IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10685

Afkorting van de handelsnaam is geen beperking

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 15 december 2011, KG ZA 11-1300 (Beter Bed Holding N.V./DBC Nederland B.V. tegen Matras Direct B.V.)

Met dank aan Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef.

Merkenrecht. Inburgering. Beter Bed is houdster van de Beneluxwoordmerken M-LINE en 'M LINE SLEEP WELL MOVE BETTER' en biedt in Nederland en Europa matrassen en aanverwante producten aan op de markt. Matras Direct handelt in dezelfde producten op het gebied van slaapcomfort en was van 2003 - 2007 wederverkoper van M Line-producten. Sinds 2009 heeft zij twee typen matrassen aangeboden onder het teken MD+Line beter slapen en tevens als Beneluxwoord/beeldmerk geregistreerd. Het BBIE heeft de oppositie afgewezen (zie BBIE 31 maart 2011, no. 2004512), in hoger beroep wordt eind januari 2012 uitspraak verwacht.

DBC wordt niet-ontvankelijk verklaard, kostennota's van de advocaat die aan DBC zijn gericht is onvoldoende om aan te tonen dat DBC licentiehouder is.

Afkorting Dat de lettercombinatie MD als afkorting zou worden opgevat is voorlopig onvoldoende aannemelijk geacht. Er is sprake van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het merk van Beter Bed en de door Matras Direct gebruikte tekens. Een teken dat de afkorting is van de handelsnaam is geen beperking van het merkenrecht in de zin van artikel 2.23 BVIE.

Slotsom Matras Direct dient tekens te staken op grond van 2.20 lid 1 sub b BVIE), er volgt een recall van producten onder niet-particuliere afnemers en een verzending van een brief aan niet-particuliere afnemers, onder last van €5.000 met een maximum van €500.000. Opgave van verkoopaantallen en in- en verkoopcijfers wordt afgewezen. Matras Direct wordt veroordeeld in de proceskosten ex 1019h Rv ad €20.133,49.

Onderscheidend vermogen: 4.17. Gelet op de uitgebreide marketinginspanning van M-Line in de afgelopen jaren en de opvallen presentatie van dat merk in de filialen (...) is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk geworden dat het merk M-LINE intensief is en wordt gebruik en dat het merk dientengevolge aanmerkelijk onderscheidend vermogen heeft verkregen.

Beperking merkrecht?
4.22. Dat er voor Matras Direct een noodzaak, althans rechtvaardiging zou bestaan om 'MD' te gebruiken, zoals door haar gesteld, kan niet worden aangenomen. Matras Direct brengt al haar andere producten op de markt zonder deze afkorting te gebruik. Evenmin levert het feit dat een teken de afkorting is van de handelsnaam die een onderneming voert, anders dan Matras Direct meent, een beperking van het uitsluitend recht op in de zin van artikel 2.23 BVIE.

Lees vonnis hier (schone pdf / grosse).

IEF 10684

BBIE serie december 2011

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. Deze lijst van 17 opposities was nog niet eerder dan nu beschikbaar, zie onder laatste BBIE serie november 2011-bericht hier.

09-12-2011

2002685

BACCARAT

Baccara

1146164

Toegew.

nl

 

23-11-2011

2006210

DINANT LA VOIX CUIVREE

DINANT VILLE DE LA MUSIQUE

1217106

Afgew.

fr

 

23-11-2011

2005490

PANDA CROSS

CITYPANDA

1036027 (int)

Gedeelt.

fr

 

17-11-2011

2005733

AQUABACT

AQUABAC

1207757

Toegew.

nl

 

16-11-2011

2005069

LES COPAINS

SALUT LES COPAINS

1023409 (int)

Gedeelt.

fr

 

16-11-2011

2005562

FAÇADIS

FACAFIX

1202704

Afgew.

nl

 

09-11-2011

2004794

LASENZA

isenza

1187255

Gedeelt.

nl

 

09-11-2011

2004070

THUISWINKEL ORG

THUISWINKEL KEURMERK

1174995

Afgew.

nl

 

09-11-2011

2005688

DEKKER

LAURA DEKKER

1208575

Gedeelt.

