IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 10523

Te grote regio rond haar woonplaats

Vzr Rechtbank Maastricht 17 november 2011, LJN BU5153 (Ergotherapiepraktijk Zuid-Limburg tegen gedaagde)

Als randvermelding. Franchiseovereenkomst tussentijdse beëindiging, non-concurrentiebeding, relatiebeding, redelijkheid en billijkheid, uitleg en beperkingen van tussentijds beëindigde overeenkomst.

EZL exploiteert een franchiseformule terzake ergotherapie in Zuid Limburg.
Op 19 februari 2009 heeft [gedaagde] met EZL een franchiseovereenkomst voor werkzaamheden als kinderergotherapeut in bepaald rayon met looptijd 5 jaar mét non-concurrentie- én relatiebeding. Tussentijdse opzegging door gedaagde van 6 juni 2010 wordt door EZL aanvaard.

EZL meent dat  post-contractuele bepalingen overtreedt worden. Met reconventionele vordering dat aangegeven rayon te grote regio rond haar woonplaats is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt EZL gedaagde terecht en op goede gronden aan de non-concurrentie- en relatiebedingen, zodat de gevorderde voorziening, behoudens een beperking in tijdsduur (tot 2 jaar na opzeggingsbrief), zal worden toegewezen.

 

 

Gebondenheid aan non-concurrentie- en relatiebeding
5.3.2.[gedaagde] heeft bij het aangaan van de overeenkomst kennelijk ingestemd met de concurrentie- (artikel 12.2) en relatiebedingen (artikel 12.3). Daaruit volgt dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op de hoogte was van de beperkingen die haar zouden worden opgelegd in de uitoefening van haar vak als kinderergotherapeut in geval van (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst. Zij is in beginsel voor de volledige termijn aan deze bedingen gebonden. Nu [gedaagde] reeds bij brief van 6 juni 2011 te kennen heeft gegeven dat zij de samenwerking per 1 september 2011 wilde beëindigen, en EZL niet betwist dat [gedaagde] op 21 april 2011 haar cliënten reeds had overgedragen in het kader van haar zwangerschapsverlof, was zij dus feitelijk al geruime tijd voordat haar opvolgster definitief wist dat zij niet terug zou keren uit het werkveld van de overige franchisenemers verdwenen. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter aanleiding om haar beroep op de redelijkheid en billijkheid te honoreren en de termijn van de verboden te beperken tot 6 juni 2012, zoals hierna in het dictum is bepaald.

Relatiebeding
5.3.3.Volgens [gedaagde] staat EZL (in punt 21 a van de dagvaarding) een te ruime uitleg voor van het relatiebeding door onder “voormalige cliënten” ook verwijzers te verstaan. De voorzieningenrechter deelt deze visie niet, nu het beding expliciet mede ziet op: “het tot stand komen van een contact door toedoen van enige derde”(onderstreping vrzgr.) . “Enige derde” is niet anders uit te leggen dan eenieder die een contact tussen een cliënt en [gedaagde] tot stand brengt, waaronder eenieder die een cliënt naar [gedaagde] verwijst. Het verbod zal dus worden toegewezen, met dien verstande dat, en daarin heeft [gedaagde] wel gelijk, waar het petitum ruimer is uit te leggen dan het beding in de overeenkomst, in het dictum het verbod zal worden geformuleerd overeenkomstig het relatiebeding zoals opgenomen in artikel 12.3 van de overeenkomst. Het gaat dus om het benaderen: “uit welke hoofde ook van de onderhavige overeenkomst”, dus als kinderergotherapeut, van “voormalige cliënten” volgens de definitie van dat artikellid. Dat volgt ook uit de woorden: “dat contact zoals bedoeld in dit artikellid”. Volgens die definitie wordt verstaan onder voormalige cliënten, voormalige cliënten van [gedaagde] zelf en afnemers van de overige franchisenemers die op het moment van beëindiging van deze overeenkomst één of meer diensten afnemen of hebben afgenomen. Dat ook verwijzers (zoals huisartsen) onder dit verbod vallen volgt, zoals hiervoor overwogen, uit de laatste volzin van dit artikellid.

