IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10917

Statement Reding: blocking the Internet is never an option

Statement by Viviane Reding, Vice-President of the European Commission and EU Commissioner for Justice, Fundamental Rights and Citizenship,  on freedom of expression and information via the Internet, attempts to
block websites, "three-strikes-laws",  and ACTA.

1.  For the European Union, freedom of expression and freedom of information, regardless by which technological means and regardless of frontiers, are fundamental rights. They are enshrined in the EU's Charter of Fundamental Rights[1] , which takes precedence  over all EU legislation, including international agreements concluded by the EU.  The European Union therefore stands for a freely accessible Internet and for freedom of expression and freedom of information via the Internet.

2.  Intellectual property is also a fundamental right recognised by the EU's Charter of Fundamental Rights. [2] It ensures that artistic creations by authors are protected. However, this is not an absolute fundamental right. European policy therefore should aim at mutually balancing the respect for both fundamental rights, without calling into question their essence. Freedom of information and intellectual property  rights must not be enemies; they should be partners!

3. Copyright protection can never be a justification for eliminating freedom of  expression or freedom of information. That is why for me, blocking the Internet is never an option. Instead, we need to find new, more modern and more effective ways in Europe to protect artistic creations that take account of technological developments and the freedoms of the Internet. The promotion of legal offers, including across borders, should become a  priority for policy-makers.

4. This is a position that I have previously defended in the debate on the EU Telecoms Package in 2009. Some politicians wanted to include in this legislation provisions that would have authorised a "three-strikes solution" to protect copyright. I opposed this at the time. In spite of significant political pressure [3], I instead supported – in  the name of the European Commission and in close alliance with the European Parliament – the inclusion of an  "Internet freedom provision" in the final text of this legislation[4]. This "Internet freedom provision" represents a great victory  for the rights and freedoms of European citizens. Under this provision, "three-strikes laws", which could cut off Internet access without a prior fair and impartial procedure or without effective and timely judicial review, will certainly not become part of European law.

5. This situation can and must not be changed by the ACTA agreement, which is currently under public discussion in the European Parliament and in the national parliaments of the EU Member States. As I said, I am against all attempts to block Internet websites.  Even though the text of the ACTA agreement does not provide for new  rules compared to today's legal situation in Europe, I understand that many people are worried about how ACTA would be implemented.  I therefore welcome the intention of several members of the European  Parliament to ask the European Court of Justice for a legal opinion to clarify that the ACTA agreement cannot limit freedom of expression and freedom of the Internet. 

[1]   Article 11(1) of the EU Charter of Fundamental Rights.
[2]   Article 17 (2) of the EU Charter of Fundamental Rights.
[3]   See the reports at https://www.edri.org/book/export/html/1603; and at https://www.ecrans.fr/Ripostegraduee-Barroso-dit-non-a,5348.html;                                          
[4]   See " Commission position on Amendment 138 adopted by the European Parliament in plenary vote on 24
September", https://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/08/681; and
https://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/09/491&format=HTML&aged=1&lang
uage=EN&guiLanguage=fr

IEF 10916

Blijvende inzet is geboden

Brief regering Openstaande vragen uit 1e termijn AO tuinbouw d.d. 1 februari 2012, kamerstukken II 2011/2012, 32 627, nr. 4.

Staatssecretaris Bleker reageert op vragen van de CDA-fractie betreffende de balans tussen het octrooirecht en kwekersrecht naar aanleiding van de zaak tussen Taste of Nature en Koppert Cress [red. IEF 10847, en't commentaar IEF 10901] en de stelling dat nieuwe veredelingstechnieken die onder de EU wetgeving voor genetische modificatie komen te vallen.

CDA-fractie: Plantgerelateerde uitvindingen zijn octrooieerbaar. Veredelaars kunnen geen vrij gebruik meer maken van door anderen ontwikkeld plantenmateriaal, om zelf betere rassen hierop te ontwikkelen. Deelt de staatssecretaris dat deze problematiek onder de aandacht moet blijven? Kan de staatssecretaris reageren op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in de zaak Taste of Natura versus Koppert Cress?

Ja. We zien overigens dat de situatie niet zwart-wit ligt, onder andere als gevolg van de uitspraak van de Board of Appeal van het Europees Octrooibureau in de 'Broccoli-zaak'. Die uitspraak leidt tot een door de regering gewenste verbetering van de balans tussen octrooirecht en kwekersrecht. Maar blijvende inzet is geboden. Ondermeer doet Nederland dat door:

bij het Europees Octrooibureau te blijven inzetten op verbetering van het octrooiverleningsproces;
binnenkort te komen met een wetsvoorstel gericht op inbouwen van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995;
in te zetten op inbouwen van de beperkte veredelingsvrijstelling in de Verordening Unitair octrooi;
blijvend voorlichting te (laten) geven over deze thematiek door de Raad van Plantenrassen en Agentschap NL Octrooicentrum Nederland;
inzet op dit thema bij de evaluatie van de Europese kwekersrechtverordening;
de Europese Commissie te blijven bevragen op verslaglegging over en evaluatie van de bio-octrooirichtlijn.

