IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11448

GSRD-GSD: Afwijking van één letter

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 juni 2012, KG ZA 12-568 HJ/RV (G-Star Raw/Facton tegen Titan Fashion TNG)

Uitspraak ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en Rijksuniversiteit Groningen.

 

Merkenrecht. Wapperen. Registratie Gemeenschapsmerk te kwade trouw. Beroep nietigheid Benelux-merk afgewezen.

 

G-Star is houdster van onder meer Benelux en internationaal woordmerk GSRD. Titan heeft een beeldmerk (GSD) laten registreren in Duitsland en als Gemeenschapsbeeldmerk en gebruikt deze onder andere in de OTTO-catalogi. In de correspondentie tussen G-Star en Titan is er een overzicht overlegd van landen waar de G-Star-merken zijn geregistreerd, daarin is het Benelux woordmerk GSRD niet opgenomen. Hierna heeft Titan een Gemeenschapswoordmerk GSRD aangevraagd.

Wapperverbod / kwader trouw
G-Star vordert een wapperverbod, omdat Titan ten onrechte op haar Gemeenschapsmerk GSRD beroepen. Zij weet, dan wel heeft een ernstige reden om te vermoeden, dat namens haar verrichte registratie van het gemeenschapsmerk GSRD nietig zal worden verklaard op grond van het reeds bestaande Benelux-merk GSRD. De registratie te kwader trouw wordt aangenomen, omdat voldoende duidelijk is dat G-Star het teken gebruikt en het niet blijkt dat er sprake is van gebruik door Titan van het teken. Het betoog van Titan dat zij GSRD heeft laten registreren als uitbreiding van haar merkenfamilie, slaagt evenmin.

Beroep op nietigheid Beneluxmerk G-Star
G-Star heeft onweersproken gesteld dat GSRD staat voor de nog steeds gangbare kledinglijn G-Star Raw Denim. Het beroep van Titan op een viertal opposities tegen ingeschreven Gemeenschapsmerken waar één letter verschilt slaagt niet. G-Star heeft hier tegen ingebracht dat zij voorbeelden kan geven waarin bij een afwijking van één letter geen overeenstemming aanwezig werd geacht. Het is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter het standpunt van Titan over de nietigheid van het Beneluxmerk (met een beroep op het Gemeenschapsmerk GSD van Titan) zal volgen.

Het wapperen met een IE-recht bij klanten en handelsrelaties van G-Star is dan ook onrechtmatig jegens G-Star en de rechter beveelt een rectificatiebrief te verzenden aan JeansOnline.

4.2. Het door G-Star gevorderde strekt tot het opleggen van een zogenaamd wapperverbod, omdat Titan onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld door zich tegenover haar afnemers ten onrechte op het namens Titan gedeponeerde Gemeenschaps-woordmerk GSRD te beroepen. Dit kan een onrechtmatige daad opleveren indien Titan als houder van een Gemeenschapsmerk weet, dan wel ernstige reden heeft om te vermoeden, dat namens haar verrichte registratie van het gemeenschapsmerk GSRD nietig zal worden verklaard op grond van het reeds bestaande Benelux-merk GSRD waarvan G-Star rechthebbende is. De vordering van G-Star in deze procedure is dus slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat Titan het teken GSRD te kwader trouw heeft laten deponeren als Gemeenschapsmerk. Titan heeft zich in dit verband beroepen op de nietigheid van heet Benelux-woordmerk GSRD op grond van haar ouder Gemeenschaps-beeldmerk GSD. Voor toewijzing van de vordering van G-Star dient daarom voldoende aannemelijk te zijn dat de bodemrechter de visie van Titan over de nietigheid van het Benelux-woordmerk GSRD niet zal volgen.


Beroep van Titan op de nietigheid van het Benelux-woordmerk GSRD
4.15. Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van Titan op een viertal opposities tegen ingeschreven Gemeenschapsmerken (de zaken PRF-RGF, APR-APRR, Geae-GEA en GSD-GPSD) niet, nog afgezien van de omstandigheid dat G-Star daartegen heeft ingebracht dat zij ook voorbeeld zou kunnen geven van zaken waarbin bij een afwijking van éen letter geen overeenstemming tussen merken aanwezig werd geacht.

Op andere blogs:
DeGier&Stam-weblog (G-Star, Titan en het wapperverbod)
Mode-recht.nl (G-Star, Titan en het wapperverbod)

IEF 11447

De Portugeese tenor en Carmen in Delfzijl

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Amsterdam 13 juni 2012,  (Da Cruz tegen BravaNL b.v.)