nl

 

08-11-2011

2005875

LE PEUPLE

Le Peuple

1211277

Afgew.

fr

26-10-2011

2004947

OXYLANE

OxyIn

1193963

Toegew.

nl

 

25-10-2011

2005692

RESTOBOOKER

RESTOBOOKINGS

1208322

Afgew.

nl

 

25-10-2011

2005715

KIND WIJZER NU GOED VOOR LATER

Kindwijzer

1207457

Toegew.

nl

 

 

25-10-2011

2003642

ECOMEL

ECOVAL DAIRY TRADE

1167988

Afgew.

nl

 

25-10-2011

2003644

ECOMEL

ECOVAL

1167989

Afgew.

nl

25-10-2011

2002686

BACCARAT

Baccara Gold

1146165

Toegew.

nl

25-10-2011

2002257

NORMA

NORMA GREEN

1142977

Toegew.

fr

IEF 10683

Gekopieerde studieboeken verkopen

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Groningen 7 oktober 2011, zonder nummering (verzoek 1, verzoek 2, verzoek 3)

Onder verwijzing naar IEF 9229 (ex parte Rb Almelo Noordhoff): Zeer recent heeft verzoeksters vernomen dat copyshops op grote schaal en structureel kopieën van studieboeken maken en aan studenten en docenten verkopen.

Studieboeken hebben een eigen oorspronkelijk karakter [verwezen wordt naar het Endstra arrest] en dragen het persoonlijk stempel van de maker. Verder zijn zij oorspronkelijk in die zin dat zij een eigen intellectuele schepping van de maker zijn [Infopaq]. Noordhoff is auteursrechthebbende op de genoemde studieboeken omdat zij danwel opdrachtgever is of dat auteursrechten aan haar zijn overgedragen.

Van een privékopie (art. 16b Aw) kan geen sprake zijn aangezien die exceptie toeziet op een klein gedeelte van een boek en niet op kopiëren van gehele boeken die nog in de handel zijn. Het spoedeisend belang is daarin gelegen dat in de eerste week van november het tweede semester aanvangt en nieuwe boeken aangeschaft worden. De beschikking wordt Ex parte wordt gewezen onder last van een dwangsom van €10.000/dag of €1.000/inbreuk.

Verzoeksters zicht tot U Edelachtbare heer/vrouwe wenden met het eerbiedig verzoek:
1. Gerekestreerde te bevelen iedere inbreuk op auteursrechten van Verzoeksters [studieboeken] met name het - al dan niet op verzoek - kopiëren van gehele boeken die nog in de handel verkrijgbaar zijn, te staken en gestaakt te houden.

2. Gerekestreerde te veroordelen tot het verbeuren van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt of van € 1.000,- voor ieder inbreukmakend product dan wel inbreukmakend handelen waarmee Gerekestreerde het sub 1. verzochte bevel geheel of gedeeltelijke overtreedt.

IEF 10682

Hergebruik Nationale WegenBestand onvoorwaardelijk

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 14 december 2011, LJN BU8010 (verzoekster tegen minister van Infrastructuur en Milieu en derde partijen)

Wob. Onvoorwaardelijk hergebruik, zonder exploitatie auteursrecht of databankenrecht. Nationaal WegenBestand (NWB). Onvoldoende spoedeisend belang bij verzoek om een voorlopige voorziening.

Het Nationale WegenBestand (NWB) is een digitaal geografisch bestand waarin nagenoeg alle wegen in Nederland zijn opgenomen, die worden beheerd door wegbeheerders als het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Verzoekster heeft een onderneming op het gebied van geografische data, routeplanning en travel information services. Zij ontwikkelt producten en diensten voor professionele en publieke toepassingen binnen diverse sectoren.

Derde partijen hebben onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaarmaking en toestaan van hergebruik gevorderd en gekregen. Nu heeft verweerder tot onvoorwaardelijke toestemming, dus zonder dat de Staat zijn auteursrecht of databankenrecht terzake geldend wil maken, tot hergebruik van het NWB verleend.

De voorzieningenrechter acht geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen. Verzoekster heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.