In de aangehaalde zaak Taste of Nature/Cresco oordeelde de voorzieningenrechter te Den Haag dat "aannemelijk is dat op grond van artikel 53, aanhef en sub b, van het Europees Octrooiverdrag niet alleen een wezenlijke biologische werkwijze (in dit geval 'klassieke veredeling') van octrooiering is uitgesloten, maar ook een door toepassing van die werkwijze rechtstreeks verkregen voortbrengsel". De voorzieningenrechter is van mening dat een andere conclusie de uitspraak van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau in de zogeheten Broccolizaak
zinledig zou maken.

Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter is inmiddels beroep ingesteld. Nu de zaak dus weer onder de rechter is, onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie.

Veredeling met moderne technieken draagt bij aan mondiale voedselzekerheid en de verduurzaming van de landbouw. Recent is bekend geworden dat BASF uit Europa vertrekt. Dit is een verzwakking van de groene biotechnologie. Stel nu dat de nieuwe veredelingstechnieken (waaronder cisgenese) onder de Europese wetgeving voor genetische modificatie komen te vallen, wat betekent dat dan?

Gebruik van nieuwe veredelingstechnieken kan een belangrijke bijdrage leveren aan voedselzekerheid en aan verduurzaming van land- en tuinbouw. Het is mijn inzet en die van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu om in Europees verband te zorgen voor een vrijstelling van de vergunningplicht mits nieuwe plantenrassen gemaakt met de nieuwe veredelingstechnieken geen grotere risico’s kennen dan rassen gemaakt met ”klassieke” veredeling. Het vertrek van BASF is daarbij voor mij een teken aan de wand en een extra reden voor onze inspanningen voor vrijstelling voor de nieuwe veredelingstechnieken.

IEF 10915

Kwekerslicentie na faillisement geëindigd

Hof Amsterdam 31 januari 2012, LJN BV5533 (appellanten tegen curator v.o.f.)

Als randvermelding. Kwekersrechten in faillissement. Actio pauliana. Vernietiging overeenkomst tot verdeling vermogen v.o.f.. Verbintenissen tot waardevergoeding.

Doordat kwekerslicenties als gevolg van faillissement zijn geëindigd, hebben de (voor de teelt bestemde) bloembollen feitelijk geen waarde meer. Uit vernietiging voortvloeiende verbintenis tot vergoeding waarde bollen beloopt dus nihil.

4.18  Voor zover [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] erover klagen dat de rechtbank aan de partijen leliebollen die tot het vermogen van de eerste vennootschap hebben behoord en die bij de akte van 10 oktober 2003 – als onderdeel van de bedrijfsmiddelen van die vennootschap - aan hen zijn toegedeeld, een waarde van € 40.850,- heeft toegekend, kunnen zij wel worden gevolgd. Tussen partijen staat vast dat de kwekersrechten op de betrokken lelierassen telkens werden gehouden door een derde, die aan de eerste vennootschap, door middel van daarmee gesloten licentie¬overeenkomsten, onder de in die overeenkomsten bepaalde voorwaarden toestemming heeft verleend om dat recht uit te oefenen. Tussen partijen staat eveneens vast dat na de ontbinding van de eerste vennootschap eenzelfde toestemming – stilzwijgend – aan de tweede vennootschap is verleend, onder de voorwaarden die in de licentie¬overeenkomsten met de eerste vennootschap zijn bepaald. De curator heeft niet voldoende weersproken dat als gevolg van het faillissement van de tweede vennootschap, krachtens het bepaalde in de licentieovereenkomsten dan wel door de beëindiging daarvan, de bevoegdheid van deze vennootschap tot uitoefening van het kwekersrecht is komen te vervallen, zodat ook dit als vaststaand moet worden aangenomen. Gelet op het bepaalde in artikel 40 van de destijds geldende Zaaizaad- en Plantgoedwet brengt het voorgaande mee dat [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] na het faillissement van de tweede vennootschap niet bevoegd zijn geweest de leliebollen (door teelt) te vermeerderen, in het verkeer te brengen, te verhandelen of voor een van deze doeleinden in voorraad te hebben, daargelaten nog of zij hiertoe voor het faillissement wel bevoegd zijn geweest.

