IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10203

Som van de bestanddelen

Gerecht EU 21 september 2011, zaak T-201/09 (Rügen Fisch tegen OHIM/Schwaaner Fischwaren (SCOMBOR MIX)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond beschrijvend karakter scomber = makreel. Nietigheidsprocedure, beroep door de houder van het communautaire woordmerk „SCOMBER MIX” voor waren en diensten van klassen 29 en 35 ingesteld tegen beslissing R 230/2007-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 maart 2009, waarbij de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van het door Schwaaner Fischwaren GmbH ingediende verzoek tot nietigverklaring van dit merk wordt vernietigd. Beroep wordt afgewezen.

 9 Die Beschwerdekammer stellte im Wesentlichen fest, dass der Begriff „Scomber“ eindeutig beschreibend verwendet werde, da es sich dabei nicht nur um eine lateinische Bezeichnung, sondern auch um einen wissenschaftlichen Begriff zur Bezeichnung der Makrele handele. Es handele sich somit um einen Fachbegriff, der nach Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 schutzunfähig sei. Die konkrete Prüfung der Wahrnehmung der Endverbraucher sei entbehrlich, da diese und der „normale Sprachgebrauch“ des Begriffs sich bereits in Wörterbucheinträgen widerspiegelten, die schutzunfähig seien. Es reiche aus, wenn die von den Waren angesprochenen Fachkreise, d. h. die Hersteller, Händler und sonstigen in den Vermarktungsprozess der betroffenen Waren einbezogenen Personen, die beschreibende Bedeutung des Zeichens verstünden und es in diesem Sinne benutzten. Was den Bestandteil „Mix“ betreffe, so werde dieser als ein Begriff angesehen, der in den meisten Sprachen der Europäischen Union in der Bedeutung „Mischung“ unmittelbar verständlich sei.

10 Schließlich stellte die Beschwerdekammer fest, dass die Zusammenfügung der Begriffe „Scomber“ und „Mix“ grammatikalisch korrekt und eindeutig und nicht mehr als die Summe ihrer Bestandteile sei, so dass die Wortkombination als Ganze im Sinne von Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 beschreibend sei. Da Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 40/94 Anwendung finde, hielt es die Beschwerdekammer für verzichtbar, zu prüfen, ob die Eintragung auch unter Verstoß gegen Art. 7 Abs. 1 Buchst. b dieser Verordnung erfolgt sei.

IEF 10202

Conceptually contradictory

Gerecht EU 21 september, zaak T-512/10 (Nike International tegen OHIM (DYNAMIC SUPPORT)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Absolute weigeringsgrond: DYNAMIC SUPPORT heeft beschrijvend karakter, afgewezen beroep. Conceptuele tegenstrijdigheid in 'dynamic' en 'support'.

Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 640/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 augustus 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „DYNAMIC SUPPORT”, voor waren van klasse 25

 25      As the Board of Appeal found, the expression ‘dynamic support’ is comprised of the terms ‘dynamic’ and ‘support’, themselves descriptive, which the applicant does not dispute. It must be noted that the combination of those two elements is not an unusual expression likely to create an impression which is sufficiently far removed from that which results from the mere combination of meanings of those two elements, in accordance with the case-law cited at paragraph 16 above. Indeed, faced with the trade mark applied for in relation to the goods covered by it, the consumer will identify immediately and without further thought the expression ‘dynamic support’ as describing the characteristics of the footwear. Furthermore, it is noteworthy, in this respect, that to offer dynamic and adapted support during any sporting activities is one of the essential characteristics of sports footwear, which is part of the category of goods covered by the trade mark applied for.

26      Moreover, the applicant's arguments that the terms comprising the trade mark applied for are conceptually contradictory are without foundation. It is evident that support can be dynamic and adapted as is the case with footwear which, as support for the feet of the runner, adapts in a dynamic manner to running conditions.

27      Furthermore, in relation to the arguments of the applicant that the term ‘dynamic’ may be understood many ways, particularly when it refers to footwear, it should be borne in mind that the fact that the trade mark applied for can have several meanings does not prevent the application of the absolute ground for refusal provided for in Article 7(1)(c) of Regulation No 207/2009. According to settled case-law, a word sign must be refused registration under that provision if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned (OHIM v Wrigley, paragraph 32, and judgment of 9 March 2010 in Case T‑15/09 Euro-Information v OHIM (EURO AUTOMATIC CASH), not published in the ECR, paragraph 39).