Er bestaat geen ernstige twijfel dat het door verweerder ingenomen standpunt over het toestaan van hergebruik van het NWB juist is. Verweerder heeft de informatie zoals neergelegd in het NWB verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak. Niet valt in te zien dat verweerder niet bevoegd is hergebruik van het NWB toe te staan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob dan wel dat andere regelgeving en algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich daartegen verzetten.

28.  Met betrekking tot de vraag of sprake is van een spoedeisend belang stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat verzoekster slechts in algemene bewoordingen heeft gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat een aantal bestaande klanten, waaronder [derde-partij], heeft aangegeven hierdoor de bestaande overeenkomsten te willen opzeggen, maar verzoekster heeft hiervoor geen begin van bewijs geleverd. Voor zover het toestaan van hergebruik van het NWB voor verzoekster een financieel belang vertegenwoordigt, moet worden geoordeeld dat een zodanig belang volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006, LJN: AX4378) op zich geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft voorts niet gesteld dat haar continuïteit in gevaar komt door het toestaan van het hergebruik van het NWB. Dat, zoals verzoekster heeft gesteld, het omzetverlies wel is berekend maar dat zij deze gegevens, alsook de namen van ondernemingen die de overeenkomsten met haar willen opzeggen niet openbaar wil maken omdat het gaat om concurrentiegevoelige informatie, dient onder de gegeven omstandigheden voor haar eigen rekening te komen.

29.  Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. In dit verband is van belang dat het NWB reeds openbaar is en in zoverre voor een ieder toegankelijk. Hoewel zeker denkbaar is dat ondernemingen door hergebruik van het NWB producten en diensten zullen aanbieden die direct concurrerend zijn met de diensten en producten van verzoekster, moet, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat niet aannemelijk is dat die ondernemingen daarin reeds op korte termijn zullen slagen. Om direct te kunnen concurreren met de diensten en producten van verzoekster dient aan het NWB immers nog allerlei aanvullende informatie, zoals verkeersborden en points of interest, te worden toegevoegd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat, indien verzoekster ten gronde in het gelijk wordt gesteld (en hergebruik van het NWB dus niet is toegestaan), de bruikbaarheid van diensten en producten die door het toestaan van hergebruik zijn ontwikkeld in hoog tempo verdampt, omdat gegevens in het NWB continu worden geactualiseerd en alleen op basis van actuele informatie met de diensten en producten van verzoekster kan worden geconcurreerd.

30.  Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen.

35.  Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob en meer in het bijzonder met de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder g en 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob. Zoals hiervoor overwogen is het NWB reeds openbaar gemaakt, terwijl niet gebleken is dat andere wegbeheerders zich tegen hergebruik van het NWB verzetten. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het toestaan van het hergebruik in strijd is met de richtlijn. De richtlijn is omgezet in de Wob. In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor overwogen, verweerder de informatie zoals neergelegd in het NWB heeft verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak, valt het toestaan van het hergebruik van het NWB niet buiten reikwijdte van de Wob dan wel de richtlijn.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)

IEF 10681

Een heel concreet keurmerk

Conclusie AG Kokott HvJ EU 15 december 2011, zaak C-368/10 (EC tegen Koninkrijk der Nederlanden) - eurlex

Als randvermelding. Keurmerken. Aanbestedingsrecht. De provincie Noord-Holland heeft voor de gunning van een overheidsopdracht voor levering en beheer van koffieautomaten als voorwaarde opgegeven dat het de leveringen van sociaal- en milieuvriendelijke, biologische, fair trade producten betreft. Als eis werd hierin vermeld dat de koffie- en theeconsumpties het Max Havelaar en EKO-Keurmerk zouden dragen.

De Europese Commissie verwijt Nederland dat de vermelding van deze twee keurmerken indruist tegen de bepalingen van het Unierecht op het gebied van overheidsopdrachten.

Kokott concludeert dat een aanbestedende dienst rekening mag houden met ecologische en sociale belangen, maar niet mag eisen dat de geleverde producten een heel concreet keurmerk dragen. De dienst moet ook andere keurmerken toelaten; dwingend voorschrijven van een bepaald milieukeurmerk is in strijd met het Unierecht.

