkocht in strijd met de een door haar ondertekende onthoudingsverklaring. Deze onthoudingsverklaring was opgesteld in verband met een geschil omtrent het inbreukmakende karakter van kledingstukken uit de Vingino-collectie ten opzichte van de Replay-collectie. In eerste aanleg oordeelt de rechbank dat er inbreuk werd gepleegd met betrekking tot een t-shirt en niet ten aanzien van een spijkerbroek en -jurk van de Replay-collectie. Omdat er door Vingino geen grieven worden aangevoerd ten aanzien van deze vaststelling door de rechtbank, gaat het Hof ervan uit dat het T-shirt inbreuk maakt op het auteursrecht en worden de spijkerbroek en -jurk alsnog beoordeeld.

Met betrekking tot deze spijkerbroek en -jurk uit de Replay-collectie stelt het hof dat zij niet voldoen aan het oorspronkelijkheidscriterium en dat er aldus geen sprake is van auteursrechtinbreuk door Vingino.

In eerste aanleg is er ten laste van Vingino een boete verbeurd ad € 1,69 miljoen, welke door de rechtbank werd gematigd tot € 140.000. Het Hof Arnhem stelt vast dat er een boete van €2,3 miljoen is verbeurd, maar matigt dat bedrag tot €400.000, vermeerderd met wettelijke rente. Een onverkorte toepassing van het boetebeding zou in dit geval tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leiden, de billijkheid eist klaarblijkelijk matiging. Daarnaast veroordeelt het hof Vingino tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. Vingino wordt door het Hof veroordeeld tot afgifte en vernietiging van de T-shirts.

Leestips: rechtsoverwegingen 4.7, 4.11, 4.13, 4.15 en 4.26.

IEF 11441

BourgondIEz 2012 (ter herinnering)

Woensdag 20 juni 2012, presentaties vanaf 17:30, Piet Hein Eek te Eindhoven.

 

Aanmelden t/m vrijdag 15 juni. Om het nuttige met het aangename te verenigen zijn ook dit jaar weer twee prominente sprekers uitgenodigd om een inhoudelijke bijdrage te verzorgen. Mr. E. Loesberg (Rechtbank 's-Hertogenbosch) en de heer J. ter Haar (managing partner van Zigilia, naamcreatie) zullen ons in een uur vanuit verschillende invalshoeken IE-wijzer te maken.

 

Aanmelden t/m vrijdag 15 juni, via: www.bourgondiez.nl.

In 2011 hebben Huib Berendschot (AKD), Rutger van Rompaey (Quest-IE advocatuur) en Ernst-Jan Louwers (Louwers IP|Technology Advocaten) het initiatief genomen voor een bourgondisch diner voor juristen werkzaam in Zuid-Nederland op het gebied van de intellectuele eigendom. Om te voorkomen dat het een feestje wordt van de drie initiatiefnemers is de centrale organisatie dit jaar in handen van Nanda Ruyters (BRight Advocaten) en Carreen Shannon (Deterink Advocaten).

 De eerste editie van het diner was in alle opzichten geslaagd. Er waren zo'n 65 IE-juristen en gemachtigden bij elkaar, variërend van advocaten, rechters, bedrijfsjuristen, overheidsjuristen tot merken- en octrooigemachtigden.

En ook dit jaar wordt het een dynamisch feest en wel in de inspirerende creatieve locatie van ontwerper Piet Hein Eek. Klik hier voor meer informatie en aanmelding.

Net als vorig jaar wordt het diner ook dit jaar weer gesponsord door IE-Forum.nl.

 

 

SOLV hier

IEF 11439

Wijziging Rijksoctrooiwet wordt later ingediend

Kamerbrief over wetsvoorstel beperkte veredelingsvrijstelling, 13 juni 2012.

 

Indiening voorstel tot wijzing Rijksoctrooiwet 1995 wordt uitgesteld vanwege het voornemen tot invoering van de beperkte veredelingsvrijstelling op Europees niveau, (demissionair) minister Verhagen:

Hierbij deel ik u mede dat het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling later zal worden ingediend.

 

De reden daarvoor is dat ik in afwachting ben van een reactie van de Europese Commissie over het voornemen tot invoering van deze beperkte veredelingsvrijstelling. Dit verzoek om een beoordeling door de Europese Commissie vloeit rechtstreeks voort uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.

Zodra ik deze reactie heb ontvangen zal het wetsvoorstel, naar verwachting nog tijdens het zomerreces, bij uw Kamer kunnen worden ingediend.

 

Het advies van de Raad van State over de verenigbaarheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling met de TRIPS-Overeenkomst en de Bio-octrooirichtlijn maakt onderdeel uit van het advies met betrekking tot het voorstel van rijkswet, en zal op dat moment eveneens beschikbaar komen.