Non-concurrentiebeding
5.3.4. [gedaagde] stelt dat zij geen financiële buffer heeft opgebouwd in de anderhalf jaar die zij binnen de franchiseformule heeft gewerkt en dat het dus niet redelijk is haar aan het non-concurrentiebeding te houden omdat zij daardoor verstoken zal zijn van inkomsten voor de duur van een jaar. Dit zijn, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, omstandigheden die voor haar rekening en risico dienen te komen, mede omdat de beslissing om de overeenkomst tussentijds te beëindigen zonder daarbij ontslag uit beide bedingen overeen te komen door [gedaagde] is genomen en zij onvoldoende – onbetwiste – feiten en omstandigheden heeft gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat zij hiertoe door EZL werd gedwongen. Het hier tegenover staande belang van EZL om gevrijwaard te blijven van concurrentie door gewezen franchisenemers is voldoende aannemelijk geworden. Overigens staat niets haar in de weg om voor de duur van het concurrentieverbod af te zien van het uitoefenen van het vak kinderergotherapeut en tijdelijk werkzaam te zijn als (volwassenen-)ergotherapeut, wat zij ook is. EZL heeft niet weersproken dat [gedaagde] wel als ergotherapeut binnen het rayon van de overeenkomst werkzaam mag zijn. Vast staat dat het non-concurrentiebeding alleen ziet op: “soortgelijke activiteiten”, dus alleen op kinderergotherapie. Bovendien zou zij ervoor kunnen kiezen om het in de overeenkomst aangeduide rayon te verlaten door iets over die begrenzingen heen haar vak als kinderergotherapeut uit te gaan oefenen. Dat onvermijdelijk is dat [gedaagde] verstoken zal zijn van inkomsten voor de duur van het concurrentie- en relatieverbod heeft zij dus onvoldoende aannemelijk gemaakt.  

Dossieroverdracht
5.3.5.EZL erkent dat de dossiers van nog lopende cliënten van [gedaagde] reeds deugdelijk aan EZL zijn overgedragen, in zoverre behoeft deze vordering dus geen beoordeling meer. Het gemotiveerde verweer van [gedaagde] dat zij de dossiers van uitbehandelde cliënten op grond van artikel 7:454 lid 3 BW gedurende tenminste 10 jaar zelf dient te bewaren en dat zij ingevolge artikel 7:457 BW een dossier niet zonder toestemming van de patiënt mag overdragen is door EZL niet weersproken met een nadere onderbouwing van deze vordering, zodat deze vordering tot overdracht van dossiers van uitbehandelde cliënten zal worden afgewezen.

Dwangsommen
5.3.6.De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat [gedaagde] slechts partime werkzaam is termen aanwezig de dwangsommen te matigen tot € 100,-- voor elke dag of deel daarvan dat zij niet voldoet aan dit vonnis met een maximum aan in totaal te verbeuren dwangsommen van € 10.000,--.

IEF 10522

Lessen uit het merkenrecht voor het octrooirecht

Woensdag 16 november jl. hield de Vereniging voor Intellectuele Eigendom / AIPPI Nederland haar najaarsvergadering. Na de Algemene Ledenvergadering spraken prof. T. Cohen Jehoram (De Brauw Blackstone Westbroek en Erasmus Universiteit Rotterdam en ) en mr. G.R.B. van Peursem (Rechtbank Den Haag) over “IE rechtspraak in Europa: lessen uit het merkenrecht voor het octrooirecht". Tobias Cohen Jehoram over enkele casus over geharmoniseerde begrippen in het merkenrecht (presentatie):

• (Enkele) kleurmerken (art. 2)
• Vormmerken (art. 2)
• Refererend merkgebruik (art. 5(1)(a))
• Verwarringsgevaar (art. 5(1)(b))

Rechter Van Peursem over Unified Patent Court en EP eenheidsoctrooi (presentatie):

• Hoofdlijnen
• Hoofdbezwaren
• art. 118 VWEU
• Gevolgen inbreukcriteria ca acquis

IEF 10521

Tomas Westenbroek wint BMM Student Award 2011

De zesde editie van BMM Student Award is gewonnen door Tomas Westenbroek met zijn scriptie getiteld: "Waarom is Bio- Claire beschrijvend en Aquaclean niet?". De prijs werd vrijdag 18 november 2011 uitgereikt aan de auteur. Al eerder werd de scriptie als volgt omschreven:

Dit is een bijzonder boekje: een master scriptie over beschrijvende merken in de Benelux en in Europa. De auteur werd geïnspireerd door schijnbaar diametraal tegengestelde arresten van het Hof Den Haag en het Hof Brussel inzake beschrijvende merken; een bedreiging voor de Benelux als rechtseenheid op het gebied van merken?

Dit onderzoek biedt een verfrissende duik in de vijver van het communautaire Benelux merkenrecht en leidt tot verrassende en genuanceerde inzichten in de toetsing van beschrijvende merken. Een leuk en interessant werk voor iedere IE liefhebber. Een must voor de merkenspecialist, omdat o.m. alle rechtspraak is verwerkt die is gewezen tussen het BBIE en de drie bevoegde Gerechtshoven van de Benelux. De auteur is historicus en jurist en sinds 1997 werkzaam als onderzoeker bij het BBIE.

Bestel het boekje hier.

Tomas is eveneens redacteur van IE-Forum.nl; spoedig meer hier.

IEF 10518

In een twitterbericht aangekondigd

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, KG ZA 11-1288 (Alcomij B.V. tegen KG Systems B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Maarten Haak, Hoogenraad & Haak | advertising + ip advocaten.

Auteursrecht en niet-ingeschreven modelrechten hoekprofiel. Zowel Alcomij en KG Systems houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verhandeling van metalen producten voor de glastuinbouw, waaronder aluminium containers, zoals de Moduline rolcontainer voor kweek van potplanten en automatisch transport binnen een kas. In juli 2011 heeft Alcomij voor het eerst een hoekprofiel aan het publiek gepresenteerd.

