IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11397

Slordig omgesprongen met handelsnaam

Rechtbank Arnhem 9 mei 2012, LJN BW7438 (Agriom B.V. tegen Agri Information Partner B.V.)

Als randvermelding. Contractenrecht. Arbeidsrecht. FENIT-voorwaarden. Juist voeren van handelsnaam. In maart 2006 sluiten AIP en Agriom B.V., die ook handelt onder de naam Agriom Beheer en die de moedermaatschappij van Agriom Trade is, met elkaar een softwaregebruiksrechtovereenkomst. Deze software van AIP wordt bestemd voor gebruik in het bloemen- en plantenveredelingsbedrijf. De FENIT-voorwaarden zijn van toepassing verklaard, met inbegrip van de vertrouwelijkheids- en geheimhoudingsclausule.

Plantveredelaar, mevrouw X , zegt haar arbeidsovereenkomst bij Agriom B.V. op. Agriom B.V. verbiedt AIP de betrokkene in dienst te nemen op basis van die clausule. In de dagvaarding somt Agriom Trade de werkzaamheden van [betrokkene1] op, die verband houden met veredelingsprogramma’s en onder meer met de daarmee samenhangende patenten en kwekersrechten. In de feiten is steeds sprake van Agriom B.V. als partijnaam, de officiële naam van de beheersmaatschappij die ook Agriom Beheer gebruikt. Ook facturen gezonden aan Agriom B.V. werden steeds door Agriom trade betaald, daarmee hoeft het AIP nog niet duidelijk te zijn dat Agriom Trade haar contractspartner was. Met het gebruik van de naam Agriom B.V. is slordig omgesprongen, is ter comparitie erkend. Dat wil het rechtspersonenrecht nu juist voorkomen.

De rechtbank is van oordeel dat AIP er op mocht vertrouwen dat haar contractspartner en de werkgever van betrokkene dezelfde rechtspersoon was en dat dit Agriom B.V. was. Dit moet tot niet-ontvankelijkheid van Agriom Trade in haar vorderingen leiden. Waar partijen echter in dit proces en ook in hun onderhandelingen vooral verdeeld worden gehouden over de uitleg van art. 3.2 van de Fenitvoorwaarden zal de rechtbank ten overvloede op deze uitleg ingaan.

4.4.  Met het gebruik van de naam Agriom B.V. is slordig omgesprongen, is ter comparitie erkend. Dat wil het rechtspersonenrecht nu juist voorkomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat AIP er op mocht vertrouwen dat haar contractspartner en de werkgever van [betrokkene1] dezelfde rechtspersoon was en dat dit Agriom B.V. was. Dit moet tot niet-ontvankelijkheid van Agriom Trade in haar vorderingen leiden.

4.6.  Daarbij merkt de rechtbank allereerst op dat ter comparitie onvoldoende is komen vast te staan dat AIP tegenover Agriom B.V. erkend heeft dat zij de Fenitvoorwaarden overtreden heeft. Niet valt uit te sluiten, zoals de rechtbank ter comparitie al aangegeven heeft, dat AIP in de onder 2.4 en 2.6 bedoelde gesprekken, waarin voor haar het herstellen en bestendigen van de relatie met Agriom B.V. voorop stond, de indruk heeft gewekt niet alleen het standpunt van Agriom B.V. te begrijpen, maar dit ook te delen. Bovendien staat het AIP vrij haar juridische stellingname te wijzigen.

4.7.  In de dagvaarding somt Agriom Trade de werkzaamheden van [betrokkene1] op, die verband houden met veredelingsprogramma’s en onder meer met de daarmee samenhangende patenten en kwekersrechten. Zij wijst hierbij op de vertrouwensband die met AIP ontstaan is doordat de onder 2.1 bedoelde overeenkomst AIP op de hoogte bracht van onder meer de klantenbestanden van haar wederpartij, terwijl de software rechtstreeks de verdelingsprocessen betrof waarbij [betrokkene1] intensief betrokken was. Dit alles leidt tot het vermoeden dat [betrokkene1] in de zin van art. 3.2 van de Fenitvoorwaarden betrokken was bij de uitvoering van de onder 2.1 bedoelde overeenkomst, terwijl de uitvoering hiervan vertrouwelijke gegevens ter kennis van AIP kon brengen waarover zeker ook [betrokkene1] kon beschikken.

