IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10582

Regeling over een rectificatie

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 21 september 2011, LJN BU6195 (eiser tegen Amigoe Aruba N.V.)

Als randvermelding. Rectificatie en proceskostenveroordeling. Tussen partijen is een regeling bereikt over een rectificatie in de krant van 16 september 2011, maar niet over proceskosten. Eiser stelt dat, als Amigoe direct had gerectificeerd, de procedure niet nodig was geweest. Achteraf valt niet meer vast te stellen hoe de kwestie zou zijn gelopen indien rectificatie eerder had plaatsgevonden. De hoofdvordering is niet beoordeeld (vanwege de bereikte overeenstemming tijdens de zitting), aldus staat niet vast wie in het ongelijk zou zijn gesteld. De kosten worden gecompenseerd in de zin dat ieder eigen kosten draagt.

3.3 [eiser] stelt daar tegenover dat indien Amigoe direct had gerectificeerd de onderhavige procedure niet nodig was geweest.

3.4 Voor de beoordeling is relevant hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba is bepaald. Uit dit artikel volgt (onder meer) dat wie bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten wordt verwezen. Uit dit artikel volgt verder dat de rechter de kosten die nodeloos worden gemaakt of veroorzaakt voor rekening kan laten van de partij die ze aanwendde of veroorzaakte. Het gerecht begrijpt dat Amigoe een beroep doet op deze laatste bepaling. In het licht van artikel 63 Rv wordt als volgt overwogen.

3.5 Thans, achteraf, valt niet meer vast te stellen hoe de onderhavige kwestie was verlopen indien Amigoe vóór plaatsing van het artikel van 27 augustus 2011 niet alleen telefonisch had getracht om in contact te komen met de raadsman van [eiser], maar bij hem ook schriftelijk had geïnformeerd naar zijn zienswijze over de tekst van het voorgenomen artikel. Mogelijk had [eiser] dan kenbaar gemaakt hoe het volgens hem wel zat en was de tekst die onderwerp is van dit geschil niet in de Amigoe terecht gekomen. Eveneens valt achteraf niet meer vast te stellen hoe de onderhavige kwestie was verlopen indien de raadsman ná publicatie van het artikel van 27 augustus 2011 desgevraagd te kennen had gegeven wat [eiser] volgens het proces-verbaal van het verhoor bij de politie heeft verklaard. Mogelijk was Amigoe dan (eventueel na raadpleging van haar andere bronnen) vrijwillig overgegaan tot het plaatsen van een correctie of rectificatie. Aldus kan naar het oordeel van het gerecht niet worden vastgesteld of de onderhavige procedure nodeloos is aangespannen, zoals Amigoe betoogt.

3.6 Doordat tijdens de zitting overeenstemming is bereikt over het onderwerp van de hoofdvordering (het plaatsen van een rectificatie), is die vordering door het gerecht niet beoordeeld, zodat ook niet is komen vast te staan wie in het ongelijk zou zijn gesteld.

3.7 In het voorgaande ziet het gerecht aanleiding de kosten te compenseren als hierna vermeld.

IEF 10581

Uniform Patent Court in Warschau?

Document 17539/11, geschreven onder het Poolse EU voorzitterschap, getiteld "Draft Agreement on the creation of a Unified Patent Court – Guidance for future work" kondigt aan dat op 22 december 2011 de tekst van de overeenkomst gereed kan zijn:

11. The Presidency announced its intention to organise the initialling ceremony whereby the text of the Agreement could be finalised in Warsaw on 22 December 2011. The Presidency considers that the Member States should be able to arrive at a political agreement on the text of the Agreement at the meeting of the Competitiveness Council on 5 December 2011 on the basis of this set of compromise proposals, despite the fact that some issues of political importance could be left to be agreed at a later stage, but before the signature of the Agreement.

Lees hier meer.

IEF 10549

Laatste stoelen: octrooirecht jurisprudentielunch

Jurisprudentielunch Octrooirecht Holiday Inn (Station Amsterdam RAI), 1 december 12.00 tot 14.00 uur, zie uitnodiging 

Tijdens deze informele lunch brengen Bart van den Broek en Willem Hoyng u wederom op de hoogte van de jurisprudentie van het afgelopen jaar op het gebied van het Octrooirecht. Met o.a. de volgende uitspraken: • Sandoz vs. Glaxo, • Sony/LG Electronics, • Danisco/Novozymes, • Astra Zeneca/Sandoz, • Samsung/Apple en • Lilly/Ratiopharm, en meer uit het dossier octrooirecht.

