IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10466

De sanctie is een vrijwel dode letter

Bijlage bij Kamerstukken II 30 928, nr. 17 Rapport P.G.F.A. Geerts e.a., "Oneerlijke handelspraktijken: praktijkervaringen in België met de sanctie van artikel 41 WMPC", juni 2011 - hier

Paralelle publicatie van Reclameboek 1195. Oneerlijke handelspraktijk en de bijzondere sanctie van artikel 41 WMPC, rechtsvergelijking. Uit het rapport.

Het Belgische recht kent met artikel 41 WMPC een bijzondere sanctie ten behoeve van de consument jegens wie een oneerlijke handelspraktijk is gepleegd. De centrale doelstelling van dit onderzoek was te achterhalen hoe de Belgische sanctie van artikel 41 WMPC in de praktijk werkt. Meer bijzonder diende de vraag beantwoord te worden of zij doeltreffend was in de zin dat zij jegens handelaren afschrikwekkende werking had en dat het voor consumenten aantrekkelijk was om daarvan gebruik te maken.

Ter beantwoording van deze vragen werden de remedies geanalyseerd die consumenten naar Nederlands en Belgisch recht ter beschikki ng staan wanneer zij slachtoffer zijn geworden van een oneerlijke handelspraktijk. De conclusie luidt dat artikel 41 WMPC met name door zijn punitieve strekking verschilt van het bestaande Nederlandse verbintenissenrecht waarin schadevergoeding en herstel centraal staan. Dit wil niet zeggen dat een dergelijke sanctie niet zou passen in het Nederlandse verbintenissenrecht, maar wel dat zij daaraan een nieuw element zou toevoegen.

Door middel van rechtspraakonderzoek en interviews werd de praktische werking van artikel 41 WMPC in kaart gebracht. Aanschrijving van alle tot toepassing van artikel 41 WMPC bevoegde Belgische gerechten (246 in totaal) leverde geen uitspraken op en evenmin werden gepubliceerde uitspraken gevonden. Interviews met 9 personen die werkzaam zijn in verschillende sectoren (advocatuur, bedrijfsleven, consumentenorganisaties en overheid) genereerden een aantal mogelijke verklaringen voor het ontbreken van rechtspraak.

De uitkomst van het onderzoek is dat de sanctie van artikel 41 WMPC een vrijwel dode letter lijkt te vormen. Er is geen rechtspraak gevonden waarin artikel 41 WMPC wordt toegepast en uit de interviews is evenmin gebleken dat deze sanctie in het kader van onderhandelingen tussen consumenten en ondernemingen vaak wordt ingeroepen door of namens consumenten. Evenmin lijken ondernemingen zich bij hun optreden te laten afschrikken door artikel 41 WMPC. Niet uitgesloten kan worden dat de sanctie van artikel 41 WMPC toch af en toe wordt ingeroepen, maar dat dit gebruikelijk zou zijn, is onaannemelijk.

De oorzaken die hiervoor mogelijkerwijs verantwoordelijk zouden kunnen zijn, hangen niet samen met de aard van de sanctie als zodanig, maar zijn vermoedelijk in belangrijke mate toe te schrijven aan de redactie van artikel 41 WMPC (onduidelijke toepassingsvoorwaarden), aan het feit dat consumentengeschillen veelal een gering financieel bedrag betreffen in combinatie met de kosten van een procedure en het risico om in geval van verlies in een gedeelte van de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld, aan het feit dat ondernemingen uit commerciële overwegingen (reputatie is los van eventuele juridische sancties van belang) zullen schikken of zich zullen onthouden van oneerlijke handelspraktijken, aan handhaving door concurrenten en de Belgische Consumentenautoriteit en aan de geringe bekendheid die artikel 41 WMPC geniet, mede door een onlogische plaatsing in de wet.

IEF 10465

Meer dan een stofzuiger

HvJ EU 10 november 2011, zaak C-88/11 P (LG Electronics Inc. tegen OHIM) - computervertaling

Hogere voorziening. Gemeenschapswoordmerk 'KOMPRESSOR PLUS'. Weigering vanwege het beschrijvend karakter. Behandeling van nieuwe vorm van bewijs door het Gerecht EU, verdraaiing van feiten en bewijzen: een document dat een stofzuiger beschrijft als "meer dan een stofzuiger, een echte kleine compressor. " is niet een beschrijving van de feitelijke functionaliteit van het product in kwestie, maar slechts een zeer lovend formule reclame en overdrijft de werkelijke mogelijkheden van het product. Het kon niet letterlijk worden genomen door het Tribunaal als een compressor zou eigenlijk een zware industriële apparatuur en een hoog vermogen, meestal voorzien van jet turbines of pijpleidingen. Hogere voorziening wordt afgewezen.