Conclusie: 1. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft niet voldaan aan de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen doordat de Provincie Noord-Holland in het jaar 2008 in de procedure voor de gunning van een overheidsopdracht voor de levering en het beheer van koffieautomaten
– in strijd met artikel 23, lid 6, van richtlijn 2004/18 dwingend heeft voorgeschreven dat de te leveren koffie en thee het EKO-keurmerk of een op vergelijkbare criteria berustend keurmerk droegen,
– in de voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht in strijd met artikel 2 van richtlijn 2004/18 onnauwkeurige ‚kwaliteitseisen’ voor potentiële inschrijvers met betrekking tot ‚duurzaam inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen’ heeft opgenomen en
– in het kader van de gunningscriteria in strijd met artikel 53, lid 1, sub a, van richtlijn 2004/18 heeft aangegeven dat extra punten werden toegekend indien de te leveren ‚ingrediënten’ waren voorzien van de keurmerken EKO en/of Max Havelaar of van een op dezelfde criteria berustend keurmerk.

IEF 10680

Wordingsgeschiedenis

Hof Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) 13 december 2011, LJN BU8240 (Food&Fun b.V. tegen Trebs/Nearbor)

In navolging van IEF 10393 (zie daar voor details).

Als randvermelding. Uitleg distributie- en vaststellingsovereenkomst. De wordingsgeschiedenis van de vaststellingsovereenkomst dient in ogenschouw genomen te worden. Contract is geredigeerd en Food&Fun is bijgestaan door gespecialiseerde advocaten. Op één grief na falen alle grieven.

Merkenrechtgrief: het hof [is] voorshands van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien hoe Trebs door het aanbrengen van het Trebs logo op de Pizzarette doos, terwijl vaststaat dat de Pizzarette met toestemming van Food&Fun c.s. in het verkeer is gebracht, inbreuk maakt op de merkrechten van Food&Fun c.s. 

Trebs wordt veroordeeld tot nakoming van de in de overeenkomst opgenomen verplichting tot overleg, met inachtneming van de goede trouw.

15.  Het hof onderschrijft het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat in de gegeven omstandigheden aan de taalkundige betekenis van artikel 2.1 van de samenwerkingsovereenkomst in beginsel veel betekenis toekomt omdat het hier gaat om een beding in een vaststellingsovereenkomst die is aangegaan tussen twee gelijkwaardige professionele partijen en die betrekking heeft op een commerciële transactie, terwijl bovendien vaststaat dat die partijen voor, bij en na het aangaan van de vaststellingsovereenkomst zijn bijgestaan door deskundige raadslieden en het concept van de overeenkomst is geredigeerd door de betrokken advocaten.

16.  Het hof kan Food & Fun c.s. niet volgen in hun betoog dat de samenwerkingsovereenkomst niet beschouwd kan worden als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Uit de considerans
(d tot en met h) en de artikelen 7, 8 en 9 van de samenwerkingsovereenkomst volgt zonder meer dat de overeenkomst is aangegaan ter beslechting van een geschil. Dat partijen in het kader van de beslechting van het geschil tevens afspraken hebben gemaakt over een vorm van samenwerking, doet daaraan niet af.

18.  Aan Food & Fun c.s. kan worden toegegeven dat bij de uitleg van een overeenkomst de wordingsgeschiedenis daarvan in ogenschouw genomen dient te worden. Naar het voorlopig oordeel van het hof hebben Food & Fun c.s., mede gelet op het feit dat beide partijen zich tijdens de onderhandelingen hebben laten bijstaan door gespecialiseerde advocaten, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door de volgens Food & Fun c.s. door Trebs c.s. uitgeoefende tijdsdruk - wat daarvan verder ook zij - aan de bewoordingen van de overeenkomst minder betekenis kan worden gehecht. Uit het voorgaande volgt dat grief I faalt.

Merkrechten 27. De grief houdt in dat de voorzieningrechter ten onrechte een gebod tot staking van inbreuk op de merkrechten van Food&Fun c.s. heeft afgewezen.