hier aanmelden

IEF 10580

CIER-Jubileum Congres: Onbegrensde toegang tot audiovisuele content

CIER-Jubileum Congres 7 december 2011, Spraakmakende arresten van het Europees Hof over onbegrensde toegang tot audiovisuele content

Grensoverschrijdend opererende aanbieders van informatiediensten spelen in op de groeiende informatiehonger van Informatieconsumenten. Televisieprogramma’s worden steeds vaker High Definition (HD) aangeboden in tv-pakketten waarbij consumenten gebruik kunnen maken van een groeiend aanbod on-demand audiovisueel materiaal. Wat niet in het pakket zit, kan in de meeste gevallen wel – razendsnel – van het internet gehaald worden, ‘legaal’ of niet. In hoog tempo opvolgende arresten van het Europese Hof van Justitie, zetten de lijnen uit voor het vinden van nieuwe balans tussen de vraag en het aanbod van (audiovisuele) informatie.

In de zaak Scarlet/Sabam (HvJEU 24 november 2011) heeft het Hof bepaald dat de Auteursrechtrichtlijn 2000/31/EG en de  E-commerce richtlijnen in de weg  staan aan het opleggen van een filterplicht aan de ISP die aan zijn klanten toegang verschaft tot peer-to-peer filesharingdiensten.

In Circul Globus Bucuresti (HvJEU 24 november 2011) bepaalde het Hof dat artikel 3, eerste lid van de Auteursrechtrichtlijn uitsluitend betrekking heeft op mededelingen aan het publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan. De richtlijn heeft geen betrekking op mededelingen die worden gedaan aan het publiek dat wel bij rechtstreeks verrichte mededeling en aanwezig is.

In de zaak Airfield/Sabam (HvJEU 13 oktober 2011) is het voor toegang tot informatie essentiële openbaarmakingsbegip verder uitgelegd. Het Hof maakte uit dat met het zelf samenstellen van TV pakketten, Airfield zelfstandig  een mededeling aan het publiek per satelliet doet in de zin van Richtlijn 93/83/EEG. Daarvoor moet afzonderlijke toestemming van de auteursrechthebbenden voor het doorgeven van de programma’s aan hun abonnees worden verkregen.

Decodeerkaarten voor toegang tot gecodeerd audiovisueel materiaal (voetbalwedstrijden) die ‘valselijk’ zijn verkregen uit een andere EU-lidstaat  en bedoeld waren voor buitenlandse decodeerapparatuur vormen geen ‘illegale uitrusting’ in de zin van Richtlijn 98/84/EG volgens het hof in Premier league/Karen Murphy (HvJEU 4 oktober 2011. Voor de verhouding tussen de intellectuele eigendom en het mededingingsrecht is ook belangrijk de overweging waarbij het Hof een verbod op het importeren en verhandelen van buitenlandse decodeerapparatuur als voorwaarde voor  exclusieve licenties ten aanzien van het uitzenden van audiovisueel materiaal is strijd acht met artikel 56 VWEU.

CIER-congres ‘ACCESS’: (Achter Sint Pieter, 7 december)
Wat betekenen deze uitspraken die alle betrekking hebben op ‘toegang’ tot informatie, voor de balans tussen het beschermen van bepaalde vormen van informatie en anderzijds het stimuleren van toegang tot informatie met het oog op de bevordering van creativiteit en innovatie? Deze vraag staat centraal tijdens het CIER-jubileumcongres op 7 december aanstaande, waarvoor nog beperkt kaarten beschikbaar zijn.

Keynote speaker is Prof. Herman Wijffels, voorzitter Worldconnectors, Sustainable Finance Lab, hoogleraar duurzaamheid en maatschappelijke verandering en werkzaam bij het Utrecht Sustainability Institute (USI), Universiteit Utrecht. Onder de sprekers zijn: Prof. Dick van Engelen, (CIER) Drs. Bas Savenije (Algemeen Directeur Koninklijke Bibliotheek), Dr. Eric Daalder (Plaatsvervangend Landsadvocaat Pels Rijcken) en dagvoorzitter Prof. Dr. Madeleine de Cock Buning, voorzitter van het CIER. Zie voor het volledige programma en sprekerslijst onze website: www.cier.nl.

Reserveer tot en met woensdag 30 november bij Jeanne Wijnans, j.h.m.wijnans@uu.nl

 

IEF 10579

Meer zijn dan een bijproduct van haar hoofdactiviteit

Hof van Beroep Gent 14 november 2011, Rolnr. 2011-RK-0043, Justel N-20111114-1 (Select Human Resources N.V. tegen G.P. en Talentus N.V.)