Beschikking ingezonden door Stance Willems, Bingh advocaten.

Ex parte voor inbreuk op naburige rechten. Solist uit een opera die zijn rechten handhaaft (13 WNR).

Uit het verzoekschrift: Da Cruz is een Portugeese tenor en treedt met enige regelmaat op in opera's. Bravanl produceert televisieprogramma's en stelt onder meer zenders samen. Nadat Da Cruz vernam dat er een uitzending van de opera "Carmen in Delfzijl" gepland stond bij BravaNL heeft hij gesommeerd de geplande uitzending te staken. Daaraan heeft BravaNL niet willen voldoen en, naar nu is gebleken, heeft zij ook herhalingen ingepland. Omdat er geen toestemming is verleend voor commerciële exploitatie van de opnames, en omdat Da Cruz ver beneden zijn niveau presteert door ziekte tijdens de opgenomen uitvoering, is de (her)uitzending niet alleen onrechtmatig, maar leiden deze tevens tot onherstelbare beschadiging van de reputatie van Da Cruz. Het verzoekschrift wordt toegewezen.

De voorzieningenrechter beveelt gerequestreerde om met onmiddelijke ingang elke (her)uitzending, beschikbaarstelling of het op een andere wijze openbaar maken van een opname van de opera "Carmen in Delfzijl" of een reproductie daarvan te staken op last van een dwangsom van €2.000 per dag(deel) met een maximum van €25.000.

12. Op grond van artikel 13 WNR kan de handhaving van artikel 2 WNR in geval het een gezamenlijke uitvoering betreft uitsluitend worden uitgeoefend door een door de aan die uitvoering deelnemende uitvoerende kunstenaars bij meerderheid verkozen vertegenwoordiger. Dit is echter niet van toepassing op de aan de gezamenlijke uitvoering meewerkende solist, regisseur en dirigent. De handhaving van de in artikel 2 WNR bedoelde rechten kan door ieder van hen geschieden, tenzij anders is overeengekomen. Van afwijkende afspraken is in deze geen sprake. Daarnaast heeft Da Cruz de op grond van artikel 2 WNR benodigde toestemming niet verleend. Derhalve heeft Da Cruz het recht zich te verzetten tegen het uitzenden (...) daarvan door BravaNL
IEF 11446

De termijn voor opgave wordt ruimer gesteld

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 15 juni 2012, KG ZA 12-112 (Van Caem International B.V. tegen Bacardi)

Merkenrecht. T1 / T2-status parallelimport. Executiekort geding, vordering tot doen van volledige schriftelijk opgave.

In conventie worden de vorderingen tot verbod van de executie van eerdere vonnissen afgewezen.

In reconventie vraagt Bacardi om aanvullende opgave en vordert dat Van Caem alle gegevens verschaft. Conform de eerdere vonnissen dient de opgave te omvatten goederen waarvan de T1-status op enig moment is gewijzigd in AGD/T2-status en waarvan niet kan worden aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht.

De stelling van Van Caem dat het hier transacties zou betreffen met betrekking tot producten die altijd de T2-status hebben gehad is in tegenspraak met de door Bacardi gestelde bevindingen van KPMG. De door Van Caem overgelegde geanonimiseerde verklaringen zijn onvoldoende om aan te tonen dat de betreffende goederen merkenrechtelijk uitgeput. Bacardi zou, volgens Van Caem, zijn belast met het bewijs betreffende de uitputting. Zoals al bij het tussenvonnis is bepaald doet de uitzondering van Van Doren/Lifestyle zich niet voor en rust.
 
Van Caem wordt veroordeeld tot het doen van schriftelijk opgave van de leveranciers en afnemers. De opgaveverplichting wordt ter voorkoming van verdere executiegeschillen beperkt als in dictum aangegeven, de termijn voor opgave wordt ruimer gesteld en de dwangsom wordt gematigd.

4.4. (...) Gelet op overweging 4.5 van het vonnis van 22 december 2010 en overweging 2.11. van het vonnis van 14 september 2011 dient de opgave te omvatten goederen waarvan de T1-status op enig moment is gewijzigd in AGD/T2-status en waarvan niet kan worden aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht.


4.5. Volgens Van Caem heeft zij in haar aanvullende opgave van 23 december 2011 alle gegevens verschaft met betrekking tot Bacardi-producten waarvan de T1-status was gewijzigd in AGD-status, zelfs indien die producten buiten de EER in de handel waren gebracht.