Computervertaalde citaten: 42 Volgens LG Electronics, heeft het Hof vervormde de inhoud van het document van het Bureau in de bijlage bij haar memorie van antwoord in het bedrijf, in paragraaf 19 van het arrest, dat dit document een stofzuiger beschrijft als "meer dan een stofzuiger, een echte kleine compressor. " Deze zin is niet een beschrijving van de feitelijke functionaliteit van het product in kwestie, maar slechts een zeer lovend formule reclame en het overdrijven van de werkelijke mogelijkheden van het product. Het kon niet letterlijk worden genomen door het Tribunaal als een compressor zou eigenlijk een zware industriële apparatuur en een hoog vermogen, meestal voorzien van jet turbines of pijpleidingen.

45 In dit geval moet het zeker worden opgemerkt dat verzoekster zich beroept formeel, een verdraaiing van de feiten door het Tribunaal in de interpretatie van het document vermeld in paragraaf 19 van de bestreden beslissing. Het is echter blijkt uit de argumenten waarop deze industrie is gebaseerd, in werkelijkheid de aanvrager wil de beoordeling van de feiten uitdaging door het Hof in de interpretatie van het document in kwestie en wil Hof zijn eigen beoordeling van het document vervanger aan het Tribunaal.

46 Hieruit volgt dat het tweede deel van het tweede middel moet worden afgewezen als niet-ontvankelijk.

IEF 10464

Geen erkende afkorting

Gerecht EU 10 november 2011, zaak T-313/10 (Three-N-Products private Ltd. tegen OHIM/Shah c.s.)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure aanvrage gemeenschapswoordmerk AYUURI NATURAL. Ouder Gemeenschapsbeeldmerk AYUR. ‘Ayur’ wordt niet erkend als een afkorting voor ‘Ayurveda’, traditionele Indische geneeswijze. Relatieve weigeringsgrond: uiteindelijk toch verwarringsgevaar toegekend. Gelijkende tekens. Article 8(1)(b) of Regulation (EC) No 207/2009. Vernietiging van de beslissing van  Board of Appeal van het OHIM volgt; oppositie alsnog toegewezen:

Regarding the distinctive character of the earlier marks, it follows from paragraphs 47 to 51 above that only a part of the relevant public will readily associate the terms ‘Ayurveda’ and ‘ayur’ for the relevant products. (r.o. 60)

Belangrijkste overwegingen r.o. 54, 56, 58, 65.

IEF 10463

Bijgevolg van de incidentele vordering

Rechtbank Almelo 9 november 2011, HA ZA 11-613 (Kaltenbach Shotblast and Painting Systems B.v. tegen Bora Borgh c.s.)

Met dank aan Bert Jan van den Akker, Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat.

Bevoegdheidsincident. Merkenrecht. Relatieve bevoegdheid in hoofdzaak en dus ook in incidentele vordering ex 118 Rv, oproeping van derden, en verwijzing naar rechtbank 's-Gravenhage. Kaltenbach wordt veroordeeld in de kosten: €425.

2.4 De Nederlandse rechter heeft in deze zaak rechtsmacht krachtens het bepaalde in artikel 97 lid 1 van de Gemeenschapsmerkenverordening aangezien Bora Borgh en Shotblastersupport in Nederland zijn gevestigd en Van Doesburg in Nederland woonplaats heeft. Op grond van artikel 98 lid 1 GMVo geldt die rechtsmacht voor de gestelde inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten van de Europese Unie. Ten aanzien van het geschil is de rechtbank 's-Gravenhage exclusief relatief bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-Verordening inzake het Gemeenschapsmerk juncto artikel 96 aanhef en onder a GMVo.

In de hoofdzaak en het incident ex artikel 118 Rv.
2.7 Gelet op hetgeen is overwogen in het bevoegdheidsincident is de rechtbank niet bevoegd van de vorderingen in de hoofdzaak en bijgevolg van de incidentele vordering ex artikel 118 Rv kennis te nemen.