België. Databankenrecht. Substantiële investering. Prima facie beoordeling bij een beschijvend beslag inzake namaak. De Voorzitter moet een werkelijke beoordeling doorvoeren en de belangen van alle betrokkenen in acht nemen. Voorwaarden waaraan een gegevensbestand moet voldoen om de bescherming sui generis van de Databankenwet te kunnen genieten is in casu prima facie niet vervuld. 

Uitzendbureaus voeren drie databanken: 1) rapportageschema's (omzet en kosten verzoekster), 2) lijsten openstaande vacatures en 3) effectievenlijsten (hoeveel uitzendkrachten effectief waren tewerkgesteld bij cliënten). Het Hof van beroep geeft een uitgebreide uitleg aan het begrip substantiële investering in relatie tot controle en presentatie. Het is evident dat het opnemen van gegevens over eigen bedrijfsactiviteit of kostenstructuur niet leidt tot een databank. De "lijsten openstaande vacatures" zijn niets anders dan een (zeer rudimentair) adressenboek van cliënten. De investering, te onderscheiden van de bedrijfsactiviteit, blijkt evenmin in verbinding te staan met de effectievenlijsten. Het "louter onderbrengen in een excel-bestand" is een eenvoudig middel om overzicht te houden, geen databank investering.

Het Hof is van oordeel dat Select niet aantoont dat de bestanden die zij als databank omschrijft, meer zijn dan een bijproduct van haar hoofdactiviteit. Een substantiële investering in kwalitatief of kwantitatief opzicht ter verkrijging, controle of de presentatie van de inhoud van de bestanden is niet bewezen. Er wordt niet voldaan aan de eisen van databankenrecht sui generis.

Onder 9. Artikel 1369bis/1, § 3, eerste lid Ger. Wb. bepaalt dat de voorzitter die uitspraak doet over een verzoek tot verkrijging van maatregelen tot beschrijving onderzoekt 1) of het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is en 2) of er aanwijzingen zijn dat inbreuk zou zijn gemaakt op het intellectueel eigendomsrecht of dat een inbreuk dreigt.

Het doel van de procedure van een beschrijvend beslag inzake namaak (waarbij het gerechtelijk wetboek de omzetting is van (artikel 7 van) de Europese Handhavingsrichtlijn) is de intellectuele rechtenhouder een doeltreffende manier te verschaffen om bewijzen van een eventuele inbreuk op zijn intellectueel recht te verzamelen. Het is precies daarom dat de rechter zich kan beperken tot het vaststellen van een ogenschijnlijke geldigheid. De bewijslast van de verzoeker is verminderd, nu de procedure precies dient om de eventuele inbreuk te bewijzen. De geldigheid van het ingeroepen intellectueel recht moet prima facie onderzocht worden, nu bewijsmateriaal verzameld wordt.

Geen inbreuk op het databankenrecht sui generis
10. De Voorzitter toetste de documenten terecht af aan de voorwaarden van het databankenrecht (wet van 31 augustus 1998 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken). Terecht oordeelde de Voorzitter prima facie als volgt (Beschikking, p. 17-18, nr. 20):

 "Voor zover de voorgelegde excel-bestanden doen blijken van een verzameling van gegevens, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk (zie art. 2, 1°, Databankenwet), maakt de verweerster in geen enkel opzicht enigszins waarschijnlijk dat de "verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering".

Het opnemen van gegevens in een eenvoudig excel-bestand getuigt in elk geval niet van een substantiële investering op het vlak van de presentatie van de inhoud.

Het blijkt evenmin dat de gegevens in de excel-bestanden het voorwerp uitmaken van een controle achteraf. Alle gegevens in de excel-bestanden zijn de weergave van de bedrijfsactiviteit zoals die in het verleden heeft plaatsgevonden (hetzij op het vlak van kosten en omzet, hetzij op het vlak van tewerkstelling van uitzendkrachten bij de diverse cliënten) of zoals die zich ontwikkelt (lijst van vacatures). De bestanden hebben klaarblijkelijk geen ander doel dan het vastleggen van deze gegevens. Eenmaal vastgelegd is een verdere "controle" van de inhoud van deze bestanden niet aannemelijk.

Ten slotte maakt de verweerster evenmin enige substantiële investering, in kwalitatief of kwantitatief opzicht, voor de verkrijging van de inhoud enigszins waarschijnlijk.