28      Therefore the Board of Appeal was fully entitled to find that the trade mark applied for was descriptive for footwear.

IEF 10201

Al te hard auteursrechtelijk blaffen eindelijk eens aangepakt

A. Engelfriet, 'Al te hard auteursrechtelijk blaffen eindelijk eens aangepakt', <blog.iusmentis.com>

met dank aan Arnoud Engelfriet, ICTRecht.

Dat je geen artikelen of foto’s integraal mag herpubliceren zonder toestemming (behoudens soms citaatrecht), zouden de meeste mensen wel moeten weten zou je denken. De praktijk is echter anders: bijna dagelijks krijg ik mails van mensen die een claim van een of andere fotograaf of andere auteursrechthebbende aan de broek hebben. Bekende partijen die dit doen zijn Getty Images (Van der Steenhoven advocaten), Cozzmoss (Banning Advocaten) en diverse fotografen vertegenwoordigd door i-EE advocaten.

Nou valt er over het principe “mag niet” weinig te twisten: hoewel dat anders zou moeten, is de wet de wet - en die zegt dat je toestemming moet vragen. Lukt dat niet, om welke reden dan ook (al is het maar dat de auteur onbekend is) dan heb je gewoon dikke pech. Het probleem dat ik heb met zulke claims is dat er wel met een heel grote hark wordt geschreven. De grootste boosdoener is de volledige proceskostenvergoeding: volgens de wet heeft een rechthebbende recht op vergoeding van de werkelijke rekening van zijn advocaat als hij wint. En zo’n rekening kan rustig enkele duizenden euro’s zijn.

Ook discutabel is de manier waarop rechthebbenden hun schade uit de duim zuigenberekenen. In principe heb je volgens de wet alleen recht op een vergoeding van daadwerkelijke schade. En die is niet hetzelfde als het geldbedrag dat je grootste opdrachtgever ooit eens betaalde voor een ander artikel. Het moet gaan om de in de markt gebruikelijke tarieven voor dergelijke werken. En een opslag “voor gederfde exclusiviteit” of “ter afschrikking” mag al helemaal niet. Dat is een verkapte boete, en boetes zijn tegen de wet in het civiele recht.

En ja, dat stoort mij buitengewoon. Wie nu zegt dat ik dus auteursrecht wil afschaffen, kan jeuk krijgen: het gaat me erom dat rechthebbenden consequent een veel te grote broek aantrekken met die claims en dat deze wijze van handhaving tegen de wet is maar dat rechthebbenden er regelmatig mee wegkomen. En dat allemaal onder het motto “het auteursrecht moet beschermd tegen internetgraaiers”.

Van een recent vonnis werd ik toch even vrolijk: géén hoge opslagen, geen boetes voor schending auteursrecht en geen tweeduizend euro advocaatkosten voor de gedaagde.

Een bedrijf had een artikel uit de krant over een door haar ontwikkeld kozijnensysteem met zonnepanelen gepubliceerd, inclusief de foto die de krant daarbij had gepubliceerd. De fotograaf diende daarom een claim in: dit was immers schending van het auteursrecht. (Tip aan bedrijven: als je een krant een interview geeft, beding dan het recht het artikel inclusief foto op de eigen site te publiceren. Schriftelijk.) De fotograaf claimde € 280 aan gebruiksrecht plus € 250 aan kosten handhaving, maar hij was bereid het voor € 900 euro af te doen.

Vervolgens meldt het vonnis dat “[gedaagde] tevergeefs diverse pogingen ondernomen om in der minne tot een oplossing met de gemachtigde van [eiser] te komen”. Kennelijk was de fotograaf niet bereid tot enig zakken, want de volgende stap (een klein jaar later) was een dagvaarding waarin een kleine drieduizend euro werd geëist - waarvan 840 euro schadeclaim en 2000 euro advocaatkosten.

De rechter maakt daar echter gehakt van. Hij begint met op te merken dat 280 euro hem redelijk voorkomt. Opmerkelijk genoeg hanteert hij daarbij de richtprijzen fotografie 2010, die echter geen enkele status hebben omdat ze niet door een brancheorganisatie zijn uitgegeven of op enig onderzoek zijn gebaseerd. (En ze mógen niet door een brancheorganisatie worden uitgegeven, omdat dat een verboden prijsafspraak oplevert.) Omdat de gedaagde de foto meteen heeft verwijderd, vindt de rechter die 280 euro echter toch wat hoog, en matigt deze naar 200 euro.