Buiten de opgave gehouden

4.6. Bacardi heeft echter producties overgelegd (in het bijzonder producties 11 tot en met 26) waaruit volgens Bacardi volgt dat Van Caem de betreffende transacties ten onrechte buiten de opgave heeft gehouden. Het betreft telkens transacties die behoren tot de hiervoor vermelde, door KPMG aan de hand van de administratie van Loendersloot geverifieerde 446 partijen Bacardi producten waarvan Van Caem de Tl-status in T2/AGD status heeft laten wijzigen. De door Bacardi overgelegde producties zien vrijwel alle op verkopen binnen de EER.


4.8. Het standpunt van Van Caem kan voorshands niet worden aanvaard. De stelling van Van Caem dat het hier zou betreffen transacties met betrekking tot producten die altijd de T2-status hebben gehad is in tegenspraak met de door Bacardi gestelde bevindingen van KPMG, die de uit de producties van Bacardi blijkende transacties aanwijst als transacties waarvan Van Caem de Tl-status in T2/AGD status heeft laten wijzigen.


Verklaringen

4.9. Naar voorlopig oordeel zijn de door Van Caem overgelegde geanonimiseerde verklaringen onvoldoende om aan te tonen dat de betreffende goederen merkenrechtelijk uitgeput zijn. De verklaringen zijn anoniem en, mede daardoor, in veel gevallen niet in verband te brengen met de door Bacardi genoemde transacties. Ook de betrouwbaarheid van de verklaringen kan aldus niet worden getoetst.


Uitputting - bewijslast

4.10. Van Caem heeft met verwijzing naar HvJEG 8 april 2003, C-244/00 (Van Doren / Lifestyle), aangevoerd dat niet zij, maar Bacardi met het bewijs zou moeten worden belast dat zij de betreffende producten buiten de EER op de markt heeft gebracht omdat er een reëel gevaar bestaat dat Bacardi door middel van haar distributiestelsel nationale markten afschermt. Ook hierin kan Van Caem niet worden gevolgd. In het tussenvonnis van 22 december 2010 is kennelijk aangenomen dat deze in het arrest van het Hof van Justitie genoemde uitzondering zich niet voordoet en dat de bewijslast van de uitputting daarom op Van Caem rust. Daarop voortbouwend gaat ook het vonnis van 14 september 2011 er van uit dat de bewijslast bij Van Caem ligt. Deze beslissing kan niet in het kader van dit executiegeschil worden gewijzigd.

 

In reconventie

4.17. Bacardi heeft ter onderbouwing van haar stelling dat Van Caem zich niet heeft gehouden aan het in het vonnis van 14 september 2011 onder 3.5 opgelegde inbreukverbod verwezen naar een prijs-/voorraadlijst van Van Caem van oktober 2011 en een prijs-/voorraadlijst van april 2012.


4.19. Gezien het voorgaande moet voorshands worden aangenomen dat Van Caem haar inbreukmakende handelen heeft voortgezet, ook na betekening van het vonnis waarin haar dat is verboden. Onder deze omstandigheden is de gevorderde opgave voor de periode vanaf 3 oktober 2011 toewijsbaar voor zover deze nodig is ter voorkoming van verdere inbreuken op de merkrechten van Bacardi. Voor het overige is spoedeisend belang bij de gevorderde opgave niet in te zien. De opgaveverplichting wordt ter voorkoming van verdere executiegeschillen beperkt als in dictum aangegeven, de termijn voor opgave wordt ruimer gesteld en de dwangsom wordt gematigd.

IEF 11440

Toename administratieve lasten door wetsvoorstel toezicht CBO

Overzicht reducties en toenames Administratieve Lasten, Bijlage bij Kamerstukken 29 515, nr. 338, p. 43-44.

Het wetsvoorstel versterking en verbreding van het toezicht op collectieve beheersorganisaties auteursrecht zal in januari 2013 zorgen voor een verwachte toename van de administratieve lasten met €200.000, zo blijkt uit het recent gepubliceerde rapport. Het voorstel, dat nu bij de Eerste Kamer ligt, zal onder meer lasten geven aan het College van Toezicht Auteursrechten.

 

Voor het bedrijfsleven dat auteurs- en c.q. of nabuurrechtelijk beschermde werken gebruikt brengt het wetsvoorstel geen wettelijke informatieverplichtingen mee. Voor de aangewezen organisaties van collectief beheer worden daarentegen, in bescheiden mate, wel administratieve lasten geschapen.

