IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10182

Foto’s van lagere kwaliteit

Gerecht EU 15 september 2011, zaak T-427/09 (Centrotherm Systemtechnik tegen OHIM/centratherm Clean Solutions)

Gemeenschapsmerk. Procedure tot vervallenverklaring. Gemeenschapswoordmerk CENTROTHERM. Normaal gebruik van merk waarvan het beperkte bewijs werd geleverd middels enkele (gedateerde) facturen foto's van lagere kwaliteit is niet overtuigend. Beslissing Kamer van Beroep wordt vernietigd, merk wordt vervallenverklaard. Beroep in zaak T-434/09 is echter verworpen.

Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 6/20084 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 augustus 2009 houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het woordmerk „CENTROTHERM”, voor waren en diensten van de klassen 11, 17, 19 en 42, is vervallen verklaard in het kader van het door verzoekster ingediende verzoek tot vervallenverklaring.

34. Bijgevolg dient te worden onderzocht of op basis van de globale beoordeling van de foto’s en de vier facturen kan worden geconcludeerd dat het litigieuze merk normaal is gebruikt overeenkomstig de beginselen die door de in de punten 25 tot en met 29 hierboven aangehaalde rechtspraak zijn ontwikkeld.

35. Met betrekking tot de vier facturen dient te worden opgemerkt dat drie ervan dateren van juli 2006 en op Denemarken, Hongarije en Slowakije betrekking hebben en dat een ervan dateert van januari 2007 en Duitsland betreft. Het woord „centrotherm” komt in het opschrift van die facturen voor, vergezeld van interveniëntes logo als handelsnaam en haar postadres.

36. Die facturen vermelden dat interveniënte verschillende waren in verband met loodgieterij (buizen, moffen, ensembles voor de aansluiting van verwarmingsketels, controlebogen, omhulsels voor uitlaatsystemen) aan vier klanten heeft verkocht voor een bedrag dat, met inbegrip van de factuur van 2007, overeenstemt met minder dan 0,03 % van de omzet die interveniëntes zaakvoerder heeft verklaard in 2006 te hebben gerealiseerd met de verkoop van waren onder het merk CENTROTHERM.

37. Bijgevolg heeft interveniënte bij het BHIM vrij zwak verkoopbewijs ingediend vergeleken met het in de verklaring van haar zaakvoerder opgegeven bedrag. Gesteld al dat de kamer van beroep die verklaring in aanmerking had genomen, zou derhalve moeten worden vastgesteld dat het dossier niet voldoende gegevens bevat die de inhoud van deze verklaring met betrekking tot de waarde van de verkopen ondersteunen. Wat bovendien het temporele aspect van het gebruik van het merk betreft, hebben die facturen betrekking op een zeer korte periode, zelfs op precieze data, te weten 12, 18 en 21 juli 2006 en 9 januari 2007.

46. De wijze waarop en de middelen waarmee het normaal gebruik van een merk wordt bewezen, zijn namelijk niet onbeperkt. Dat het Gerecht heeft vastgesteld dat het normaal gebruik in casu niet is bewezen, is niet te wijten aan buitensporige bewijsvereisten, maar aan het feit dat interveniënte ervoor heeft gekozen om de bewijsvoorlegging te beperken (zie punt 8 hierboven). De nietigheidsafdeling heeft foto’s van lagere kwaliteit ontvangen van voorwerpen waarvan de artikelnummers niet overeenstemmen met de artikelen die volgens de weinige voorgelegde facturen zijn verkocht. Bovendien hebben die facturen op een korte periode betrekking en vermelden zij verkopen van geringe waarde vergeleken met hetgeen interveniënte beweert te hebben gerealiseerd. Ook heeft interveniënte ter terechtzitting bevestigd dat er geen rechtstreeks verband bestond tussen de facturen en de foto’s die zij bij het BHIM had ingediend.

IEF 10181

Partij in wrakingsprocedure

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 08-3416 (Crocs tegen Van den Oetelaar)

Met dank aan Casper Brouwers, TRC Advocaten.