28. Food&Fun c.s. stellen zich op het standpunt dat Trebs c.s. het recht hebben verkregen om de Pizzarettes te verkopen. Dit betekent volgens Food&Fun c.s. dat de Pizzarettes, op grond van hun auteurs- en merkrechten, in de originele doos dienen te worden verkocht. Food&Fun c.s. voeren verder aan dat nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een Food&Fun lijn waarbij op deze doos ook het logo van Trebs op zal komen te staan, Trebs c.s. door de vermelding van het Trebs logo op de verpakking van de Pizzarette inbreuk maakt op de merkrechten van Food&Fun c.s.

29. Trebs c.s. bestrijden dat zij met het gebruik van hun logo inbreuk maken op de merkrechten van Food&Fun c.s. Daartoe voeren zij aan dat i) het (beeld)merk van Trebs op geen enkele wijze overeenstemt met het beeldmerk van Food&Fun c.s. en ii) artikel 3.1 met zoveel woorden bepaalt dat het logo van Trebs op de doos van de Pizzarette zal staan.

30. Het hof overweegt als volgt. Nog daargelaten of partijen in artikel 3.1 van de samenwerkingsovereenkomst onvoorwaardelijk zijn overeengekomen dat het logo van Trebs op de doos van de Pizzarette zal staan, is het hof voorshands van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valtin te zien hoe Trebs c.s. door het aanbrengen van het Trebs logo op de Pizzarette doos, terwijl vaststaat dat de Pizzarette met toestemming van Food&Fun c.s. in het verkeer is gebracht, inbreuk maakt op de merkrechten van Food&Fun c.s. De voorgedragen grief faalt.

Dictum
- veroordeelt Trebs c.s. tot nakoming van de in artikelen 1.2, 2.3, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 van de samenwerkingsovereenkomst opgenomen verplichtingen tot overleg door met inachtneming van de eisen van de goede trouw er aan mee te werken dat er voor 30 januari 2011 een bespreking tussen partijen over de in bedoelde artikelen genoemde onderwerpen plaatsvindt, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Trebs c.s. in gebreke blijven aan die verplichting te voldoen, onder maximering van de dwangsommen tot een totaalbedrag van € 25.000,-

IEF 10679

Kalenders van voetbalkampioenschappen

Conclusie AG Mengozzi HvJ EU 15 december 2011, zaak C-604/10 (Football Dataco e.a. tegen Yahoo UK Ltd. e.a.)

Prejudiciële vragen van Court of Appeal England & Wales.

Rechtsbescherming van databanken. Kalenders van voetbalkampioenschappen. Auteursrecht en richtlijn 96/9/EG. In het geval van een kalender van voetbalwedstrijden wordt het vaststellen van alle elementen van de afzonderlijke wedstrijden als het creëren van de gegevens beschouwd.

Conclusie
1. Een databank kan uitsluitend de auteursrechtelijke bescherming genieten bedoeld in artikel 3 van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, indien zij een oorspronkelijke intellectuele schepping van de maker is. Daartoe kunnen de inspanningen voor het creëren van de gegevens niet in aanmerking worden genomen. In het geval van een kalender van voetbalwedstrijden is het vaststellen van alle elementen van de afzonderlijke wedstrijden het creëren van de gegevens beschouwd.
2. De voornoemde richtlijn staat eraan in de weg dat nationaal recht auteursrechtelijke bescherming verleent aan een databank die niet voldoet aan de vereisten van artikel 3 van de richtlijn.”

Vraag 1. Wat dient in artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/9/EG betreffende de rechtsbescherming van databanken, te worden verstaan onder ‚databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen’, in het bijzonder
a) moeten de intellectuele inspanning en de deskundigheid van het creëren van gegevens daarvan worden uitgesloten?
b) omvat ‚de keuze of de rangschikking’ ook het toevoegen van een wezenlijke inhoud aan een reeds bestaand gegevensitem (zoals het vastleggen van de datum van een voetbalwedstrijd)?
c) vereist de ‚eigen intellectuele schepping van de maker’ meer dan aanzienlijke inspanningen en deskundigheid van de maker, en, zo ja, welke?
Vraag 2. Staat de richtlijn in de weg aan andere nationale auteursrechten op databanken dan die welke daarin worden voorzien?”