KG Systems heeft interesse getoond, maar tot samenwerking is het niet gekomen. In een twitterbericht van 31 oktober 2011 heeft KG aangekondigd een nieuw modelhoekstuk te presenteren tijdens de Hortifair 1-4 november te Amsterdam.

Alcomij heeft "met haar hoekstuk als eerste een nieuwe weg is ingeslagen en zij [kan] om die reden aanspraak maken op een ruime(re) bescherming" en "handelt KG Systems (...) onrechtmatig door (een aanzienlijk deel van) de niet-technisch bepaalde auteursrechtelijk beschermde trekken van het hoekstuk"

Er wordt auteursrechtelijke bescherming aangenomen, maar er is geen overeenstemmende totaalindruk, gelet op de beschermde trekken en waarbij in acht is genomen dat de vormgevingsvrijheid voor de producten in kwestie in aanzienlijke mate door functionele vereisten wordt beperkt. Veroordeelt Alcomij ad  1019h Rv in de proceskosten, aan de zijde van KG Systems tot op heden begroot op EUR 4.222,77.

4.4. Veronderstellenderwijs tot uitgangspunt nemend dat het hoekstuk van Alcomij auteursrechtelijk beschermd is en dat de auteursrechten bij Alcomij berusten, is naar voorlopig oordeel geen sprake van een voldoende overeenstemmende totaalindruk, gelet op de beschermde trekken en waarbij in acht is genomen dat de vormgevingsvrijheid voor de producten in kwestie in aanzienlijke mate door functionele vereisten wordt beperkt. De voorzieningenrechter constateert met KG Systems een aanzienlijk aantal in het oog springende verschillen: 
- het hoekstuk van KG Systems heeft in de onderste laag geen verdikte band, waardoor dat hoekstuk een (recht)hoekiger aanblik heeft dan het Alcomij-hoekstuk; 
- de zichtbare flappen in de middelste laag van het hoekstuk van Alcomij hebben elk een naad die ontbreekt in het hoekstuk van KG Systems;
- de afronding van de middelste laag van het hoekstuk van KG Systems heeft een aanzienlijk kleinere straal dan die van het Alcomij hoekstuk, waardoor het bovendien over een kleiner gebied is verbonden met het onderste gedeelte en ook op dit punt een (recht)hoekiger aanblik heeft; 
- de plaatsing van de schroeven wijkt af; 
- de op de hoekstukken aangebrachte bedrijfslogo’s verschillen, zowel qua inhoud als plaatsing, waarbij bovendien het logo van Alcomij in tegenstelling tot dat van KG Systems in reliëf zichtbaar is.

4.5. Dat het hoekstuk van KG Systems op onderdelen gelijkenis vertoont met het Alcomij-hoekstuk – zoals in de vormgeving van de bovenste laag, die bij beide hoekstukken een rechthoekige uitsparing laat zien, doordat beide hoekstukken in essentie het profiel van de wanddelen volgen en zichtbare overliggende flappen in de middelste laag hebben – is voorshands onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Het volgen van het profiel van de wanddelen heeft een functionele achtergrond, getuige de – niet weersproken – stelling van KG Systems dat dit de hanteerbaarheid bevordert doordat minder gevaar bestaat voor het blijven haken aan uitstekende delen. De andere punten van overeenstemming zijn, in vergelijking met voormelde opvallende verschillen, niet van dien aard dat ze tot een overeenstemmende totaalindruk leiden.

4.6. Voor zover gegrond op het auteursrecht dienen de vorderingen van Alcomij te worden afgewezen. Het beroep van Alcomij op haar niet-geregistreerde Gemeenschapsmodelrecht, alsmede het beroep op slaafse nabootsing, treffen eenzelfde lot. Ook ten aanzien van deze grondslagen geldt dat de hoekstukken naar voorlopig oordeel te
weinig overeenstemmen om tot toewijzing van de vorderingen te komen.

IEF 10515

Mag Wordfeud eigenlijk wel van Scrabble

A. Engelfriet, Mag Wordfeud eigenlijk wel van Scrabble?, iusmentis.com

Auteursrecht. Slaafse nabootsing van spellen.

Winkeliers zijn dolblij met Wordfeud. Dankzij de hype rond de letterlegapp vliegt het originele Scrabble over de toonbank, meldde Metro. Of Mattel, de spellenfirma achter Scrabble®, daar ook blij mee is, is niet bekend. Maar stel dat ze dat niet zijn, kunnen ze dan wat doen tegen Wordfeud?

In principe kan er auteursrecht op een spel rusten. Het moet dan gaan om een creatief en origineel uitgewerkt ontwerp, en daarvan zal bij een bordspel al snel sprake zijn. De bordlayout, icoontjes, poppetjes en dergelijke zijn vrijwel altijd creatief lijkt me zo. In het arrest MB/Impag werd dat met zo veel woorden bevestigd. Een abstract spelconcept of idee is niet beschermd, de concrete vormgeving of uitwerking daarvan is dat wel.