In de welbekende Crocs-serie: zoekopdracht. Modelrecht op Crocs. Bewijs middels foto's kan onvoldoende zijn. Kosten in wrakingsprocedure vergoed.

De advocaat in deze benadrukt het belang van het ter zitting tonen van de werken / objecten zelve. Verder is deze uitspraak formeelrechtelijk voor meer rechtsgebieden van belang gezien de uitspraak gezien het meenemen van de kosten van de wrakingsprocedure (r.o. 4.22 en 4.23). Het duidt verhelderend de positie van de wrakingsprocedure en de daarbij betrokken partijen binnen de bodemprocedure aan.

Betreft het bewijs middels kwalitatief mindere foto's van de gepretendeerd inbreukmakende producten: De overeenstemmende kenmerken zijn in de afbeeldingen weliswaar aanwijzbaar, maar door de matige beeldkwaliteit en door de ingenomen gezichtshoek zijn niet alle kenmerken kenbaar, volgt dat de rechter niet anders kan oordelen dan: onvoldoende onderbouwing van overeenstemmend totaalbeeld. Proceskosten in wrakingsprocedure, ondanks dat Van den Oetelaar geen partij was, wel vergoed. Zij was door de rechtbank daartoe opgeroepen en het is niet onredelijk of onevenredig hiervan gebruik te maken.

4.6. Om de door Van den Oetelaar aangeboden schoenen in beeld te brengen heeft Crocs alle in beslag genomen schoenen laten fotograferen en er een uniek nummer aan toegekend. Inclusief 32 losse schoenen betreft het 390 nummers. Een bundel met 390 kleurenprints is door Crocs aan de rechtbank en haar wederpartij toegezonden. De digitale bestanden zijn niet verstekt. (...)

4.7. Crocs heeft geen fysieke exemplaren van de onder Van den Oetelaar in beslag genomen schoenen getoond of overlegd. Ter zitting heeft Crocs zich bediend, naast een pleitnotite, van een drietal ter zitting overhandigde hand-outs, bestaande uit een selectie van de overlegde kleurenprints, een verdeling van de schoenen in groepen van volgens Crocs overeenstemmende schoenen en als toelichting op een aantal van die groepen een overzicht van het voldoen van de schoenen uit die groep aan 13 door Crocs genoemde kenmerken.

Proceskosten wraking 4.22. Crocs heeft de kostenopgave betwist voor zover deze ziet op de wrakingsprocedure. Zij stelt dat deze kosten vallen onder het regime van artikel 1019h Rv en niet in de hoofdzaak gevorderd kunnen worden. De Wederpartij is geen partij in de wrakingsprocedure. Crocs voert ten slotte aan dat de regeling van artikel 1019h Rv een uitzondering is op de gewone regeling voor de toedeling van proceskosten en enkel geldt ten aan zien van de in titel 15 Rv genoemde rechten.

Deelname wrakingsprocedure niet onredelijk / onevenredig 4.23. De onderhavige zaak is aan te merken als een IE-zaak in de zin van artikel 1019h Rv. Nu Van den Oetelaar is aan te merken als de in het gelijk gestelde partij kan hij aanspraak maken op vergoeding van de volledige kosten verbonden aan het voeren van die procedure voor zover deze redelijke en evenredig zijn. De wraking was verbonden aan de onderhavige procedure. Van den Oetelaar was in de wraking geen partij in formele zin maar was wel gerechtigd om in die wraking gehoord te worden. Hij is daartoe door deze rechtbank ook opgeroepen en hij heeft daarvan gebruik gemaakt. dat Van den Oetelaar daarvoor heeft gekozen was niet onredelijk of onevenredig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de volledige proceskosten in dit geval ook de kosten in verband met de wraking omvatten. Het volledige door Van den Oetelaar gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen nu de specificatie overigens niet is betwist. Nu Van den Oetelaar dat gevorderd heeft zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorbaat worden verklaard.