IEF 10678

Eerder merkrecht dan een discutabel recht uit overeenkomst

Rechtbank 's-Hertogenbosch 13 december 2011, KG ZA 11-740 (Medical Participations S.A. tegen Beautycentrum De Thermen B.V.)

Met dank aan Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan.

Samenwerking. Merkenrecht vs licentie uit overeenkomst. Concept van een merk.

Medical Participations exploiteert het concept 'Re-Energize' dat, kort samengevat, bestaat uit een selectie van gezondheidsproducten en behandelingen dat als samenhangend geheel wordt aangeboden tegen stress en vermoeidheid. Zij is tevens houdster van Beneluxbeeldmerk Re-Energize. Met De Thermen is zij een samenwerking aangegaan om een distributiesysteem op te zetten zodat zij aan consumenten kan leveren. Na enige discussie over het concept, dan wel opstarten van een concurrerende activiteit, worden de websites van Medical Participations re-energize.nl en .eu gesloten, zodat klanten niet meer naar De Thermen worden doorverwezen, De Thermen gebruikt naam en beeldmerk via re-energizeeurope.nl.

De inhoud van de samenwerkingsovereenkomst wordt anders uitgelegd door partijen. Echter, de voorzieningenrechter is van oordeel dat het eerder aannemelijk is dat Medical Partipations haar op het BVIE gebaseerde recht kan laten gelden dan dat De Thermen haar gestelde recht kan ontlenen aan een qua inhoud discutabele en uitvoerig bediscussieerde overeenkomst.

Het concept van Re-Energize is niet beschermd, mede omdat het "een bundeling is van producten en therapieën die afkomstig zijn van verschillende producenten en 'bedenkers'". Deze vordering wordt afgewezen.

De Thermen wordt veroordeeld in de proceskosten waarbij het liquidatietarief met inachtneming van artikel 1019h Rv wordt vastgesteld op €6.000. In reconventie worden de vorderingen afgewezen en ad €400 proceskostenveroordeling. De na dit vonnis ontstane kosten worden begroot op: €205, en, indien niet binnen 14 dagen wordt voldaan, vermeerderd met €68.

5.6. De Thermen heeft echter aangevoerd dat het haar op grond van de overeenkomst met Medical Participations vrij staat het merk Re-Energize te voeren.

De inhoud van die overeenkomst wordt echter door beide partijen anders uitgelegd en de specifieke bepaling waarop De Thermen zich in dit kader beroept is niet eenduiding. n een bodemprocedure zou aaan de orde moeten komen welke uitleg parrtijen, gelet op elkaars verklaringen en gedragingen, redelijkerwijze aan de overeenkomst mochten geven. Wellicht kunnen partijen zich het debat op dit punt ineen bodemprocedure beter besparen. Zoals Medical Participations terecht heeft opgemerkt, zou de overdracht of overgang van het Beneluxmerk Re-Energize voortvloeiende uit de overeenkomst, op grond van artikel 2.31 lid 2 sub a BVIE nietig zijn omdat de overeenkomst kennelijk inhield datde overdracht of overgang van het onderhavige Beneluxmerk aan De Thermen alleen voor Nederland zou gelden. De rest van Europa, en met name ook Beneluxstaat België, blevven aan Medical Participations voorbehouden.

5.7. Gelet op bovenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het eerder aannemlijk is dat Medical Participations haar op het BVIE gebaseerde recht op het woord- en beeldmer Re-Energize kan laten gelden dan dat De Thermen haar gestelde recht kan ontlenen aan de (qua inhoud discutabele en voor wat betreft het voortbestaan ervan uitvoerig bediscussieerde) overeenkomst.