IEF 11438

Een (een)tweetje

BBIE 21 mei 2012, oppositienr. 2005732 (Twitter inc. tegen Bennis)

Met samenvatting van Jetske Zandberg, Inaday Merken B.V..

 

Merkenrecht. TWEET en TWEETJEMEE mogen naast elkaar bestaan.

 

Twitter mag intussen als een bekend merk worden beschouwd. Twitter Inc. heeft ook het begrip “TWEET” als Europees woordmerk geregistreerd. Tweet betekent “tjilpen” en zal door het overgrote deel van het publiek worden herkend als aanduiding voor het via twitter verzenden van een berichtje. Het merk TWEET is geregistreerd voor – kort gezegd – internetdiensten, verspreiden van berichten en sociale netwerkdiensten. Twitter heeft oppositie ingesteld tegen de Benelux merkaanvraag TWEETJEMEE van Bennis te Bloemendaal, vanwege het gebruik van het element TWEET in TWEETJEMEE.

 

Bennis heeft deze naam ingediend voor diensten op het gebied van reclame, schrijven van publicitaire teksten, professionele zakelijke consultatie, en beheer van databanken, een en ander in het bijzonder gericht op een zgn. digitale vrijmarkt voor kokers en eters, en voor horecadiensten, met name de materiële levering van voedsel en drank. Concreet gaat het om een digitaal platform waar mensen die graag koken maaltijden kunnen aanbieden voor mensen die weinig tijd of zin hebben om te koken. Deze laatsten kunnen via de website tweetjemee.nl voor een redelijke prijs een maaltijd of hapjes bestellen bij een deelnemer in hun omgeving, die dan zorgt dat de gewenste maaltijd wordt bereid en kan worden afgehaald. Een deel van de opbrengst gaat naar een toepasselijk goed doel, The Hunger Project.

Bennis verweerde zich o.a. met het argument dat in dit geval TWEETJE een samentrekking is van tweeten en eten, en het in de horeca bekende begrip “TWEETJE” voor een etentje voor twee personen erin opgenomen is. De uitspraak is niet hetzelfde, omdat in zijn merk de uitspraak niet is TWIET JE MEE maar TW-EET JE MEE.

Het BBIE is met dit verweer in zoverre meegegaan, dat diensten die niet specifiek op eten en drinken betrekking hebben moeten worden geschrapt uit de merkaanvraag van Bennis, maar dat de diensten gericht op het kookgebeuren niet voor verwarring zullen zorgen met het merk van Twitter. Het BBIE geeft aan het begrip TWEETJE uit de horeca niet te kennen. Of dit een goede reden is voor het al dan niet meegaan met een argument is de vraag, maar de uitkomst van de oppositieprocedure is dat het BBIE van mening is dat, hoewel er een duidelijke link is tussen de merken TWEET en TWEETJEMEE, deze toch naast elkaar kunnen bestaan zonder dat er verwarringsgevaar zal ontstaan.

IEF 11437

Optische zuiverheid van een hypothetisch product

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2396 (Ranbaxy U.K. LTD tegen Astra Zeneca AB)

Octrooirecht. Geneesmiddelen. Ingevoegde zinsnede is geen eisvermindering, maar eiswijziging. Vanwege vertrouwelijkheid beperkt bewijs overlegd. 'clear the way'-verklaring.

Eis Ranbaxy richt zich onder meer op de ontwikkeling en verkoop van generieke geneesmiddelen. Astra Zeneca is houdster van EP 1020 461 (Magnesium salt of the (-)-enantiomer of omeprazole and its use) en EP 984 957 en een nieuwe vorm van omeprazole.

Eisvermindering/wijziging (afgewezen)

1.3. Ter zitting heeft Ranbaxy desgevraagd toegelicht dat haar eiswijziging aldus dient te worden begrepen dat thans wordt gevorderd een verklaring voor recht dat het product zoals omschreven in paragraaf 15 van de dagvaarding voor zover het een optische zuiverheid heeft gelijk aan of lager dan 99,2%, niet valt onder de beschermingsomvang van de nader te noemen octrooien EP 461 en EP 957. Aldus dient het woord ‘en’ in de zinsnede ‘en waarvan de optische zuiverheid van het actieve bestanddeel  99,2% e.e. is’ welke zinsnede is toegevoegd aan de oorspronkelijke eis, te worden begrepen als ‘voor zover’ of ‘indien’. [onderstreping rechtbank]

Ranbaxy toegelicht dat deze eiswijziging dient te worden begrepen dat wordt gevorderd een verklaring voor recht dat het product, voor zover het een optische zuiverheid heeft gelijk aan of lager dan 99,2%, niet valt onder de beschermingsomvang van de genoemde octrooien. De rechtbank deelt het standpunt van Astra Zeneca dat, begrepen in de zin die Rabaxy ter zitting daaraan heeft gegeven, de ingevoegde zinsnede betekent dat Ranbaxy haar eis niet vermindert, maar wijzigt door niet langer een verklaring van recht te verlanging voor een specifiek product, maar voor een hypothetisch product .