Lees het vonnis hier (pdf / opgeschoonde pdf)

IEF 10180

Sigarettenoppositie betaald met "Scheck"

Gerecht EU 15 september 2011, Zaak T-271/09 (Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg tegen OHIM en British-American Tobacco Polska S. A.)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder nationaal woordmerk JAN III SOBIESKI en ouder nationaal beeldmerk Jan III Sobieski tegen gemeenschapswoordmerkaanvrage Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg (worst, alcohol en tabak). Over het niet tijdig betalen van oppositiegelden tegen beslissing van Kamer van beroep de oppositie en weigering oppositie in behandeling te nemen. Betaling met cheques, ondanks herhaalde controle niet aangenomen. Klacht wordt afgewezen.

Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Romuald Prinz Sobieski zu Schwarzenberg” voor waren van de klassen 33 en 34 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 771/20084 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 13 mei 2009, waarbij het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale woordmerk en het nationale woordbeeldmerk „JAN III SOBIESKI” voor waren van de klassen 33 en 34, is geacht niet te zijn ingesteld, op grond dat de desbetreffende taks niet binnen de gestelde termijn is betaald.

58      Der Kläger räumt ein, dass trotz des Verbots der Gebührenentrichtung per Scheck und der zahlreichen Kontrollen des Inhalts der Postausgangsstücke von dem Personal der Anwaltskanzlei nicht entdeckt worden sei, dass sich in dem oben in Randnr. 9 genannten Poststück vom 6. Mai 2008 ein Scheck befunden habe.

IEF 10179

Voortdurend onder T1 verband

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 08-3970 (Bacardi And Company Ltd. tegen van Caem International B.V.)

Merkenrecht. Parallelimport en Administratief Geleide Document (AGD), na de bewijsopdracht uit het tussenvonnis en incident (IEF 7867), het eindvonnis. Werking AGD: Het vervoer van onveraccijnsde accijnsproducten vindt plaats met een Administratief Geleide Document (AGD). De afzender van een AGD is altijd een AGP-houder. De ontvanger kan ook een AGP-houder zijn, of een ‘Geregistreerd Bedrijf'.  Een Geregistreerd Bedrijf mag onveraccijnsde goederen in ontvangst nemen en daarover de accijns betalen. Een Geregistreerd Bedrijf mag dus geen onveraccijnsde goederen in opslag hebben (maco.nl).

Het is niet ongebruikelijk om eerst goederen in T1 verband op te slaan en gedurende de opslag T2 of AGD status te verkrijgen.  Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Van Caem overgelegde twee documenten dan ook onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de betreffende partij Bacardi producten voortdurend onder T1 verband is opgeslagen door Van Caem. Van Caem is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds overwogen onder 4.9. van het tussenvonnis heeft Van Caem derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben (r.o. 2.5).

Resultaat: Inbreukverbod (2.6) met dwangsom (2.7), aansprakelijk en schadevergoeding (2.8.), Winstafdracht niet cumulatief met schadevergoeding (2.9), Geen afgifte van de voorraad, dit komt Bacardi slechts toe bij wijze van schadevergoeding (2.10), Doen van opgave (2.11), Inzage in beslagen administratie  (2.12), Kosten van beslaglegging, echter geen rente op rente (2.13) en proceskostenveroordeling incidenteel vonnis Van Caem krijgt proceskosten vergoed: ogv liquidatietarief, in de hoofdprocedure en in tussenvonnis krijgt Bacardi proceskosten o.g.v. 1019h Rv vergoed.