Rust er auteursrecht op Scrabble? De bedenker is nog geen 70 jaar overleden, dus dat is goed mogelijk. Het bord is ook een creatief, origineel werk, want dat ontwerpen is zeker niet triviaal. Ook de uitgewerkte spelregels lijken me wel creatief, hoewel je daar goed over kunt twisten: waar ligt de grens tussen het idee “letters leggen” en de spelregels van Scrabble?

De punten die aan de letters worden toegekend, lijken me echter niet creatief. Die punten volgen uit de frequentie waarmee de letters in de Nederlandse taal voorkomen en zijn daarmee vooral een weerslag van feitelijke kennis. Je kunt voor een spelconcept met letters leggen niet anders dan de E maar één punt laten zijn en de Q tien. Net zo voor de woordenlijst: dat is een lijst met zo veel mogelijk Nederlandse woorden, en volgens het Van Dale/Romme-arrest is die niet beschermd.

Leggen we nu de Scrabble- en Wordfeud-borden naast elkaar, dan zie je zeker enige gelijkenis maar ook genoeg verschillen:


Het voornaamste verschil is dat de vakjes met dubbele of drievoudige letter- of woordwaarde in een ander patroon liggen. Daarmee is de grootste angel vermeden: de layout van het bord is het grootste deel van het creatieve werk Scrabble, en die is hier duidelijk anders. De letters en hun punten zijn hetzelfde, maar dat is onvermijdelijk.

Auteursrechtelijk afwijken is echter niet genoeg. Er is ook nog de slaafse nabootsing, en laat daar nu net door Scrabble over geprocedeerd zijn. In 1960 was de vraag of het gezelschapsspel “Board Script” een nabootsing zijn van Scrabble. Auteursrecht stond hier niet ter discussie: de vraag was of Board Script wel genoeg had gedaan om af te wijken van Scrabble.

De Hoge Raad bevestigde in haar arrest nogmaals dat het onrechtmatig is om andermans spel na te maken, óók als daar geen auteursrechten op rusten. Het criterium daarbij is of je zonder technische of functionele problemen ook een andere vorm of keuze had kunnen maken bij het ontwerp van jouw spel. Je hoeft echter niet op álle punten anders te zijn als dat in theorie had gekund. Genoeg is dat je alles doet dat redelijkerwijs nodig is om af te wijken en aldus verwarring te vermijden.

Bij het Board Script-spel was dat zo. Belangrijk voor dat oordeel was dat de layout van de dubbel- en tripelwaardevakjes anders was. Ook kleur en begeleidende tekst was compleet anders. Bepaalde letters hadden daarnaast een andere waarde. En als laatste had het spel duidelijk een eigen naam die ook in de presentatie naar voren kwam. Vergelijk zelf maar:

Met al deze verschillen was er voldoende afstand genomen van Scrabble (hoewel ik persoonlijk de grote S wel dubieus vind). Dat het wellicht niet netjes is om andermans spel na te maken, was volgens de Hoge Raad irrelevant. Concurrentie staat iedereen vrij, juridisch gezien. Sindsdien zijn er een hele batterij Scrabble-imitaties op de markt verschenen, en als daartegen geprocedeerd is dan kan ik het niet vinden.

Een Amerikaanse rechtszaak tegen Scrabulous (een soort-van Wordfeud avant la lettre) werd ingetrokken nadat de laatste het spel op een aantal punten had aangepast.

Wordfeud lijkt me dus zonder meer legaal.

Wie wel moeten uitkijken, zijn al die winkeliers die nu Scrabble gaan verkopen en daarbij de merknamen Wordfeud en Scrabble door elkaar gaan gebruiken. Een tekst als “Scrabble, het offline Wordfeud” is merkenrechtelijk dubieus. Net als al die sites die “online scrabbelen” zeggen om Wordfeud (of kloon daar weer van) aan te prijzen. Met Wordfeud wordfeud je, met Scrabble scrabble je. Pardon, speel je een gezelschapsspel waarbij de deelnemers op een bord woorden moeten vormen van losse letters.

Auteur: Arnoud Engelfriet - Licentie: Creative Commons BY-SA 2.5

IEF 10514

Commentaar bij Uitvoeringsbesluit 20 oktober 2011

H. Abraham, ‘Commentaar bij Uitvoeringsbesluit 20 oktober 2011’, IEF 10514.

Met commentaar in't kort van Hannes Abraham en in navolging van IEF 10452.

Op 7 november 2011 verscheen in het Belgisch Staatsblad een uitvoeringsbesluit van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten (hierna ‘Wet namaak en piraterij’). Dit KB werkt enkele modaliteiten uit met betrekking tot het optreden van de douane, de zekerheidstelling, de minnelijke schikking (voorafgaand aan voorstel, bedragen en termijnen), de vernietiging van goederen en het nemen van monsters.