Bewijs
Er wordt een verklaring overlegd die dient als bewijs dat haar tabletten niet onder de beschermingsomvang van EP 461 vallen. Ranbaxy heeft - vanwege vertrouwelijkheidsbeperkingen die in de Engelse procedure zijn opgelegd - geen schone, volledig leesbare versie van die verklaring aangeboden, dat komt voor haar rekening en risico. De Rechtbank bank niet de suggestie dat zij het oordeel van de Engelse rechter moet volgen.

Ook ontbreekt een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop de tabletten worden geproduceerd en waarop de (deskundige)verklaring en de verklaring van recht betrekking op heeft, zodat niet kan worden vastgesteld dat de optische zuiverheid overeenkomt met de uiteindelijke tabletten.

Clear the way
De tweede verklaring voor recht is immers kennelijk bedoeld als een ‘clear the way’ vooruitlopend op een mogelijk betreden van de Nederlandse markt. De gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen.

 

4.1. Zoals volgt uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de verzochte en geweigerde eiswijziging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring voor recht zoals in de dagvaarding geformuleerd, inhoudt dat de verklaring betrekking heeft op een specifiek product dat door Ranbaxy mogelijk in de toekomst onder een door haar gehouden marktvergunning in Nederland op de markt kan brengen. Naar Ranbaxy heeft gesteld zou het dan gaan om dezelfde esomeprazol houdende tabletten als die zij in het Verenigd Koninkrijk reeds op de markt brengt. Dit is voldoende duidelijk. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding moet worden verworpen.


4.5. De suggestie van Ranbaxy dat de rechtbank het oordeel van de Engelse rechter, die mede op basis van de (in die procedure niet grotendeels onleesbaar gemaakte) verklaring van dr. Collicot zou hebben beslist2, zou moeten of kunnen volgen, wordt van de hand gewezen. De rechtbank dient zich een zelfstandig oordeel over het geschil te vormen, op basis van de standpunten en stukken zoals die in de Nederlandse procedure voor alle partijen kenbaar naar voren zijn gebracht en waarop zij over en weer hebben kunnen reageren. Daarmee is niet te verenigen – en het zou in strijd komen met de eisen van een goede procesorde – dat de rechtbank het oordeel zou volgen van een buitenlandse rechter die tot zijn oordeel is gekomen op basis van argumenten en stukken die geen deel uitmaken van onderhavige Nederlandse procedure en waarop partijen niet hebben kunnen reageren. Dat Astra Zeneca bij die Engelse procedure partij was maakt dat niet anders. Dat geldt temeer nu Astra Zeneca onweersproken heeft gesteld dat dezelfde vertrouwelijkheidsbeperkingen die het Ranbaxy onmogelijk maken de schone versie van de verklaring van dr. Collicot in het onderhavige geding te brengen, het verhinderen dat de Nederlandse advocaten van Astra Zeneca daarvan kennisnemen.


4.7. Ook ontbreekt een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop de esomeprazol houdende tabletten worden geproduceerd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de optische zuiverheid van het aangeleverde actief ingrediënt, waarop de verklaring van dr. Collicot betrekking heeft, overeenkomt met dat in de uiteindelijke tabletten, waarop de gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft.


4.12. Gelet op al het voorgaande heeft Ranbaxy haar stelling, die aan haar vordering tot het verkrijgen van de gewenste verklaring van recht ten grondslag ligt, te weten dat de esomeprazol houdende tabletten waarvoor zij een marktvergunning heeft verkregen, géén magnesiumzout van esomeprazol met een zuiverheid van ≥ 99,8% e.e. bevatten, maar het magnesiumzout van esomeprazol met een optische zuiverheid van slechts 98,0 % - 99.2 % e.e. onvoldoende onderbouwd. De gevorderde verklaring voor recht onder I kan reeds daarom niet worden toegewezen.


4.13. De gevorderde verklaring voor recht is ook niet toewijsbaar ten aanzien van alleen EP 957, omdat de verklaring zoals gevorderd redelijkerwijs aldus moet worden uitgelegd dat die de strekking heeft vast te stellen dat de esomeprazol houdende tabletten van Ranbaxy op geen van beide octrooien inbreuk maken. De verklaring voor recht is immers kennelijk bedoeld als een ‘clear the way’ vooruitlopend op een mogelijk betreden van de Nederlandse markt.