2.5. Van Caem heeft geen bewijs aangebracht van haar stelling dat het niet mogelijk is opgeslagen goederen waarvan de status is gewijzigd van T1in T2/AGD, vervolgens weer T1 status te laten verkrijgen zonder dat de goederen fysiek worden uitgevoerd naar een bestemming buiten de EER. Bij de huidige stand van de procedure, waarbij aan Van Caem een bewijsopdracht was verleend, had dat wel op haar weg gelegen. Bij gebreke daarvan en in het licht van de gemotiveerde betwisting door Bacardi, is de rechtbank niet overtuigd van de juistheid van dit betoog van Van Caem. De stelling van Van Caem dat het terugdraaien van de T1 status onlogisch is omdat er dan al accijns is betaald, overtuigt de rechtbank evenmin. Van Caem erkent zelf al in een voetnoot bij haar nadere akte tot uitlating dat bij de plaatsing in AGD-status vooralsnog geen accijns wordt geheven. Het argument van Van Caem dat deze handelwijze onnodige accijnskosten zou opleveren, geldt derhalve niet voor goederen die onder AGD verband worden opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Van Caem overgelegde twee documenten dan ook onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de betreffende partij Bacardi producten voortdurend onder T1 verband is opgeslagen door Van Caem. Van Caem is derhalve niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Zoals reeds overwogen onder 4.9. van het tussenvonnis heeft Van Caem derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben.

(Neven-)vorderingen

Inbreukverbod 2.6. Gezien hetgeen onder 4.4. en 4.6. van het tussenvonnis en 2.5. van dit vonnis is overwogen, concludeert de rechtbank dat Van Caem in 2007 inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi in de Gemeenschap door de transactie met Cobana Distribution Rights, in de jaren 2008 en 2009 446 inbreukmakende transacties heeft verricht en daarnaast nog inbreuk heeft gemaakt door de verhandeling van gedecodeerde producten in 2006. Op grond van deze inbreuken is het door Bacardi gevorderde inbreukverbod toewijsbaar. De rechtbank stelt de termijn waarop het verbod ingaat op twee weken, daar Van Caem binnen die termijn redelijkerwijs het verbod moet kunnen naleven.

Dwangsom 2.7. De bij het inbreukverbod gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een dwangsom van € 500,- per product voldoende acht en de dwangsommen zal maximeren op € 750.000,-.

Aansprakelijk en schadevergoeding 2.8. Bacardi vordert voorts een verklaring voor recht dat Van Caem aansprakelijk is voor alle schade die zij ten gevolge van de merkinbreuken door Van Caem heeft geleden en veroordeling van Van Caem om die schade, te berekenen aan de hand van de opgave door Van Caem en/of aan de hand van de inzage in de in conservatoir beslag genomen bescheiden van Van Caem, althans nader op te maken bij staat, te vergoeden. Van Caem is aansprakelijk voor de door Bacardi ten gevolge van de inbreuken geleden schade. Daar Bacardi thans onvoldoende heeft gesteld betreffende de omvang van haar schade (zij vordert juist opgave van gegevens om de schade vast te kunnen stellen) maar wel aannemelijk is dat Bacardi schade heeft geleden, dient de hoogte van die schade bij staat te worden opgemaakt. De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De rechtbank ziet niet in welk belang Bacardi daarnaast nog heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat Van Caem aansprakelijk is voor alle schade die zij ten gevolge van de merkinbreuken heeft geleden, zodat die niet zal worden toegewezen.

Winstafdracht niet cumulatief met schadevergoeding 2.9. Naast schadevergoeding vordert Bacardi winstafdracht. Ter comparitie heeft Bacardi verklaard dat zij na de gevorderde opgave door Van Caem een keuze wil maken tussen vergoeding van de door haarzelf gederfde winst en afdracht van de door Van Caem genoten winst. Van Caem heeft geen uitdrukkelijk beroep gedaan op de uitzondering op het recht op winstafdracht voor inbreuken die niet te kwader trouw zijn gemaakt. Nu in overweging 4.5. van het tussenvonnis is vastgesteld dat Van Caem zelf in ieder geval 446 zendingen niet-uitgeputte Bacardi producten in de Gemeenschap in het verkeer heeft gebracht en uit de prijslijsten van Van Caem blijkt dat zij zich bewust is van het feit dat zij ook gedecodeerde producten verhandelt, is er sprake van inbreuk te kwader trouw in de zin van artikel 2.21 lid 4 BVIE. Ook overigens vormen de omstandigheden van het geval geen aanleiding om deze vordering af te wijzen. Bacardi heeft echter slechts een gerechtvaardigd belang bij winstafdracht, voor zover er geen sprake is van cumulatie daarvan met een (in een schadestaatprocedure toe te wijzen) schadevergoeding voor de winstderving van Bacardi zelf. De winstafdracht- en schadevergoedingsvorderingen zijn derhalve slechts toewijsbaar onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief ten uitvoer worden gelegd.