 

IEF 10462

Uitvoerbaarverklaring van Franse vonnis

Rechtbank Utrecht 26 oktober 2011, LJN BU3778 (Roucar Gear Technologies B.V. tegen gedaagde)

In navolging van IEF 9033. Procesrecht. Internationaal privaatrecht en intellectuele eigendomsrecht. Verzet tegen exequatur moet worden ingesteld bij verzoekschrift; herstel ex artikel 69 Rv; Frans vonnis niet onverenigbaar met Nederlands vonnis. verzoek tot intrekking uitvoerbaarverklaring van Franse vonnis wordt afgewezen. Roucar c.s. worden veroordeelt in de kosten

2.5.  Intrekking van een uitvoerbaarverklaring is wel mogelijk op de grond dat de uitvoerbaar verklaarde beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing (artikel 34 sub 3 EEX-Vo).

2.6.  Roucar c.s. heeft in dit kader aangevoerd dat van een dergelijke onverenigbaarheid sprake is, omdat de beslissing in het Franse vonnis dat de aan de orde zijnde intellectuele eigendomsrechten toekomen aan [verweerder] onverenigbaar is met toewijzing door de rechtbank Utrecht van de in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht dat deze intellectuele eigendomsrechten toebehoren aan Roucar c.s. Omdat artikel 34 sub 3 EEX-Vo beoogt te voorkomen dat beslissingen die onverenigbaar zijn met een in een andere lidstaat gewezen beslissing ten uitvoer gelegd kunnen worden, dient de rechtbank in de onderhavige procedure te anticiperen op de mogelijke uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaak, aldus Roucar c.s.

2.7.  De rechtbank kan Roucar c.s. niet volgen in zijn standpunt. Artikel 34 sub 3 EEX-Vo spreekt over een “gegeven beslissing”. Deze zinsnede kan niet anders worden begrepen dan dat deze weigeringsgrond alleen opgeld doet op het moment dat er een rechterlijke beslissing in de aangezochte lidstaat is genomen die onverenigbaar is met de uitvoerbaar te verklaren buitenlandse beslissing. In dat licht is geen plaats voor anticipatie op een mogelijk in de aangezochte lidstaat nog te nemen rechterlijke beslissing. In een dergelijk geval is immers nog mogelijk dat de rechter van de aangezochte lidstaat voor het nemen van de beslissing rekening houdt met de in een andere lidstaat gegeven beslissing. Artikel 34 sub 3 is niet voor een dergelijk geval geschreven.
De beslissing van de rechtbank Utrecht in de hoofdzaak van 30 juni 2010 houdt enkel een beslissing in op de vraag of de rechtbank bevoegd is om van de ingestelde vorderingen kennis te nemen. Een dergelijke bevoegdheidskwestie vormt geen grond die bij de toets of sprake is van onverenigbaarheid in de zin artikel 34 sub 3 EEX-Vo, in aanmerking mag worden genomen (vlg. Hof van Justitie 6 juni 2002, C80/00, overweging 44). Nu het vonnis van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2010 overigens geen beslissing inhoudt omtrent de vraag aan wie de genoemde intellectuele eigendomsrechten toekomen, moet de slotsom zijn dat dat vonnis en het Franse vonnis geen rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten. Van onverenigbaarheid in de zin van het genoemde artikel 34 sub 3 is daarom geen sprake. Dit betekent dat het beroep van Roucar c.s. op artikel 34 sub 3 EEX-Vo faalt.

2.8.  Het voorgaande betekent dat het verzoek om de uitvoerbaarverklaring van het Franse vonnis in te trekken moet worden afgewezen.

Meer Roucar-uitspraken

IEF 10461

De terugbetaling van de inleg op de einddatum

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3900 (eiser tegen Staalbankiers N.V.)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd RB 1194. Misleidende informatie over bankproduct. Bodemzaak. Aansprakelijkheid Bank voor schade die cliënt lijdt als gevolg van een garantieproduct, waarbij het debiteurrisico werd gelopen op Lehman Brothers. Bank niet zelf als garant aansprakelijk voor dit product en er is ook geen sprake van misleidende informatie over dit product. De bank heeft wel haar bijzondere zorgplicht geschonden, omdat het in dit geval ging om pensioengelden van cliënt. Staalbankiers wordt veroordeeld in proceskosten ad €9.306,93.