[lijsten openstaande vacatures, red] De "lijsten openstaande vacatures" zijn niets anders dan een (zeer rudimentair) adressenboek van cliënten met vermelding of de cliënten vacatures hebben (en, in voorkomend geval, welke initiatief het uitzendbureau genomen heeft om de cliënt eraan te herinneren dat het uitzendbureau te zijnen dienste staat). Deze gegevens zijn zowel het voorwerp als het resultaat van de uitoefening van de bedrijfsactiviteit. Het gaat over eigen gegevens, namelijk gegevens met betrekking tot de eigen bedrijfsactiviteit, al verwijzen die gegevens uiteraard wel naar derden (de cliënten van het uitzendbureau). Het bijeenbrengen van deze (overigens niet omvangrijke noch erg talrijke) gegevens in een eenvoudig bestand met slechts enkele kolommen, is een eenvoudig middel om de bedrijfsactiviteit op te volgen. Het blijkt geenszins dat voor de samenstelling of het functioneren van deze "databank" enige investering, nog minder een substantiële investering noodzakelijk was.

[effectievenlijsten, red] Enige (substantiële) investering, te onderscheiden van de bedrijfsactiviteit, blijkt evenmin in verband met de gegevens over tewerkstelling van uitzendkrachten ("effectievenlijsten"), zowel wat betreft het aantal tewerkgestelde uitzendkrachten als wat betreft de gepresteerde uren en de daaruit voortvloeiende omzet. Het louter onderbrengen van deze gegevens in een excel-bestand is niets meer dan een eenvoudig middel om de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteit vast te leggen en overzichtelijk te maken.

[rapportageschema, red] Het bijhouden van de verschillende kosten van het bedrijf in eenvoudig samen te stellen bestanden is, in dezelfde zin, niets meer dan een eenvoudig en noodzakelijk hulpmiddel binnen het bedrijf om de kosten van de bedrijfsactiviteit te bewaken en beheersbaar te maken. Enige substantiële investering, te onderscheiden van de bedrijfsactiviteit, blijkt evenmin.
 Het is evident dat het opnemen van gegevens over de eigen bedrijfsactiviteit of de eigen kostenstructuur in een eenvoudig elektronisch bestand, niet leidt tot een databank waarvoor de maker van het bestand zich op een sui generis databankrecht kan beroepen.

  Ongetwijfeld bevatten de bestanden die de verweerster voorlegde, belangrijk commerciële en financiële informatie die de verweerster voor haar concurrenten wil afschermen. De bestanden waarin deze informatie werd opgenomen, voldoen echter manifest niet aan de voorwaarden waaraan een databank moet voldoen om door het databankrecht sui generis te worden beschermd.". 

17. (...) Wil het sui generis recht toepassing kunnen vinden, dan zal de substantiële investering aangetoond dienen te worden op het niveau van het controleren of het presenteren van de inhoud van de databank. Het volstaat dus niet dat er inspanningen zijn gedaan om gegevens te creëren, die daarna worden samengevoegd.

18. Het Hof is van oordeel dat Select niet aantoont dat de bestanden die zij als databank omschrijft meer zijn dan een bijproduct van haar hoofdactiviteit. Een substantiële investering in kwalitatief of kwantitatief opzicht ter verkrijging, controle of de presentatie van de inhoud van de bestanden is niet bewezen.
Dit geldt zowel voor de rapportageschema's, als voor de lijst van openstaande vacatures en de effectievenlijsten. De gedane investeringen zijn gebeurd voor de verschillende elementen van de gegevensbestanden, die het Select mogelijk moeten maken doeltreffend te werken. De bestanden als zodanig vormen evenwel geen databank in de zin van de Databankenwet.

19 (...) Prima facie is niet aangetoond dat de verkrijging, de controle en / of de presentatie van de gegevens in kwantitatief of in kwalitatief opzicht een substantiële investering heeft gevergd of vergt, los van de middelen die voor het creëren van de elementen zijn aangewend.

Gegevensbestanden met betrekking tot vacatures en kandidaten actualiseren is geen controle van de juistheid, maar een voortdurende opbouw en vernieuwing van de gegevensbestanden. Het is prima facie niet aangetoond dat de verkrijging van deze informatie, die verwerkt wordt in een gegevensbestand een substantiële investering heeft gevergd. Het lijkt er veeleer op dat de gegevens verzamelen met betrekking tot vacatures en kandidaten om een vorm van makelaarschap in arbeidsplaatsen te kunnen uitoefenen de hoofdactiviteit is en dat de verkrijging, de controle en de presentatie van de gegevens niet op zichzelf een substantiële investering vergt.

Lees het arrest hier (pdf / Justel)

IEF 10578

DNS-blocking

Hof van beroep Antwerpen 26 september 2011, 2010/AR/2541 (Vzw BAF tegen Telenet en Belgacom)

Eindarrest na IEF  8974 en noot door Matthias Dobbelaere IEF 10292. België. Blokkeren van peer-to-peersoftware, via z.g. DNS-blocking in tegenstelling tot IP-blocking.