Voor het bedrijfsleven dat voor gebruik van auteursrechtelijk beschermd werk betaalt zal meer duidelijkheid ontstaan over de inning en de verdeling van de vergoedingen door de auteursrechtorganisaties. Tevens introduceert het wetsvoorstel een onafhankelijke en laagdrempelige geschillencommissie waar het bedrijfsleven terecht kan met geschillen over de hoogte en de toepassing van auteursrechttarieven.

Boekentip: Studiecommissie Toezicht van de Vereniging voor Auteursrecht, Collectief beheer, toezicht en geschillenbeslechting, Amsterdam: deLex herdruk 2012.

IEF 11445

Via splitsing niet beschermde materie opeisen

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2202 (Reprise Biopharmaceutics c.s. tegen Ferring B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Tjibbe Douma en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek.


Verknocht aan IEF
11443 (incidenten). Octrooirecht. VRO-procedure. Opeisingsvorderingen. Nietigheidsvordering. Ontbreken van toereikende specificatie van de proceskosten.


De Ferringgroep houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van farmaceutische producten.  Dr. Fein - internest en medisch oncoloog, gedeeltelijk eigenaar van Reprise en chief medical officer van Serenity - heeft werkzaamheden verricht voor de Ferringgroep en en zou – zo stellen Reprise c.s. – uitvinder zijn van een gedeelte van de materie, die Ferring in een Europese octrooi-aanvrage heeft geclaimd in  EP 1 501 534 voor 'Orodispergeerbare farmaceutische doseringsvorm van desmopressine-acetaat'.

Opeisingsvordering Reprise c.s. baseren zich op een opeisingsvordering en eist ook een deel van het octrooi middels splitsing, welke worden afgewezen. Er is octrooibescherming verleend, maar slechts voor de combinatie van maatregelen die deels van Reprise c.s. en deels van Ferring afkomstig zou zijn. Het is niet in te zien dat naar de respectieve niet-Nederlandse rechtstelsels de vorderingen, die neerkomen op opeising van materie waarvoor geen octrooibescherming geldt, toewijsbaar zouden zijn.

Ook de nietigheidsvordering van Allergen c.s. wordt afgewezen, Nu de maatregelen van conclusie 1 in alle volgconclusies zijn opgenomen, kan al om die reden niet worden aangenomen dat de geclaimde materie niet inventief is omdat geen enkel technisch probleem wordt opgelost.

Nu de overlegde specificatie van de proceskosten onvoldoende concreet inzicht geeft in welke werkzaamheden zijn verricht, door wie en tegen welk tarief  informatie die noodzakelijk is om de redelijkheid en evenredigheid van het gevorderde bedrag te kunnen beoordeling - zal het liquidatietarief worden toegepast.

Opeising / Dr. Fein overdracht aan Reprise c.s.
4.6. Ferring voert terecht aan dat onvoldoende duidelijk is gesteld op grond waarvan Reprise, Allergan en Serenity recht zouden hebben op toewijzing van hun vorderingen tot opeising. De stelling dat Dr. Fein bepaalde rechten uit hoofde van zijn uitvinding heeft overgedragen aan Reprise en dat Allergan en Serenity bepaalde intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot desmopressine hebben verkregen van Reprise is dermate vaag, dat het onvoldoende aanknopingspunt biedt voor beoordeling van hun vorderingen tot opeising. Die vorderingen moeten al daarom worden afgewezen.

Opeising / splitsing materie

4.13. Reprise c.s. erkent dat de orodispersible doseringsvorm van desmopressine, zoals geclaimd in conclusie 1 van het octrooi, als zodanig door Ferring is ontwikkeld en aan haar toekomt. Deze materie maakt echter deel uit van alle conclusies van het octrooi en met name ook van de conclusies 3, 16 en 17 (en daarvan afhankelijke conclusies) die tevens de door Reprise c.s. geclaimde materie bevatten. De vorderingen van Reprise c.s. komen er dus op neer dat deze conclusies zouden moeten worden gesplitst in materie die aan Reprise c.s. toebehoort en materie die aan Ferring toebehoort. Een dergelijke gedeeltelijke opeising is echter niet mogelijk omdat voor uitsluitend de door Reprise c.s. geclaimde materie – de sublinguale toediening van desmopressine – geen octrooibescherming is verleend, maar slechts voor een combinatie van maatregelen die deels van Reprise c.s. en deels van Ferring afkomstig zouden zijn. Ook voor zover Reprise c.s. aan haar vorderingen het gestelde onrechtmatig handelen van Ferring ten grondslag legt, kan dit niet leiden tot toekenning van rechten op het octrooi in de door Reprise c.s. gevorderde vorm. Al om deze reden kunnen de vorderingen 1 tot en met 9 niet worden toegewezen voor zover die vorderingen zien op het Nederlandse deel van EP 534.