4.8.  De uitleg die AIP aan art. 3.2 van de Fenitvoorwaarden geeft, houdt allereerst in dat de intentie van het artikel is dat zij, AIP, wordt beschermd tegen het aftroggelen van haar werknemers door haar klanten. Hierin gaat AIP volledig voorbij aan de overduidelijk wederkerige strekking van de bepaling. Deze beschermt beide partijen bij de overeenkomst over en weer tegen het aftroggelen van werknemers, zoals volgt uit de woorden ‘Elk der partijen zal (…) slechts na voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere partij, medewerkers van de andere partij (…)’. Enige beperking tot AIP, die in deze Fenitvoorwaarden als ‘de Leverancier’ wordt aangeduid, kan hier niet in gelezen worden. Nu AIP nalaat aan te geven waarom dat anders zou zijn, verwerpt de rechtbank haar hier bedoelde betoog.

 

IEF 11396

Uitnodiging BourgondIEz

Woensdag 20 juni 2012, presentaties vanaf 17:30, Piet Hein Eek te Eindhoven.

 

In 2011 hebben Huib Berendschot (AKD), Rutger van Rompaey (Quest-IE advocatuur) en Ernst-Jan Louwers (Louwers IP|Technology Advocaten) het initiatief genomen voor een bourgondisch diner voor juristen werkzaam in Zuid-Nederland op het gebied van de intellectuele eigendom. Om te voorkomen dat het een feestje wordt van de drie initiatiefnemers is de centrale organisatie dit jaar in handen van Nanda Ruyters (BRight Advocaten) en Carreen Shannon (Deterink Advocaten).

 

De eerste editie van het diner was in alle opzichten geslaagd. Er waren zo'n 65 IE-juristen en gemachtigden bij elkaar, variërend van advocaten, rechters, bedrijfsjuristen, overheidsjuristen tot merken- en octrooigemachtigden. Om het nuttige met het aangename te verenigen zijn ook dit jaar weer twee prominente sprekers uitgenodigd om een inhoudelijke bijdrage te verzorgen. Mr. E. Loesberg (Rechtbank 's-Hertogenbosch) en de heer J. ter Haar (managing partner van Zigilia, naamcreatie) zullen ons in een uur vanuit verschillende invalshoeken IE-wijzer te maken.

Zie ook: www.bourgondiez.nl

En ook dit jaar wordt het een dynamisch feest en wel in de inspirerende creatieve locatie van ontwerper Piet Hein Eek. Klik hier voor meer informatie en aanmelding.

Net als vorig jaar wordt het diner ook dit jaar weer gesponsord door IE-Forum.nl.

IEF 11395

Oracle vangt bot tegen Google inzake bescherming functionaliteit

District Court for the Northern District of California 31 mei 2012 (Oracle/Google)

Met samenvatting van Polo van der Putt, Vondst Advocaten.

Uit Amerika, maar niet minder interessant. Auteursrecht op functionaliteit. "This action was the first of the so-called “smartphone war” cases tried to a jury. This order includes the findings of fact and conclusions of law on a central question tried simultaneously to the judge, namely the extent to which, if at all, certain replicated elements of the structure, sequence and organization of the Java application programming interface are protected by copyright."

Op 2 mei jl. heeft het Hof van Justitie zich uitgelaten over de auteursrechtelijke bescherming van functionaliteit van software (zie HvJ 2 mei 2012, zaak C-406/10 (SAS Institute), IT 771):

"Article 1(2) of Council Directive 91/250/EEC of 14 May 1991 on the legal protection of computer programs must be interpreted as meaning that neither the functionality of a computer program nor the programming language and the format of data files used in a computer program in order to exploit certain of its functions constitute a form of expression of that program and, as such, are not protected by copyright in computer programs for the purposes of that directive." 

Geen bescherming van functionaliteit dus. De rechtbank van het noordelijke district van Californië komt tot dezelfde conclusie (p. 34):

"Contrary to Oracle, copyright law does not confer ownership over any and all ways to implement a function or specification, no matter how creative the copyrighted implementation or specification may be. The Act confers ownership only over the specific way in which the author wrote out his version. Others are free to write their own implementation to accomplish the identical function, for, importantly, ideas, concepts and functions cannot be monopolized by copyright."

Zo worden er de laatste tijd meer principiële zaken uitgevochten over de omvang van het auteurecht op software (zie bijvoorbeeld de UsedSoft zaak, IT 763 inzake uitputting en tweedehands software en IT 197 inzake auteursrecht op gebuikersinterface).