 

4.14. De onder II gevorderde verklaring voor recht is evenmin toewijsbaar. Niet kan worden aanvaard dat een zorgvuldigheidsnorm zou bestaan op grond waarvan een octrooihouder desgevraagd moet mededelen welke octrooien hij mogelijk tegen een bepaald product in stelling zou kunnen en willen brengen, bij gebreke waarvan hij tegen dat product geen octrooi meer zou kunnen inroepen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eenieder die een bepaald product op de markt wenst te brengen zelf te verifiëren of dat product inbreuk maakt op de octrooirechten van een derde.

IEF 11436

Hangers met munten

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-1503 (All Round Company Support B.V. tegen Dutch Designz B.V.)

 

Uitspraak ingezonden door Muriel van den Hazenkamp, Van Zinnicq Bergmann. In navolging van IEF 9354 (Vzr.) en IEF 11041 (Hof).

 

In tegenstelling tot wat All Round c.s. stelt dat ook het bepalen van thema's van haar munten dient te worden aangemerkt als een creatieve, oorspronkelijke schepping, overweegt de rechtbank dat de themabepaling als zodanig geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Dat de munten vanwege dezelfde maatvoering inwisselbaar zijn, is niet voldoende om slaafse nabootsing aan te nemen.

 

De rechtbank concludeert ten slotte dat de Quoins-hangers en -munten niet als verveelvoudigigngen noch als slaafse nabootsingen van de Mi Moneda-hangers en -munten zijn aan te merken. Hierbij merkt zij op dat de combinatie van hangers en munten hieraan niets afdoet. Er is geen sprake van een gelijke totaalindruk en er is voldoende afstand gehouden. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.9 Een vergelijking van de Quoins-hangers met de Mi Moneda-hangers leidt tot de volgende constatering: de hangers stemmen overeen waar het de twee cirkelvormige delen van de hanger betreft (...) waarbij de in elkaar vallende oogjes dienen als ophangpunt van de hanger aan een ketting. (...) De auteursrechtelijke bescherming heeft slechts betrekking op de combinatie van elementen en de wijze waarop aan die (combinatie van) elementen uitvoering is gegeven. Wat in dit verband opvalt, is dat Dutch Designz een andere uitvoering heeft gegeven aan: de breedte van de rand, (...) decoratie op de rand, (...) het verbindingsdeel (...). Daarmee het Dutch Designz een eigen creatieve invulling gegeven van juist die elementen die niet bekend, triviaal of functioneel bepaald zijn. het gaat hier om in het oog springende elementen, die van invloed zijn op de totaalindrukken van de hangers. Door All Round c.s. is ook onvoldoende onderbouwd betwist dat Dutch Designz (inmiddels) een andere uitvoering heeft gegeven aan het scharnier, dat voorheen recht van vormgegeven (zoals bij de Mi Moneda-hangers) en nu afgeschuinde hoeken kent. Al deze verschillen hebben tot gevolg dat geen sprake is van overeenstemmende totaalindrukken, zodat conclusie is dat de Quoins-hangers geen inbreuk maken op de auteursrechten van de Mi Moneda-hangers.

4.10 De hiervoor genoemde verschillen hebben voorts tot gevolg dat de Quoins-hangers ook niet als slaafse nabootsing en van de Mi Moneda-hangers zijn aan te merken. Gelet op de te onderscheiden verschillen houden de Quoins-hangers immers voldoende afstand tot de Mi Moneda-hangers.


4.15 Voor zover All Round c.s. stelt dat ook het bepalen van thema's van haar munten dient te worden aangemerkt als een creatieve, oorspronkelijke schepping, overweegt de rechtbank dat de themabepaling als zodanig geen auteursrechtelijke bescherming toekomt.


4.16 De hiervoor met betrekking tot de munten genoemde verschillen leiden tot de conclusie dat er evenmin sprake is van slaafse nabootsing. Gelet op die verschillen houdende desbetreffende Quoins-munten immers voldoende afstand tot de desbetreffende Mi Moneda-munten. Nu er slechts acht specifieke munten uit beide collecties door All Round c.s. naar voren worden gebracht, de rechtbank gaat ervan uit dat de vorderingen van All Round c.s. beperkt zijn tot deze munten, al dan niet in combinatie met de hangers, althans er is onvoldoende door All Round c.s. gesteld om de vorderingen ook op andere munten te betrekken. Dat de Mi Moneda-munten en de Quoins-munten vanwege dezelfde maatvoering inwisselbaar zijn, is niet voldoende om slaafse nabootsing aan te nemen.


4.17 Uit het voorgaande volgt dat door de genoemde verschillen de Quoins-hangers en de Mi Moneda-hangers, de Quoins-hangers niet als verveelvoudigingen noch als slaafse nabootsingen van de Mi Moneda-hangers zijn aan te merken. Hetzelfde geldt voor de munten. De combinatie van hangers en munten voegt daar verder niets aan toe. De combinatie leidt er niet toe dat alsnog een gelijke totaalindruk ontstaat noch dat alsnog moet worden geconcludeerd dat onvoldoende afstand wordt gehouden.