5.8. Naast  het verbod op het gebruik van het merk heeft Medical Particpations een verbod gevorderd van iedere vorm van exploitatie van het Re-Energize concept. Deze vordering werpt de vraag op waat onder het 'Re-Energize-concept'  moet worden verstaan. Medical Participations heeft verwezen naar haar productie 5. Dat in een pakket van 35 sheets betreffende een marketingstrategie van Re-Energize, waarin onder meer de van verschillende producenten afkomstige gezondheidsproducten en verschillende (gezondheids) therapieën in tamelijke algemene (doch positieve) bewoorden worden toegelicht. Y heeft ter zitting verklaard dat het concept Re-Energize een bundeling is van producten en therapieën die afkomstig zijn van verschillende producenten en 'bedenkers'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit kort geding onvoldoende komen vast te staan wat precies onder het concept moet worden verstaad. (...) Voorts is het niet onaannemelijk dat De Thermen bepaalde van deze producten of therapieën al aan haar klanten aanbood (...). Dit gedeelte van de vordering wordt dan ook afgewezen.

Op andere blogs:
DomJur 2012-825

IEF 10677

Bestellingen worden volledig afgehandeld

Vzr. Rechtbank Amsterdam 6 september 2011, KG ZA 11-993 (Cassina S.P.A. tegen Superfurniture S.L.)

Met dank aan Ruby Nefkens en Anouschka van de Graaf, Van der Steenhoven advocaten.

Verstekvonnis. Cassina-vonnis. Cassina is een meubelfabrikant en verkoopt haar meubelmodellen wereldwijd. Auteursrechthebbende van Le Corbusier/Rietveld/Lloyd Wright hebben aan Cassina een exclusieve licentie verstrekt de modellen te fabriceren, verkopen en zelfstandig actie te nemen.

Superfurniture is een (online) meubelleverancier die handelt onder de naam Super Studio. Er worden, volgens Cassina, meubels verhandelt die inbreuk maken.

Superfurniture heeft aangevoerd dat de modellen niet door haar worden aangeboden, maar door Bauhaus, de eigenaar van de website, en niet in Nederland worden aangeboden (m.u.v. één ZigZag-Stoel). De voorzieningenrechter gaat aan de verweren voorbij. De modellen worden in de catalogus van Super Studio en op de website, die in de Nederlandse taal is te bezoeken, aangeboden en kunnen worden besteld. De bestellingen worden tevens volledig door Superfurniture afgehandeld.

De volgende vorderingen worden toegewezen: 
1. auteursrechtinbreuk moet worden gestaakt, onder last van dwangsom ad €15.000 met een maximum van €500.000,
2. doen van opgave van de Nederlandse markt,
3. een terughaal bij niet-particulieren,
4. vernietiging van de voorraad, en
5. Superfurniture wordt in de proceskosten veroordeeld ex 1019h Rv ad € 14.062,01.

4.4. De voorzieningenrechter gaat aan beide verweren voorbij. De inbreukmakende modellen worden immers aangeboden in de catalogus van Super Studio (die in de showroom wordt verstrekt) en op de website www.superestudio.com, welke in de Nederlandse taal te bezoeken is, en waarop modellen kunnen worden besteld door te bellen naar het telefoonnummer van Superfurniture in Nederland (Amsterdam). Dat een bestelling die vai de website wordt gedaan niet door Superfurniture maar door wordt afgehandeld is niet gebleken. Integendeel, de verkoop van de ZigZag-stoel is volledig afgehandeld door Superfurniture. De factuur is gestuurd door Superfurniture, er is betaald op een rekening op naam van Superfurniture en de stoel is in de showroom van Superfurniture (Super Studio) in Amsterdam afgehaald. Dat thans Super Studio in handen is van twee verschillende bedrijven die los van elkaar opereren (Bauhaus en Superfurniture) is onvoldoende aannemelijk geworden. Het enkele feit dat de domeinnaam op naam van Bauhaus staat is daarvoor onvoldoende. Het aanbieden van de modellen wordt derhalve Superfurniture aangerekend. Dat Superfurniture mogelijk niet op de hoogte was van haar rechten en plichten op het gebied van de intellectuele eigendom van de modellen komt voor haar rekening en risico, te meer nu zij zich als professional op deze markt heeft begeven.