1. Zekerheidstelling 
2. Minnelijke schikking 
   A. Voorafgaand aan het voorstel 
   B. De bedragen 
   C. Termijnen
3. Kosten van bewaring – vernietiging 
4. Het nemen van monsters 
5. Administratieve bepalingen 
6. Conclusie

1. Zekerheidstelling 
In de wet namaak en piraterij kwam al de mogelijkheid voor om een zekerheid te stellen gelijk aan driemaal de douanewaarde of de statistiekwaarde van de vastgehouden goederen.

Nu is gespecificeerd dat de zekerheid ten laatste binnen tien werkdagen vanaf de kennisgeving van vasthouding aan de aangever/eigenaar/importeur/houder/ geadresseerde van de goederen moet worden gesteld bij de Deposito- en Consignatiekas (ten voordele van de houder van het intellectuele eigendomsrecht). In geval van bederfbare goederen wordt de termijn gereduceerd tot drie werkdagen.

2. Minnelijke schikking
De belangrijkste bepalingen van het KB betreffen de procedure van minnelijke schikking.

A. Voorafgaand aan het voorstel
Vooraleer een voorstel tot minnelijke schikking wordt toegezonden, moet de benadeelde partij in kennis gesteld worden van het bestaan van de inbreuk, alsook van de werkelijke of geraamde hoeveelheid en aard van de goederen waarvan afstand is gedaan. Daarnaast wordt ook voorafgaand gevraagd of deze ervan afziet om klacht in te dienen. Indien niet binnen tien werkdagen aan de bevoegde ambtenaar ter kennis brengt dat hij wil afzien van de klachtmogelijkheid , zal verondersteld worden dat hij hiervan afstand doet. Niettemin kan de benadeelde nog steeds klacht indienen na het verstrijken van deze termijn. Daarvoor is evenwel vereist dat de bevoegde ambtenaar, vóór de betaling van de minnelijke schikking, bij aangetekend schrijven in kennis gesteld wordt van deze klacht. Het proces-verbaal wordt dan overgemaakt aan de procureur des Konings.

B. De bedragen
De bedragen die bij wijze van minnelijke schikking kunnen voorgesteld worden, werden als volgt vastgelegd:
a. minimum 50 euro en maximum 275.000 euro voor inbreuken:
   1. op de rechten van houders van een product- of dienstmerk
   2. op de rechten van houders van een uitvindingsoctrooi (& aanvullend beschermingscertificaat)
   3. op de rechten van houders van een kwekersrecht
   4. op de rechten van houders van een tekening of model
   5. op de auteursrechten en naburige rechten
   6. op de rechten van producenten van databanken
   7. op de auteursrechten op computerprogramma’s
b. minimum 50 euro en maximum 13.750 euro voor het met kwaadwillig of bedrieglijk opzet in het economisch verkeer onrechtmatig beroepen op de hoedanigheid van houder of aanvrager van:
   1. een product- of dienstmerk
   2. een uitvindingsoctrooi (& aanvullend beschermingscertificaat)
   3. een kwekersrecht
   4. een tekening of model
c. minimum 100 euro en maximum 27.500 euro voor diegenen die met kwaadwillig of bedrieglijk opzet natuurlijke of rechtspersonen benadert om hen voor te stellen om:
   1. de inschrijving in niet-officiële registers of publicaties uit te voeren, door hen te laten geloven dat dergelijke inschrijving nodig is opdat de rechten  zouden gevolgen hebben
   2. om het even welke titel, die geen enkele officiële erkenning of waarborg geniet, te onderschrijven en daarbij misbruik makend van het vertrouwen.

Bij samenloop van bovenstaande inbreuken worden de sommen samengeteld zonder dat het totale bedrag 550.000 euro mag overschrijden.

C. Termijnen
Binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van het proces-verbaal moet het voorstel tot minnelijke schikking aan de overtreder toegezonden worden. Indien dit niet het geval is wordt het proces-verbaal overgemaakt aan de procureur des Konings.

Het voorstel vermeldt de termijn waarbinnen de betaling moet worden gedaan, zijnde ten minste acht dagen en ten hoogste drie maanden.

3. Kosten van bewaring – vernietiging
Volgens de Wet namaak en piraterij zal de eigenaar van de goederen in eerste instantie de kosten voor vernietiging dragen. Indien deze onbekend of onvermogend is, zijn de houder/geadresseerde van de goederen en de houder van het recht hoofdelijk gehouden.

Het KB bepaalt dat in de administratiefrechtelijke procedure de aangewezen ambtenaren bevoegd zijn om de personen aan te duiden die de kosten van bewaring en/of vernietiging moeten dragen. In de strafrechtelijke procedure heeft de procureur des Konings deze bevoegdheid.

Het voorstel van minnelijke schikking, waarbij de som met de kosten voor bewaring en vernietiging wordt verhoogd, geldt als het betalingsbericht. In geval van strafrechtelijke procedure wordt een apart betalingsbericht verzonden.
Het bedrag dient betaald te zijn op laatste dag van de maand volgend op de maand van verzending betalingsbericht. Zoniet zullen van rechtswege interesten verschuldigd zijn, berekend tegen de wettelijke interestvoet.