De 560 euro voor “vermindering van exclusiviteit” wordt afgewezen omdat dit niet is onderbouwd. Dit is correct: die 560 euro is gewoon een opslag (2x de 280 euro) en geen daadwerkelijke schade. En hoe je “exclusiviteit vermindert” oftewel je foto minder verhandelbaar wordt omdat iemand die overneemt, ontgaat me volledig. Je auteursrecht blijft toch bestaan?

De advocaatkosten van € 2.078,48 worden ook afgewezen. Waarom, zo vraagt de rechter zich retorisch af, heeft deze fotograaf niet eerst zelf een briefje gestuurd maar meteen een advocate laten blaffen? En waarom is die dan “€ 900,– (!)” gaan eisen als de schade 280 euro is?

Gelet op het verloop van de daarop volgende gebeurtenissen kan alleen maar geconcludeerd worden dat door de opstelling van [eiser] en/of zijn gemachtigde het door [gedaagde] gewenste minnelijke overleg geen doorgang gevonden heeft en het tot deze procedure gekomen is. Conclusie: wat [eiser] meer gevorderd heeft dan voormeld bedrag ad € 200,–, inclusief BTW wegens derving licentie-inkomsten, moet worden afgewezen

De fotograaf krijgt dus 200 euro, en geen cent meer. Die 2078 euro advocaatkosten mag hij zelf betalen. Oh, en hij mag óók de juridische kosten van de gedaagde betalen. Die zijn 50 euro omdat hij zichzelf verdedigd had. Had hij een advocaat een weerwoord laten schrijven, dan had diens rekening naar de fotograaf gekund.

Een mooi voorbeeld van hoe het hoort te gaan in de rechtspraak. Een rechthebbende die te veel eist, kan dus zomaar de proceskosten van de inbreukmaker op zijn bordje krijgen. Wel zal de inbreukmaker bereid moeten zijn om een redelijke vergoeding te betalen.

Arnoud

IEF 10200

Haar eigen goodwill wenst

Hof 's-Gravenhage 20 september 2011, LJN BS8933 (Grupo Osborne en Menken Drinks B.V. tegen Red Bull GmbH)

Met dank aan Arvid van Oorschot, Freshfield Bruckhaus Deringer LLP.

In navolging van IEF 8062. Merkenrecht. Afvullingsjurisprudentie. IPR. De van de sherry bekende Osborne-stier maakt samen met woordelement TORO en XL (toch) geen gebruik van het woordmerk BULL voor energydrinks van RED BUL, geen verwarringsgevaar, geen verwatering, aantasting of meeliften.

Vanaf 1995 tot 2005 is Osborne opgetreden als exclusief distributeur van Red Bull in Spanje. Menken vult voor Osborne de blikjes af. Osborne en Menken stellen dat de rechtbank een onjuiste juridische maatstaf hanteert door het onderdeel XL uit te sluiten van de beoordeling, dit is echter niet uitgesloten, maar bij de globale indruk zal XL voor het gemiddelde publiek niets anders zijn dan een normale beschrijving van, in dit geval, de (extra grote) kracht van de drank.

Er is geen sprake van ongerechtvaardigd voordeel trekken door Osborne (r.o. 5.18). Er bestaat ook geen aanwijzing dat Osborne met haar teken probeert in het kielzog van Red bull te varen, is het gebruik van één normale bordeau-rode kleur opvallend afwijkend van de blauw-zilveren vlakken van Red Bull en immers vond de introductie plaats in Spanje, niet in de Benelux.

Menken trekt geen ongerechtvaardigd voordeel of doet afbreuk aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. "Immers, vast staat dat zij [Menken]  op geen enkele wijze betrokken is bij de distributie - of anderszins verhandeling - van de van het geding zijnde teken voorzienen energiedranken. Zij biedt louter een dienstverlening aan Osborne aan: het afvullen van blikjes waarop het teken staat."

Hof vernietigt het vonnis IEF 8062 en doet opnieuw recht: wijst de vorderingen van Red Bull af, doorhaling van woordmerk BULL, veroordeelt Red Bull in kosten van Osborne en Menken zowel kosten in kort geding als bij het hof ex 1019h Rv.