Ik kan me niet aan de indruk ontrekken dat de klassieke softwarebedrijven, die hun markt zien verdwijnen door de opkomst van Cloud Computing en apps, het laatste slaatje proberen te slaan uit hun soms archaïsche systemen. De stroom (beweerdelijke) licentie-inbreukzaken op mijn bureau en de bureaus van mijn confrères (naar ik heb vernomen) spreekt boekdelen.

IEF 11394

Toespraak directievoorzitter Buma/Stemra

Samenvatting toespraak directievoorzitter Hein van der Ree tijdens de ALV (Algemene Ledenvergadering) Buma/Stemra 16 mei 2012

We kijken terug op een roerig jaar, met bijzondere hoogte- en dieptepunten. Voor ons én voor onze 200 medewerkers, die zich dagelijks volop inzetten voor muziekauteurs en uitgevers. Maar voordat we naar de bijzondere resultaten van het afgelopen jaar gaan, wil ik jullie eerst kort meenemen langs de financiële resultaten.

Dit keerden we uit: Aan Nederlandse leden en deelnemers keerde Buma vorig jaar 70,3 miljoen euro uit en Stemra 24,4 miljoen euro. Zo keerden we uit: Waar we wel één-op-één kunnen uitkeren, doen we dat. Uitkering aan SoCu: Vorig jaar ging 9,6 miljoen euro naar het Fonds voor Sociale en Culturele doeleinden (SoCu).

Aantal leden: Een toename dus van 1.133 leden. Ook de database met werken groeit:het totaal komt nu op zo’n 6,8 miljoen werken. Onze positie in Europa: Net als voorgaande jaren zitten we in 2011 weer in de Europese top 3 van Collectieve Beheersorganisaties (CBO’s) met de laagste exploitatiekosten.

De tevredenheid van onze leden: Onze leden wilden graag verbeteringen op het gebied van:
•    Betere en snellere opvolging van klachten
•    Meer transparantie en duidelijkheid
•    Makkelijker opgeven van nieuwe liedjes
•    Meer rekening houden met de online werkelijkheid
•    De kerntaken – het innen en verdelen – beter uitvoeren

 

Verbeterpunt: klachtenafhandeling: we zetten volop in op klant- en servicegerichter werken én in het werken conform ‘case ownership’. Dat betekent dat er nog maar één persoon verantwoordelijk is voor de gehele behandeling van de klacht.

 

Verbeterpunt: transparantie en communicatie
•    Deze zomer wordt de portal grotendeels vernieuwd met onder meer een overzichtelijk dashboard waar alle relevante informatie in één oogopslag is te zien.
•    Vorig jaar oktober lanceerden we onze nieuwe website.
•    Begin dit jaar introduceerden we de Songtracker-app, waarmee auteurs het gebruik van hun muziek op landelijke radiozenders kunnen volgen.
•    Een van onze andere innovatieve toepassingen is de nieuwe website Airplayclaim.nl, bedoeld om muziek waarvan de auteur of uitgever niet bekend is, te claimen.

 

Nieuw in 2011: Buma Jr.
Ons nieuwe initiatief Buma Jr. is bedoeld om componisten en tekstschrijvers tot 26 jaar te adviseren over hun auteursrechten.

Voor de muziekgebruikers
Als klanten dit willen, dan krijgen ze van Buma, Sena en Videma nog maar één factuur. Via Mijnlicentie.nl gaan jaarlijks zo’n 130.000 facturen naar muziekgebruikers.

Politiek en tariefdifferentiatie: De politiek pleit voor tarieven op maat, gedifferentieerd naar de mate van en soort muziekgebruik.
En verder: onze omgeving, Downloadverbod, Veranderingen in de organisatie

IEF 11393

De uitvoering van de ontvlechting

Vzr. Rechtbank Almelo 30 mei 2012, LJN BW7412 (Cinc solutions tegen gedaagde)

Uitspraak mede ingezonden door Laurens Bezoen, Daniels Huisman.

Auteursrecht. Wanprestatie. Schending geheimhoudingsovereenkomst na ontvlechting van de samenwerking.

