IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11387

Toewijzing van taken aan het Harmonisatiebureau

VERORDENING (EU) Nr. 386/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 april 2012
tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

(13) Gezien de omvang van de taken waarmee het Waarne­mingscentrum wordt belast, is er een oplossing nodig voor een toereikende en duurzame infrastructuur voor de uitvoering van zijn taken.

(14) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 fe­bruari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk ( 8 - PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.) voorziet in administratieve samenwerking tussen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidsta­ten, en de uitwisseling van publicaties tussen het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten. Op die grondslag heeft het Bureau een sa­menwerking tot stand gebracht met nationale diensten die actief zijn op het gebied van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Als gevolg daarvan be schikt het Bureau reeds in aanzienlijke mate over de noodzakelijke kennis en ervaring om te voorzien in een toereikende en duurzame infrastructuur op het ge­ bied van de taken van het Waarnemingscentrum.

(15) Daarom is het Bureau bij uitstek geschikt om met de uitvoering van dergelijke taken te worden belast.

Artikel 2 lid 1 Het Bureau heeft de volgende taken:
a) het verbeteren van begrip voor de waarde van intellectueel eigendom;

b) het verbeteren van begrip voor de reikwijdte en het effect van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het vergroten van de kennis aangaande beproefde methoden van de publieke en private sectoren ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;

d) het meewerken aan het bewustmaken van de burgers van de gevolgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

e) het vergroten van de expertise van personen die betrokken zijn bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

f) het vergroten van kennis van technische instrumenten ter voorkoming en ter bestrijding van inbreuken op intellectue­le-eigendomsrechten, met inbegrip van tracking- en tra­cingsystemen met behulp waarvan originele producten zich van namaak laten onderscheiden;

g) het aanbrengen van mechanismen voor het helpen verbete­ren van uitwisseling van informatie online over de hand­having van intellectuele-eigendomsrechten tussen de overheden van de lidstaten die op dit gebied werkzaam zijn, en het bevorderen van samenwerking met en tussen deze autoritei­ten;

h) het in overleg met de lidstaten werken aan het bevorderen van internationale samenwerking met diensten voor intellec­tuele eigendom in derde landen om strategieën op te stellen en technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

 

2. Bij de vervulling van de in lid 1 beschreven taken voert het Bureau overeenkomstig het op grond van artikel 7 vast­ gestelde werkprogramma en in overeenstemming met het Unie­ recht de volgende activiteiten uit:

a) het opstellen van een transparante methode voor de ver­ zameling en analyse van en de verslaggeving over onafhankelijke, objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

b) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens inzake de economische waarde van intellectuele eigendom en de bijdrage daarvan aan economische groei, welzijn, innovatie, creativiteit, culturele diversiteit, het scheppen van hoogwaardige banen en de ontwikkeling van kwaliteitsproducten en -diensten binnen de Unie;

d) het voorzien in regelmatige beoordelingen en specifieke ver­ slagen per economische sector, geografisch gebied en type intellectuele-eigendomsrecht waarop inbreuk is gemaakt, waarin onder meer een analyse wordt gemaakt van de ge­ volgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten op de maatschappij, de economie — inclusief een beoordeling van de effecten voor kleine en middelgrote ondernemingen — de gezondheid, het milieu, de veiligheid en beveiliging;

e) het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over beproefde methoden tussen de vertegenwoordigers die als Waarnemingscentrum bijeenkomen, en, indien toe­ passelijk, het eventueel doen van aanbevelingen voor strate­gieën op basis van dergelijke praktijken;

f) het opstellen van verslagen en publicaties om de burgers van de Unie bewust te maken van de gevolgen van  inbreu­ken op intellectuele-eigendomsrechten, en met het oog daarop het organiseren van conferenties, evenementen en bijeenkomsten op Europees en internationaal niveau, alsook het ondersteunen van nationale en pan-Europese acties, met inbegrip van online en offline campagnes, voornamelijk door gegevens en informatie aan te leveren;

g) toezicht houden op de ontwikkeling van nieuwe competi­tieve bedrijfsmodellen waarmee het legale aanbod van cul­turele en creatieve inhoud wordt uitgebreid, het aanmoedi­gen van informatie-uitwisseling en het verhogen van het besef hieromtrent onder de consumenten;

h) het ontwikkelen en het organiseren van online en andere vormen van opleiding voor nationale functionarissen die betrokken zijn bij de bescherming van intellectuele-eigen­ domsrechten;

i) het organiseren van ad-hoc bijeenkomsten van deskundigen, onder wie ook academische deskundigen, en van vertegen­woordigers van maatschappelijke organisaties, ter ondersteu­ning van hun werk krachtens deze verordening;