4.2. Deze grief treft geen doel. In de visuele vergelijking tussen de twee elementen stiertekening en TORO-woord in het teken komt het hof, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat deze elementen in gelijke mate domineren. Door het zwart van de stier, het zilverkleurige vierkant op de rode basiskleur en de plaatsing apart boven en los van de lettert, domineert het vierkant met de afbeelding van de stier visueel in gelijke mate als het woordelement TOTO.De totaalindruk die doro het teken wordt opgeroepen, wordt gedomineerd door deze twee onderscheidende elementen. Ook het hof zal daarom, evenals de rechtbank, niet alleen rekening houden met het teken en de merken in hun geheel, maar daarbij ook met de omstandigheid dat teken en merken dominerende beeldelementen hebben.

5.20 Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat Osborne met de plaatsing van de stier in haar teken op energiedranken haar eigen goodwill wenst te gebruiken en niet de goodwill van Red Bull. Een en ander getuig niet van oneerlijke concurrentie. Het hof kan dus niet vaststellen dat Osborne in het kielzog van (een) merk(en) van Red Bull probeert te varen om van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige daarvan te profiteren of om zonder enige financiële vergoeding en/of zonder daarvoor passen inspanningen te moeten leveren voordeel te halen uit de commerciële inspanningen die Red Bull heeft geleverd om het imago van haar merken te creëren en te onderhouden.

Lees het arrest hier (pdf / LJN / opgeschoonde pdf)

IEF 10199

Schattenderwijs

Kantonrechter Hilversum, Rechtbank Amsterdam 24 augustus 2011, LJN BT1960

Auteursrecht op Foto's. Erfrecht. verlaging van gederfde licentie-inkomsten, omdat gedaagde onmiddelijk van website heeft gehaald. Schattenderwijs op €200, inclusief BTW. Rechtspraak.nl: Openbaarmaking met toestemming van de uitgever van krantenartikel waarin een foto is opgenomen ten aanzien waarvan de erven van de fotograaf het auteursrecht hebben. Voor die openbaarmaking hebben de erven geen toestemming gegeven. Vordering tot schadevergoeding en volledige kostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wegens schending van het auteursrecht.

16.  In het midden kan blijven op welke wijze [gedaagde] bezoekers van haar website in staat gesteld heeft van het krantenartikel inclusief de door [vader eiser] gemaakte foto van directeur [naam directeur] “tussen kozijnen” kennis te nemen. Door bezoekers van haar website daartoe in staat te stellen, heeft zij en niet [naam dagblad] het krantenartikel én de foto in kwestie openbaar gemaakt. Hoe in deze sprake kan zijn van een citaatrecht van [gedaagde] vermag de kantonrechter niet in te zien.


17.  [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij van [naam dagblad] voor het gebruik van het artikel, inclusief de foto in kwestie toestemming verkregen had. Nu echter niet gesteld en ook niet anderszins gebleken is dat de licentie die [naam dagblad] met betrekking tot de foto in kwestie gekregen had, ook het recht omvatte derden toe te staan de foto als onderdeel van het krantenartikel openbaar te maken, moet geconcludeerd worden dat [gedaagde] het auteursrecht met betrekking tot die foto van de erfgenamen van [vader eiser] heeft geschonden.


18.  Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat, zoals [eiser] heeft gesteld, de gebruikelijke licentievergoeding voor het gebruik van de foto’s van [vader eiser] op internet € 280,-- inclusief BTW bedraagt en dit bedrag conform de richtprijzen fotografie 2010 is en overeenstemt met licentievergoedingen die andere fotografen hanteren voor publicatie op internet, zou de kanonrechter in beginsel dat bedrag als door [gedaagde] te betalen vergoeding voor de gederfde licentie-inkomsten van [eiser] redelijk gevonden hebben.

19.  Aangezien echter [eiser] bij brief d.d. 10 juni 2010 van zijn gemachtigde niet alleen op dat bedrag aanspraak gemaakt heeft, maar daarenboven [gedaagde] gesommeerd heeft de foto in kwestie met onmiddellijke ingang van haar website te verwijderen en verwijderd te houden, wat [gedaagde] ook gedaan heeft, dient de door [gedaagde] te betalen vergoeding voor de gederfde licentie-inkomsten op een lager bedrag gesteld te worden en wel – schattenderwijs – op € 200,-- inclusief BTW. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.