Verweerders stellen dat de gevorderde blokkeringsmaatregelen eenvoudig door gebruikers zijn te omzeilen, door enkel de instellingen van browsers aan te passen. Het hof meent dat de vordering noch onredelijk noch disproportioneel is. Tot slot is er geen strijd met evenredigheidsbeginsel vastgesteld noch is er sprake van concurrentievervalsing, aangezien geïntimeerden de grootste Belgische spelers zijn voor de levering van een internettoegang. Er volgt een limitatieve opsomming van domeinnamen die geblokkeerd dienen te worden (waar inmiddels ook van bekend is dat er omzeild wordt door omzetting naar domeinnaam depiraatbaai.be).

Het wordt niet betwist dat met de hulp van de website "The Pirate Bay" op massale schaal bestanden met werken uit het repertoire van de (sub)leden van appellante zonder toestemming en zonder vergoeding worden gedownload en via een peer-tot-peersoftware ter beschikking worden gesteld aan het wereldpubliek.

Al deze bestanden worden door de internetgebruikers, abonnees van geïntimeerden, gesteld zonder toestemming en zonder vergoeding van de rechthebbenden, dus in strijd met het uitsluitend recht op reproductie en mededeling aan het publiek in hoofde van rechthebbenden (artikel 1 par1 A.W. en artikel 39 A.W.). De inbreuk staat dus vast.

p. 14. Het hof is van oordeel dat de "DNS-blocking" met betrekking tot de door appellante opgegeven websites de meest aanvaardbare oplossing is. Door deze techniek wordt de link tussen het IP-adres van de website en de domeinnaam van deze site op DNS-niveau gewijzigd zodat de klanten die de domeinnaam in hun browser intikken niet meer op de gezochte website terechtkomen. Door de "IP-blocking" worden alle websites die achter het IP-adres schuilen geblokkeerd, ook de legale. Deze laatste techniek heeft ongewenste effecten voor derden. Het risico dat de "IP-blocking" leidt tot blokkeren van legitieme informatie (op websites die op hetzelfde IP-adres geherbergd staan) is dus groter dan bij "DNS-blocking". Bovendien is de nodige tijd en investering nodig om een IP-blokkeringssysteem te ontwikkelen.

De opleggen van de techniek van de "DNS-blocking" kan niet worden beschouwd als een beperking van de vrijheid van meningsuiting of van andere fundamentele rechten op een wijze die een inbreuk vormt op het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

IEF 10577

Niet langer onder de naam online zijn

Vzr. Rechtbank Arnhem 15 november 2011, LJN BU6039 (Eiser h.o.d.n. Ecostuc tegen ECO-STUC international)

Handelsnaamrecht. Reclamerecht. Schikkingsovereenkomst. Eiser heeft sinds 1 januari 2006 een eenmanszaak die zich bezighoudt met stukadoren en detailhandel via postorder en internet in ecologische bouwmaterialen; houder van ecostuc.nl en emailadres. Eco-Stuc International is opgericht 15 juni 2011 als groothandel in ecologisch stucmateriaal; houder van eco-stuc.nl , mailadres en gmail-adres.

Er is een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de kort gedingprocedure, hieraan wordt niet volledig voldaan. Het staken en gestaakt houden van de naam Eco-Stuc wordt niet nageleefd. In het bijzonder het niet langer onder de naam Eco-Stuc online zijn, o.a. door gebruikmaken van emailadressen, facebook.com en op verschillende reclamesites. De vordering wordt toegewezen.

4.3.  Partijen hebben ter beëindiging van deze kort gedingprocedure en hun geschil inzake de door [eiser] gestelde handelsnaaminbreuk van Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] door het gebruik van handelsnamen waarin de aanduiding eco-stuc of ecostuc voorkomt, waaronder ook begrepen de domeinnaam www.eco-stuc.nl en de e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com, ter zitting van 22 september 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is onder 1 bepaald dat:

“De heer [gedaagde sub 2] zal er voor zorgen dat uiterlijk 1 oktober 2011 het gebruik van de naam Eco-stuc door Eco-stuc International CV gestaakt zal zijn en blijven. In het bijzonder draagt hij er zorg voor dat de website van het bedrijf niet langer onder de naam Eco-stuc online zal zijn en dat de naam van het bedrijf in het handelsregister niet langer Eco-stuc zal vermelden. Het bedrijf zal voortaan handelen onder de naam Decocement.”