Onjuiste of misleidende informatie / dwaling?
4.3.De rechtbank is, anders dan [eisers c.s.], van oordeel dat de aan [eisers c.s.] verstrekte informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer ten aanzien van de werking van de note en de aan de note verbonden risico's correct, duidelijk en niet misleidend is. Uit deze informatie volgt dat ten aanzien van de terugbetaling van de inleg op de einddatum een garantie is afgegeven door Lehman Holding. Dat aan de door Lehman Holding verstrekte garantie het risico verbonden is dat zij kan failleren en dat zij in dat geval niet (geheel) zal kunnen uitkeren, behoeft geen uitdrukkelijke vermelding, maar spreekt voor zich. In de verstrekte informatie is ook vermeld dat men een debiteurenrisico op Lehman Holding liep. Voorts is in de verstrekte informatie opgenomen dat Lehman Holding een A+ rating had en dat dit stond voor een uitstekende kredietwaardigheid. Dit is juist en niet misleidend. Weliswaar zou uit de aanduidingen "100% van de hoofdsom retour " en "de zekerheid van een hoofdsomgarantie op einddatum" in de toelichting "Staalbankiers Garantiebeheer" op zichzelf genomen afgeleid kunnen worden dat de belegger steeds zijn inleg terug zou ontvangen, maar indien deze aanduidingen worden bezien in het licht van de rest van de in deze toelichting opgenomen informatie, moet ook voor een niet professionele belegger het bij lezing duidelijk zijn geweest dat het een door Lehman Holding verstrekte garantie was, waarvan de aard en omvang van de daarmee verstrekte zekerheid één op één samenhing met de kredietwaardigheid van die bank. Verder hebben [eisers c.s.], zoals hiervóór al is overwogen, ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat de hoofdsomgarantie door Staalbankiers werd afgegeven.

4.4.Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat Staalbankiers onjuiste dan wel misleidende informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer heeft verstrekt. Bijgevolg kan het beroep van [eisers c.s.] op dwaling op deze grond niet slagen. [eisers c.s.] hebben ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld die een beroep op dwaling kunnen rechtvaardigen. De subsidiaire vorderingen zijn dus evenmin toewijsbaar.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10460

Besluit aftrek R&D

Belastingplan 2012: Research & development-aftrek en intellectueel eigendom

Met analyse in't kort van Pieter Drubbel en Mees Bernhagen, Sajet Telting & Partners.

Fiscale aftrek van R&D en intellectuele eigendom het belastingplan 2012 is een nieuwe belastingaftrek aangekondigd voor kosten en uitgaven die verband houden met speur- en ontwikkelingswerkzaamheden. De nieuwe regeling draagt de naam RDA (Besluit houdende regels voor de aanvullende aftrek voor Speur- en Ontwikkelingswerk, oftewel Research & Development Aftrek ) en zal, naast de reeds bestaande Innovatiebox en de Afdrachtvermindering Loonbelasting, vanaf 1 januari 2012 van kracht worden met als doel innovatie binnen het Nederlandse bedrijfsleven te stimuleren. Overigens zal de regeling zowel voor IB ondernemers als voor Vpb-belastingplichtigen (zoals BV’s en NV’s) openstaan.

1. Conceptbesluit
2. Welke kosten en uitgaven aftrekbaar
3. RDA beschikking
4. Algemene beperkingen
5. Conclusie

1. Conceptbesluit
In het concept besluit RDA (27 oktober jl.) heeft de regering een voorlopige uitwerking van de nieuwe regeling openbaar gemaakt. In genoemd besluit wordt onder andere uiteengezet hoe belastingplichtigen toegang kunnen krijgen tot de RDA en welke kosten en uitgaven van de RDA zullen worden uitgesloten. Nog vóór de openbaarmaking van genoemd besluit, heeft de NOB (Nederlandse Orde van Belastingadviseurs) stevig commentaar geleverd op het wetsvoorstel. Alhoewel enige vragen van de NOB door het concept besluit worden beantwoord, blijven er vragen onbeantwoord en blijven de meeste punten van kritiek overeind.