20.  Dat de foto door het gebruik door [gedaagde] heel gemakkelijk en oncontroleerbaar verspreid is geworden zonder dat [eiser] aan dat gebruik voorwaarden heeft kunnen verbinden, waardoor deze in verkoopwaarde gedaald is en minder goed verkocht kon worden en [eiser] dus meer schade geleden heeft dan de gederfde licentie-inkomsten, heeft [eiser] wel gesteld, maar geenszins aannemelijk gemaakt. De door [eiser] gevorderde schadepost ad € 560,-- wegens inbreuk auteursrecht moet dan ook afgewezen worden.

IEF 10198

Verwarming tot de verwekingstemperatuur

Hof 's-Gravenhage 20 september 2011, HA ZA 07-213 (BRS Excell Glass B.V. tegen Portal S.A. / Brakel/Atmos B.V.)


Met dank aan Marjanka Vermunt en Mark van Gardingen, Brinkhof.

Even voor jezelf lezen. Octrooirecht. Eindarrest met tussenarrest (hier). BRS is (mede)houdster van EP 0910721 B1 voor werkwijze voor het vervaardigen van een gebogen beglazing en onder de merknaam BRS FREEFORMGLASS wordt beglazing op de markt gebracht.

Brakel/Atmos en Portal maken deel uit van internationale groep van ondernemingen voor bouwmaterialen. Portal S.A. was betrokken bij bouw van Randstadrailstation en schrijft FREEFORMGLASS voor. De werkwijze van het buigen zonder enige verwarming, is bij uitstek geschikt om op de bouwlocatie te worden uitgevoerd,

Hof is van oordeel dat ten opzichte van EP 468 en Glaverbel sprake is van inventiviteit, en dat Glaverbel niet nieuwheidsschadelijk is, omdat er bij EP 721 geen verwarming nodig is (omdat de vakman het geclaimde niet zou hebben gedaan, uitgaande van de stand van de techniek). Ook wijdt het Hof overwegingen aan prioriteit en openbaar voorgebruik. Vorderingen en nevenvorderingen worden toegewezen.

22. Ook ten opzicht van Glaverbel acht het hof EP 721 inventief. Howel het hof met de rechtbank van oordeel is dat de vakman zal begrijpen dat een koud geboven glasruit, in plaats van door verwarming, ook door het gebruik van vasthoudmiddelen in de gebogen stand kan worden gefixeerd, deelt het hof niet het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat de vakman dat ook zou hebben gedaan. Alle werkwijzen in Glaverbel, ook die waarbij het gelaagde glas (verondersteld) bij omgevingstemparatuur wordt geboven, voorzien van een verwarmingsstap, te weten: verwarming tot de verwekingstemperatuur van de kunststof tussenlaag (zie rov. 14). Het moge zo zijn dat die stap is ingegeven door de wens de kromming zonder gebruik van (definitieve) vasthoudmiddelen te fixeren. Echter, feitelijk wordt daarmee het delaminatierisico buiten de deur gehouden, hetgeen ook de vakman zal hebben begrepen. Daarmee bevat Glaverbel geen aanwijzing in de richting van het helemaal achterwege laten van de verwarming tot de verwekingstemperatuur van de kunststof tussenlaag, in tegendeel. Waar dat derhalve niet voor de hand liggend was heeft Vákár (de uitvinder van EP 721) dat toch geprobeerd. Daarmee is de inventiviteit gegeven. [arcering van het hof]

Meer citaten volgen

IEF 10197

Door het onderdeel .nl

Hof Amsterdam 20 september 2011, LJN BT1971 (Bied & geniet B.V. tegen Emesa B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Menno Heerma Van Voss, KEENON.

In navolging van IEF 9449. Handelsnaam, domeinnaamrecht, merkenrecht, inschrijving BBIE. Indien een teken onderscheidend vermogen heeft (al dan niet door inburgering), dient de kortgedingrechter de rechtsgeldigheid van de inschrijving als uitgangspunt te nemen. Door de wijze van gebruik vakantieveiling.nl inbreuk gemaakt op handelsnaam en merk vakantieveilingen.nl.

2.7 (...) Dat “vakantieveiling.nl” de domeinnaam van Bied & Geniet is, neemt niet weg dat zij door de wijze waarop zij deze in haar reclame-uitingen heeft gebruikt, bij het relevante publiek de indruk heeft gewekt dat zij onder de handelsnaam “vakantieveiling.nl” een onderneming drijft. Zij heeft daardoor in strijd met het verbod van artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) gehandeld jegens Emesa, die reeds de handelsnaam “vakantieveilingen.nl” voerde. Het oordeel van de voorzieningenrechter (rov. 4.6, laatste volzin) dat Bied & Geniet het gebruik van de handelsnaam en domeinnaam dient te staken, is dus juist. (...) 