4.19  Uit het bovenstaande volgt dat na het faillissement van de tweede vennootschap de aan [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] toegedeelde leliebollen, voor het gebruik in de bollenteelt – waarmee de tweede vennootschap zich bezighield - feitelijk geen waarde (meer) hadden: de eerder verleende toestemming tot uitoefening van het kwekersrecht was vervallen, zodat [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] niet bevoegd waren de leliebollen te benutten voor een van de hierboven vermelde doeleinden, zij die bollen dus niet mochten vermeerderen of verhandelen en zij daarmee derhalve geen baten konden verwezenlijken door hen te gebruiken of te doen gebruiken in de bollenteelt. Ook als de bollen niet aan [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] waren toegedeeld of als laatstgenoemden deze aan de curator hadden teruggegeven, zouden zij voor een zodanig gebruik geen waarde meer hebben gehad, aangezien ook in dat geval als gevolg van het faillissement van de tweede vennootschap de bevoegdheid tot uitoefening van het kwekersrecht ter zake van die bollen zou zijn vervallen. Het voorgaande brengt mee dat de tweede vennootschap, [ X ] en Groot-Koudijs als gevolg van de niet-nakoming door [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] van hun onder 4.15 bedoelde verbintenis tot teruggave voor zover deze de leliebollen betreft, geen schade hebben geleden. De – als productie 10 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg overgelegde - waardebepaling van 16 maart 2004 door de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale U.A. waarop de curator zich beroept, noopt niet tot het oordeel dat aan de leliebollen wel waarde moet worden toegekend en dat de tweede vennootschap, [ X ] en Groot-Koudijs wel schade hebben geleden: die waardebepaling gaat immers geheel voorbij aan het faillissement van de tweede vennootschap en aan het vervallen van de bevoegdheid tot uitoefening van het kwekersrecht als gevolg daarvan. Hetgeen de curator verder heeft aangevoerd ten betoge dat de tweede vennootschap, [ X ] en Groot-Koudijs als gevolg van het niet teruggeven van de leliebollen door [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] schade hebben geleden, ontbeert een toereikende onderbouwing waaruit die schade en de omvang daarvan blijken. Uit dit alles volgt dat de onder 4.14 beschreven verplichting van [ Appellant 1 ] en [ Appellant 2 ] tot waardevergoeding, ter zake van de leliebollen nihil bedraagt. In zoverre slagen de grieven; voor het overige falen zij.
IEF 10914

Thuiskopie in acute problemen

College van Toezicht collectieve beheersorganisaties, Brief aan staatssecretaris Teeven 16 november 2011, Thuiskopie in acute problemen, IEF 10914.

Afgezien van de voortdurende bevriezing van het huidige thuiskopiestelsel zijn er recente ontwikkelingen die het voortbestaan van de stichting op korte termijn in gevaar brengen.

Zo  wordt  Stichting  de  Thuiskopie  als  gevolg  van  de  uitspraak  van  het Europese Hof van    Justitie in de ”Padawan-zaak” geconfronteerd met het opschorten van betalingen door  producenten van blanco dragers. Dezelfde producenten claimen aan de hand van deze  uitspraak  terugbetaling van de volgens hun onverschuldigd betaalde gelden. Voorts is er het  Amerikaanse Screen  Actors  Guild  dat  een  claim  van [sic]  heeft  neergelegd  bij  Stichting  de Thuiskopie   in   verband   met   beweerdelijk   niet   na   komen   van   een overeenkomst tot betaling aan the Screen Actors Guild."

(...)

Conclusie
Het College is van mening dat er inmiddels sprake is van een zeer onwenselijke situatie waarbij rechthebbenden niet de vergoeding ontvangen die hen op grond van Europese en nationale wetgeving toekomt. Los van de vraag wat als “billijke vergoeding” moet worden aangemerkt, is het College van mening dat de totale afwezigheid van een compensatie voor thuiskopiëren, waar op zeer korte termijn sprake van kan zijn, in ieder geval niet als billijke vergoeding kan worden aangemerkt. Het College overweegt daarbij dat deze thans zeer waarschijnlijke ontwikkeling zich niet verhoudt tot doel en strekking van bovenbedoelde Europese en nationale wetgeving.

Het College acht het vanuit zijn toezichthoudende rol en met het oog op het belang van rechthebbenden noodzakelijk u van het bovenstaande op de hoogte te stellen en is graag tot nader overleg bereid.