4. Het nemen van monsters
De monsters worden van een etiket voorzien en zodanig verzegeld dat vervanging, wegneming of toevoeging van stoffen uitgesloten is.

Het etiket vermeldt de naam waaronder het product in de handel is gebracht, de handtekening van de ambtenaar en de handtekening/identificatieteken van de persoon bij wie monster genomen is.

Bij het nemen van monsters wordt onmiddellijk ter plaatse een proces-verbaal opgesteld met een aantal verplichte vermeldingen (art. 15, §2 KB). Daarvan wordt afschrift gegeven aan de persoon bij wie monsters genomen werden.
Indien mogelijk worden de monsters teruggegeven, behalve indien gebleken is dat er een aanwijzing van overtreding is. Wanneer de zaak wordt overgezonden, worden de monsters ter beschikking gehouden van het gerecht.

5. Administratieve bepalingen
Ten slotte bevat het KB nog enkele administratieve bepalingen:
- De Administrateur-generaal Douane en Accijnzen duidt de bevoegde douaneautoriteit aan.
- Processen-verbaal moeten doorgestuurd worden naar de aangewezen instanties (art. 4 KB).
- Verplichte vermeldingen bij het afstaan van goederen aan de Schatkist.
- Een attest van vernietiging indien een derde instelling instaat voor de vernietiging van goederen.

6. Conclusie
Uit de aard van dit KB, zijnde een uitvoeringsbesluit, volgt dat deze slechts voorheen vastgelegde bepalingen verder uitwerkt.

In de praktijk zullen de verschillende partijen rekening moeten houden met de nieuw ingevoerde termijnen.
Er werd echter nog geen duidelijkheid geschept over wanneer de houder van het intellectueel recht concreet de kosten van vernietiging moet dragen. Deze beslissing komt immers toe aan de bevoegde ambtenaren of de procureur des Konings, zonder dat daarvoor maatstaven werden voorzien.

IEF 10511

Gevonden kunst

Rechtbank Rotterdam 2 november 2011, LJN BU4855 (Sparta Rotterdam B.V. tegen gedaagde)

Vrijdagmiddag. Gevonden kunst. Tussenvonnis. In de jaren '80 heeft gedaagde in een container een schilderij gevonden, naar nu blijkt van Rotterdamse havenschilder J.H. van Mastenbroek. Dit wordt teruggevorderd door Voetbalclub Sparta. In het programma Tussen Kunst & Kitsch komt de vinder er achter dat het heel wat waard is. Is de vinder eigenaar geworden van het schilderij?

Omdat het schilderij zich op last van de voorzieningenrechter bij een B.V. bevindt, heeft Sparte, succesvol, om een descente gevraagd.

2.1.  Bij voormeld tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld bij akte een foto en informatie over de afmetingen van het schilderij in het geding te brengen. Beide partijen hebben in dat kader een akte genomen. Sparta heeft de rechtbank daarbij verzocht het schilderij te bezichtigen op de plaats waar het zich thans op last van de Voorzieningenrechter bevindt, namelijk de besloten vennootschap [bedrijf 1] te Spijkenisse.

2.2.  De rechtbank is met Sparta van oordeel dat het gewenst is het schilderij te bezichtigen. Nu het schilderij zich op last van de Voorzieningenrechter in bewaring bevindt bij de besloten vennootschap [bedrijf 1] te Spijkenisse, en het dus een zaak betreft die niet ter terechtzitting kan worden overgebracht, zal de rechtbank een bezichtiging bevelen. Sparta wordt verzocht met [bedrijf 1] de nodige afspraken te maken in verband de bezichtiging.

Zie voor het verhaal in het programma Tussen Kunst & Kitsch hier, meer NOS-achtergrond

IEF 10513

Geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen

Vzr. Rechtbank Almelo 11 november 2011, LJN BU4888 (Friends Hygiene B.V. tegen Savon B.V.)

Auteursrecht op geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen. Verbodsvordering alternatieve producten voor doseerunits. Stukgelopen samenwerking. Over en weer hebben partijen afname van reinigingsproducten enerzijds en hygiënepapier anderszijds afgesproken. Partijen hebben hun samenwerkingsafspraken niet aan het papier toevertrouwd. Kennelijk is definitief en onvoorwaardelijk door partijen afgesproken om “de stekker er uit te trekken”.

In reconventionele vordert Savon een verbod op auteursrechtelijke inbreuk op geplastificeerde gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen die behoren bij de betreffende vaatwasproducten. Vrees voor inbreuk is niet gesteund door feiten en/of omstandigheden, en de vraag is of geplastificeerde overzichten met daarin standaardteksten en standaard waarschuwingen, inderdaad auteursrechtelijke bescherming verdienen.