2.6 Emesa heeft derhalve in 2009 een handelsnaam laten registreren die, wat het kenmerkende deel daarvan betreft, het meervoud is van een woord dat een generieke beschrijving geeft van een populair geworden activiteit, waarin zij bemiddelt. Hoewel, anders dan Bied & Geniet kennelijk wil betogen, aan het gebruik van een (goeddeels) beschrijvende naam als de onderhavige, handelsnaamrechtelijk bescherming niet kan worden ontzegd, is deze bescherming in die zin beperkt dat Emesa bijvoorbeeld niet kan beletten dat het woord “vakantieveiling” door anderen, vergelijkbare ondernemingen daaronder begrepen, in het gewone taalgebruik wordt gebezigd, en in beginsel ook niet dat het woord in een handelsnaam wordt opgenomen. Dat neemt niet weg dat Bied & Geniet bij de keuze van haar eigen handelsnaam zodanige afstand moet nemen van de handelsnaam van Emesa dat verwarring bij het relevante publiek wordt voorkomen. Dat klemt te meer daar zowel Bied & Geniet als Emesa bemiddelen bij de veiling via het internet van vakanties en andere vrijetijdsarrangementen en derhalve gelijksoortige ondernemingen drijven, voornamelijk gericht op Nederland, zoals uit hun beider suffix .nl blijkt.

2.12 Ter onderbouwing van haar stelling dat haar merk “vakantieveilingen.nl” is ingeburgerd, heeft Emesa gegevens overgelegd met betrekking tot aantallen abonnees op haar wekelijkse nieuwsbrief, unieke bezoekers aan haar website, de toekenning van een thuiswinkelaward, uitzendschema’s van tv-commercials, billboard- en abricampagnes, persberichten, onderzoeksrapporten van de bureaus Motivaction, Intomart Gfk en TNS NIPO en een totaaloverzicht van haar marketing-bestedingen in de periode 2008 tot maart 2011. Hoewel het uiteindelijk gaat om de vraag of het in aanmerking komend publiek het betrekkelijke teken opvat als een merk ter onderscheiding van waren en diensten, kan inburgering ook op de wijze worden aangetoond als door Emesa gedaan. Emesa is met alle door haar overgelegde producties er vooralsnog voldoende in geslaagd aannemelijk te maken dat meergenoemd merk is ingeburgerd in Nederland en door gebruik ervan onderscheidend vermogen heeft gekregen. De bezwaren die Bied & Geniet daartegen heeft opgeworpen, vereisen nader onderzoek, waarvoor een kortgedingprocedure zich niet leent.

Aannemelijk is dat de geografische spreiding van de inburgering van het merk niet het gehele Nederlandstalige gebied van de Benelux betreft, doch het hof acht dit een beperking die een uitvloeisel is van de keuze van het teken dat zich, door het onderdeel .nl daarvan en de gelijkluidende domeinnaam, van nature op de Nederlandse consumentenmarkt richt. Deze geografische beperking is op zich onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat het merk onvoldoende is ingeburgerd om onderscheidend vermogen te kunnen hebben.

Lees het arrest hier (LJN / pdf)

IEF 10196

Tofu vs Curry

Gerecht EU 20 september 2011, zaak T-99/10 (Meica tegen OHIM/TofuTown.com (TOFUKING))

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvrage TOFUKING. Beroep door de houder van het nationale en gemeenschapswoordmerk „CURRY KING” en van het nationale woordmerk „KING” voor waren van de klassen 29 en 30 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 63/20094 van de vierde kamer van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 7 januari 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „TOFUKING” voor waren van de klassen 19, 30 en 32.

Beslissing OHIM wordt vernietigd; ten onrechte is er vastgesteld dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen TOFUKING en CURRYKING.

45      Im vorliegenden Fall, und in klarem Unterschied zur älteren deutschen Marke King, bezeichnet die ältere deutsche Marke Curry King aber die gleichen Waren wie die angemeldete Marke.