4.5.  [eiser] stelt dat door Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] echter nog niet volledig is voldaan aan de vaststellingsovereenkomst en aan het gevorderde onder I.
Daartoe stelt hij dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] nog steeds gebruik maken van de
e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com, zij nog op www.facebook.com (hierna: facebook) voorkomen met de handelsnaam Eco-stuc (Int.) en de domeinnaam www.eco-stuc.nl met het e-mailadres info@eco-stuc.nl en zij daarnaast onder de naam eco-stuc nog steeds ingeschreven zijn op verschillende reclamesites op internet en daarop voorkomen met de naam eco-stuc en (één van) de hierboven genoemde twee e-mailadressen waarin de aanduiding eco(-)stuc voorkomt. Ter onderbouwing heeft [eiser] op de zitting van 8 november 2011 uitdraaien van facebook en een lijst van de reclamewebsites waarop Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] nog onder de naam eco-stuc voorkomen overgelegd. Deze lijst vermeldt de volgende websites: hallo.kvk.nl, www.mijnzzp.nl, www.allesduurzaam.nl, www.pr-post.com, www.emea.nl, www.persjournaal.nl, www.djogle.com, www.pinboard.nl, www.squidoo.nl en www.netmarkt.be. [eiser] stelt dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] het zelf in de hand hebben om de naam eco-stuc van die reclamewebsites af te halen dan wel te wijzigen. Dit alles is niet weersproken en staat dus in het beperkte kader van dit kort geding voldoende vast. Dit rechtvaardigt de conclusie dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] nog niet volledig hebben voldaan aan wat er in de vaststellingsovereenkomst onder 1, eerste zin, is overeengekomen. Uit de vaststellings¬overeenkomst volgt namelijk dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] al deze bovenomschreven handelingen moeten staken en gestaakt houden, omdat die inbreuk maken op de handelsnaam Ecostuc van [eiser]. Dit betekent dat Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] op de voet van het onder I gevorderde veroordeeld moeten worden om elk gebruik van de handelsnaam ecostuc of eco-stuc te staken en gestaakt te houden, waaronder ook begrepen het gebruik van de domeinnaam www.eco-stuc.nl en de e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com.

5.1.  veroordeelt Eco-Stuc International CV en [gedaagde sub 2] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik van een handelsnaam waarin de aanduiding ecostuc of eco-stuc (al dan niet met (een) hoofdletter(s) geschreven) voorkomt, te staken en gestaakt te houden, waaronder mede begrepen het gebruik van de domeinnaam www.eco-stuc.nl en de e-mailadressen info@eco-stuc.nl en ecostuc@gmail.com en het gebruik van de aanduiding ecostuc of eco-stuc, al dan niet in een domeinnaam of e-mailadres, op www.facebook.com en op de onder 4.5 opgesomde reclamewebsites,

IEF 10576

Om de gelijkenis te illustreren

Rechtbank Amsterdam 23 november 2011, LJN BU6005 (A. tegen Telegraaf Media Groep N.v.)

BRON: Spitsnet.nl

Sterk gelijkend IEF 10084. Auteursrecht. Portretrecht. Mediarecht. Onrechtmatige daad. P. betoogt de dochter van Michael Jackson te zijn (Telegraaf).

Is het publiceren van foto’s van eiseres in een krant onrechtmatig? De verkeerde rechtspersoon is gedagvaard, daarom worden de vorderingen afgewezen. Op verzoek van partijen vindt desalniettemin een inhoudelijke beoordeling plaats. De krant heeft de foto’s zonder toestemming overgenomen van de website van eiseres. De rechtbank beoordeelt of de foto’s auteursrechtelijk beschermde werken zijn en of publicatie van die foto’s in strijd is met het auteursrecht en het portretrecht.

Amateurportretfoto is niet bijzonder inspirerend of artistiek, zo kan "Aan Telegraaf Media (...) worden toegegeven dat de foto’s geen blijk geven van bijzonder geïnspireerde of opvallende artistieke keuzes, maar de foto’s zijn echter niet ontleend aan een ander werk en evenmin zo triviaal dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. Er is derhalve sprake van auteursrechtelijk beschermde werken" (r.o. 4.8).