Verbod op aan derden aanbieden van alternatieve producten voor gebruik in de aldaar geplaatste Savon-doseerunits. Ook deze vordering wordt afgewezen nu er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd dat het gestelde gevaar (agressieve chemische) waaruit spoedeisend belang moet blijken, kan openbaren.

18. De voorzieningenrechter moet vaststellen dat deze vrees – gelijk door Friends bij wijze van verweer is benadrukt - niet wordt gesteund door feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat Friends inderdaad reeds buiten de van Savon afkomstige leveringen om, dergelijke overzichten is gaan afleveren bij afnemers. Uit niets blijkt voorts dat Friends voornemens is die geplastificeerde overzichten in eigen beheer te laten maken. Door Friends is gemotiveerd weersproken dat door haar de gestelde auteursrechtinbreuken zijn gedaan en dat zij voornemens is dergelijke inbreuken te gaan doen. Daarbij komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook nog eensde beperking dat het auteursrecht alleen bescherming biedt voor geschreven tekst die ook nog eens aan het oorspronkelijkheidvereiste moet voldoen. Door Friends is terecht aangevoerd dat bij gebrek aan meer informatie voorshands oordelend niet kan worden getoetst of de aangevoerde werken– met daarin standaardteksten en standaard waarschuwingen - inderdaad auteursrechtelijke bescherming kunnen verdienen. De in reconventie onder I verzochte voorlopige voorziening zal dan ook moeten worden afgewezen.

19.Onder II wordt in reconventie gevorderd om Friends op straffe van een dwangsom te verbieden om aan derden alternatieve producten (te weten andere producten dan die afkomstig van Savon) te leveren aan derden voor het gebruik bij die derden in de aldaar geplaatste doseerunits van Savon. Door Friends is weersproken dat zij doende is of van zins is dergelijke alternatieve producten aan derden te leveren. De spoedeisendheid van deze vordering baseert Savon op de omstandigheid dat wisseling van deze meestal agressieve producten chemisch gevaar voor de gebruikers kan opleveren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze reconventionele vordering moet worden afgewezen nu door Savon geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het gestelde gevaar zich juist door toedoen van Friends bij derden kan openbaren. Uit niets blijkt dat Friends doende is alternatieve producten voor gebruik in deze doseerunits (omstreeks 300 in NL) in te kopen c.q. te laten vervaardigen. Evenmin isgebleken van door Friends ontplooide verkoopactiviteiten waaruit kan worden afgeleid dat Friends doende is c.q. moet zijn om alternatieve producten in de plaats te stellen van de voor Friends dus niet meer verkrijgbare producten van Savon.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10512

Garantiebepalingen

Rechtbank Rotterdam 16 november 2011, LJN BU4861 (Arvano beheer B.V. tegen gedaagde)

Klein beetje IE. Handelsnaamrecht. Schending garantiebepalingen overnameovereenkomst vs. leveringsakte en vervaltermijn. In de Leveringsakte staat “k. De vennootschap is gerechtigd de handelsnamen en merken te voeren die zij tot op de dag van vandaag gebruikt; de vennootschap beschikt over alle rechten, bevoegdheden en vergunning om de door haar gedreven onderneming uit te oefenen (…)”.

Er is geen sprake van is dat partijen in de Leveringsakte op dit punt beoogden af te wijken van de Overeenkomst. De specifieke garantie betreffende de handelsnaam is dus onderworpen aan dezelfde vervalbepaling als vermeld in de Overeenkomst. Uit de omstandigheid dat er op 10 oktober 2008 gesommeerd is handelsnaam te staken en pas op 9 november 2009 beroep op schending van de garantie wordt gedaan, hoefde Arvano met een dergelijke klacht in redelijkheid geen rekening meer te houden.

6.6. [gedaagde c.s.] stellen echter dat moet worden gekeken naar de Leveringsakte. Omdat deze van latere datum is dan de Overeenkomst dient deze te prevaleren boven de Overeenkomst. In artikel 5 onder k is een specifieke garantie opgenomen ten aanzien van de handelsnaam, zulks overigens in afwijking van de Overeenkomst. De rechtbank leest in artikel 8 van de Leveringsakte dezelfde vervalbepaling als in artikel 7 lid 4 sub d van de Overeenkomst. Ook artikel 7 lid 1 van de Overeenkomst is letterlijk overgenomen in artikel 8 lid 1 van de Leveringsakte. Mede rekening houdende met de hiervoor sub 2.10. aangehaalde bepaling uit de Leveringsakte oordeelt de rechtbank dat er geen sprake van is dat partijen in de Leveringsakte op dit punt beoogden af te wijken van de Overeenkomst. De specifieke garantie betreffende de handelsnaam is dus onderworpen aan dezelfde vervalbepaling als vermeld in de Overeenkomst.