j) het aanwijzen en bevorderen van technische instrumenten voor professionals en benchmarktechnieken, met inbegrip van tracking- en tracingsystemen die bijdragen aan het on­derscheiden van originele van namaakproducten;

k) het werken met nationale overheden en de Commissie om een onlinenetwerk te ontwikkelen ter bevordering van de informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties, organen en organisaties in de lidstaten die te maken hebben met de bescherming en de handhaving van deze rechten;

l) het werken in samenwerking met en het zorgen voor syn­ergie tussen de centrale diensten voor de industriële eigen­ dom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, en andere instanties in de lidstaten die op het gebied van intellectuele-eigendomsrech­ ten werkzaam zijn, met de bedoeling om technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen en te bevorderen met betrekking tot de handhaving van intellectuele-eigen­domsrechten, met inbegrip van opleidingsprogramma’s en bewustmakingscampagnes;

m) het in overleg met de lidstaten ontwikkelen van program­ma’s voor het voorzien van technische ondersteuning aan derde landen, evenals ontwikkelen en aanbieden van specifieke opleidingsprogramma’s en evenementen voor functio­narissen van derde landen die betrokken zijn bij de bescher­ming van intellectuele-eigendomsrechten;

n) het opstellen van aanbevelingen aan de Commissie inzake kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verorde­ning vallen, op verzoek van de Commissie;

o) het uitvoeren van vergelijkbare activiteiten die nodig zijn om het Bureau in staat te stellen de in lid 1 gestelde taken te vervullen.

3. Bij de uitvoering van de in de leden 1 en 2 genoemde taken en werkzaamheden, dient het Bureau de geldende bepalingen van het uniale recht inzake gegevensbescherming na te leven.

IEF 11386

Nieuwsberichten en gemengde berichten citeren

Rechtbank Breda 30 mei 2012, HA ZA 10-2303 (Cozzmoss B.V. tegen X h.o.d.n. Belastingplanet en www.griekseagenda.nl)

Cozzmoss-zaak. Artikel 15 Auteurswet; nieuws- en gemengde berichten; auteursrechtvoorbehoud. Artikel 15a Aw: volledig plaatsen van een artikel op een website is niet citeren in de zin van artikel 15a Aw artikel 6:162 BW; schadevergoeding geen punitieve maatregel.

De rechtbank is van oordeel dat de in kranten geplaatste artikelen het resultaat zijn van menselijke creatieve keuzes van de auteurs op het gebied van de vorm, de presentatie van het onderwerp en het taalgebruik. Via de keuze, de schikking en de combinatie van de woorden op een oorspronkelijke wijze hebben de auteurs uitdrukking gegeven aan hun creatieve geest en zijn ze tot een resultaat gekomen dat een intellectuele schepping vormt. De rechtbank stelt vast dat de desbetreffende (rechts)personen bij de openbaarmaking van de onder de feiten vermelde artikelen onderaan die artikelen en/of op de website waarop dat artikel is geplaatst hebben aangegeven “copyright en/of alle rechten voorbehouden”.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de voorbehouden uitdrukkelijk gemaakt. Gelet op de locaties van die voorbehouden behoort het voor de gemiddelde oplettende lezer die een artikel wil overnemen duidelijk te zijn dat de openbaarmaker auteursrecht op de artikelen claimt. Dat betekent dat het beroep van gedaagde op een beperking van het auteursrecht behoort te worden verworpen, tenzij de desbetreffende artikelen als nieuwsberichten en/of gemengde berichten moeten worden aangemerkt. Voor dergelijke berichten heeft het maken van een voorbehoud, gelet op artikel 15, lid 2 Aw, niet tot gevolg dat het overnemen daarvan als inbreuk op een auteursrecht wordt aangemerkt, mits aan de overige voorwaarden van artikel 15, lid 1 Aw is voldaan.