Opeising / niet-Nederlandse delen

4.15. (...) Partijen zijn het er over eens dat de aanspraak op die delen van EP 534 dient te worden beoordeeld naar het recht van de staat waarvoor het deel van het octrooi gelding heeft. Echter is niet in te zien dat naar deze rechtstelsels de vorderingen van Reprise c.s., die neerkomen op opeising van materie waarvoor geen octrooibescherming geldt, toewijsbaar zouden zijn. De vorderingen dienen in zoverre eveneens te afgewezen.

4.9. Bij pleidooi (pleitnota 102 e.v.) is Reprise c.s. er integendeel zelf van uitgegaan dat de combinatie een alternatieve doseringsvorm oplevert die bepaalde voordelen heeft, zij het dat zij die combinatie voor de vakman voor de hand liggend vindt. Deze laatste stelling heeft zij niet eerder aangevoerd. Een dergelijke nieuwe nietigheidsaanval kan niet eerst bij pleidooi worden aangevoerd omdat de wederpartij zich daarop onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. Bovendien staat het versneld regime voor octrooizaken deze gang van zaken niet toe. De rechtbank dient daarom aan deze stelling voorbij te gaan wegens strijd met de eisen van een behoorlijke procesorde.

Proceskosten:

4.20. De rechtbank is het met Reprise c.s. eens dat zij aan de hand van de door Ferring overgelegde specificatie niet voldoende in staat wordt gesteld zich te verweren tegen de gevorderde kosten. De in deze zaak overgelegde specificatie geeft onvoldoende concreet inzicht in de tijd die is besteed aan bepaalde werkzaamheden. Ook blijkt niet op welke data die werkzaamheden verricht zijn, door wie en tegen welk tarief. Die informatie is, nu zulks in deze zaak is bestreden, noodzakelijk om de redelijkheid en evenredigheid van het gevorderde bedrag te kunnen beoordelen. Nu een toereikende specificatie ontbreekt, zullen de proceskosten worden begroot met toepassing van het liquidatietarief.

IEF 11444

Beschikbaar gesteld voor downloading

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2534 (VG Beheer/Benefits-Plaza B.V. tegen eBenefits B.V.)

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

In deze procedure staat de Software, bedoeld voor de assurantiënmarkt, centraal. VG Beheer (hierna: VGB) voert aan dat zij de intellectuele eigendomsrechten op deze software hebben overgedragen gekregen van hun rechtsvoorganger RHB op de software eBenefits (employee benefits) en dat B-Plaza van haar een gebruiksrecht heeft verkregen om de betreffende Software te exploiteren. eBenefits zou door het gebruik van de software inbreuk maken op de auteursrechten van VGB. In deze zaak wordt enkel in conventie rechtgesproken, in reconventie houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

 

Levering van de Software
De rechtbank neemt in aanmerking dat de overeenkomst van overdracht van RHB naar VGB voortvloeit uit een eerdere overeenkomst van geldlening. Hierbij zijn alle rechten en vorderingen overgedragen. VGB kan wegens verschillende redenen de Software en broncodes van de USB-Stick niet gebruiken. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat eBenefits niet heeft voldaan aan haar leveringsverplichting. De rechtbank wijst derhalve de de gevorderde levering van de Software af, dit geldt ook voor de hiertoe gevorderde schadevergoeding.


Auteursrechthebbende
De rechtbank stelt vast dat artikel 1 van de Overdrachtsovereenkomst betekent dat eBenefits niet alleen de eigendom van de Software aan  VGB overdraagt, maar ook het daarop rustende auteursrecht. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software geen 'toekomstige versies' die zijn gecreëerd na de overgangsdatum. VGB kan derhalve geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software.

 

Inbreuken
Omdat B-Plaza geen houdster is van de auteursrechten op de Software, kan er geen staking van auteursrechtinbreuk worden gevorderd. Ten aanzien van het programma Offertemanager komt vast te staan dat eBenefits geen inbreuk heeft gemaakt, aangezien het programma niet openbaar is gemaakt noch verveelvoudigd.

De rechtbank concludeert dat eBenefits wel inbreuk op de auteursrecht op het programma EblPro van VGB heeft gemaakt door dit programma gratis ter beschikking stelde op haar website omdat het vanaf 2007 “rechtenvrij” zou zijn. Het is aan de rechthebbende, sinds de overdracht VG Beheer, om te bepalen of en onder welke voorwaarden het programma ter beschikking wordt gesteld.