6.7. Zelfs al zou anders kunnen worden geoordeeld dan geldt nog het volgende. Terecht beroept Arvano zich op artikel 7:23 lid 1 BW. Gebleken is immers dat op 10 oktober 2008 [bedrijf 1] en [gedaagde 2] AVEHA Office Products Rotterdam B.V. hebben gesommeerd het gebruik van haar handelsnaam te staken. Pas op 6 november 2009 doen zij jegens Arvano een beroep op schending van de garantie dan wel op een toerekenbare tekortkoming. Gelet op het tijdsverloop tussen 10 oktober 2008 en 6 november 2009, waarvoor geen aannemelijke uitleg is gegeven, betekent dit dat door [bedrijf 1] en [gedaagde 2] niet binnen “bekwame tijd” kennis is gegeven van deze vermeende non-conformiteit van de aandelen. Een en ander tegen de achtergrond van de Overeenkomst waaruit duidelijk blijkt dat partijen hebben afgesproken dat ontbinding is uitgesloten en er veel eerder zou moeten worden geclaimd. Arvano hoefde met een dergelijke klacht in redelijkheid geen rekening meer te houden. Hetzelfde geldt voor de subsidiaire grondslag van onrechtmatige daad. Deze is immers op precies dezelfde feiten en (contractuele) context gebaseerd als de vermeende schending van de garantie en het beroep op de toerekenbare tekortkoming. Er is geen rechtens belang om in het kader van de beoordeling op grond van onrechtmatige daad het vervalbeding en artikel 7:23 lid 1 BW “weg te denken”, waarbij bovendien geldt dat de stellingen van [bedrijf 1] en [gedaagde 2] niet tot nauwelijks op dit punt zijn toegespitst.

IEF 10510

Luisterboeken

HvJ EU 17 november 2011, zaak C-461/10 (concl. AG Jääskinen; Bonnier Audio AB, Earbooks AB, Norstedts Förlagsgrupp AB, Piratförlaget Aktiebolag, Storyside AB tegen Perfect Communications Sweden AB ("ePhone") - dossier

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden. Auteursrechten en naburige rechten. Luisterboeken en bestanduitwisseling. Recht op doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom. Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG artikel 8 Bescherming van persoonsgegevens, elektronische communicatie en het bewaren van bepaalde gegenereerde gegevens, openbaarmaking van persoonsgegevens. Richtlijn 2002/58/EG: een vordering tot staking tegen een internet service provider, de naam en het adres van de gebruiker van een IP-adres informatie - artikel 15 - richtlijn 2006/24/EG - Artikel 4. bestanden delen

Vraag Staat richtlijn 2006/24/EG [...gegevensbewaring], in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

Conclusie AG - lees verder voor computervertaling

63. Nach alledem schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Vorlagefragen des Högsta domstol wie folgt zu antworten: Die Richtlinie 2006/24/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 15. März 2006 über die Vorratsspeicherung von Daten, die bei der Bereitstellung öffentlich zugänglicher elektronischer Kommunikationsdienste oder öffentlicher Kommunikationsnetze erzeugt oder verarbeitet werden, und zur Änderung der Richtlinie 2002/58/EG gilt nicht für die Verarbeitung personenbezogener Daten für andere als die in Art. 1 Abs. 1 dieser Richtlinie genannten Zwecke. Demzufolge steht diese Richtlinie der Anwendung einer nationalen Vorschrift nicht entgegen, nach der in einem zivilrechtlichen Verfahren einem Internetdienstleister zu dem Zweck, einen bestimmten Teilnehmer identifizieren zu können, aufgegeben wird, einem Urheberrechtsinhaber oder dessen Vertreter Auskunft über den Teilnehmer zu geben, dem der Internetdienstleister eine bestimmte IP‑Adresse zugeteilt hat, von der aus die Verletzung begangen worden sein soll. Diese Angaben müssen jedoch gemäß detaillierten nationalen Rechtsvorschriften, die unter Beachtung der für den Schutz personenbezogener Daten geltenden unionsrechtlichen Bestimmungen erlassen worden sind, im Hinblick auf ihre Weitergabe und Verwendung zu diesem Zweck auf Vorrat gespeichert worden sein. In Anbetracht der Antwort auf die erste Frage ist die zweite Frage gegenstandslos geworden.

Computervertaling

Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor andere dan de genoemde doeleinden als bedoeld in artikel 1, paragraaf 1 van deze richtlijn. Daarom staat de richtlijn de toepassing van een nationale bepaling niet in de weg, in het kader van een civiele procedure, om een specifieke abonnee te identificeren, indien de rechter opdracht gaf aan een internet service provider bekend te maken aan de houder van het auteursrecht, of zijn rechtverkrijgende, informatie over de identiteit van de abonnee aan wie de handelaar heeft toegewezen een IP-adres dat zou zijn gebruikt om dat recht te bewerkstelligen. Toch moet deze informatie in overeenstemming met gedetailleerde nationale wetgeving, die is aangenomen in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens worden, opgeslagen in het kader van distributie en het gebruik voor dit uiteindelijke doel. Gelet op het antwoord op de eerste vraag, is de tweede vraag niet relevant.

Op andere blogs:
DomJur 2012-832