Cinc ontwikkelt en produceert machines, waaronder vloeistofseparatoren met als typeaanduiding CS250, en CS250 PUR. Gedaagde vervaardigt machines en onderdelen daarvan. In januari 2006 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten betreffende de exclusieve productie van vloeistofseparatoren door gedaagde voor Cinc. Partijen hebben in dat kader een geheimhoudingsverklaring gesloten. Daarin zijn partijen onder meer overeengekomen dat het gedaagde niet is toegestaan vertrouwelijke informatie van Cinc aan derden te openbaren. De uitvoering van de ontvlechting geschiedde niet naar tevredenheid van Cinc.

Rechtspraak.nl: De vraag wie van partijen (auteursrechtelijk gezien) rechthebbende is van de in het geding zijnde tekeningen met betrekking tot de vloeistofseparatoren kan in het bestek van het kort geding niet worden beantwoord. De uiteenlopende stellingen van partijen hieromtrent zullen nader onderzocht dienen te worden in een bodemprocedure. Een kort gedingprocedure leent zich daar niet voor. Eiseres heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van wanprestatie. De vorderingen worden derhalve afgewezen.

4.2.    De vraag die in dit geding dient te worden beantwoord is, of er sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde], meer in het bijzonder of [gedaagde] de geheimhoudingsovereenkomst, dan wel de nadien gemaakte ontvlechtingafspraken, heeft geschonden. Cinc stelt daartoe dat [gedaagde] zonder toestemmingvan Cinc vertrouwelijke informatie en eigendommen van Cinc aan derden heeft verstrekt. Voorts weigert [gedaagde] alle eigendommen, bestaande uit tekeningen en projectmappen, over te dragen aan Cinc, aldus Cinc. [Gedaagde] betwist dat er sprake is van de door Cinc vermeende schending: zij heeft geen separatoren geproduceerd zonder toestemming van Cinc. Voorts betwist zij dat zij geen medewerking heeft verleend aan het overdragen van alle tekeningen en eigendommen van Cinc. [Gedaagde] stelt voorts dat zij Cinc tevergeefs expliciet heeft gevraagd om opgave te doen van de tekeningen en eigendommen die Cinc mist.


4.3.    De voorzieningrechter stelt voorop dat de vraag wie van partijen (auteursrechtelijk gezien) rechthebbende is van de in het geding zijnde tekeningen met betrekking tot de Cinc vloeistofseparatoren in het bestek van dit kort geding niet worden beantwoord. Partijen verschillen wezenlijk van mening wie van beiden rechthebbende is op deze tekeningen. [Gedaagde] heeft betwist dat Cinc rechthebbende is.Het staat onvoldoende vast (en kan in kort geding ook onvoldoende komen vast te staan) welke tekeningen auteursrechtelijk gezien toebehoren aan Cinc. De uiteenlopende stellingen van partijen hieromtrent zullen nader onderzocht dienen te worden in een bodemprocedure. Een kort gedingprocedure leent zich daar niet voor. Dat betekent dat in dit kort geding ook niet kan worden geconstateerd of er sprake is van een inbreuk op die intellectuele eigendomsrechten door het kopiëren van de tekeningen dan wel produceren van separatoren/rotors . De gevorderde staking van de gestelde inbreuk dient dan ook reeds om die reden te worden afgewezen.


4.4.    De voorzieningenrechter overweegt over de gestelde wanprestatie het volgende.

De stellingen van Cinc komen neer op de vrees aan de zijde van Cinc voor het achterhouden van informatie door [gedaagde] met de kennelijke bedoeling zelf separatoren te gaan produceren. Volgens Cinc heeft [gedaagde]vertrouwelijke informatie aan derden verstrekt, heeft [gedaagde] zonder toestemming van Cinc separatoren geproduceerd en heeft zij, in het verlengde daarvan, niet alle tekeningen en (overige) eigendommen aan Cinc overgedragen. Cinc heeft ter zitting toegelicht dat de vrees voornamelijk is ingegeven door het aantreffen door haar directeur van een rotor van een CS250 separator bij [X]. Het vermoeden is gerezen dat dit nog slechts‘het topje van de ijsberg’ is.