Geen afgifte van de voorraad 2.10. Bacardi vordert voorts overdracht van de door Van Caem in voorraad gehouden Bacardi producten op grond van artikel 2.22 lid 1 BVIE. Dat artikel geeft Bacardi echter slechts het recht om vernietiging van deze producten door Van Caem te vorderen. Het recht op afgifte komt Bacardi slechts toe bij wijze van schadevergoeding, doch Bacardi vordert geen vergoeding van haar schade middels afgifte. Deze vordering van Bacardi komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

Doen van opgave van deelnemende derden 2.11. In het licht van de hiervoor vastgestelde inbreuken en het recht op schadevergoeding danwel winstafdracht, is de vordering tot het doen van opgave van leveranciers, aantallen ingekochte en/of door leveranciers geleverde inbreukmakende Bacardi producten, inkoopprijzen, leverdata, voorraad, afnemers, aan afnemers geleverde aantallen, verkoopprijzen, netto winst en winstberekening eveneens toewijsbaar. De opgave betreft uitsluitend inbreukmakende Bacardi producten, waaronder de rechtbank verstaat alle in de Gemeenschap door Van Caem ingekochte, geleverd gekregen, (al dan niet door derden voor Van Caem) in voorraad gehouden, verkochte en/of geleverde Bacardi producten waarvan (i) de productcodes op het product zijn verwijderd of waarvan (ii) door Van Caem niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend T1 status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrij verkeer van goederen in de Gemeenschap (hierna tezamen te noemen: ‘Inbreukmakende Bacardi Producten’). Bacardi producten die aanvankelijk door Van Caem met T1 status bij douane-expediteurs in de Gemeenschap in voorraad zijn gehouden en vervolgens zijn vrijgemaakt, vallen derhalve onder de opgave, conform hetgeen in 4.6. van het tussenvonnis is overwogen. Bij een afzonderlijke opgave daarvan, zoals door Bacardi gevorderd, heeft zij derhalve geen belang. Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat Van Caem gedurende meerdere jaren inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi en Bacardi gemotiveerd heeft gesteld dat Van Caem mogelijk ook al in 2003, 2004 en 2005 inbreuk maakte, is een opgave vanaf 1 januari 2003 toewijsbaar. De gevorderde accountantscontrole over de opgave is eveneens toewijsbaar. Nu Van Caem een inbreukverbod op straffe van een dwangsom opgelegd krijgt en opgave dient te doen van de door haar ingekochte, geleverd gekregen en in voorraad gehouden inbreukmakende Bacardi Producten, ziet de rechtbank niet in welk rechtens te respecteren belang Bacardi daarnaast nog heeft bij de door haar gevorderde opgave van de hoeveelheden Bacardi producten die naar haar onderweg zijn maar nog niet zijn geleverd, zodat Van Caem daarvan geen aparte opgave hoeft te doen. De gevorderde dwangsom in verband met het doen van opgave is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een dwangsom van € 5.000,- per dag proportioneel acht en daar een maximum van € 500.000,- aan zal verbinden. De termijn waarbinnen deze opgave en de accountantscontrole daarover dienen plaats te vinden zal worden gesteld op 3 maanden, nu de opgave betrekking heeft op een periode van meer dan zes jaar, Van Caem heeft gesteld zo lang nodig te hebben en Bacardi die stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.

Inzage in beslagen administratie 2.12. Bacardi vordert voorts inzage in de door haar in beslag genomen administratie. Gezien de toe te wijzen opgave van de inkoop-, voorraad- en verkoopgegevens, te controleren door een registeraccountant, heeft Bacardi slechts belang bij deze vordering voor zover het inzage van de administratie door de accountant bij de controle van de opgave betreft. In zoverre zal deze vordering worden toegewezen.