Inzage
Voordat de rechtbank overgaat tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van automatisering die door de SGOA is benoemd.

4.14. VGB heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd voor haar stelling dat de USB-stick om andere dan de hiervoor reeds beoordeelde redenen niet correct zou zijn. Wat VGB bedoelt met de stelling dat de Software ‘onvoorwaardelijk’ dient te worden overgedragen, is niet nader toegelicht en in deze context onbegrijpelijk, zodat die stelling niet kan leiden tot het oordeel dat door eBenefits niet is voldaan aan haar leveringsverplichting.

4.18. Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 1 van de overeenkomst van overdracht met name gelet op de daarin opgenomen zin “De overdracht omvat alle rechten die van rechtswege zijn ontstaan op de broncodes, waaronder het recht op verveelvoudiging en openbaarmaking van de broncodes.” (zie hiervoor in 2.6) aldus te worden uitgelegd dat eBenefits daarin niet alleen de eigendom van de Software aan RBH overdraagt maar tevens het op de Software rustende auteursrecht. Het expliciet genoemde ‘recht op verveelvoudiging en openbaarmaking’ is immers het auteursrecht zoals dit is gedefinieerd in artikel 1 Aw. Dat partijen in artikel 1 van de overeenkomst van overdracht tevens de overdracht van het auteursrecht op het oog hadden, vindt bevestiging in het in artikel 3 bepaalde waarin eBenefits aan RBH garandeert dat zij de auteursrechthebbende op de Software is en gerechtigd is deze rechten over te dragen.

4.20. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eBenefits de Software en de daarop rustende auteursrechten heeft overgedragen aan RBH. VG Beheer heeft de auteursrechten op de Software vervolgens in de koopovereenkomst (zie in 2.8 hiervoor) geleverd gekregen van een beschikkingsbevoegde partij en is daarmee naar het oordeel van de rechtbank de auteursrechthebbende op de Software. In de koopovereenkomst is B-Plaza weliswaar als partij opgenomen maar de auteursrechten op de Software worden niet aan haar overgedragen.

4.23. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software en de daarop rustende auteursrechten geen ‘toekomstige versies’ van de Software die zijn gecreëerd na de overdrachtsdatum. Het verweer van eBenefits dat in de overeenkomst van overdracht in artikel 1 expliciet is overeengekomen dat de overdracht ziet op versies van de Software die zijn gecreëerd ‘tot aan de datum’ van de overeenkomst van overdracht en dat deze overeenkomst in de plaats is getreden van de brief van 5 mei 2009 (hiervoor vermeld in 2.5) slaagt. Gelet hierop kan VGB uit hoofde van de koopovereenkomst geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software. In die koopovereenkomst zijn immers niet alleen de rechten uit de brief van 5 mei 2009 overgedragen maar is ook de overeenkomst van overdracht overgedragen. Overigens heeft eBenefits onweersproken gesteld dat er na de overdracht geen nieuwe versies van de Software zijn gecreëerd. VGB heeft immers niet gesteld dat eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass nieuwe versies zijn van de Software maar dat deze programma’s op de Software zijn gebaseerd.

4.26. Ten aanzien van het programma Offertemanager heeft eBenefits als verweer gevoerd dat dit programma ‘op de plank lag’ en nimmer aan klanten is aangeboden. Tijdens de zitting is door VGB erkend dat Offertemanager nog in ontwikkeling was. Daarmee slaagt het verweer van eBenefits dat zij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op Offertemanager nu niet vast is komen te staan dat zij dit programma op enig moment openbaar heeft gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

4.31. Op basis van hetgeen thans voorligt, kan de rechtbank niet vaststellen of eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass bewerkingen zijn van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager althans met eBenefits 4.8 en/of Mutatiemanager overeenstemmen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat een deskundige dient te worden benoemd, hetgeen hierna bij de bespreking van de vordering tot inzage in de beslagen documentatie, verder aan de orde zal komen.