Cinc heeft nagelaten te stellen welke vertrouwelijke informatie en voorts aan wie [gedaagde] deze zou hebben verstrekt. Het lag op de weg van Cinc om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die aannemelijk maken dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van verplichtingen aan de zijde van [gedaagde]. Nu Cinc haar stellingen niet nader heeft onderbouwd - ook niet nadat daarnaar ter zitting expliciet is gevraagd - dan dat zij de tekeningen met betrekking tot CS250 PUR mist en de daarbij behorende matrijstekening, heeft Cinc haar vordering op dit punt onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Daar komt bijdat partijen twisten over wie (auteursrechtelijk gezien) rechthebbende is van de zojuist bedoelde tekeningen, waarop - zoals hiervoor onder 4.3. reeds overwogen -, in dit kort geding geen antwoord kan worden gegeven. [Gedaagde] heeft tot slot ter zitting verklaard dat (financiële) afspraken kunnen worden gemaakt over overdracht van de (in opdracht van Cinc vervaardigde) rotor.

IEF 11392

Uitgezonderd van de territoriale reikwijdte van de licentie

Rechtbank 's-Gravenhage 30 mei 2012, HA ZA 11-2640 (STR Collectie tegen HareChair B.V.)

Uitspraak ingezonden door Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

 

Modellenrecht. Contractenrecht. Licenties. Geen uitputting. Harechair ontwerpt, produceert en verhandelt meubels, waaronder de stoel genaamd "Coral" waarop ook een Gemeenschapsmodelrecht is gevestigd. STR houdt zich bezig met de handel in meubels en heeft 38 Gruvyer-stoelen (van de firma IGAP) ingekocht.

Met IGAP is een licentieovereenkomst gesloten en in een vaststellingsovereenkomst verklaart STR zich te onthouden van inbreuk. STR heeft IGAP aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de levering door IGAP. STR vordert een verklaring voor recht ten behoeve van de buitengerechtelijke vernietiging van het contract en onrechtmatig handelen van Harechair. De rechten op de Gruvyer-stoelen zijn namelijk uitgeput op basis van de IGAP-overeenkomst.

De vorderingen worden afgewezen. Er is geen sprake van uitputting van de rechten conform de licentieovereenkomst, de verhandelde stoelen vallen niet onder de IGAP-overeenkomst en STR doet een beroep op een (niet-bestaande) bepaling "all disputes are settled".

4.1. Het betoog van STR dat de rechten van Harechair zijn uitgeput op basis van de IGAP-overeenkomst, moet worden verworpen. Harechaire heeft aangevoerd dat de bij die overeenkomst verleende licentie niet van toepassing is op handelingen in Nederland omdat Nederland (...) uitdrukkelijk is uitgezonderd van de territoriale reikwijdte van de licentie. Volgens Harechair moet de verkoop van de Gruvyer-stoelen door IGAP aan STR worden aangemerkt als een handeling in Nederland die onder die uitzondering valt. Dat heeft STR niet bestreden. Integendeel, hij heeft bij conclusie van antwoord zelf expliciet verklaard dat de door STR verhandelde stoelen niet vallen onder de licentie.

4.2. Het betoog van STR dat de door hem verhandelde stoelen wel vallen onder een in de IGAP-overeenkomst besloten schikking, moet worden verworpen. Anders dan STR meent, maakt de IGAP-overeenkomst geen onderscheid tussen een licentie voor de toekomst en een schikking voor het verleden. Blijkens de tekst van de IGAP-overeenkomst hebben Harechair en IGAP met de overeenkomst beoogd hun geschil zowel voor het verleden als voor de toekomst te regelen door IGAP een licentie te verlenen. Bij de overeenkomst wordt IGAP immers een licentie verleend voor de periode vanaf 1 januari 2010 tot 1 april 2012, dat wil zeggen voor zowel de periode voorafgaand aan de IGAP-overeenkomst als de periode vanaf die overeenkomst. De tekst van de overeenkomst bevat geen aanwijzing dat er verschillende licentievoorwaarden gelden voor die twee periodes. Gelet daarom moet worden geconcludeerd dat de in artikel 7 opgenomen beperking van de geografische reikwijdte van de licentie ook geldt voor de periode waarin IGAP de Gruvyer-stoelen heeft geleverd aan STR. Die conclusie is ook in overeenstemming met de door Harechair gestelde en door STR niet weersproken doelstelling van de IGAP-overeenkomst, te weten dat STR exclusiviteit zou behouden op haar thuismarkt Nederland. Daarmee is niet verenigbaar dat Harechair met terugwerkende kracht zou hebben ingestemd met inbreuken in Nederland.

IEF 11391

WIPO Trademark Law Treaty per 11 augustus

Per 11 augustus wordt de WIPO Trademark Law Treaty van kracht in de gehele Benelux.