3.8.4. Of een bericht is aan te merken als een nieuwsbericht of gemengd bericht in de zin van artikel 15 Aw dient, bij gebreke van een omschrijving of toelichting in (internationale) regelgeving of wetsgeschiedenis, te worden beoordeeld naar hetgeen in het spraakgebruik daaronder wordt verstaan. In het woordenboek (Van Dale) is “nieuwsbericht” omschreven als “een inlichting of mededeling over iets actueels”. “Artikel” is omschreven als “een opstel in een krant of tijdschrift”. Deze omschrijvingen sluiten aan bij het spraakgebruik; met een bericht, inlichting of mededeling wordt een korte tekst met een gering aantal woorden aangeduid, met een artikel een langere tekst met een grotere hoeveelheid woorden. Een inlichting of mededeling over iets actueels zal, nu dat door middel van een korte tekst geschiedt, nauwelijks meer (kunnen) bevatten dan een mededeling van zuiver feitelijke aard over een recente waarneming. Te denken valt bijvoorbeeld aan de mededeling over actuele beurskoersen, een mededeling over de uitkomst van een rechtszaak, een mededeling over de weersverwachting of een mededeling over de stand van zaken na een natuurramp. De aard van dergelijke berichten, korte teksten, brengt mee dat de arbeid van de maker zal bestaan uit het exact doorgeven van een feitelijke situatie of mededeling. Dergelijke arbeid is niet aan te merken als scheppende menselijke arbeid waaraan creatieve keuzes ten grondslag liggen, zoals die in 3.5. is beschreven. Een gemengd bericht bevat naast een inlichting of mededeling over een actueel onderwerp een andersoortig onderwerp. Ook voor zo’n bericht geldt dat de inlichting of mededeling door middel van een korte tekst plaatsvindt. Om die reden geldt ook voor een gemengd bericht dat de aard van dergelijke berichten meebrengt dat het resultaat van de arbeid van de maker te triviaal is ten aanzien van de in 3.5. vermelde keuzes om als werk in de zin van artikel 10 Aw te kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel past ook bij het uitgangspunt dat het auteursrecht er niet toe dient om woorden te monopoliseren; bij nieuwsberichten en gemengde berichten gaat het om nauwelijks meer dan enkele woorden. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank nieuwsberichten en gemengde berichten als bedoeld in artikel 15 Aw niet als werk in de zin van artikel 10 Aw zijn aan te merken.

3.8.5. De rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat alle door de (rechts)personen openbaar gemaakte artikelen voor wat betreft de vorm, de presentatie van het onderwerp en het taalgebruik als werk in de zin van artikel 10 Aw zijn aan te merken. Alle artikelen houden meer in dan een nieuwsbericht of gemengd bericht in de zin zoals in 3.8.4. is aangeduid. Waar die (rechts)personen het auteursrecht hebben voorbehouden en geen sprake is van een nieuwsbericht of gemengd bericht beroept gedaagde zich tevergeefs op de beperking van het auteursrecht zoals die is opgenomen in artikel 15 Aw.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-2303 en LJN BW7204)

IEF 11385

Kanzi-arrest (na het HvJ EU)

Hof van Cassatie van België 9 februari 2012, nr. C080474N (Greenstar-Kanzi Europe nv tegen JH en JG)

Met samenvatting van Philippe de Jong, Altius.

In navolging van HvJ EU, zie IEF 10367. Kwekersrecht. De feiten van deze zaak zijn genoegzaam bekend. De Belgische onderneming Better3Fruit is de titularis van een communautair kwekerscertificaat voor een specifiek ras van appelbomen onder de benaming Nicoter. Appels van Nicoter-bomen worden verhandeld onder het merk Kanzi, waarvan Better3Fruit eveneens de titularis is. Better3Fruit gaf Nicoter in exclusieve licentie aan de NV Nicolaï. Krachtens deze licentie-overeenkomst kon het voorwerp van de licentie (ttz. de bomen van het beschermde ras) enkel aan derden verkocht worden als de betrokken derde een overeenkomst ondertekende waarin hem het recht gegeven werd om de Nicoter-bomen op te groeien en te commercialiseren.

Nicolaï legde deze verplichting echter naast zich neer en verkocht Nicoter-bomen aan de heer Hustin zonder dat deze laatste de vereiste teelt- en verhandelingsovereenkomst gesloten had. Hustin verkocht op zijn beurt appels van de betrokken bomen aan de heer Goossens, die ze verkocht op de markt van Hasselt, voorzien van een bordje dat het om Kanzi-appels ging afkomstig van bomen van het Nicoter-ras.

Ondertussen was een einde gekomen aan de exclusieve licentie-overeenkomst tussen Better3Fruit en Nicolaï. Better3Fruit kende een nieuwe exclusieve licentie toe aan een firma EFC, die op haar beurt een exclusieve (sub)licentie toekende aan de Limburgse firma Greenstar-Kanzi Europe, kortweg GKE, die ook het recht kreeg om op te treden tegen inbreuken. Deze licenties werden niet ingeschreven in het register van het CPVO.

GKE besloot vervolgens Hustin en Goossens te dagvaarden wegens inbreuk. De vordering was o.m. gebaseerd op de beweerde schending van het communautaire kwekersrecht voor Nicoter. Volgens GKE kon Goossens met name niet op rechtmatige wijze Kanzi-appels verkopen. Hij had die appels immers gekocht van Hustin, die de eigendom op de hem door Nicolaï verkochte Nicoter-bomen evenmin op rechtmatige wijze kon hebben verkregen, nu Nicolaï had nagelaten hem de teelt- en verhandelingsovereenkomst te laten ondertekenen en daardoor zijn exclusieve licentieovereenkomst met Better3Fruit had geschonden. Volgens Hustin en Goossens – die niet op de hoogte bleken te zijn van de contractuele verplichtingen waartoe Nicolaï krachtens zijn licentie-overeenkomst met Better3Fruit gehouden was – was er echter sprake van uitputting van de rechten van Better3Fruit/GKE.