IEF 10913

Gevorderde rectificatie publiceren is disproportioneel

Vzr. rechtbank Leeuwarden 15 februari 2012, LJN BV3785 (VEILINGHUIS ALD FRYSLÂN B.V. tegen gedaagde)

Kunst & recht. Valse kunst. Rectificatie. De goede naam van het veilinghuis Ald Fryslân is geschaad door onzorgvuldige uitlatingen van de zoon van wijlen Jopie Huisman, een bekende Friese kunstschilder. De vordering tot rectificatie om schending goede naam veilinghuis recht te zetten wordt toegewezen. Nu gedaagde zonder deugdelijke feitelijke onderbouwing Ald Fryslân heeft beschuldigd van het verzaken van haar onderzoeksplicht naar de authenticiteit en meteen met zijn uitlating naar de media is gegaan.

De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis in de dagbladen Leeuwarder Courant en De Telegraaf en op de website van Omrop Fryslân - www.omropfryslan.nl te rectificeren. Voor zover de gevorderde rectificatie ertoe strekt dat deze op eenzelfde (prominente) wijze/plaats in de media wordt gepubliceerd als de gewraakte uitlatingen zijn gedaan, gaat zulks naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver, nu dit zou neerkomen op het plaatsen van een advertentie van zeer grote afmetingen, hetgeen disproportioneel is.

4.11.  Het voorgaande samenvattend, concludeert de voorzieningenrechter het volgende. In het interview met Omrop Fryslan heeft [gedaagde] Ald Fryslân beschuldigd van het verzaken van haar onderzoeksplicht naar de authenticiteit van aangeboden werk, zonder dat hij daarvoor een deugdelijke feitelijke onderbouwing heeft gegeven. Voorts heeft [gedaagde] zowel tegenover NRC Weekend als De Telegraaf gemeld dat Ald Fryslân vervalst werk van [X] heeft geveild, voor welke beschuldiging(en) [gedaagde] evenzeer geen deugdelijke feitelijke onderbouwing heeft gegeven. Daarbij dient te worden bedacht dat [gedaagde] de zoon is van wijlen [X], waardoor derden aan zijn uitlatingen over het veilen van (een) vervalst werk van [X] door Ald Fryslân meer gezag zullen toekennen dan wanneer deze uitlatingen door een willekeurige derde zouden zijn gedaan. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] vóórdat hij de gewraakte uitlatingen over de door hem gestelde (vermoedelijke) misstanden deed, [gedaagde] daarover contact heeft opgenomen met Ald Fryslân, om haar kant van het verhaal te horen. Integendeel, [gedaagde] is meteen met zijn uitlatingen naar de media gegaan. Ook is niet gebleken dat [gedaagde] - ter onderbouwing van zijn uitlatingen - zelf enig nader onderzoek heeft gedaan naar de echtheid van het door Ald Fryslân geveilde werk van zijn vader. Ter zitting heeft [gedaagde] in dat verband gezegd "dat hij er ook geen verstand van heeft".

4.12.  Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het belang van Ald Fryslân dat zij niet door openbare uitlatingen via onder meer kranten en internet wordt blootgesteld aan lichtvaardige beschuldigingen de doorslag geeft boven het belang van [gedaagde] dat hij zich in het openbaar kritisch en waarschuwend mag uitlaten over de handel in kunstwerken van wijlen zijn vader. Uit het vorenstaande volgt tevens dat de aan het begin van overweging 4.11. genoemde uitlatingen van [gedaagde] onzorgvuldig zijn en daarmee onrechtmatig jegens Ald Fryslân. De goede naam van Ald Fryslân is hierdoor geschaad.

4.13.   In de gegeven omstandigheden acht de voorzieningenrechter rectificatie een geschikt en proportioneel middel om de schending van de goede naam van Ald Fryslân recht te zetten. De door Ald Fryslân gevorderde rectificatie in alle door haar genoemde media (dagbladen en websites) acht de voorzieningenrechter in dit geval te verstrekkend. Waar de uitlatingen zowel in regionale als landelijke media zijn gedaan, kan worden volstaan met rectificatie in één regionaal dagblad, de Leeuwarder Courant, en één landelijk dagblad, De Telegraaf, alsmede een advertentie op de website van Omrop Fryslân. Daarmee kunnen de uitlatingen geacht worden voldoende te zijn rechtgezet. Voor zover de gevorderde rectificatie ertoe strekt dat deze op eenzelfde (prominente) wijze/plaats in de media wordt gepubliceerd als de gewraakte uitlatingen zijn gedaan, gaat zulks naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver, nu dit zou neerkomen op het plaatsen van een advertentie van zeer grote afmetingen, hetgeen disproportioneel is.