Waar in België de ratificatie al 28 juni 2004 en in Nederland 19 september 1996 is gestart, heeft op 11 mei j.l. Luxemburg, als laatste Benelux-land, het ratificatieproces ingeluid. Op de WIPO-site staat de volgende samenvatting:

The aim of the Trademark Law Treaty (TLT) is to approximate and streamline national and regional trademark registration procedures. This is achieved through the simplification and harmonization of certian features of those procedures, thus making trademark applications and the administration of trademark registrations in multiple jurisdictions less complex and more predictable.

The great majority of the provisions of the TLT concern the procedure before the trademark office which can be divided into three main phases: application for registration, changes after registration and renewal. The rules concerning each phase are so constructed as to make it clear what the requirements for an application or a specific request are.

 

As to the first phase – application for registration – the Contracting Parties to the TLT may require, as a maximum, the following indications: a request, the name and address and other indications concerning the applicant and the representative; various indications concerning the mark including a certain number of representations of the mark; the goods and services for which registration is sought classified in the relevant class of the International Classification (established under the Nice Agreement Concerning the International Classification of Goods and Services for the Purposes of the Registration of Marks (1957)), and, where applicable a declaration of intention to use the mark. Each Contracting Party must also allow that an application relate to goods and/or services belonging to several classes of the International Classification. As the list of permissable requirements is exhaustive, a Contracting Party cannot require, for example, that the applicant produce an extract from a register of commerce or the indication of a certain commercial activity, or evidence to the effect that the mark has been registered in the trademark register of another country. The second phase of the trademark procedure covered by the TLT concerns changes in names or addresses and changes in the ownership of the registration. Here too, the applicable formal requirements are exhaustively listed. A single request is sufficient even where the change relates to more than one – possibly hundreds – of trademark applications or registrations, provided that the change to be recorded pertains to all registrations or applications. As to the third phase, renewal, the TLT standardizes the duration of the initial period of the registration and the duration of each renewal to 10 years each.
IEF 11390

Tomatenzaak voor tweede keer bij grote Kamer van Beroep

Aanvullende vragen van de BoA aan de EBoA in de "Tomato Case"

Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.

Europees Octrooirecht. De Kamer van Beroep (“Board of Appeal”) van het Europees Octrooibureau, die de “Tomato Case” (beslissing T 1242/06) al een keer eerder naar Grote Kamer van Beroep (“Enlarged Board of Appeal”; Artikel 112(1)(a) EOV) had verwezen (beslissing G 1/08), heeft, gelet op gewijzigde octrooiconclusies (“amended claims”) die daarna door de octrooihouder zijn ingediend (tijdens de tweede mondelinge behandeling), aanvullende vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep.

De reden is dat de gewijzigde octrooiconclusies gericht zijn op een plant of plantmateriaal, zoals fruit (begin conclusie 1: “A tomato fruit of the species Lycopersicon esculentum which is naturally dehydrated, …”; en begin conclusie 2: “A dehydrated tomato fruit of the species Lycopersicon esculentum characterized by …”) dat gemaakt wordt door een proces dat is uitgesloten van octrooieerbaarheid (artikel 53(b) EOV: Europese octrooien worden niet verleend voor … werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren). De gewijzigde conclusies roepen nieuwe vragen van wezenlijk belang op waarop de Grote Kamer van Beroep wordt verzocht een beslissing te nemen.

Dit is de eerste keer dat dezelfde Kamer van Beroep in één zaak twee keer een verzoek voor beslissing voorlegt bij de Grote Kamer van Beroep.

 

Eerdere EBoA beslissing G 1/08, maar het “echte” antwoord staat hier (de beantwoording van G 2/07 en G 1/08 zijn door EBoA samengevoegd)

Webrefenties:
Tomaat octrooi
Alle documenten die in deze zaak zijn gewisseld (2327 pagina’s)
Art.112 EOV

 

 

IEF 11389

Kruidvat eigen merk is (g)een A-merk

RCC 15 mei 2012, dossiernr. 2012/000148 (eigen merk/ het voordeligste A-merk)

Als randvermelding. Definitie van een A-merk, reclamerecht. De klacht betreft de televisiereclame voor babyvoeding waarin onder meer wordt gezegd: “Van Kruidvat eigen merk, het voordeligste A-merk.” Echter, een echt A-merk blijft continu nieuwe producten ontwikkelen, zet de trend en heeft een distributiespreiding van 75%. Blijkens de door adverteerder overgelegde onderzoeken naar “onmisbare merken” geniet Kruidvat weliswaar grote naamsbekendheid doch niet is gebleken dat ook aan de overige, eerdergenoemde criteria is voldaan.