4.33. Gelet op het voorgaande staat reeds vast dat eBenefits inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van VG Beheer op EblPro. Nu eBenefits geen onthoudingsverklaring heeft getekend, is thans nog sprake van een dreiging van (een) inbreuk(en) in de toekomst hetgeen voldoende is voor toewijzing van een verbod. Dat een dreiging van nieuwe inbreuken reëel is, wordt voorts onderstreept door de door VGB als productie 19 overgelegde demo van eBenefits Portaal (zie hiervoor in 2.15) waarin expliciet wordt verwezen naar EblPro. eBenefits heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat klanten met een licentie voor eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager vanaf begin 2011 naar eBenefits Portaal zijn overgezet en dat die klanten bij eBenefits Portaal voor het invoeren van gegevens in hun lokale databank nog steeds gebruik maakten van EblPro waarover zij reeds beschikten. Dat is de reden waarom in de demo van eBenefits Portaal wordt verwezen naar EblPro, aldus eBenefits. Nu eBenefits Portaal blijkbaar (al dan niet uitsluitend) werkt in samenwerking met EblPro kan naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet worden uitgesloten dat eBenefits na 1 januari 2011 aan nieuwe klanten niet alleen eBenefits Portaal heeft verstrekt maar ook EblPro, hetgeen inbreuk zou (kunnen) maken op de rechten van VG Beheer. Dat zulks ook daadwerkelijk het geval is, is vooralsnog niet gebleken.

4.39. In navolging van de wijze waarop de voorzieningenrechter in het kortgeding vonnis de inzage heeft bevolen, is de rechtbank voornemens, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843 lid 2 Rv voorwaarden te stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft en de inzage te combineren met het voorgenomen deskundigenbericht zoals hierna zal worden bepaald.

IEF 11443

In rechte betrokken zijn, is geen rechtsbetrekking

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2167 (Ferring tegen Reprise c.s.) en HA ZA 11-2849 (Ferring tegen Allergan c.s.)

Uitspraak mede ingezonden door Gertjan Kuipers en Tjibbe Douma, De Brauw Blackstone Westbroek.

 

Verknocht aan IEF 11445 (VRO-procedure). Incidenten in octrooizaak over EP 1 689 419 (pharmaceutical compositions including low dosages of desmopressin). Vordering tot verschaffing van aangeduide bescheiden ex 843a Rv. De incidentele vorderingen op grond van de artikelen 843a en 85 Rv worden afgewezen. Er is echter geen sprake van een rechtsbetrekking tussen Ferring en Reprise c.s., die bestaat niet omdat Reprise c.s. in rechte is betrokken. De incidentele vorderingen tot voeging wordt wel toegewezen voor Allergan Inc. en Serenity, maar niet voor Allergan USA  en Allergan Sales.

Rechtsbetrekking

7.1 (...) Reprise c.s. meent dat een rechtsbetrekking bestaat al omdat zij door Ferring in rechte is betrokken.

 

7.2. Dit laatste standpunt kan niet worden gevolgd. Het enkele gegeven dat een partij in rechte is betrokken kan niet worden aangemerkt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.

 

7.4. Nu een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv ontbreekt, kan de incidentele vordering tot inzage in de genoemde documenten niet op die grond worden toegewezen. Artikel 85 biedt daarvoor evenmin grond omdat - daargelaten of, wat Ferring bestrijdt, Ferring beroep doet op stukken die zij niet heeft overgelegd - de sanctie op niet naleving beperkt is tot de in lid 4 van dat artikel vermelde consequenties.


Voeging

8. 2. Naar aanleiding van de betwisting door Ferring van de gestelde (interne) licenties die door Allergan Inc. zouden zijn verstrekt aan Serenity, Allergan USA en Allergan Sales hebben deze laatste drie partijen als productie 8 een ‘Licence, Transfer en Development Agreement’ overgelegd met verwijzing naar artikel 2 van die overeenkomst. Uit artikel 2 is af te leiden dat aan Serenity de gestelde licentie is verstrekt. Een door Allergan Inc. aan Allergan USA en Allergan Sales verstrekte licentie is daaruit echter niet af te leiden. Een belang bij voeging van Allergan USA en Allergan Sales kan daarom niet worden aangenomen. Voor Serenity is dat belang wel aan te nemen, waaraan niet afdoet dat de licentie (nog) niet tegen derden zou kunnen worden ingeroepen.

IEF 11442

Komt onthoudingsverklaring niet na

Hof Arnhem 12 juni 2012, zaaknummer 200.071.810 (Fashion Box c.s. tegen Love for Denim B.V. (Vingino))

 

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8670 (Rb Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010), IEF 8075 (Rb Zutphen 15 juli 2009). 