Auteursrecht - door derde gemaakt portret - in opdracht - geen toestemming
4.9.  Vervolgens komt de vraag aan de orde bij wie het auteursrecht berust. Terecht stelt Telegraaf Media dat beide foto’s door derden en niet door [A] zijn gemaakt. Door [A] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij – samen met die derden – als maker van de foto’s moet worden aangemerkt. [A] heeft dan ook niet zonder meer als maker van de foto’s het auteursrecht op die foto’s. Het partijdebat heeft zich niet gericht op de vraag of de foto’s in opdracht van [A] zijn gemaakt (in de zin van artikel 20 Aw). In het navolgende zal de rechtbank daar echter veronderstellenderwijs van uitgaan. Met betrekking tot de [naam landgoed]-foto staat vast dat het auteursrecht op de foto niet aan [A] is overgedragen. [A] is dan ook niet de auteursrechthebbende van die foto. Met betrekking tot de portretfoto stelt [A] dat het auteursrecht van de foto wel aan haar is overgedragen. Zij biedt aan de desbetreffende stukken in het geding te brengen. Indien [A] auteursrechthebbende van de portretfoto blijkt te zijn, hetgeen in deze procedure niet is komen vast te staan, wordt met publicatie van die foto in De Telegraaf inbreuk op dat auteursrecht van [A] gemaakt nu [A] geen toestemming voor die publicatie heeft gegeven. Indien er evenwel van wordt uitgegaan dat [A] niet het auteursrecht op de foto’s heeft, geldt dat openbaarmaking door De Telegraaf in beginsel ook onrechtmatig is, zij het jegens de werkelijke auteursrechthebbende, maar dat de openbaarmaking niet reeds om die reden (ook) een onrechtmatige daad jegens [A] oplevert. Niet gesteld of gebleken is dat Telegraaf Media (of Telegraaf Media Nederland Landelijke Media B.V.) toestemming van de werkelijke auteursrechthebbende heeft verkregen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [A] als opdrachtgevend geportretteerde op grond van artikel 19 Aw daarentegen in beginsel geen inbreuk maakt op het auteursrecht van de makers door de openbaarmakingen op haar website.

4.10.  In artikel 21 Aw is vastgelegd dat openbaarmaking van een portret niet geoorloofd is – als het gaat om een niet in opdracht van de geportretteerde gemaakte portret – voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Als er echter sprake is van een in opdracht gemaakt portret – waar in dit geval van wordt uitgegaan – is artikel 20 Aw van toepassing. Dat artikel bepaalt dat de auteursrechthebbende zonder toestemming van de geportretteerde het portret niet openbaar mag maken. Het gaat in het onderhavige geval echter om de openbaarmaking door een niet auteursrechthebbende.

Opdrachtgevende geportretteerde, toestemming, onrechtmatig
4.11.  Gelet op het systeem van de wet – dat verdergaande bescherming poogt te bieden aan een opdrachtgevende geportretteerde – en in het licht van het partijdebat zoals dat tot op heden is gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in een situatie als de onderhavige ervan uitgegaan kan worden dat in beginsel toestemming van [A] vereist is, wil De Telegraaf het portret mogen publiceren. Het zou immers ongerijmd zijn als [A] zich slechts jegens de maker van de foto, of althans de auteursrechthebbende, kan beroepen op het toestemmingsvereiste en niet jegens een derde, in dit geval De Telegraaf, die zonder daartoe gerechtigd te zijn, zonder toestemming van de maker/auteursrechthebbende en zonder toestemming van de geportretteerde, [A], de foto’s openbaar maakt. Nu tussen partij niet in geschil is dat die toestemming niet is gevraagd, laat staan verleend, staat daarmee in beginsel vast dat De Telegraaf onrechtmatig handelt jegens [A].

4.12.  Telegraaf Media beroept zich in dit verband op de vrijheid van meningsuiting die De Telegraaf als journalistiek medium toekomt op grond van artikel 10 EVRM. De vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, zoals door [A] ingesteld, vormen een repressieve beperking van die uitingsvrijheid. Of een dergelijke beperking in overeenstemming is met artikel 10 EVRM, hangt af van de verdere toetsing. Lid 2 van artikel 10 EVRM bepaalt onder welke omstandigheden aan het recht op uitingsvrijheid beperkingen gesteld mogen worden. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen.

Openbaarmaking, privésfeer, gelijkenis tussen A en B, schadestaatprocedure 
4.15.  [A] heeft de foto’s zelf openbaar gemaakt op haar website. Daar staat tegenover dat publicatie van foto’s op een website niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met toestemming (in de zin van het auteursrecht of het portretrecht) voor verdere openbaarmaking door anderen. Ook overweegt de rechtbank dat [A] bij plaatsing op haar eigen website in beginsel zelf enige mate van controle behoudt over de verspreiding van de foto’s en de context waarin die foto’s zijn geplaatst. Daar staat dan weer tegenover dat haar website toegankelijk was voor iedereen, zodat het brede publiek ook op die wijze van de foto’s kennis kon nemen. Dat dient betrokken te worden bij de weging van het beroep van [A] op bescherming van haar privéleven.