De voorzitter wijst de klacht toe en beveelt de adverteerder aan niet meer op dergelijke wijze reclame te maken. Blijkens de door adverteerder overgelegde onderzoeken naar “onmisbare merken” geniet Kruidvat weliswaar grote naamsbekendheid doch niet is gebleken dat ook aan de overige, eerdergenoemde criteria is voldaan.

 

De RCC komt tot een ander oordeel, omdat de gemiddelde consument zal begrijpen dat met de gewraakte zinsnede “het voordeligste A-merk” wordt bedoeld dat de producten van het eigen merk van Kruidvat dezelfde (goede) kwaliteit hebben als A-merken. Niet is gesteld of gebleken dat deze mededeling niet juist is.

Verweer:

De omschrijving die klager geeft van een A-merk is subjectief. Het is te verdedigen dat adverteerder zijn Kruidvat-producten als A-merk aanduidt, zodat de slogan niet misleidend is. Adverteerder verricht het nodige onderzoek naar zijn producten. Daarnaast blijkt uit onderzoek van onder meer AC Nielsen dat producten onder het Kruidvat merk als hoogste scoren op het gebied van goede kwaliteit-eigen merk, goede prijs-kwaliteit verhouding en goede prijs-eigen merk. Daarnaast geniet Kruidvat als merknaam grote naamsbekendheid en heeft het een goede reputatie, hetgeen tevens blijkt uit het resultaat van een “merk onmisbaarheidsonderzoek” uit 2010 en 2011, waarin Kruidvat respectievelijk als derde en tweede eindigde en waarvan adverteerder kopieën overlegt. Kruidvat is derhalve een merk dat men niet zou willen missen. Voorts is de “brand awareness” van Kruidvat 97%. Producten met de merknaam Kruidvat kunnen derhalve terecht als A-merk worden gekwalificeerd. Een gemiddeld geïnformeerde consument zal zich door deze zinsnede niet misleid voelen en weten dat hij een Kruidvat-product koopt nu dit letterlijk gezegd wordt.

Oordeel van de commissie:
Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de reclame-uiting, waarin juist het ‘eigen merk’ van Kruidvat wordt aangeprezen, niet aldus opvatten dat sprake is van A-merk producten in de door klager bedoelde zin, maar zal hij begrijpen dat met de gewraakte zinsnede “het voordeligste A-merk” wordt bedoeld dat de producten van het eigen merk van Kruidvat dezelfde (goede) kwaliteit hebben als A-merken. Niet is gesteld of gebleken dat deze mededeling niet juist is. 

Aldus is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van misleidende reclame en dient de klacht alsnog te worden afgewezen.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (een 'A-merk': what's in a the name?)

IEF 11388

Dwangsom bij een ingeschakelde hulppersoon

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 mei 2012, LJN BW7291 (Consumentenbond tegen Matrix Asset Management B.V.)

Executiegeschil betreffende al dan niet verbeurde dwangsom. Uitleg doel en strekking opgelegde verbod, ook de losse verkoop van bladen waarin een artikel is opgenomen via ingeschakelde hulppersoon. Matiging van de dwangsom

Nadat het vonnis was uitgesproken en betekend zijn exemplaren van de Geldgids, waarin het 'verboden' artikel voorkomt, in de losse verkoop terechtgekomen. Het verbod is daarmee overtreden, en dus is een dwangsom verbeurd. Handelingen van een ingeschakelde hulppersoon komen geheel voor rekening en risico van de eiser. In verband met de ernst van de overtreding is er wel aanleiding om de dwangsom te matigen op grond van een dienaangaande vastgestelde bepaling in het vonnis, waarbij het verbod en de dwangsom werden opgelegd, ook al staat de rechtgeldigheid van die bepaling ter discussie.

3.4. De Consumentenbond heeft daartegen ingebracht dat de openbaarmaking van het gewraakte artikel buiten zijn invloedssfeer lag en hem dus niet kan worden verweten, aangezien Aldipress zijn uitdrukkelijke instructies om de betreffende Geldgids niet te verspreiden c.q. terug te halen en vervolgens te vernietigen niet heeft opgevolgd. Dat kan de Consumentenbond - wat daar verder ook van zij - echter niet baten. In de, hier van belang zijnde, onderlinge verhouding tussen enerzijds Matrix en anderzijds de Consumentenbond, moet het handelen c.q. nalaten van Aldipress, dat heeft geleid tot schending van het verbod, geheel voor risico en rekening van de Consumentenbond komen. Hij heeft immers Aldipress als hulppersoon ingeschakeld bij de distributie van de Geldgids.

3.13. De Consumentenbond moet worden verweten dat hij niet al het mogelijke heeft gedaan om openbaarmaking van (de inhoud van) het artikel door middel van de losse verkoop van de Geldgids te voorkomen. Hij stelt weliswaar dat hij Aldipress direct na het uitspreken van het vonnis opdracht heeft gegeven om de verboden Geldgids niet te verspreiden c.q. terug te halen en vervolgens te vernietigen, maar - mede gelet op de betwisting door Matrix - kan die stelling niet (geheel) voor juist worden aangenomen. Te minder nu de juistheid ervan niet zonder meer volgt uit de door de Consumentenbond in het onderhavige verband overgelegde stukken, te weten een tweetal korte e-mailberichten van 28 en 29 maart 2012 (productie 2b). Daarin wordt in feite enkel de nieuwe - aangepaste - editie van de Geldgids aan de orde gesteld. Stukken waaruit blijkt dat Aldipress uitdrukkelijk wordt geboden om de Geldgids terug te halen c.q. niet (verder) te verspreiden en vervolgens te vernietigen ontbreken in ieder geval. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de Consumentenbond zich ervan heeft vergewist dat Aldipress aan de (gestelde) opdracht heeft voldaan. Dit lag wel op zijn weg, zodat direct door hem zou kunnen worden ingegrepen in geval van niet-nakoming van de opdracht. Op grond van de thans voorhanden zijnde stukken moet worden aangenomen dat de Consumentenbond pas (weer) actie is gaan ondernemen nadat Matrix hem op 8 mei 2012 op de hoogte had gesteld van de omstandigheid dat de verboden Geldgids nog steeds verkrijgbaar was in de losse verkoop. Het komt er dus op neer dat de Consumentenbond een en ander geheel en uitsluitend - zonder enige vorm van controle - heeft overgelaten aan Aldipress, hetgeen hem ernstig moet worden verweten. Met Matrix moet worden geconcludeerd dat het beter ware geweest indien de Consumentenbond alle reeds uitgezette exemplaren van de Geldgids bij hem had laten (terug)bezorgen, waarna hij zelf tot vernietiging ervan had kunnen overgaan. Alsdan had hij zich ervan kunnen overtuigen dat geen enkel exemplaar in omloop zou worden gebracht.

3.14. Mede als gevolg van het voorgaande is het met het opgelegde verbod beoogde doel niet bereikt. Op zichzelf is juist dat het leed dat wordt geleden aan de zijde van Matrix zich in feite reeds voordoet door de verspreiding van één enkel verboden exemplaar van de Geldgids. Desondanks acht de voorzieningenrechter van belang dat - als niet (voldoende) betwist - moet worden aangenomen dat normaal gesproken van de totale oplage van bijna 65.000 ongeveer 2.100 exemplaren van de Geldgids worden gedistribueerd via Aldipress. Gelet op de inhoud van het e-mailbericht van de Consumentenbond aan Aldipress van 9 mei 2012 (dagvaarding, productie 8) moet ervan worden uitgegaan dat Aldipress alle 2.100 exemplaren van de litigieuze Geldgids heeft uitgezet bij de boekwinkels en kiosken en dus in de losse verkoop zijn terechtgekomen. Echter, verondersteld mag worden dat niet al die exemplaren ook daadwerkelijk zijn verkocht. Een en ander betekent dat slechts een zeer klein gedeelte van de verboden Geldgids bij het publiek is terechtgekomen. Dat maakt de overtreding van het verbod substantieel minder ernstig.

3.15. Alles bijeengenomen moet worden geoordeeld dat onverkorte handhaving van de opgelegde dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die maatstaven brengen mee dat de verbeurde dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 25.000,--. Alle overige door de Consumentenbond aangevoerde - onbesproken gebleven - omstandigheden, leiden niet tot een verdere matiging.