46      In Anbetracht des Umstands, auf den in der oben in Randnr. 16 angeführten Rechtsprechung hingewiesen wurde, dass sich dem Durchschnittsverbraucher nur selten die Möglichkeit bietet, verschiedene Marken unmittelbar miteinander zu vergleichen, sondern dass er sich auf das unvollkommene Bild verlassen muss, das er von ihnen im Gedächtnis behalten hat, ist im Zuge der umfassenden Beurteilung der Verwechslungsgefahr angesichts der Identität der fraglichen Waren und der mittleren Ähnlichkeit der Marken zu folgern, dass zwischen der angemeldeten Marke TOFUKING und der älteren deutschen Marke Curry King Verwechslungsgefahr besteht.

47      Folglich hat die Beschwerdekammer zu Unrecht festgestellt, dass zwischen der angemeldeten Marke TOFUKING und der älteren deutschen Marke Curry King keine Verwechslungsgefahr bestehe.

IEF 10195

Gewisse visuelle &Auml;hnlichkeit

Gerecht EU 20 september 2011, zaak T-1/09 (Dornbracht tegen OHIM/Metaform Lucchese (META)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanmelding gemeenschapswoordmerk META. Ouder gemeenschapsbeeldmerk METAFORM. Relatieve weigeringsgrond. Overeenkomstige waren en tekens. Afwijzing van de aanvraag. Artikel 8 lid 1 onder b Vo Nr. 207/2009). Verwarringsgevaar. Afgewezen oppositie.

Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „META” voor waren van de klassen 9, 11, 20 en 21, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1152/2006-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 3 november 2008 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het communautaire, nationale en internationale beeldmerk „METAFORM” voor waren van de klassen 9, 11, 20 en 21

63 Zu berücksichtigen ist bei der Würdigung der Verwechslungsgefahr in der vorliegenden Rechtssache, erstens, eine gewisse visuelle Ähnlichkeit der einander gegenüberstehenden Marken (vgl. Randnr. 49 des vorliegenden Urteils), zweitens, ihre klangliche Ähnlichkeit, die einen höheren Grad erreicht (vgl. Randnr. 54 des vorliegenden Urteils), drittens, der Umstand, dass entweder ein begrifflicher Vergleich der fraglichen Marken – für einen Teil der maßgeblichen Verkehrskreise – nicht möglich ist oder diese Marken für die Verbraucher, die den Bestandteil „meta“ verstehen, einige wahrnehmbare begriffliche Ähnlichkeiten aufweisen könnten (vgl. Randnr. 59 des vorliegenden Urteils), und viertens, dass die von den fraglichen Zeichen erfassten Waren identisch oder ähnlich sind (vgl. Randnr. 26 des vorliegenden Urteils).

 

64 Unter diesen Umständen entscheidet das Gericht, dass die Beschwerdekammer keinen Fehler begangen hat, als sie festgestellt hat, dass zumindest für die Verkehrskreise des Vereinigten Königreichs die Gefahr einer Verwechslung im Sinne von Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94 bestehe. Wie von der Beschwerdekammer festgestellt, könnten die maßgeblichen Verbraucher der Auffassung sein, dass die fraglichen Waren dieselbe Herkunft haben, jedoch zu zwei unterschiedlichen Produktserien gehören, die durch den gemeinsamen unterscheidungskräftigen Wortbestandteil „meta“ gekennzeichnet sind.

IEF 10194

Symbolen van het totalitarisme

Gerecht EU 20 september 2011, zaak T-232/10 (Couture Tech tegen OHIM (représentation du blason soviétique) - persbericht

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Persbericht 95/11

Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie weergeeft – Absolute weigeringsgrond – Strijdigheid met openbare orde of goede zeden, weigering van de onderzoeker om een beeldmerk dat een gekleurd wapenschild met de wereldbol, een ster, een hamer en sikkel weergeeft, in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43. – Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Verworpen, Hongaars wetboek van strafrecht met het opschrift "Gebruik van symbolen van het totalitarisme" verbiedt gebruik en het Gerecht kan via 6 lid 3 VEU naleving van EVRM verzekeren, dit is een geoorloofde beperking.

53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978. évi IV. törvény a Büntetö Törvénykönyvröl (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht”), met het opschrift „Gebruik van symbolen van het totalitarisme”. Deze bepaling luidt als volgt:
„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt, a) verspreidt, b) in het openbaar gebruikt, of c) publiekelijk vertoont, begaat een overtreding en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens sprake is van een ernstiger strafbaar feit.
(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen.
(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiële staatssymbolen.”

66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme” door het Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29 en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd.

67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan, maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in Hongarije kan worden beoordeeld.

68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie. Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de naleving ervan verzekeren.

70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden.