IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11372

Presentaties VVA Filmauteursrecht

Op vrijdag 25 mei 2012 stond het wetenschappelijk deel van de VVA Ledenvergadering in het teken van het Filmauteursrecht ( Art. 45a e.v. Auteurswet). Twee presentaties, van professor Jan Kabel (IvIR, DLA Piper) en professor Dirk Visser (Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap), treft u hieronder aan.

J.J.C. Kabel, 'De bijzondere bepalingen betreffende filmwerken, meer in het bijzonder artikel 45d Aw', VVA Ledenvergadering 25 mei 2012.

D.J.G. Visser, 'Exploitatie van audiovisueel werk - Primair of secundair, Individueel of collectief', VVA Ledenvergadering 25 mei 2012.

Overzicht Jan Kabel:
Huidige bepalingen en achtergronden
Aanknopingspunten voor een wijziging van artikel 45a en d Aw in de Nederlandse rechtspraak en die van het HvJEU
Idem n.a.v. IvIR rapport (2004), Voorontwerp, advies Cie Auteursrecht, voorstellen belanghebbende partijen
Wat te doen?
Gedoe!

Overzicht Dirk Visser
Eerder is op IE-Forum ('NORMA is goed bezig', IEF 11320) een voorproefje gegeven van deze presentatie over primair en secundair openbaarmaken.

IEF 11371

De tiende verjaardagsviering

Rechter in kort geding Rechtbank van Koophandel van Antwerpen 6 december 2011, A/11/07209 (NV Nextel tegen BVBA Nexten Belgium)

Uitspraak ingezonden door Michaël De  Vroey, Baker & McKenzie Antwerpen.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Nextel is leverancier van gespecialiseerde probleemoplossingen en ICT-netwerken. NEXTEL is eveneens als Benelux woordmerk geregistreerd.

NEXTEN is actief in de IT-sectorspecifieke detachering. Zij heeft een Benelux woord- en beeldmerk geregistreerd. Tegen de OHIM-woord- en beeldmerkaanvrage is oppositie aangetekend door NEXTEL. NEXTEL verwijst (bijkomend) naar de 10e verjaardagsviering waar de samentrekking van NEXTEL en TEN de naam van het evenement NEXTEN vormde.

De stakingsrechter aanvaardt het beroep op impliciete instemming, subsidiair minstens gedogen van het begrip NEXTEN niet. Er zijn voldoende feitelijke aanwijzingen om gedogen te kunnen ontkennen. Er wordt een auditieve en visuele overeenstemming aanvaard, maar op het begripsmatige vlak is er geen vergelijking. Nu er een hoge mate van overeenstemming van activiteiten bestaat, dan wel complementaire dienstverlening, is er sprake van een oneerlijke handelspraktijk vanwege handelsnaamrechtelijke inbreuk.

De vordering tot staking van de statutaire vennootschapsnamen wordt gegrond geacht: de suffixen BELGIUM, CONSULTING en HOLDING zijn van een dergelijke banale aard dat zij louter een beschrijvende functie hebben en geen onderscheidend element toevoegen aan de quasi-identieke aanduiding NEXTEL en NEXTEN.

De rechter verklaard zich echter onbevoegd om kennis te nemen van de de eisen tot gedwongen overdracht van domeinnamen en  de eisen tot wijziging van de statutaire vennootschapsnaam. De verwerende partij dient de kosten te betalen ad €342,41 (dagvaarding) en rechtsplegingsvergoeding €1.320.

IEF 11370

Kamer is tegen ACTA-verdrag en vergelijkbare verdragen

In een citaatselectie

Woordelijk verslag Tweede Kamer, Raad voor Concurrentievermogen
tijdens de 88e vergadering, 29 mei 2012. Start verslag vanaf de woorden van PVV-lid Van Bemmel: "In een land met open internet is ACTA niet welkom"

Kamer verwerpt ACTA, nu.nl.
Een Kamermeerderheid heeft dinsdag gestemd voor het verwerpen van ACTA. Het antipiraterijverdrag moet volgens diverse partijen niet geratificeerd worden.

Bits of Freedom, bof.nl:
Op initiatief van D66, VVD en PVV breidt een overgrote Kamermeerderheid vandaag de horizon van internetvrijheid in Nederland uit. Dat doen ze met de volgende drie moties:

Met motie 21 501-30, nr. 286 (pdf) verzoekt PVV (Van Bemmel en Elissen) de regering ACTA definitief niet meer te ondertekenen.
Met motie 21 501-30, nr. 287 (pdf) verzoeken D66 (Verhoeven) en VVD (Schaart), de regering ACTA definitief niet te laten ratificeren omdat de tekst van het verdrag in zijn huidige vorm te veel ruimte laat voor brede interpretaties “met negatieve gevolgen voor privacy en internetvrijheid van burgers en innovatie van bedrijven”.
Met motie 21 501-30, nr. 288 (pdf) verzoekt D66 (Verhoeven) de regering verder tegen nieuwe vergelijkbare verdragen te stemmen en “het auteursrechtbeleid toe te spitsen op de economische groeimogelijkheden die het internet biedt via onder meer nieuwe verdienmodellen voor legaal aanbod”.

Alledrie de moties werden met een ruime Kamermeerderheid aangenomen. Voor de liefhebbers: De regering moet een verdrag eerst ondertekenen, en pas dan kan de regering het verdrag sturen naar het parlement voor ratificatie. Nu zijn dus allebei die opties geblokkeerd.

D66.nl: D66-Kamerlid Kees Verhoeven is blij dat Nederland hoe dan ook tegen het internationale anti-piraterij verdrag ACTA stemt. Een Kamermeerderheid steunt het voorstel van de sociaal-liberaal en ziet in dat het verdrag de internetvrijheid en privacy van burgers en bedrijven in gevaar brengt.

Webwereld, Bom onder ACTA: Tweede Kamer tegen - update:
Daarmee zou Nederland definitief en na lang soebatten afscheid nemen van de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA). Dat internationale verdrag is bedoeld om het verhandelen van nagemaakte of onder copyright vallende goederen tegen te gaan. Dit omvat ook aangeboden muziek, film- en softwaredownloads die onder copyrightbescherming vallen.

Motie-indiener Kees Verhoeven wil niet afwachten tot het Europees Parlement gaat stemmen over ACTA. Dat zal gebeuren in juli. "Het ACTA-verdrag verdwijnt hoe dan ook van tafel, ongeacht of het Europees Parlement voor of tegen stemt", stelt Verhoeven in een verklaring. Als de motie wordt aangenomen, lijkt het niet voor de hand liggen dat het kabinet ACTA nog ter ratificatie zal aanbieden aan de Tweede Kamer.

Tweedekamer.nl: Stemmingsuitslagen
Stemmingen over: moties ingediend bij het VAO Raad voor  Concurrentievermogen
Aangenomen: 21 501-30, nr. 286 -de motie–Van Bemmel/Elissen over definitief niet meer ondertekenen van het Aangenomen: ACTA-verdrag 21 501-30, nr. 287 -de motie–Verhoeven/Schaart over definitief afzien van ratificering van het ACTA-verdrag in Nederland
Aangenomen: 21 501-30, nr. 288 -de motie–Verhoeven over het auteursrechtbeleid.

RT.Com: Dead on arrival? Dutch Parliament kills ACTA before EU vote.

Netzpolitik.org: Niederländisches Parlament stimmt gegen ACTA.

Slashdot.org: The Netherlands Rejects ACTA, and Does One Better

IEF 11369

De zichtbare steun

OHIM Board of Appeal 16 april 2012, zaak R 2230/2011-3 (Mobotix AG tegen OHIM) (Duits)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Gemeenschapsmodellenrecht. Formaliteiten bij de aanvraag van een Gemeenschapsmodel. Neutrale achtergrond. Prioriteitsclaim: Indienen van nieuwe afbeeldingen zonder steun dient ter verduidelijking en tast de prioriteitsclaim niet aan. Definitie van besluit. Motiveringsplicht.

Mobotix AG vraagt twee Gemeenschapsmodellen aan voor 'bewakingscamera's en webcams' (1279475-0001 en 1279475-0002). Om het product te kunnen fotograferen voegt Mobotix AG op twee van de zes afbeeldingen een steun toe om te voorkomen dat het product omvalt. De onderzoeker van het OHIM weigert de desbetreffende afbeeldingen in te schrijven, omdat ze niet voldoen aan artikel 4 lid 1 onder e van de Uitvoeringsverordening ("het model wordt op een neutrale achtergrond weergegeven (…)"). De onderzoeker verzoekt Mobotix AG nieuwe afbeeldingen in te dienen waarbij de steun niet meer zichtbaar is. Mobotix AG weigert en voert aan dat door het wijzigen van de afbeeldingen haar prioriteitsclaim niet langer geldig is. Daarop schrijft de onderzoeker het Gemeenschapsmodel in met alleen de vier afbeeldingen waarop de steun niet zichtbaar is.

De Kamer van Beroep oordeelt dat de inschrijving van de Gemeenschapsmodellen met de vier overige afbeeldingen kwalificeert als een besluit, aangezien daarin een afwijzing van de twee overige afbeeldingen besloten ligt. In zoverre is Mobotix AG volgens de kamer van beroep in het nadeel gestelt in de zin van artikel 56 eerste zin GModVo ("Een ieder die partij is in een procedure welke tot een beslissing heeft geleid, kan hiertegen in beroep gaan voorzover hij bij die beslissing in het ongelijk gesteld is."). Dit besluit voldoet bovendien niet aan de motiveringsplicht van artikel 62 GModVo.

Volgens de Kamer van Beroep kwalificeert de steun eveneens als achtergrond, aangezien de steun wel wordt afgebeeld terwijl het geen onderdeel is van het Gemeenschapsmodel. De onderzoeker heeft dan ook terecht de door Mobotix AG ingediende afbeeldingen geweigerd. Doordat Mobotix inmiddels toch nieuwe afbeeldingen heeft ingediend kan het model ingeschreven worden. De aanmeldingsdatum is echter nog altijd de datum van indiening.

Ten slotte merkt de Kamer van Beroep op dat het indienen van de nieuwe afbeeldingen geen invloed heeft op de prioriteitsclaim van Mobotix AG, aangezien het verwijderen van de steun enkel diende ter verduidelijking en om die reden niets aan het Gemeenschapsmodel is veranderd.

10 Die Beschwerde ist auch begründet. Die im Beschwerdeverfahren eingereichten Abbildungen entsprechen den Anforderungen an die Wiedergabe des Geschmacksmusters gemäß Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV, so dass auch diese Ansichten zur Eintragung zuzulassen sind.

11 Das Erfordernis eines neutralen Hintergrunds im Sinne des Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV bezieht sich nicht nur auf den tatsächlichen Hintergrund der Wiedergabe, sondern auf alle sonstigen abgebildeten Elemente, die nicht Teil des Geschmacksmusters sind. Es ist nur dann erfüllt, wenn sich das Geschmacksmuster so deutlich von diesen weiteren Elementen absetzt, dass es identifizierbar bleibt.

12 Die von der Beschwerdeführerin ursprünglich als Ansichten Nr. 1.3 und Nr. 1.4 eingereichten Abbildungen lassen nicht eindeutig erkennen, ob der von ihr als „Stütze“ bezeichnete Gegenstand Teil des beanspruchten Geschmacksmusters ist. Mit der Mitteilung vom 10. Juni 2011 hat das Amt diese Ansichten daher in der Sache zutreffend beanstandet, auch wenn sich der Mitteilung nicht ohne weiteres entnehmen lässt, unter welchem Gesichtspunkt die Abbildungen dem Erfordernis eines neutralen Hintergrunds nicht genügen.

13 Mit Einreichung der Ansichten im Beschwerdeverfahren, auf denen die „Stütze“ vollständig retuschiert ist, hat die Beschwerdeführerin dem Erfordernis des neutralen Hintergrundes Genüge getan. Die Ansichten zeigen nunmehr ausschließlich das beanspruchte Geschmacksmuster.

14 Eine Verschiebung des Anmeldetags der Anmeldung für die im Beschwerdeverfahren eingereichten Ansichten kommt nicht in Betracht. Die Zuerkennung unterschiedlicher Anmeldetage für verschiedene Ansichten der Wiedergabe eines Geschmacksmusters sieht die GGV nicht vor. Das Amt hat das Geschmacksmuster auf der Grundlage der am 6. Juni 2011 eingereichten Unterlagen als hinreichend offenbart angesehen und der Anmeldung mit der am 23. August 2011 verfügten Eintragung diesen Tag als Anmeldetag zuerkannt, der nunmehr auch für die nachgereichten Ansichten gelten muss.

15 Auch auf die Wirksamkeit der in Anspruch genommenen Priorität aus der deutschen Geschmacksmusteranmeldung Nr. 40 2010 006 651 wirkt sich das Nachreichen der Ansichten Nr. 1.3 und Nr. 1.4 nicht aus. Das Retuschieren der „Stütze“ diente lediglich der Klarstellung. Abgebildet ist unverändert das Geschmacksmuster, das auch Gegenstand der Voranmeldung war.

IEF 11368

In hun eigen regio theoriecursus volgen

Vzr. Rechtbank Utrecht 25 mei 2012, KG ZA 12-221 (Theoriegarant tegen Theoriegarantie)

Handelsnaamrecht. Theoriegarant drijft een autorijschool in Eindhoven en biedt theorielessen aan onder de handelsnaam Theoriegarant. Er is ook een domeinnaamregistratie van theoriegarant.nl. Ook Theoriegarantie biedt naast praktijk- ook theorielessen aan voor het autorijexamen in Utrecht. Naast domeinnaamregistratie is er ook een beeldmerkdepot voor theoriegarantie.nl.

Hoewel de naam Theoriegarantie slechts twee letters van de naam Theoriegarant afwijkt en de aard van de ondernemingen en hun producten (theorielessen) overeenkomen, is er gelet op de vestigingsplaats en het relevante publiek geen verwarringsgevaar. Aangenomen wordt dat talloze rijschoolhouders soortgelijke theoriecursussen aanbieden en gelet op de omstandigheid dat de potentiële cursisten nog niet in het bezit van een rijbewijs zijn, is het voldoende aannemelijk dat potentiële cursisten voornamelijk in hun eigen regio een theoriecursus zullen volgen.

4.4.  Bij dit oordeel heeft de  voorzieningenrechter betrokken dat - zoals ter zitting is gebleken - de cursussen uitsluitend op haar locatie te Eindhoven verzorgt  en dat de cursussen van uitsluitend op haar locatie te Utrecht worden gegeven. Daarbij moet - gelet hetgeen partijen daarover ter zitting desgevraagd hebben verklaard - worden aangenomen dat in  Nederland talloze rijschoolhouders soortgelijke meerdaagse theoriecursussen aanbieden. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat potentiële cursisten nog niet in het bezit zijn van een rijbewijs, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat potentiele cursisten voomamelijk in hun eigen regio een theoriecursus zullen volgen. Aldus is de  voorzieningenrechter voorshands van oordeel  dat er tussen de plaatsen waar partijen hun activiteiten ontplooien voldoende geografische  spreiding zit, waardoor mogelijke verwarring bij  het relevante publiek wordt voorkomen. Dat partijen hun cursisten werven via hun websites, die ook buiten de regio's waar  partijen hun cursussen geven waarneembaar zijn, doeet daar neit aan af, Immers de cursussen zijn niet via internet, maar slechts op de locaties respectievelijk te Eindhoven en te Utrecht te volgen. Dat het mogelijk is dat partijen examenplaatsen op dezelfde CBR-locatie(s) benutten -nu ter zitting is gebleken dat [sic] examenplaatsen inkoopt bij CBR-locaties in de omgeving Eindhoven, maar ook (afhankelijk van de beschikbaarheid) daar buiten en [sic] bij de CBR-locatie Utrecht, maar ook (bij uitzondering bij CbR-locaties in de omgeving Utrecht - doet daar ook niet aan af. Immers, partijen hebben ter zitting verklaard dat zij de examenplaatsen vooraf per blok inkopen en dat zij bij deze inkoop geen rekening houden met de woonplaatsen van de (potentiële) cursisten, maar slechts met het aantal examenplaatsen dat naar verwachting nodig zal zijn. Op voorhand is het bij (potentiële) cursisten dus niet bekend op welke CBR-locatie zij examen zullen doen, zodat (potentiële cursisten zich bij hun keuze voor een theoriecursus hier niet door zullen laten leiden. Een en ander leidt er dus niet toe dat partijen buiten hun eign regio beschermenswaardige naamsbekendheid genieten.

Op andere blogs:
DomJur (Theoriegarant -Theoriegantie)

IEF 11367

Vingerafdruk geen intellectueel eigendom

Rechtbank Utrecht 25 mei 2012, LJN BW6545 (eiser tegen burgemeester van Utrecht)

Als vrijdagmiddagbericht. De aanvraag van het paspoort van eiser is buiten behandeling gelaten vanwege het niet afgeven van vingerafdrukken. Eiser heeft gewetensbezwaren opgeworpen, onder andere dat eiseres vanwege haar persoonlijke levensovertuiging bezwaar heeft, echter met artikel 8 EVRM is geen strijd.

De rechtbank volgt het betoog van eieser niet dat de wetgeschiedenis is achterhaald aangezien de oorspronkelijk beoogde langdurige opslag van vingerafdrukken inmiddels is komen te vervallen. Dat betekent niet dat de wetsgeschiedenis van de Paspoortwet is achterhaald. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op art. 17 van het Handvest. Echter de rechtbank is van oordeel dat vingerafdrukken niet kunnen worden aangemerkt als een intellectueel eigendom in de zin van dat artikel.

Wetsgeschiedenis achterhaald
22. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat de wetsgeschiedenis van de Paspoortwet inmiddels is achterhaald aangezien de oorspronkelijk beoogde langdurige opslag van vingerafdrukken in een reisdocumentenadministratie inmiddels, per 23 juni 2011, is komen te vervallen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de wijzigingen van de Paspoortwet is beoogd om het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten betrouwbaarder te maken. Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit de totstandkoming van de Verordening blijkt dat de opslag van vingerafdrukken in een paspoort leidt tot een betrouwbaarder verband tussen de houder en het paspoort. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat het feit dat de wetgever inmiddels heeft besloten om af te zien van een systeem van langdurige opslag van vingerafdrukken gevolgen heeft voor de relevantie van de wetsgeschiedenis voor de onderhavige zaak. De rechtbank is overigens van oordeel dat ook uit de totstandkoming van en de onder 14 genoemde jurisprudentie over de Verordening reeds kan worden afgeleid dat de verplichte afgifte van vingerafdrukken ten behoeve van opslag in het paspoort niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

Artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
25. Eiseres heeft betoogd dat verweerder met het afnemen van de vingerafdrukken een inbreuk maakt op haar recht op eigendom, zodat hij haar op grond van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna; het Handvest) een financiële compensatie had moeten aanbieden. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat vingerafdrukken niet kunnen worden aangemerkt als een (intellectueel) eigendom in de zin van artikel 17 van het Handvest, zodat reeds daarom voor een (aanbod voor een) financiële compensatie geen noodzaak is.

IEF 11366

Bescherming zonder inschrijving vereist algemene bekendheid

Gem. Hof Aruba, e.a. 27 maart 2012, LJN BW6641 (J.M.H. Trademark tegen Rewa)

Merkenrecht. Vervolg op IEF 9281. Rechtspraak.nl: JMH doet een beroep op bescherming van het merk Hollister Co. op basis van algemene bekendheid. Het toetsingscriterium voor bescherming zonder inschrijving vereist dat er algemene bekendheid van het merk in Curaçao dient te bestaan. Dit is niet door JMH bewezen en de vordering op grond van art. 6bis UV wordt door het Hof afgewezen. Evenmin acht het Hof het handelen van Rewa wat het woord “Holister’ betreft onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

Merkenlandsverordening
4.4.2 Voor het antwoord op de vraag of sprake is van de situatie van art. 8 aanhef en onder f sub 1 Mlvo, stelt het Hof voorop dat Rewa het merk Holister heeft gedeponeerd op 14 mei 2007. Dat betekent dat voldoende onderbouwd moet worden gesteld, en bij betwisting bewezen, dat Rewa ten tijde van het depot wist of behoorde te weten dat JMH binnen de periode 14 mei 2004-14 mei 2007 een met Holister overeenstemmend merk binnen de Nederlandse Antillen heeft gebruikt.

Wat dat betreft heeft JMH gesteld dat er hier te lande geen verkooppunten zijn waarin het merk “Hollister Co.” wordt verkocht (zie nr 20 in de memorie van grieven), zodat de vereiste wetenschap bij Rewa niet uit het aantal verkooppunten kan worden afgeleid.

Bij pleidooi heeft JMH als productie 16 overgelegd een overzicht van haar “internetverkopen” waaruit blijkt dat “Hollister Co.”-producten via internet zijn verkocht aan mensen die zich hier te lande bevonden, maar op welke wijze Rewa daarvan wetenschap heeft moeten hebben, is niet toegelicht en voor het Hof zonder toelichting niet duidelijk. Nu JMH ter zake de wetenschap die Rewa moet hebben voordat een vordering gebaseerd op art. 8 aanhef en onder f sub 1 Mlvo kan worden toegewezen, niet meer heeft gesteld dan hiervoor vermeld, dient de vordering voor zover gebaseerd op laatstgenoemd artikel te worden afgewezen.

4.4.3 Voor zover de vordering is gebaseerd op art. 8 aanhef en onder f ten tweede Mlvo moet deze worden afgewezen alleen al omdat is gesteld noch gebleken dat er tussen JMH en Rewa een “rechtstreekse betrekking” heeft bestaan in de zin van dat artikel.

Onrechtmatige daad
4.5 Voor zover de vordering van JMH is gegrond op art. 6:162 BW heeft zij niet meer aangevoerd dan dat zij “Hollister Co.” wereldwijd heeft geregistreerd, dat JMH het merk Hollister Co. reeds drie jaar voordat Rewa het merk Holister deponeerde, gebruikte voor kleding (warenklasse 25), voor welke klasse Rewa Holister eveneens als merk heeft gedeponeerd (zie onder “2. De feiten” in het beroepen vonnis) en heeft JMH overgelegd een lijst met 33 door Rewa gedeponeerde merken, waarvan JMH heeft gesteld dat op het eerste gezicht al minimaal 25 merken toebehoren aan een derde, welke stelling niet door Rewa is betwist.

Het Hof acht deze feiten, ook bezien in onderling verband en samenhang, niet zodanig van aard dat het handelen van Rewa wat het woord “Holister” betreft kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

IEF 11365

Beeldmerk Multimate wordt ingeschreven

BBIE 22 mei 2012, oppositienr. 2005322 (Inter Ikea Systems tegen DGN Retail B.V.)

Mede ingezonden door Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advertising + IP advocaten.

Merkenrecht. Na het arrest van het Hof 's-Gravenhage, IEF 8557, waarin een pan-Europees verbod wordt toegewezen. De oppositiebeslissing inzake het nieuwe beeldmerk van MULTIMATE.

Oppositie op grond van oudere woord- en woord/beeldmerken van IKEA tegen de aanvraag van het gecombineerde woord/-beeldmerk MULTIMATE BOUWMARKT. De oppositiebeslissing wordt afgewezen. Het merk wordt wel ingeschreven voor alle waren waartegen de oppositie is ingesteld.

Visueel stemmen de merken en het teken niet overeen. Het ingeroepen recht komt als zuiver beeldmerk niet in aanmerking voor fonetische weergave en het beeldmerk heeft geen vaste betekenis. Het element "bouwmarkt” is een zuivere beschrijving van de diensten. Het feit dat MULTIMATE als zuiver woordmerk werd geweigerd, neemt echter niet weg dat het wel het dominerend bestanddeel kan zijn in een gecombineerd woord-/beeldmerk, aangezien het immers in het oog kan springen van de consument en in zijn geheugen kan blijven hangen (r.o. 42). Aangezien het betwiste teken een vaststaande betekenis heeft en het ingeroepen recht een zuiver beeldmerk is zonder betekenis, zijn de tekens begripsmatig niet overeenstemmend (r.o. 43). Aangezien de totaalindruk niet overeenstemt wordt de vergelijking van de waren en diensten ten overvloede gemaakt.

Visuele overeenstemming

45. Bij samengestelde tekens (woord- en beeldelement) heeft het woordelement vaak een grotere impact op de consument dan het beeldelement. Reden hiervoor is dat het publiek de tekens niet steeds analyseert en vaak naar het teken verwijst door gebruik te maken van het woordelement (zie in die zin ook GEU T-312/03, SELENIUM-ACE, 14 juli 2005). Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, springt het woordelement MULTIMATE onmiskenbaar in het oog en is het een dominerend bestanddeel van het teken (zie punt 42). Aangezien het ingeroepen recht in het geheel geen woordelementen heeft, stemmen de tekens in dit opzicht in ieder geval niet overeen.

46. De kleuren en het gebruik hiervan en de grafische weergave van merk en teken zijn naar oordeel van het Bureau verschillend. In het ingeroepen recht is er sprake van twee basiselementen, een ovaal en een rechthoek, terwijl in het bestreden teken sprake is van meerdere grafische elementen die in onderling verband zijn gerangschikt.
47. De tekens zijn visueel niet overeenstemmend.

Auditieve vergelijking
48. Het ingeroepen recht komt als zuiver beeldmerk niet in aanmerking voor fonetische weergave. Er is geen eenduidige bewoording om het teken weer te geven, zoals bijvoorbeeld bij de afbeelding van een leeuw of een pelikaan wel het geval zou kunnen zijn en het stemt derhalve niet overeen met de fonetische weergave van het bestreden teken (zie GEU van 25 mei 2005, PC WORKS, T-352/02, van 21 april 2010, Thai Silk, T-361/08 en van 17 april 2008, Pelikan, T-389/03).

C. Conclusie
57. Merk en teken stemmen niet overeen. Daarom is het Bureau niet meer toegekomen aan een vergelijking van de waren, noch aan een beoordeling van de gebruiksbewijzen, dan wel de bekendheid. Er kan immers geen sprake zijn van gevaar voor verwarring als de tekens niet overeenstemmen, zelfs al zouden de waren identiek zijn en ook al is het ingeroepen recht normaal gebruikt, dan wel bekend (zie in die zin: GEU, easyHotel, T-316/07, 22 januari 2009 en YoKaNa, T-103/06, 13 april 2010).

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (IKEA verliest laatste slag met Multimate)

IEF 11364

Aanvullend IP-adres The Pirate Bay blokkeren

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 25 mei 2012, KG RK 12-1126 (Stichting BREIN tegen UP, KPN, T-Mobile, Tele2)
De providers moeten een aanvullend IP-adres van The Pirate Bay blokkeren.

In twee zaken op tegenspraak, waaronder een kort geding tegen dezelfde partijen (IEF 11287 & IEF 10763), is al geoordeeld dat acces providers op grond van 26d Aw en 15e Wet Naburige Rechten een bevel kan woren opgelegd om de toegang van hun abonnees tot The Pirate Bay te blokkeren en dat een dergelijk bevel een juist evenwicht creëert tussen de rechten van de bij BREIN aangesloten partijen, de providers en derden. Voorshands uitgaande van de juistheid van dat oordeel komt het in deze zaak verzochte bevel voor toewijzing in aanmerking, aangezien BREIN voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat The Pirate Bay op dit moment  ook via het in het verzoekschrift genoemde IP-adres opereert.

De grijsmakingsbrief van KPN kan naar voorlopig oordeel niet leiden tot een andere conclusie.

IEF 11363

Openbare gegevens uit het verleningsdossier

HR 25 mei 2012, LJN BV3680 (AGA Medical Corporation tegen Occlutech GmbH, met concl. Huydecoper)

Uitspraak ingezonden door Peter Burgers, Marjanka Vermunt, Brinkhof en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

In navolging van IEF 9168 en IEF 7214. In't kort: Octrooirecht. Uitleg van een Europees octrooi, de rol van het openbare gedeelte van het verleningsdossier (en ten overvloede gegeven overwegingen). Equivalentie.

AGA is houdster van het Europees octrooi EP 0.808.138 B1: In hoger beroep wordt een verklaring voor recht gegeven dat de occlusie-inrichtingen (voor het dichten van gaten in het atriale septum – het tussenschot tussen de hartkamers) van Occlutech niet vallen onder de beschermingsomvang van AGA’s Europese octrooi.

Voor zover het middel klaagt dat het hof zich heeft beperkt tot een letterlijke uitleg van het octrooi, zonder raadpleging van de beschrijving en de tekeningen, kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag dus niet tot cassatie leiden. De klachten die betrekking hebben op hetgeen het hof heeft overwogen omtrent het beroep dat Occlutech heeft gedaan op het (openbare gedeelte van het) verleningsdossier, richten zich tegen ten overvloede gegeven overwegingen en kunnen reeds daarom niet tot cassatie leiden. Er volgt vaststelling dat er geen inbreuk is ex artikel 69 EOV.

Uitleg van het octrooi
4.2.4 Voor zover het middel klaagt dat het hof zich heeft beperkt tot een letterlijke uitleg van het octrooi, zonder raadpleging van de beschrijving en de tekeningen, kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag dus niet tot cassatie leiden. Dat het bestreden oordeel, zoals onderdeel 1.1.1 betoogt, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting doordat het ervan uitgaat dat, indien de bewoordingen van de conclusies duidelijk zijn, de letterlijke uitleg prevaleert en dat daarop slechts een correctie mogelijk is als duidelijke aanwijzingen in beschrijving en tekeningen aanwezig zijn voor een andere beschermingsomvang, vindt dus evenmin grondslag in hetgeen het hof heeft overwogen, zodat daarvoor hetzelfde geldt. Het hof heeft geoordeeld dat in de beschrijving en de tekeningen geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de door AGA aan de hand van de uitvindingsgedachte voorgestane uitleg, die van de bewoordingen van de conclusies afwijkt.

De rol van het verleningsdossier
4.3.1 De klachten van onderdeel 2.4 die betrekking hebben op hetgeen het hof (in rov. 12.1-12.11) heeft overwogen omtrent het beroep dat Occlutech heeft gedaan op het (openbare gedeelte van het) verleningsdossier, richten zich tegen ten overvloede gegeven overwegingen en kunnen reeds daarom niet tot cassatie leiden.

4.3.2 Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat de rechtsklacht dat het hof een te vergaande betekenis heeft toegekend aan het verleningsdossier, doel mist.

Het onderdeel gaat ten onrechte ervan uit dat in het arrest HR 22 december 2006, LJN AZ1081, NJ 2008/538 de betekenis van het verleningsdossier (ten behoeve van anderen dan de octrooihouder) is beperkt tot materie die de octrooihouder eerder niet had geclaimd of waarvan deze afstand heeft gedaan. In het genoemde arrest is overwogen:

" In het geval echter dat een derde zich ter staving van de door hem verdedigde uitleg van een octrooi op het verleningsdossier beroept, valt niet in te zien dat die eis [van een redelijke rechtszekerheid voor derden] tot enige beperking zou dwingen bij het bij de uitleg van het octrooi betrekken van openbare gegevens uit het verleningsdossier."

Nog daargelaten dat het hof heeft geoordeeld dat AGA in de loop van de verleningsprocedure de conclusies 1 en 16 heeft beperkt (rov. 12.7), valt uit de genoemde uitspraak de bedoelde beperking niet af te leiden. Wel is daarin de in HR 27 januari 1989, LJN AD0607, NJ 1989/506 gegeven beslissing herhaald dat een zodanige afstand slechts mag worden aangenomen, indien daartoe, gelet op de inhoud van het octrooischrift in het licht van eventuele andere bekende gegevens, waaronder de openbare gegevens uit het octrooiverleningsdossier, goede grond bestaat.

Equivalentie
4.4.1 De klachten van onderdeel 1.3 richten zich tegen rov. 13.2, waarin het hof overwoog dat geen sprake is van equivalentie bij aanwezigheid van één klem bij de septumafsluiters van Occlutech, omdat de afsluitende werking aan het uiteinde van die afsluiters waar geen klem aanwezig is, op wezenlijk andere wijze tot stand wordt gebracht dan met een klem die is aangepast voor het klemmen van de draden aan zulk een uiteinde.

Geklaagd wordt dat dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is.

4.4.2 De klacht van de onderdelen 1.3.1 en 1.3.3, die erop neerkomt dat het hof had behoren te motiveren waarom het bereiken van de afsluitende werking met twee klemmen in het licht van het equivalente resultaat en de functie ervan op wezenlijk andere wijze tot stand wordt gebracht dan bij de afsluiters van Occlutech, mist doel.

Het oordeel van het hof behoefde geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn, ook niet in het licht van de in onderdeel 1.3.2 genoemde stellingen van AGA omtrent de rol die de afsluiting speelt bij het verkrijgen van de haltervorm. Daarbij moet voorts in aanmerking worden genomen dat, zoals ook is overwogen door het Bundesgerichtshof in zijn door AGA overgelegde uitspraak van 10 mei 2011 (rov. 35), het octrooi nog andere wijzen van verbinden van de draden aan de uiteinden weliswaar openbaart, maar niet claimt (zie alinea [0026]). Bij zijn oordeel behoefde het hof, mede in het licht van het hiervoor aan het slot van 4.2.6 overwogene, voorts niet kenbaar acht te slaan op de uitvindingsgedachte achter de bewoordingen van conclusie 1.

Lees de uitspraak (grosse 11/00304 en LJN BV3680).

Op andere blogs:
Cassatieblog (Beschermingsomvang octrooi)