Kosten van beslaglegging, echter geen rente op rente 2.13. Van Caem is voorts de kosten van de beslaglegging op 19 september 2008 en de gerechtelijke bewaring verschuldigd. Nu uit de door Bacardi in het geding gebrachte kostenspecificatie en de daarbij behorende facturen van de gerechtelijk bewaarder en deurwaarder blijkt dat Bacardi kosten heeft gemaakt ter hoogte van het door haar gevorderde bedrag van € 9.669,63 is de gevorderde verklaring voor recht dat Van Caem dit bedrag verschuldigd is toewijsbaar. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd, die berekend dient te worden vanaf 9 oktober 2008 nu uit de onderliggende facturen en administratie blijkt dat deze kosten niet op de dag van beslaglegging maar pas op die datum zijn voldaan door haar advocaat. De door Bacardi gevorderde ‘rente op rente’ per jaar valt van rechtswege al onder de wettelijke rente, zodat Bacardi geen belang heeft bij de afzonderlijke toewijzing daarvan.

Proceskosten

2.14. Bacardi is bij incidenteel vonnis van 8 april 2009 veroordeeld in de kosten van het incident tot zekerheidstelling. Van Caem heeft echter geen opgave gedaan van haar volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv, zodat Bacardi veroordeeld zal worden in de kosten  in dat incident op de voet van het liquidatietarief, aan de zijde van Van Caem door de rechtbank begroot op € 452,- salaris advocaat.

2.15. In de hoofdprocedure zal Van Caem als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten. Deze procedure heeft zowel de handhaving van rechten van intellectuele eigendom als de onrechtmatige daad als grondslag, zodat de door Bacardi gevorderde proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv toewijsbaar is voor zover de procedure op de rechten van intellectuele eigendom betrekking heeft. De rechtbank schat het gedeelte van de procedure dat ziet op de handhaving van deze rechten op 90%.

2.16. De vorderingen van Bacardi in het incident tot het doen van opgave en het verlenen van inzage zijn in het tussenvonnis afgewezen omdat diezelfde vorderingen reeds in het hoofdgeding toewijsbaar waren. Om die reden zal de rechtbank Van Caem tevens veroordelen in de kosten van het door Bacardi opgeworpen incident tot opgave en inzage. Het incident had volledig betrekking op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom, zodat de proceskostenveroordeling in het incident in zijn geheel op de voet van artikel 1019h RV toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier (.doc-bestand, pdf, schone pdf en tussenvonnis 22 december).

IEF 10178

Mini-enquête Volledige Proceskosten in IE

Veel gebruikers van dit platform krijgen ermee te maken: de Volledige Proceskostenveroordeling in IE-zaken (VPIE). Mr. Charlotte Vrendenbarg verzoekt u om uw inbreng, middels deze vragenlijst van 11 meerkeuzevragen

Het promotieonderzoek van mr Charlotte Vrendenbarg concentreert hierop ("De proceskostenregel in IE-zaken - Over de implementatie, toepassing en effectiviteit van artikel 14 Handhavingsrichtlijn in het Nederlands burgerlijk procesrecht.“) en wenst graag uw inbreng te verkrijgen, middels het invullen en opsturen van deze mini-enquête. Toelichting is mogelijk en wordt op prijs gesteld, maar niet nodig is als u er geen tijd voor heeft.

Ingevuld en ingescand retourneren op adres c.j.s.vrendenbarg@law.leidenuniv.nl of per fax: 071 - 5277402. Charlotte werkt aan een proefschrift over de VPIE bij prof. mr H.J. Snijders en prof. mr. D.J.G. Visser.