De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis in de dagbladen Leeuwarder Courant en De Telegraaf en op de website van Omrop Fryslân -www.omropfryslan.nl - de volgende, duidelijk leesbare, tekst te doen plaatsen in zwarte letters op een witte achtergrond, gelijkmatig in een kader van circa 5 x 8 centimeter, en zonder toegevoegd commentaar:

  RECTIFICATIE

In interviews met Omrop Fryslân, NRC Weekend en De Telegraaf heb ik Veilinghuis Ald Fryslân te IJlst beschuldigd van het doen van onvoldoende onderzoek naar de authenticiteit van bij haar aangeboden kunstwerken respectievelijk het veilen van een vervalst schilderij ("[naam]") van wijlen mijn vader [X]. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft bij vonnis van 15 februari 2012 in kort geding geoordeeld dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn jegens Ald Fryslân, nu deze uitlatingen geen steun vinden in de beschikbare feiten.

[gedaagde].


5.2.  bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet;

IEF 10912

Weten van de hoed en de rand

Rechtbank 's-Gravenhage kamer voor het kwekersrecht 15 februari 2012, HA ZA 10-4015 (Selecta c.s. tegen Van Santen)

Met dank aan Hidde Koenraad, Vondst advocaten.

Communautair kwekersrecht. Beslaglegging. Inbreuk. Desbewustheid en onachtzaamheid. Proceskostenveroordeling €24.000 in plaats van €131.000 vanwege omvang en op oneigenlijk gronden verkregen beslaglegging.

Feiten
Selecta Klemm is onderdeel van de Selecta groep, een wereldwijd actieve veredelaar van sierplanten, waaronder de Spaanse margriet (Osteospermum ecklonis). Selecta c.s. is via schriftelijke volmacht bevoegd tot handhaving van het communautaire kwekersrecht KLEOE5115 dat wordt verhandeld onder gemeenschapsmerk FLOWER POWER® (Lavender Pink), AKAVOL (onder het merk CAPE DAISY® Volta) en SUNNY SERENA en SUNNY MARY. Gedaagden leggen zich toe op het telen van diverse Spaanse margriet variëteiten. Exemplaren van verdachte planten zijn naar Naktuinbouw ter instandhouding en voor morfologisch onderzoek gebracht. Deskundigen bevestigen dat de variëteiten "zeer veel op elkaar leken".

Beslaglegging
De rechtbank is van oordeel dat in het eerdere verzoekschrift de gestelde samenwerking tussen de bedrijven onvoldoende, feitelijk geheel niet, is onderbouwd. [red. gedaagde bedrijven worden geleid door directe neven] Dit brengt met zich mee dat het verlof tot inbeslagname zich had beperkt tot gedaagde sub 1 nu enkel wat betreft dat bedrijf door een testaankoop een gerechtvaardigd en onderbouwd vermoeden van inbreuk bestond. De gedaagden hebben echter feitelijk berust in de tenuitvoerlegging van de voorlopige maatregelen door mee te werken en toegang te verlenen.

Inbreuk
4.14. Als onweersproken zal de rechtbank er dan ook van uit gaan dat de andere monsters niet onderscheidbaar zijn en daarom inbreukmakend. Inbreukmakende monsters zijn genomen bij ieder van gedaagde. Dit brengt mee dat de vorderingen ter zake de inbreuk in beginsel toewijsbaar zijn t.a.v. ieder van gedaagden afzonderlijk. Het gegeven dat gedaagden afzonderlijk van elkaar opererende bedrijven zijn en daarnaast het gegeven dat de omvang van de inbreuk, absoluut en relatief zeer verschillende is, zal voor de rechtbank meewegen bij de kostenveroordeling.

Desbewustheid
Artikel 70 lid 4 Zaai- en Plantgoedwet (ZPW) dient te worden uitgelegd in het licht van artikel 45 Trips, waaruit volgt dat schadevergoeding kan worden gevorderd van hem die wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde. Desbewustheid in de zin van artikel 74 lid 4 ZPW beoogt geen hogere eisen te stellen aan de onachtzaamheid van artikel 94 lid 2 VCK.

De gedaagden, ervaren en professionele telers, hebben blijk gegeven te weten van de hoed en de rand waar het om gaat in het kwekersrecht, en dus is hieraan voldaan. De gebruikelijke licentievergoeding bedraagt €0,04 per Spaanse margriet plant. De inbreuk wordt vastgesteld en er wordt schadevergoeding, op te maken bij staat, toegewezen.

Proceskosten
Selecta c.s. heeft proceskosten inclusief beslag en onderzoek door Naktuinbouw gevorder ad €131,375,61.  Omdat het gestelde omtrent het deel inbreukmakende planten en de omvang van de schade door Select c.s. niet deugdelijk is betwist en het verlof tot beslaglegging bij gedaagde sub 2 en 3 op oneigenlijke gronden is verkregen, past de rechtbank het indicatietarief voor eenvoudige zaak toe. Rekeninghoudend dat er sprake is van drie afzonderlijke gedaagden, zullen gedaagden gezamenlijk €24.000 dienen te betalen, ieder afzonderlijk €8.000.

Citaten

Beslaglegging
4.7. Selecta c.s. stelt dat zij redelijkerwijs mocht veronderstellen dat er een vorm van samenwerking bestond tussen de bedrijven van Van Santen c.s. en dat er daarom mocht worden aangenomen dat planten aangekocht op het bedrijf van gedaagde sub 1 voor een deel afkomstig waren van de bedrijven van gedaagden sub 2 en sub 3. Zij heeft verklaard dat achteraf ook is gebleken dat haar veronderstelling juist was. Met toestemming van gedaagden heeft zij inzage genomen in de administratie die in bewijsbeslag was genomen. Daaruit is gebleken dat er inderdaad sprake is van leveringen tussen de bedrijven van gedaagden.

4.8. De rechtbank is van oordeel dat in het verzoekschrift van 23 april 2010 de gestelde samenwerking tussen de bedrijven onvoldoende, feitelijk geheel niet, is onderbouwd. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter het verlof van 26 april 2010 had dienen te beperken tot het bedrijf van gedaagde sub 1, nu enkel wat betreft dat bedrijf door een testaankoop een gerechtvaardigd en onderbouwd vermoeden van inbreuk op kwekersrecht bestond.

4.9. Dit brengt evenwel niet met zich mee dat het bewijs wat verkregen is met gebruikmaking van de beschikking van 26 april 2010 door bewijsbeslag, monstername en beschrijving niet gebruikt kan worden in de hoofdzaak tegen gedaagden sub 2 en sub 3. Zolang de geldigheid van de beschikking van 26 april niet was aangetast, berustte de uitvoering van de voorlopige maatregelen door Selecta c.s. op een geldige titel en was deze uitvoering rechtmatig. Gedaagden hebben ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de opheffing van de beslagen te vorderen, waartoe de voorzieningenrechter een dag en uur had gereserveerd. In plaats daarvan hebben gedaagden feitelijk berust in de tenuitvoerlegging van de voorlopige maatregelen door mee te werken aan de onderzoeken aan de monsters, toegang te verlenen tot de uitkomsten van die onderzoeken en toegang te verlenen tot de administratie onder het bewijsbeslag.

Inbreuk
4.15. Gedaagden hebben gesteld dat uit de onderzoeksrapporten blijkt dat 415.988 planten in conservatoir beslag zijn genomen en dat na onderzoek hiervan niet meer dan 37 % niet onderscheidbaar bleek te zijn. Van de bij Van Santen Garden in beslag genomen planten (149.040 planten) is slechts 20,4 % inbreukmakend is (30.440 planten). Bij Patrick van Santen zijn 253.818 planten in beslag genomen en bleek 43 % (110.000 planten) inbreukmakend. Bij P.v.S. is 100 % van het in beslag genomen materiaal niet onderscheidend, maar dit betreft slechts 13.130 planten.

4.16. Aan de toewijsbaarheid van de vorderingen tegen gedaagden afzonderlijk doet dat niet af. De omvang van de inbreuk is uiteraard wel van belang voor de begroting van de te vergoeden schade, maar deze begroting is in deze procedure nog niet aan de orde.

4.17. Het gegeven dat gedaagden afzonderlijk van elkaar opererende bedrijven zijn en daarnaast het gegeven dat de omvang van de inbreuk, absoluut en relatief zeer verschillend is, zal voor de rechtbank wel meewegen bij de kostenveroordeling die bij dit vonnis dient te worden bepaald.

Desbewustheid en onachtzaamheid:
4.19. Naar oordeel van de rechtbank dient artikel 70 lid 4 ZPW te worden uitgelegd in het licht van artikel 45 Trips3. Ingevolge dat artikel kan schadevergoeding worden gevorderd van hem die wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde. Dit criterium sluit aan bij het criterium genoemd in artikel 94 lid 2 VCK dat bepaalt dat ook degene die onachtzaam handelt, gehouden is tot vergoeding van de door inbreuk veroorzaakte schade. De rechtbank is dan ook van oordeel dat desbewustheid in de zin van artikel 74 lid 4 ZPW niet beoogt hogere eisen te stellen aan de onachtzaamheid dan artikel 94 lid 2 VCK.4

4.20. Gedaagden stellen dat er van hun kant geen sprake is van opzet of onachtzaamheid.

4.21. De rechtbank passeert dit verweer. Tegen de achtergrond van het gegeven dat gedaagden ervaren en professionele telers van onder meer de Spaanse Margriet zijn, die er ook blijk van hebben gegeven te weten van de hoed en de rand waar het gaat om de bescherming van plantenrassen door het kwekersrecht, is hun stelling onvoldoende onderbouwd.

Proceskosten:
4.34. Het gestelde omtrent het deel inbreukmakende planten en de omvang van de schade is door Selecta c.s. niet deugdelijk betwist. Daar komt bij dat de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat het verlof tot beslaglegging in elk geval ten aanzien van gedaagden 2 en 3 op oneigenlijke gronden is verkregen. In dit een en ander ziet de rechtbank aanleiding aansluiting te zoeken bij het indicatietarief voor een eenvoudige zaak, maar zal de rechtbank er wel rekening mee houden dat er sprake is van drie gedaagden afzonderlijk. De rechtbank houdt ook rekening met de proceskosten welke gedaagden gezamenlijk hebben opgegeven. Ex aequo et bono beslissende komt de rechtbank aldus op een door gedaagden gezamenlijk te betalen bedrag van € 24.000. Ieder van gedaagden afzonderlijk zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.000.

Lees het vonnis hier (schone pdf, grosse HA ZA 10-4015)

IEF 10911

Niet altijd de bewijsverordening moeten volgen

Rechtbank 's-Gravenhage 13 februari 2012 (bij vervroeging) HA RK 11-736 (Baggermaatschappij Boskalis B.V. tegen Dredging international N.V.)

Voorlopig getuigenverhoor inzake het verzamelen van bewijs over het gestelde openbaar voorgebruik van een octrooi. Bewijsverordening bij het horen van buitenlandse getuigen.

Het verzoek van Boskalis tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal worden toegewezen. Zoals hierna zal worden toegelicht, zijn de bezwaren die DI tegen dat verzoek heeft gericht, ongegrond. Het verzoek is voldoende duidelijk, Boskalis heeft een belang (r.o. 2.5). Van misbruik kan geen sprake zijn, nu op de meerwaarde van een onder ede ten overstaan van een rechter afgelegde getuigenverklaring is gewezen.(2.7-2.8).

Er zijn weliswaar door de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU over het MOETEN volgen van de bewijsverordening. Antwoord op die vragen kan niet worden afgewacht, omdat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen afneem met het verloop van de tijd (r.o. 2.11-2.12). De Nederlandse rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, hoeft geen gebruik te maken van de door de bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar is bevoegd gebruik te maken van de methode voorzien in het Nederlandse procesrecht en aldus de getuige kan oproepen voor hem te verschijnen (HR 1 april 2011, LJN BP3048).

2.5. (...) Boskalis heefter echter terecht op gewezen dat zij belang houdt bij opeising van het octrooi, en dus bij het verzamelen van bewijs ten behoeve van een eventuele opeisingsvordering, zolang het octrooi nog niet definitief is herroepen of nietig verklaard. Daar komt bij dat Boskalis heeft aangevoerd dat zij de resultaten van het verhoor ook wil gebruiken om te bepalen of het al dan niet zinvol is om een opeisingsvordering in te stellen naast of in plaats van de oppositieprocedure en de aangekondigde nietigheidsprocedure. Ook dat is een legitiem belang van Boskalis bij een voorlopig getuigenverhoor.

2.8. Dat een aantal van de getuigen die Boskalis wil horen werknemers van Boskalis zijn die ook buiten het kader van een voorlopig getuigenverhoor een verklaring voor haar zouden kunnen afleggen, kan niet leiden tot een ander resultaat. Boskalis heeft terecht  gewezen op de meerwaarde van een onder ede ten overstaan van een rechter afgelegde getuigenverklaring.

Bewijsverordening

2.11. Anders dan DI heeft betoogd, kan niet worden aangenomen dat de procedure van de bewijsverordening altijd moet worden gevolgd bij het horen van een buitenlandse getuige. Weliswaar heeft de Hoge Raad hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie, maar in het arrest waarin die vragen zijn gesteld, heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat hij er vooralsnog van uitgaat dat de Nederlandse rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, geen gebruik behoeft te maken van de door de bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar bevoegd is gebruik te maken van de methode voorzien in het Nederlandse procesrecht en aldus de getuige kan oproepen voor hem te verschijnen (HR 1 april 2011, LJN BP3048). Dat voorlopige oordeel van de Hoge Raad moet worden gevolgd zolang het Hof van Justitie niet anders heeft beslist.

2.12. Anders dan DI heeft betoogd, kan het oordeel van het Hof van Justitie in deze zaak niet worden afgewacht. Boskalis heeft er terecht op gewezen dat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen afneemt met het verloop van de tijd en dat het daarom gewenst is de getuigen onverwijld te horen. Wat de gevolgen voor de waarde van de verklaring van de Belgische getuige zijn als uit een later arrest van het Hof van Justitie zou volgen dat de bewijsverordening in dit geval ten onrechte niet is toegepast, is aan de rechter die het bewijs waardeert.

IEF 10910

Algemene verjaringstermijn voor Thuiskopieheffing

Rechtbank 's-Gravenhage 15 februari 2012 (bij vervroeging), HA ZA 11-2198 (Stichting de Thuiskopie tegen Electronicpartner Nederland B.V.)

Met dank aan Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten

Collectief beheer op grond van art. 16d Aw. Verjaringstermijn wettelijke verplichting. In het bijgaand vonnis is bepaald dat op vorderingen van Stichting de Thuiskopie tot betaling van de thuiskopievergoeding de verjaringstermijn van 20 jaar uit artikel 3:306 BW van toepassing is.

4.1. Niet in geschil is dat EP een bedrag van in totaal €74.639,81 verschuldigd is aan De Thuiskopie vanwege de import van gegevensdragers in de periode 2001-2005.

4.2. Het verweer van EP dat de voornoemde vordering op grond van artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is verjaard kan niet slagen. De in dat artikel genoemde verjaringstermijn van vijf jaar is namelijk slechts van toepassing op rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst. De vordering van De Thuiskopie is echter niet gebaseerd op een verbintenis uit overeenkomst, maar op een wettelijke verplichting, te weten de uit de artikelen 16c Aw en 10 onder e WNR voortvloeiende verplichting tot betaling van een thuiskopievergoeding. Op rechtsvorderingen tot nakoming van die wettelijke verplichting is, zoals De Thuiskopie terecht heeft aangevoerd, de algemene verjaringstermijn van artikel 3:306 BW van toepassing. Niet in geschil is dat die termijn van twintig jaar in dit geval niet is overschreden.

Lees het vonnis hier (schone pdf, grosse HA ZA 11-2198)

IEF 10909
IEF 10908

Salaris bestuurder en beheer gelden niet gevonden rechthebbenden

Amendement van het lid Jasper van Dijk dat regelt dat het salaris van een bestuurder van een collectieve beheersorganisatie niet meer dan 100% van het salaris van een minister mag zijn, Kamerstukken II 2011/2012, 31 766, nr. 14 en amendement van het lid Peters aangaande het bij amvb regels geven voor het beheer van de gelden waarvoor geen rechthebbenden gevonden zijn en de aanwending van de gelden voor andere doeleinden dan uitkering aan de rechthebbenden, Kamerstukken II 2011/2012, 31 766, nr. 15.

Nog twee amendementen in navolging van IEF 10907 (NMa-toezicht en toezicht op tarieven)

Toelichting nr. 14. Dit amendement strekt ertoe dat het salaris van een bestuurder van een collectieve beheersorganisatie niet meer dan 100% van het salaris van een minister mag zijn. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt de bezoldiging van een topfunctionaris per kalenderjaar vastgesteld op, ten hoogste, een bedrag van € 187.340. Dit bedrag is 130% van het salaris van een minister en wordt jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. In artikel III van het wetsvoorstel worden bepalingen uit de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector van overeenkomstige toepassing verklaard op collectieve beheersorganisaties. Indiener acht het ongewenst dat topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties ten hoogste 130% van het salaris van een minister verdienen.

Met dit amendement wordt geregeld dat hun maximale bezoldiging wordt teruggebracht naar, ten hoogste, 100% van het salaris van een minister, dat wil zeggen 77% van het bedrag dat is vastgesteld in artikel 2.2 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Toelichting nr. 15
Collectieve beheersorganisaties kunnen een deel van het geïnde geld aanwenden voor andere doelen dan uitkering aan rechthebbenden. Vaak gebeurt dit omdat voor een deel van het geld geen rechthebbenden te vinden zijn. Voorbeelden van dit soort uitgaven zijn het sponsoren van evenementen of promotiecampagnes.

Waar dit op zich een besluit is van een private organisatie, heeft het geld naar mening van de indiener gedeeltelijk een publiek karakter. Door het monopolie van collectieve beheersorganisaties wordt het betalen van vergoedingen ervaren als een publiekelijk verplichte heffing.

Vanwege dit karakter is het volgens de indiener wenselijk dat het College van Toezicht toeziet op deze vormen van aanwending van geïnd geld en bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het beheer en de aanwending van deze gelden. Dit moet volgens de indiener leiden tot een vergroot draagvlak onder betalingsplichtigen.