Het uitputtingsverweer van Hustin en Goossens werd in eerste aanleg verworpen door de Antwerpse stakingsrechter. Het Antwerpse hof van beroep kwam echter tot een ander oordeel en stelde in een arrest van 24 april 2008 dat, hoewel Nicolaï de bepalingen van zijn licentieovereenkomst met Better3Fruit niet had nageleefd, niet was aangetoond dat Hustin of Goossens op de hoogte waren van de betrokken contractuele beperkingen, zodat er volgens het hof sprake was van uitputting. Uiteindelijk kwam de zaak voor het Belgische Hof van Cassatie dat op 25 februari 2010 de volgende, inmiddels welbekende, prejudiciële vragen stelde aan het Hof van Justitie van de EU:

1. Moet artikel 94 van de Communautaire Kwekersverordening 2100/94, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van die Verordening aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

2. Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

Per arrest van 20 oktober 2011 beantwoordde het Europese Hof de eerste vraag positief (met dien verstande evenwel dat het moet gaan om de niet-eerbiediging van licentievoorwaarden die “rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht”  - (Over wat dit zoal zou kunnen inhouden, zie o.m. P. van der KOOIJ, “Uitputting in het kwekersrecht”, BIE 2011, p. 404 (login); en P. de JONG, “Uitputting in het kwekersrecht”, IRDI 2012, p. 95.)) en de tweede negatief.

De zaak kwam vervolgens terug naar het Hof van Cassatie. Dat Hof heeft nu bij arrest van 9 februari 2012 de redenering van het Europese Hof met evenveel woorden overgenomen en het hierboven vermelde arrest van 24 april 2008 vernietigd.

Zoals dat in de Belgische procesrechtelijke orde gaat, is de zaak nu doorverwezen naar een ander hof van beroep, met name dat van Gent. Dat hof zal nu dus uitspraak moeten doen over de interessante vraag of de door Nicolaï overtreden licentievoorwaarden een wezenlijk element van het kwekersrecht betreffen.

Wordt vervolgd…

Philippe de Jong
Advocaat, Altius te Brussel

IEF 11384

Enige tijd het artikel op haar website

Kantonrechter Rechtbank Dordrecht, locatie Gorinchem 23 april 2012, CV Expl 11-1998 (Eiseres T c.s. tegen Lenaerts-Meers Opleidingen B.V.)

Uitspraak ingezonden door Renout van Leeuwen, Van Sikkelerus & Ray Advocaten.

Eiser is belastingconsultant en gespecialiseerd in financiële en fiscale consequenties bij echtscheidingen. Hij heeft op verzoek van een tijdschrift FiscAlert een artikel geschreven met als titel '13 financiële valkuilen bij echtscheiding'. LMO exploiteert een opleidingsinstituut voor scheidingsspecialisten en heeft gedurende enige tijd het artikel op haar website geplaatst (gehad).

Eiser T. heeft de auteursrechten op het artikel, nu de naam T. niet in het artikel is vermeld, maakt LMO ook inbreuk op zijn persoonlijkheidsrechten. Ten aanzien van het onrechtmatig handelen is onvoldoende gesteld. Er worden verklaringen van recht afgegeven voor de inbreuk op zowel auteursrechten, persoonlijkheidsrechten en LMO wordt veroordeeld tot betaling van €600 vermeerderd met de rente en de proceskosten.

13. Ten aanzien van het onrechtmatige handelen door LMO jegens [T] B.V., hebben eiseressen onvoldoende gesteld, zodat de vorderingen van [T] B.V. zullen worden afgewezen. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat LMO bedacht diende te zijn op een belang in deze van [T] B.V.. Dit geldt temeer nu [T] B.V. niet onder het artikel van [T] wordt genoemd.

14. LMO is voor voormelde inbreuken op de auteursrechten en persoonlijkheidsrechten van [T] en gelet op het daaruit voortvloeiende onrechtmatige handelen, schadeplichtig jegens [T]. Ingevolge artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In dit geval is het passend om aansluitend te zoeken bij de economische waarde van het artikel. Die waarde wordt door de kantonrechter bepaald op het tarief dat [T] voor het schrijven van het artikel heeft ontvangen. Ter zitting heeft [T] verklaard dat dat tarief €600,-- exclusief BTW bedraagt. Dit bedrag zal dan ook aan schadevergoeding worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde rente vanaf 12 oktober 2011, zijnde de dag waarop de betalingstermijn - die [T] LMO had gesteld was verstreken. [T] heeft niet onderbouwd waaruit het meerdere van de door haar gevorderde schadevergoeding bestaat, zodat dat gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.

Op andere blogs:
Charlotte's law & fine prints (Herpublicatie van een artikel, mag dat zomaar?)

IEF 11383

Model voor versieringen voor verpakkingen

OHIM Board of Appeal 17 april 2012, zaak R 2378/2010-3 (Lorenzo Pato Hermanos tegen Torrefacção Camelo)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons LLP.

Om u volledig te berichten (hoewel slechts in het Spaans beschikbaar): Gemeenschapsmodellenrecht. Definitie van model. Niet voor het publiek beschikbaar gesteld. Niet-nieuwheid. Aanvoeren nieuwe gronden in hoger beroep.

Lorenzo Pato Hermanos is houder van Gemeenschapsmodel 706940-0001 voor 'versieringen voor verpakkingen'. Torrefaccao Camelo vordert de nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel op grond van artikel 25 lid 1 sub b GModVo ("beantwoordt niet aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9"), en meer in het bijzonder wegens niet-nieuwheid op grond van artikel 5 Modellenverordening. Torrefaccao Camelo beroept zich op verschillende documenten uit het vormgevingserfgoed, waaronder een oude verpakking voorzien van een telefoonnummer van zes cijfers (doc. 2). Volgens Torrefacao betreft het om die reden 'een betrekkelijk oude verpakking'.

De Nietigheidsafdeling oordeelt dat het Gemeenschapsmodel niet nieuw is ten opzichte van doc. 2, nu deze verpakking enkel op ondergeschikte details afwijkt van het Gemeenschapsmodel. De Nietigheidsafdeling neemt daarbij in aanmerking dat doc. 2 in ieder geval voor het jaar 2000 aan het publiek beschikbaar moet zijn gesteld, aangezien in dit jaar alle telefoonnummers in Portugal zijn aangepast naar negen cijfers.

De Kamer van Beroep vernietigt het oordeel van de Nietigheidsafdeling. Volgens de Kamer van Beroep is sprake van meer dan ondergeschikte verschillen tussen het Gemeenschapsmodel en de door de verzoeker aangedragen stukken uit het vormgevingserfgoed. Volgens de Kamer van Beroep is voorts onvoldoende bewijs geleverd voor de openbaarmaking van Doc. 2, aangezien het zescijferige telefoonnummer enkel bewijst dat de verpakking voor 2000 is gemaakt, maar geen bewijs biedt dat het product daadwerkelijk voor 2000 op de markt is gebracht.

Meer in het algemeen stelt de Kamer van Beroep dat als de verzoeker op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat hij een beroep doet op artikel 25 lid 1 sub b GModVo, alle in dat artikel genoemde gronden voor nietigheid door het OHIM onderzocht kunnen worden. Nu de verzoeker bij de Nietigheidsafdeling alleen gronden had aangevoerd die betrekking hadden op de niet-nieuwheid van het GModVo, worden de (voor het eerst in hoger beroep) aangevoerde argumenten die betrekking hebben op het ontbreken van eigen karakter op grond van artikel 63 lid 2 GModVo buiten beschouwing gelaten.

Ondanks het feit dat de argumenten van verzoeker die betrekking hebben op het eigen karakter van het Gemeenschapsmodel niet in aanmerking worden genomen, stelt de Kamer van Beroep vast dat omdat de definitie van model in artikel 3 GModVo niet spreekt over 'versiering', het product dat in aanmerking moet worden genomen de verpakking zelf is. De geinformeerde gebruiker is aldus niet de gebruiker van de versiering, of de consument die de versiering in de winkel ziet of de verpakking thuis gebruikt, maar een professionele inkoper van verpakkingsmaterialen.

Relevante paragrafen (tip: computervertaling):

17 En primer lugar cabe anular la decisión de la División de Anulación por haber considerado que el dibujo comunitario es “idéntico” (a tenor del artículo 5 del RDC) al dibujo identificado como Doc. n° 2 en el apartado 5 de esta
resolución.

21 Sin embargo, las imágenes del dromedario y del paisaje, así como las inscripciones en letra grande (CAMELO, CAFÉ TORREFACTO y CAMPO MAIOR) no se pueden calificar, en el contexto del artículo 5 del RDC, de detalles
insignificantes. La noción de “insignificante” debe interpretarse, a juicio de la Sala, desde la perspectiva visual porque en el marco del artículo 5 del RDC, se debe comparar el aspecto visual de los dibujos, y las palabras, si aparecen en letra
grande, son parte de dicho aspecto.

23 La decisión de la División de Anulación debe anularse también por haber considerado demostrada la divulgación del dibujo anterior. La División de Anulación consideró demostrada dicha divulgación en base a la cantidad de dígitos que aparecen en un número de teléfono escrito sobre el dibujo (que representa un envase de plástico para café en grano).

24 Esta apreciación carece de rigor porque la presencia de un número telefónico impreso sobre un envase de productos alimenticios no es una prueba de divulgación del envase sino que únicamente demuestra, como mucho, la fecha de su fabricación, pero no su efectiva presencia en el mercado, que es lo que exige, entre otras formas de divulgación, el artículo 7 del RDC.

25 Por lo tanto, la solicitante no ha demostrado satisfactoriamente la divulgación del dibujo correspondiente al Doc. n° 2.

28 Por lo tanto, lo que alega la titular – la solicitante únicamente habría invocado la primera causa de nulidad – no es cierto. En consecuencia, la Sala deberá pronunciarse sobre cada causa de nulidad, pero lo hará iuxta alligata et probata,
de acuerdo con el artículo 63 del RDC.

45 Estas alegaciones se presentan por primera vez, de forma subsidiaria, en las observaciones presentadas en respuesta al recurso, aunque la solicitante parece confundir la falta de carácter singular con la falta de novedad, puesto que alega (véase su escrito de 22 de febrero de 2011, página 11, alegación segunda) que la “identidad” de dos dibujos debe apreciarse en base a una “visión de conjunto que percibe un usuario informado”.

46 Se trata de alegaciones que deberían haberse formulado ante la División de Anulación y que la Sala podría desestimar, a tenor del artículo 63, apartado 2 del RDC, por extemporáneas.

48 La figura del usuario informado debe ser determinada a partir del producto en el que se incorpora el dibujo comunitario impugnado. En el presente caso, el producto se ha identificado como “ornamentación de envases para café” en la clase 99 de la Clasificación de Locarno. Hay que recordar, sin embargo, que el artículo 3 del RDC no menciona la ornamentación como ejemplo de producto, sino como ejemplo de apariencias del producto. Por lo tanto, se debe interpretar que, en el presente caso, el envase es el producto, y la ornamentación (según el dibujo comunitario) es su apariencia.

49 La solicitante afirma que se trata de productos de consumo masivo y que el usuario informado es, por lo tanto, un “consumidor medio”. Lo que es de consumo masivo es, posiblemente, el producto que se puede meter en el envase (el arroz, el azúcar, el café, etc.), pero no el envase en sí.

50 Los envases van habitualmente dirigidos a empresas que los rellenan de producto. El mercado de los envases no es, en línea general, accesible a los particulares sino, más bien, a profesionales en la industria de la alimentación, o de cualquier otra industria (química, construcción, etc.) que necesite contenedores para envasar su producción antes de venderla en el mercado. Por lo tanto, el usuario informado es, en el caso presente, el profesional de cualquier industria que busca en el mercado y elige el envase más adecuado para contener el producto (véanse, al respecto, las resoluciones de 9 de noviembre de 2007 en el caso R 103/2007-3 “Botellas” y de 7 de julio de 2008 en el caso R 1516/2007-3 “Cans”). Se trata, por lo tanto, de un experto en “packaging” quien, sin ser un diseñador o un arquitecto, es conocedor a razón de su profesión de lo que ofrece el mercado.

IEF 11382

Zoek de vijf verschillen

Voor bij de vrijdagmiddagborrel: lezersprijsvraag: zoek de vijf verschillen.

Zoals het u wellicht opvalt zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd op IE-Forum, zowel technisch als qua vormgeving. Als u vijf correcte verschillen weet te benoemen en ons deze toestuurt vóór maandag 4 juni 18:00, ontvangt u van ons de enige echte IE-Forum.nl-pen: redactie@ie-forum.nl.

 

Mocht de site niet juist worden weergegeven, dan zijn er nog cookies van de 'oude' site actief. Voor een juiste weergave kunt u klikken op "website vernieuwen", toets F5, of handmatig uw browsercookies verwijderen.

IEF 11381

BBIE serie mei 2012 II

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie BBIE serie mei 2012.

datum

nummer

ingeroepen merk

bestreden merk

depotnr.

besluit

taal

22-05

IKEA

MULTIMATE BOUWMARKT

Afgew.

nl

21-05

TWEET

TWEETJEMEE

Gedeelt.

nl

16-05

COMPENDIUM

COMPENDIUM CONSULTANCY

Afgew.

nl

15-05

DE BLAUWE KIKKER

De Blauwe Winde

Toegew.

nl

14-05

SUPERTRASH

LUXURYTRASH

Toegew.

nl

14-05

Fig.

+BARTS

Afgew.

nl

14-05

TERSCHELLINGER

TERSCHELLINGER TUIMELAAR

Afgew.

nl

09-05

VICKY

Princess Vicky Sweet

Toegew.

nl

09-05

PHOTOCURE

PHYTOCURE

Afgew.

nl

IEF 11380

Geen passende executievervangende zekerheden voorhanden

Beschikking Rechtbank Amsterdam 13 oktober 2011, LJN BW7221 ([A] Shipping c.s. tegen OY [B])

Executie van een octrooirechtelijk Fins vonnis. betreffende tussendeks vervoer per schip. Beslagen.

[A] is in een Fins vonnis van de Rechtbank van Helsinki veroordeeld tot betaling aan [B] van ruim €3 miljoen wegens octrooiinbreuk op een aan [B] toebehorend Fins octrooi op een bepaalde wijze van tussendeks vervoer per schip. In juni 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam aan [B] het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard ex art. 38 EEX. In juli 2011 zijn er ten laste van [A] conservatoire beslagen gelegd ex art. 47 lid 2 EEX.

De geëxecuteerde verzoekt (a) de verklaring van uitvoerbaarheid in te trekken, (b) de uitspraak aan te houden hangende het Fins hoger beroep en (c) de executant zekerheid te laten stellen. De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie. De rechtbank wijst de verzoeken af.

 

4.6.4.  [B] daarentegen moet worden geacht een voldoende groot belang te hebben bij het wél kunnen executeren van het Vonnis.

Anders dan in de stellingen van [A] ligt besloten, acht de rechtbank zich niet bevoegd om het spoedeisend belang bij executie aan de zijde van [B] te beoordelen. Zoals [B] terecht heeft aangevoerd, is er geen grond voor zo’n beoordeling in de situatie dat de rechter een verklaring van uitvoerbaarheid heeft afgegeven. [A] heeft in dit verband nog gewezen op randnummer 164 van het rapport van prof. [C] bij het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007, maar zulks kan [A] niet baten. Lezing van dat rapport leert immers dat ook [C] van mening is dat er voor de beoordeling van het spoedeisend belang aan de zijde van de crediteur geen plaats meer is indien er eenmaal – zoals in casu ook is gebeurd – een verklaring van uitvoerbaarheid is afgegeven en er vervolgens bewarende maatregelen worden genomen.

Voorts laat de rechtbank de door [A] geuite twijfel aan de zuiverheid van de motieven van [B] in het midden; [B] heeft immers een titel op basis waarvan zij tot executie mag overgaan, waarmee de vraag naar de motieven van [B] irrelevant is geworden. Daarbij komt bovendien nog, zoals reeds overwogen, dat de huidige zekerheid voor [B] onvoldoende is om voldoening van het aan haar verschuldigde te waarborgen.

4.6.5.  De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie.

Het verzoek tot het opleggen van zekerheidsstelling

4.8.  [A] verzoekt dat aan het verlof tot tenuitvoerlegging wordt verbonden de voorwaarde dat door [B] zekerheid wordt gesteld (artikel 46 lid 3 EEX-Vo). [A] heeft dit verzoek echter in het geheel niet onderbouwd. Dat er sprake is van een zodanig hoog restitutierisico dat, na afweging van de betrokken belangen, zekerheidsstelling door [B] in de rede ligt, is ook overigens niet gebleken. De conclusie is dat het verzoek tot het opleggen van zekerheidsstelling zal worden afgewezen.

Afbeelding gelinkt van CartinaFinland.fi

IEF 11379

Smart en media beschrijvend

Rechtbank Amsterdam 30 mei 2012, LJN BW8436 (Akse Media/Smart Media tegen Smart Media Publishing Holland B.V.)

Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar en Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.

Akse, waarvan Smart Media enig aandeelhouder, is een uitgeverij die zich toelegt op gemeentegidsen, bedrijfsgidsen, VVV-gidsen, etc.. Smart media is echter beschrijvend voor uitgeefdiensten hoewel de twee merken weliswaar hetzelfde woordelement "smart media" hebben, is er geen sprake van inbreuk, omdat er andere beeldelementen worden gebruikt.

Het Benelux-Bureau voor de IE heeft het depot van Akse geweigerd:

"Het teken SMARTMEDIA is beschrijvend. Het bestaat uit het gangbare voorvoegsel smart (voor slim/intelligent, op intelligente wijze) en de soortnaam media. Het teken kan daardoor dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid of bestemming van de in de klassen 9 en 41 genoemde waren en diensten. Het teken mist bovendien ieder onderscheidend vermogen. Wij verwijzen naar artikel 2.11, lid 1, sub b. en c. BVIE."

De vraag waarover partijen twisten is of dientengevolge verwarringsgevaar is te duchten. Alle subs van 2.20 lid 1 BVIE worden kort besproken en de vorderingen worden afgewezen.

4.8. Het rechtbank overweegt als volgt. De in de omstreden tekens gebruikte woorden "smart media" zijn een bestanddeel van het eerste Akse-merk en een dominerend bestanddeel van het tweede Akse-merk. Dit bestanddeel heeft echter - voor de betrokken waren en diensten - geen onderscheidend vermogen. Het Engelse woord "smart" moge diverse betekenissen hebben, in de combinatie met "media" is de verreweg meest voor de hand liggende betekenis "slim/intelligent", zoals dit woord ook wordt gebruikt in woordcombinaties als "smartcard", "smartphone" en "smart bomb". Het in aanmerking komende publiek zal de woorden "SMART MEDIA" dan ook verstaan als "slimme media". De woorden "SMART MEDIA" kunnen zodoende dienen tot aanduiding van kenmerken van de desbetreffende waren en diensten, zodat zij geen merkenrechtelijke bescherming genieten. Dit wordt niet anders wanneer zij bestanddeel zijn van een woord/beeldmerk. De beschermingsomvang van een woord/beeldmerk, waarvan het woordbestanddeel louter beschrijvend is, beperkt zich tot de visuele weergave van de bestanddelen. De overeenstemming tussen de door SMP gebruikte tekens en de Akse-merken beperkt zich in casu tot het gebruik van de woorden "SMART MEDIA" . De visuele weergave van die woorden stemt niet overeen. De toegevoegde beeldelementen en het lettertype zijn verschillend, evenals het kleurgebruik. Er is dan ook geen sprake van verwarringsgevaar, zodat deze grondslag niet kan leiden tot toewijzing van het gevorderde.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 11-2850, LJN BW8436).

IEF 11378

Donker en licht blauw

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 mei 2012, KG ZA 12-356 (CleanLeaseFortex tegen Lips c.s.), LJN BW7044

Uitspraak mede ingezonden door Carja Mastenbroek, DLA Piper.

Beneluxwoord-/beeldmerk. Kleur als onderdeel van een merkinschrijving, professionele textielreinigingsmarkt.

CleanLeaseFortex en Synergyhealth zijn beide actief op de professionele textielreinigingsmarkt. Zij leveren diensten op het gebied van zogenoemd integraal textielbeheer aan bedrijven en instellingen in de gezondheidszorg en – in mindere mate – horeca, recreatie en industrie. Ziekenhuizen en andere instellingen laten hun textielbeheer doorgaans verzorgen door één zogenoemde textielbeheerder. Om textiel te onderscheiden maken zij gebruik van wasetiketten en labels in textiel, zodat eventueel opgehaald 'vreemd' textiel kan worden onderscheiden van eigen producten. Uit kostenoverweging wordt het woord/beeldmerk zonder kleur gebruikt.

4.9. CleanLeaseFortex baseert haar merkenrechtelijke vorderingen (uitsluitend) op de gestelde visuele overeenstemming tussen haar merken en de tekens die Synergyhealth gebruikt. Daarvan is volgens CleanLeaseFortex sprake omdat de door Synergyhealth gebruikte tekens gelijk zijn aan haar merken wat betreft lettertype, opbouw en kleurgebruik.

Dat wijst de voorzieningenrechter van de hand. Het enige wat wel overeenstemt is dat in de merken en tekens gebruik wordt gemaakt van de combinatie donkerblauw / lichtblauw, waarbij het eerste (grotere) deel van het woord donkerblauw is en tweede (kleinere) deel van het woord lichtblauw. De visuele overeenstemming is niet zodanig dat er van overeenstemming kan worden gesproken in de zin van sub b of sub c BVIE. Dat het gebruik van de tekens zou leiden tot substantieel meer verwisseling van textiel of de verwerking van 'vreemd' textiel zou bemoeilijken, zoals CleanLeaseFortex heeft gesteld, kan voorshands niet worden aangenomen. De vorderingen worden afgewezen.

4.16.  In aanmerking genomen de omstandigheid dat naar voorlopig oordeel juist het woord- en beeldelement van de merken het onderscheidend vermogen daarvan - ook in visueel opzicht - in belangrijke mate bepalen en de afwezigheid van auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de merken en de door Synergyhealth gebruikte tekens, leidt het enkele overeenstemmende kleurgebruik in de tekens van Synergyhealth voorshands niet tot de vereiste overeenstemmende totaalindruk tussen merken en tekens. Inbreuk op de merken van CleanLeaseFortrex door het gebruik van de tekens door Synergyhealth kan dan ook reeds daarom niet worden aangenomen.

Lees het vonnis hier  (grosse KG ZA 12-356 en LJN BW7044)