2. Welke kosten en uitgaven aftrekbaar
Op de aftrek van welke kosten en uitgaven mag de ondernemer zich verheugen? Duidelijk is dat de nieuwe regeling zal voorzien in een aftrek voor R&D ontwikkelingskosten en uitgaven (niet zijnde loonkosten). Echter, vooralsnog lijken de kosten en uitgaven die voor de aftrek in aanmerking zullen komen, te worden beperkt door de vormgeving van de toegang tot de faciliteit. Op dit element richt zich ook de kritiek van de NOB, welke voor het intellectueel eigendomsrecht van belang is.

3. RDA beschikking
Toegang tot de RDA zal afhankelijk zijn van een zogenaamde RDA beschikking. De toekenning van de RDA beschikking zal afhangen van de toekenning van een zogenaamde S&O verklaring. S&O verklaringen worden afgegeven door Agentschap NL en geven thans ook al toegang tot de Afdrachtvermindering Loonbelasting en de Innovatiebox. De S&O verklaring ziet op zogenaamde speur- en ontwikkelingswerkzaamheden die plaatshebben binnen de onderneming die de aanvraag voor de verklaring doet. De faciliteit van de innovatiebox staat open voor inkomsten die toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn ontwikkeld d.m.v. werkzaamheden waarvoor een S&O verklaring is afgegeven en inkomsten die toerekenbaar zijn aan octrooien. De NOB kritiseert dat de RDA aldus, naar het zich laat aanzien, niet open zal staan voor kosten die toerekenbaar zijn aan de ontwikkeling van een octrooi in het geval voor die kosten geen S&O verklaring is of kan worden verleend. De S&O verklaring ziet immers op loonkosten en niet op andere ontwikkelingskosten. De ontwikkeling en/of vestiging van octrooien zal in sommige gevallen veel geld kosten maar geen of weinig arbeidskosten vergen.

4. Algemene beperkingen
Verder zijn er algemene beperkingen voor wat betreft de in aanmerking komende kosten en uitgaven. Om te beginnen zal slechts een percentage van de kosten onder de RDA vallen. Aftrek van ‘indirecte kosten’ zal nog meer worden beperkt. Zoals gezegd vallen loonkosten momenteel onder de afdrachtvermindering loonbelasting en dat blijft zo. Tot slot zullen kosten van uitbesteed onderzoek, kosten van marktonderzoek, financieringskosten, afschrijvingskosten, en kosten van investeringen die in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek of milieu-investeringsaftrek van de RDA zijn uitgesloten.

5. Conclusie
Of de regering het commentaar van de NOB op de in het belastingplan 2012 gepresenteerde RDA ter harte zal nemen is onzeker. Wel zeker is dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de exacte inhoud en werking van de regeling. Voor het intellectueel eigendomsrecht is in dit kader vooral van belang of de S&O verklaring, ondanks de terechte kritiek van de NOB, het enige toegangskaartje tot de RDA beschikking blijft. In dat geval zouden kosten en uitgaven waarvoor geen S&O verklaring is of kan worden verleend maar die wel in verband staan met de ontwikkeling van intellectuele eigendomsrechten, niet voor de RDA in aftrek komen. Daarmee zou de RDA geen volledig sluitstuk vormen op de fiscale maatregelen die de innovatie in Nederland beogen te stimuleren.

IEF 10408

Ingeperkt gebruik ggo

Ontwerpbesluit houdende regels met betrekking tot het ingeperkt gebruik en de doelbewuste introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen (Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2012) en kamerbrief over o.a. Hongaars compromisvoorstel voor beperken of verbieden van teelt op andere gronden dan risico's voor mens, dier en milieu

Voor de liefhebber (kwekersrechtpraktijk) Kern van het besluit: er komt een vergunningenstelsel voor o.a. in de handel brengen van / het ter beschikking stellen van genetisch gemodificeerde organismen aan derden;(hoofdstuk 4), waarbij vergunningen voor maximaal 10 jaar kunnen worden verleend, verlenging is mogelijk. Dit ontwerpbesluit bevat tal van wijzigingen en komt tegelijk met diverse bijlagen.