4.16.  De ruime bescherming die de pers onder artikel 10 EVRM ten aanzien van haar uitingsvrijheid geniet, ziet – kort gezegd – in de eerste plaats op “debate of general interest to society” (EHRM: 59320/00 24-06-2004) terwijl daar in het onderhavige geval niet zonder meer sprake van is. Het gaat hier om foto’s en, voorzover valt te beoordelen, om berichtgeving met het doel “to satisfy the curiosity of a particular readership regarding the details of the applicant’s private life”. Een dergelijke publicatie “cannot be deemed to contribute to any debate of general interest to society”. De stellingen van Telegraaf Media dat de afbeeldingen in een functioneel verband stonden met het artikel doordat de afbeeldingen de gelijkenis tussen [A] en [B] illustreren en dat die gelijkenis van belang was voor het publiek, acht de rechtbank vooralsnog onvoldoende onderbouwd en daarom onvoldoende om publicaties van de foto’s te rechtvaardigen. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de publicatie van de foto’s een inbreuk op het privéleven van [A] vormen, zodat zij zich in dat geval terecht beroept op artikel 8 EVRM.

4.17.  Daaruit volgt dat [A] recht zou hebben op vergoeding van – als gevolg van de inbreuk – geleden schade. Omtrent bestaan en hoogte van de vermogensschade stelt [A] echter onvoldoende, zelfs indien wordt uitgegaan van een schending van het gestelde auteursrecht van [A]. Met betrekking tot de immateriële schade geldt het volgende. Een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade kan slechts worden uitgesproken als aan de vereisten daarvoor van artikel 6:106 BW is voldaan. In het onderhavige geval legt [A], zo begrijpt de rechtbank, aan haar vordering ten grondslag dat zij in haar eer of goede naam is geschaad. Of [A] door de publicatie van de foto’s in haar eer of goede naam is geschaad, kan de rechtbank echter niet beoordelen zonder daarbij ook de context waarin foto’s zijn gepubliceerd – en dus de inhoud van het artikel in De Telegraaf – te betrekken. Nu daaromtrent niets is gesteld en het artikel niet is overgelegd, kan ook op deze gronden de ingestelde schadevergoedingsvordering niet worden toegewezen. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure dient [A] aannemelijk te maken dat zij mogelijk schade lijdt. Nu zij te weinig stelt om aan te nemen dat zij als gevolg van publicatie van de foto’s voor vergoeding in aanmerking komende (vermogens- of immateriële) schade heeft geleden, is aan die voorwaarde niet voldaan.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10575

Het meest precies berekend

Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 23 november 2011, CV 10-34956 (mba Cozzmoss BV tegen gedaagde)

Met dank aan Yehudi Moszkowicz, Vissers Moszkowicz.

Eindvonnis na IEF 10305. Auteursrecht. Inbreuk persoonlijkheidsrecht: hyperlink naar het oorspronkelijk bericht voldoet niet aan voorschrift van art. 25 Aw omtrent naamsvermelding. Kantonrechter veroordeelt in dit vonnis gedaagde te betalen €1.591,23 aan schadevergoeding en de proceskosten €2.281,89. Salaris kosten worden gematigd, op grond van de billijkheid.

2. Schadevergoeding en administratiekosten: Tot uitgangspunt worden genomen de kosten die bij overname van het artikel in rekening zouden worden gebracht. Over de kosten daarvan zijn partijen het eens. Gedaagde heeft het meest precies berekend wat hergebruik van de verschillende artikel zou hebben gekost. Dat levert een totaal bedrag op van Eur 1.301,46. Voor verdere verhoging van dit bedrag, uit welke hoofde dan ook, wordt onvoldoende aanleiding gezien naast toekenning van de administratiekosten (eur 289,77 incl. btw). Dat eiseres kosten heeft gemaakt om de inbreuk op het auteursrecht op te sporen is voldoende aannemelijk. De kosten zijn niet onredelijk en komen als schade voor vergoeding in aanmerking.

3. De proceskosten: Rekening houdend met de oorspronkelijke hoofdsom en met hetgeen thans wordt toegewezen is er aanleiding om de kosten op gronden van billijkheid te matigen naar Eur 2.000,- aan salaris.

IEF 10574

Vooraankondiging AIPPI

Op woensdag 14 maart 2012 zal het AIPPI 2012 Symposium te Zeist plaatsvinden onder leiding van voorzitter Koen Bijvank, octrooigemachtigde bij Vereenigde. Aldaar zal ook de jaarlijkse VIE-prijs worden uitgereikt. Publicaties of nominaties (onder bijsluiting van een afschrift van de desbetreffende publicatie) moeten uiterlijk op vrijdag 17 februari 2012 indiend zijn: secretariaat.