Fashion Box c.s. is een onderneming welke handelt in kleding. Zij betrekken Vingino (tevens handelend in kleding) in rechte omdat laatstgenoemde 5.700 T-shirts heeft verkocht in strijd met de een door haar ondertekende onthoudingsverklaring. Deze onthoudingsverklaring was opgesteld in verband met een geschil omtrent het inbreukmakende karakter van kledingstukken uit de Vingino-collectie ten opzichte van de Replay-collectie. In eerste aanleg oordeelt de rechbank dat er inbreuk werd gepleegd met betrekking tot een t-shirt en niet ten aanzien van een spijkerbroek en -jurk van de Replay-collectie. Omdat er door Vingino geen grieven worden aangevoerd ten aanzien van deze vaststelling door de rechtbank, gaat het Hof ervan uit dat het T-shirt inbreuk maakt op het auteursrecht en worden de spijkerbroek en -jurk alsnog beoordeeld.

Met betrekking tot deze spijkerbroek en -jurk uit de Replay-collectie stelt het hof dat zij niet voldoen aan het oorspronkelijkheidscriterium en dat er aldus geen sprake is van auteursrechtinbreuk door Vingino.

In eerste aanleg is er ten laste van Vingino een boete verbeurd ad € 1,69 miljoen, welke door de rechtbank werd gematigd tot € 140.000. Het Hof Arnhem stelt vast dat er een boete van €2,3 miljoen is verbeurd, maar matigt dat bedrag tot €400.000, vermeerderd met wettelijke rente. Een onverkorte toepassing van het boetebeding zou in dit geval tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leiden, de billijkheid eist klaarblijkelijk matiging. Daarnaast veroordeelt het hof Vingino tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. Vingino wordt door het Hof veroordeeld tot afgifte en vernietiging van de T-shirts.

Leestips: rechtsoverwegingen 4.7, 4.11, 4.13, 4.15 en 4.26.

IEF 11441

BourgondIEz 2012 (ter herinnering)

Woensdag 20 juni 2012, presentaties vanaf 17:30, Piet Hein Eek te Eindhoven.

 

Aanmelden t/m vrijdag 15 juni. Om het nuttige met het aangename te verenigen zijn ook dit jaar weer twee prominente sprekers uitgenodigd om een inhoudelijke bijdrage te verzorgen. Mr. E. Loesberg (Rechtbank 's-Hertogenbosch) en de heer J. ter Haar (managing partner van Zigilia, naamcreatie) zullen ons in een uur vanuit verschillende invalshoeken IE-wijzer te maken.

 

Aanmelden t/m vrijdag 15 juni, via: www.bourgondiez.nl.

In 2011 hebben Huib Berendschot (AKD), Rutger van Rompaey (Quest-IE advocatuur) en Ernst-Jan Louwers (Louwers IP|Technology Advocaten) het initiatief genomen voor een bourgondisch diner voor juristen werkzaam in Zuid-Nederland op het gebied van de intellectuele eigendom. Om te voorkomen dat het een feestje wordt van de drie initiatiefnemers is de centrale organisatie dit jaar in handen van Nanda Ruyters (BRight Advocaten) en Carreen Shannon (Deterink Advocaten).

 De eerste editie van het diner was in alle opzichten geslaagd. Er waren zo'n 65 IE-juristen en gemachtigden bij elkaar, variërend van advocaten, rechters, bedrijfsjuristen, overheidsjuristen tot merken- en octrooigemachtigden.

En ook dit jaar wordt het een dynamisch feest en wel in de inspirerende creatieve locatie van ontwerper Piet Hein Eek. Klik hier voor meer informatie en aanmelding.

Net als vorig jaar wordt het diner ook dit jaar weer gesponsord door IE-Forum.nl.

 

 

SOLV hier

IEF 11439

Wijziging Rijksoctrooiwet wordt later ingediend

Kamerbrief over wetsvoorstel beperkte veredelingsvrijstelling, 13 juni 2012.

 

Indiening voorstel tot wijzing Rijksoctrooiwet 1995 wordt uitgesteld vanwege het voornemen tot invoering van de beperkte veredelingsvrijstelling op Europees niveau, (demissionair) minister Verhagen:

Hierbij deel ik u mede dat het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling later zal worden ingediend.

 

De reden daarvoor is dat ik in afwachting ben van een reactie van de Europese Commissie over het voornemen tot invoering van deze beperkte veredelingsvrijstelling. Dit verzoek om een beoordeling door de Europese Commissie vloeit rechtstreeks voort uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.

Zodra ik deze reactie heb ontvangen zal het wetsvoorstel, naar verwachting nog tijdens het zomerreces, bij uw Kamer kunnen worden ingediend.

 

Het advies van de Raad van State over de verenigbaarheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling met de TRIPS-Overeenkomst en de Bio-octrooirichtlijn maakt onderdeel uit van het advies met betrekking tot het voorstel van rijkswet, en zal op dat moment eveneens beschikbaar komen.