De Nota van toelichting zegt:

De aanleiding voor de onderhavige herziening van de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (hierna: ggo’s) wordt gevonden in de wens om – voor zover mogelijk – de administratieve lasten te verlichten die de onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven ondervinden bij de naleving van de verplichtingen van het Besluit ggo. Daarnaast is het ook van belang dat er een verdergaand ‘level playing field’ tussen de verschillende lidstaten van de EU wordt gecreëerd door in dit besluit nog nauwer aan te sluiten bij de teksten van de Europese regelgeving. Een laatste reden wordt gevonden in het verbeteren van de leesbaarheid van het Besluit ggo. Het oude Besluit ggo was door diverse achtereenvolgende aanpassingen en de ingewikkeldheid van de geregelde materie moeilijk leesbaar.

Het verlichten van de administratieve lasten in de sfeer van de wet- en regelgeving middels het Besluit ggo vloeit voort uit een toezegging van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 november 2003 om de Tweede Kamer te informeren over de lastenverlichting, de vereenvoudiging en stroomlijning van de biotechnologiewetgeving2. Deze toezegging heeft geleid tot een drietal brieven aan de Tweede Kamer.

Uit de Kamerbrief:

Zoals bekend zou (aanname van) het voorstel een nieuwe mogelijkheid introduceren voor lidstaten om maatregelen te nemen die de teelt van op EU niveau veilig bevonden en toegelaten ggo’s op eigen grondgebied beperken of verbieden, op andere gronden dan risico’s voor mens, dier en milieu. Sinds de verschijning van het voorstel is veel discussie ontstaan over de juridische houdbaarheid van zulke nationale maatregelen en op welke gronden deze gestoeld zouden kunnen zijn. Het compromisvoorstel van Hongarije dat in raadscontext is besproken, bevatte een beknopte lijst met gronden. Voor dit compromisvoorstel was in de Raad geen gekwalificeerde meerderheid te vinden.

IEF 10459

WINAp-bestanden

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011, HA ZA 09-3039 (KNMP tegen ID/Farma B.V.)

Auteursrecht. Licentie. Onrechtmatig handelen. Zeer casuïstische zaak. Enkele citaten gevolgd door ingekort dictum, uitgebreide samenvatting volgt later:

Impliciete licentie WINAp-bestanden?
4.1. De kern van hetgeen partijen verdeeld houdt betreft de vraag of partijen met inachtneming van het Haviltexcriterium redelijkerwijs over en weer dienden te begrijpen dat sprake was van een stilzwijgende (duur)(licentie) overeenkomst voor het aanleveren van WINAp bestanden, zoals Id/farma aanvoert, maar KNMP gemotiveerd betwist. Dat wil zeggen:
een stilzwijgende overeenkomst die los stond van de met wederzijdse instemming op termijn van 2 jaar beëindigde KOMBI/rom IV overeenkomst. De rechtbank beantwoordt die vraag – evenals het hof voorshands deed in hoger beroep van het kort geding en anders dan de voorzieningenrechter van deze rechtbank op basis van de toen door partijen betrokken stellingen deed – ontkennend. Daarvoor is het navolgende redengevend.

Geldige beëindiging G-standaard licentie?
4.6. In het verlengde van de in 4.1 gestelde kernvraag ligt de volgende: Is de Gstandaard licentie geldig beëindigd door KNMP door opzegging op termijn van 3 maanden bij brief van 27 april 2007 tegen 1 augustus 2007? Die vraag beantwoordt de rechtbank – evenals het hof dat voorshands in hoger beroep van het kort geding deed – bevestigend,
waartoe als volgt wordt overwogen.

5.1. verklaart voor recht dat Id/farma onrechtmatig heeft gehandeld door het ten processe bedoelde in hoger beroep vernietigde vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 april 2007 te executeren en KNMP te dwingen zich naar het in kort geding gegeven bevel te gedragen;

5.2. verklaart voor recht dat Id/farma inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van KNMP door het openbaarmaken en verveelvoudigen van WINAp-bestanden a) op de website www.kombirom.nl na 1 januari 2007, b) via KOMBI/rom, KOMBI/card en andere ten processe bedoelde KOMBI/producten na 1 mei 2007;

5.3. veroordeelt Id/farma tot betaling van de kosten voor doorlevering van de WINApbestanden na 27 april 2007 tot aan 27 oktober 2007 ten bedrage van € 47.710,- binnen 15 werkdagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;