IEF 10676

Erg Zwitserse aanduiding

Gerecht EU 15 december 2011, zaak T-377/09 (Mövenpick Holding tegen OHIM)

Gemeenschapsmerk. Na een afwijzing van de aanvrage, verwerping van het beroep bij Board of Appeal, wordt het beroep van aanvrager van het gemeenschapswoordmerk PASSIONATELY SWISS (ook) bij het Gerecht EU afgewezen. Er is sprake van een absolutie weigeringsgrond: namelijk dat het aangemelde teken een geografische herkomstaanduiding betreft en het geen onderscheidend vermogen heeft: Die Marke kommt somit den Ausdrücken „sehr schweizerisch“, „entschieden schweizerisch“, „deutlich schweizerisch“ oder auch „äußerst schweizerisch“ nahe, in denen die Adverbien systematisch das Adjektiv „schweizerisch“ verstärken.

37      Was die umfassende Beurteilung der Anmeldemarke betrifft, ist weiter zu konstatieren, dass die Verknüpfung der beiden Elemente, aus denen sie besteht, den Regeln der englischen Grammatik entspricht, da das Adverb „passionately“ die Bedeutung des Adjektivs „Swiss“ verstärkt. Die Marke kommt somit den Ausdrücken „sehr schweizerisch“, „entschieden schweizerisch“, „deutlich schweizerisch“ oder auch „äußerst schweizerisch“ nahe, in denen die Adverbien systematisch das Adjektiv „schweizerisch“ verstärken. Folglich stellt die in Rede stehende Marke keine ungewöhnliche und phantasievolle Wortkombination dar.

38      Selbst wenn bestimmte Verbraucher – wie die Klägerin geltend macht – der Anmeldemarke eine phantasievolle Bedeutung zuschreiben könnten, ist darauf hinzuweisen, dass der Umstand, dass eine Marke mehrere Bedeutungen haben kann, der Anwendung des in Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 207/2009 vorgesehenen absoluten Eintragungshindernisses nicht entgegensteht. Nach der Rechtsprechung kann ein Wortzeichen nämlich von der Eintragung ausgeschlossen werden, wenn es zumindest in einer seiner möglichen Bedeutungen ein Merkmal der in Frage stehenden Waren oder Dienstleistungen bezeichnet (Urteil HABM/Wrigley, oben in Randnr. 26 angeführt, Randnr. 32).

39      Damit ist die von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung, dass die Anmeldemarke PASSIONATELY SWISS von den maßgeblichen Verkehrkreisen als eine Herkunfts- und Qualitätsbezeichnung verstanden werden könnte, nicht fehlerhaft.

44. Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer in den Randnrn. 20, 22 und 23 der angefochtenen Entscheidung jedoch zutreffend festgestellt, dass Waren und Dienstleistungen, die aus der Schweiz stammen, allgemein als solche von hoher Qualität wahrgenommen werden und dass der Wortbestandteil „swiss“ der Anmeldemarke nicht nur eine Information über die geografischen Herkunft der betreffenden Waren und Dienstleistungen vermittelt, sondern auch eine Qualitätskriterium bietet. In diesem Zusammenhang ist darauf hinzuweisen, dass – wie oben in Randnr. 36 festgestellt – die Klägerin selbst den guten Ruf anerkennt, den der geografische Name der Schweiz genießt.

45. Unter diesen Umständen musste die Beschwerdekammer nicht für jede der betroffenen Waren und Dienstleistungen prüfen, ob die Bezugnahme auf die Schweiz ein absolutes Eintragungshindernis gemäß Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 207/2009 darstellte. Sie durfte sich wegen des allgemein anerkannten Rufs eines Landes wie der Schweiz vielmehr darauf beschränken, in Randnr. 22 der angefochtenen Entscheidung festzustellen, dass das Zeichen PASSIONATELY SWISS für die Dienstleistungen der Klassen 35, 41, 43 und 44 des Abkommens von Nizza lediglich als ein Hinweis auf die für die Schweiz stehende Qualität und Exklusivität sowie die damit einhergehende schweizerische Gemütlichkeit verstanden würde, und in Randnr. 23 der angefochtenen Entscheidung hinzuzufügen, dass die Waren der Klasse 16 des Abkommens von Nizza den beschreibenden Gehalt des Zeichens wiedergäben und für die betreffenden Dienstleistungen förderlich sein könnten.