5.4. veroordeelt Id/farma tot a. vergoeding van de door KNMP geleden schade als gevolg van het ten processe bedoelde onrechtmatig handelen jegens KNMP in de vorm van het plegen van auteursrechtinbreuk met betrekking tot de WINApbestanden, voor zover dit publicatie van de KOMBI/rom cd-rom, KOMBI/ on-card, KOMBI/key, KOMBI/lan en KOMBI/tip betreft vanaf 27 april 2007 en voor zover dit de KOMBI/rom online betreft vanaf 1 januari 2007, welke schade dien te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, alsmede b. afdracht van de met de KOMBI/rom, KOMBI/on-card, KOMBI/key, KOMBI/lan, KOMBI/tip en KOMBI/rom online behaalde winst voor zover die is toe te rekenen aan auteursrechtinbreuk op de WINAp-bestanden in de respectieve sub a genoemde periodes, althans, voorzover cumulatie van de sub a en b bedoelde bedragen volgens de stand van de rechtspraak niet is toegestaan, betaling van het hoogste van deze bedragen;

5.5. veroordeelt Id/farma om binnen één kalendermaand na betekening van dit vonnis aan de advocaat van KNMP te doen toekomen een schriftelijke, door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van de volgende informatie;(...)

5.6. veroordeelt Id/farma tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of deel daarvan dat Id/farma niet voldoet aan het in 5.5 bepaalde, met een maximum van € 75.000,-;

5.7. veroordeelt Id/farma in de kosten van deze procedure in conventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KNMP begroot op € 1.287,25 aan verschotten en € 4.127,20 aan salaris advocaat;

IEF 10458

Maatwerkvloeren voor minibussen

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011, HA ZA 09-2675 (beheers- en beleggingsmij Verachtert b.v. en Flex-i-trans b.v. tegen Tribus B.V.)

In't kort: Verachtert c.s. en Tribus zijn beiden actief op de markt van – kort gezegd – maatwerkvloeren voor minibussen voor personenvervoer die uitgerust worden met een systeem voor het fixeren van (rol)stoelen. Zij zijn elkaars directe concurrenten. Verachtert is houdster van EP1 701 860 B1  betreffende een bodemplaat van transportvoertuigen aangebrachte verbeterde vloer voor het bevestigen van stoelen/zetels en rolstoelen.

Geen octrooiinbreuk rolstoelsysteem. Wel auteursrechtinbreuk voor de betaaltafels nu Tribus de inbreukvordering niet inhoudelijk heeft bewist [afbeeldingen in de uitspraak].

Opgave door registeraccountant, vernietiging betaaltafels onder last van dwangsommen €5.000 met maximum van €500.000. Tribus veroordeelt tot €7.500 en Verachtert c.s. tot €35.602,67. In reconventie: verachterd c.s. tot €35.000

 

Slotsom octrooiinbreuk
4.16. Het vorenstaande leidt ertoe dat Tribus met haar inrichting geen inbreuk maakt op EP 860. Voor zover de vorderingen van Verachtert c.s. op EP 860 zijn gebaseerd, worden zij afgewezen. Verachtert c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten. Voor het octrooirechtelijke deel van de procedure zijn partijen voor de conventie en reconventie gezamenlijk overeengekomen over en weer aanspraak te maken op € 70.000,00 ex art. 1019h Rv. Nu partijen geen nadere verdeling hebben aangegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de helft van het aldus overeengekomen bedrag kan worden toegerekend aan de conventie, zodat terzake een bedrag van € 35.000,00 zal worden toegewezen.

Auteursrecht
4.20. Nu Tribus de inbreuk inhoudelijk niet heeft betwist, zal het sub 2 van het petitum gevorderde auteursrechtinbreukverbod worden toegewezen. Tribus zal daarnaast geboden worden opgave te doen en eventuele nog in voorraad zijnde inbreukmakende betaaltafels te vernietigen. Nu aannemelijk is dat Flex-i-Trans ten minste enige schade als gevolg van de auteursrechtinbreuk heeft geleden, is verwijzing naar de schadestaat als gevorderd eveneens toewijsbaar. Nu volgens vaste rechtspraak cumulatie van schadevergoeding en winstafdracht niet onbeperkt. mogelijk is, wordt de betreffende verwijzing naar de schadestaatprocedure in het dictum verwoord in ‘en/of’-vorm.