Toelichting Bij de invoering van artikel 1019h Rv (dat de implementatie vormt van artikel 14 Handhavingsrichtlijn) werd ervoor gevreesd dat het vooruitzicht op een veroordeling van één van de partijen in de volledige proceskosten (VPIE) tot een excessief procesrisico zou leiden. Een dergelijk risico zou de toegangsdrempel tot de rechter verhogen. Is deze vrees terecht? In hoeverre heeft de VPIE invloed op de procesbereidheid van partijen? Zijn partijen onder dreiging van de VPIE inderdaad eerder geneigd af te zien van een procedure / de zaak te schikken? En in hoeverre is daarbij de hoedanigheid, de marktpositie en/of het vermogen van de partijen van belang (rechthebbende of (vermeende) inbreukmaker, grote speler in de markt of kleine speler, rechtspersoon of natuurlijk persoon, vermogend of on-/minvermogend)? In hoeverre speelt de keuze van de wederpartij voor een ‘dure advocaat’ een rol bij de beoordeling van het procesrisico? En in welke mate wordt de beoordeling van het procesrisico beïnvloed door de billijkheidscorrectie in artikel 1019h Rv, de Indicatietarieven en de mogelijkheid van partijen afspraken te maken over de proceskosten?

Kortom: wat zijn de consequenties van de VPIE in de praktijk?

1. Ik ben: o Advocaat o Rechter o Bedrijfsjurist o Merkengemachtigde o Octrooigemachtigde o Anders, namelijk …
2. Heeft de VPIE in het algemeen invloed op het aantal IE procedures?
3. Heeft de VPIE invloed op de ‘procesbereidheid’ van rechthebbenden?
4. Heeft de VPIE invloed op de ‘procesbereidheid’ van beweerdelijke inbreukmakers?
5. Speelt met het oog op de VPIE de hoedanigheid, de (markt)positie en/of het vermogen van partijen een rol bij de beslissing al dan niet over te gaan tot een procedure?
6. Hebben de tarieven van de advocaat-wederpartij invloed op de beoordeling van het procesrisico?
7. Heeft de billijkheidscorrectie van artikel 1019h Rv invloed op de beoordeling van het procesrisico?
8. Hebben de Indicatietarieven invloed op de beoordeling van het procesrisico?
9. Heeft de mogelijkheid onderling afspraken te maken over de (hoogte van de) proceskosten invloed op de beoordeling van het procesrisico?
10. Heeft de VPIE - en de daarmee geboden transparantie van de declaraties en specificaties - invloed op de wijze van declareren?
11. Heeft u nog opmerkingen of voorbeelden uit uw praktijk met betrekking tot de (consequenties van) de VPIE of wilt u in het algemeen nog iets kwijt over de VPIE?

IEF 10177

De wereld op zijn kop tracht te zetten

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 14 september 2011, KG ZA 11-545 (China Commodities International B.V. tegen Spaendonck Sport h.o.d.n. Tri-Tennis the Netherlands)

Met dank aan Marjolein Driessen, Legaltree.

Modelrecht. Gemeenschapsmodel van een tennis oefenwand 99874-0001.

Geschiedenis: Een product de TennisPartner werd vervaardigd, maar verhandeling werd (wegens niet-succesvol gebleken) gestaakt door B.A.T. sports. Van Spaendonck heeft destijds de gehele voorraad opgekocht en zelfstandig doorverkocht. Toen het product niet verder meer te verkrijgen was, heeft hij de oefenwand doorontwikkeld, aangepast en voorzien van een moderne vormgeving en tevens geregistreerd. Na contact met bestuurder van China Commodities, internationaal uitrollen en productie is China is nooit van de grond gekomen. China Commodities heeft wel de BoomBoom Tennis wall op de markt gebracht.

Uitkomst: Inbreuk op een geregistreerd Gemeenschapsmodelrecht met betrekking tot een tennis oefenwand (de Tri-tennis oefenwand, zie: www.tri-tennis.com) met een Europees verbod, en afwijzing van vorderingen (in conventie) m.b.t. een zogenaamd wapperverbod.
 
Nevenvorderingen: schriftelijke opgave van verkoop/bestelt en betrokken partijen, openbaarmaking middels websites (specifiek: boomboomtennisswall.com, alibaba.com en campingsportdewit.nl), rectificatie aan (potentiële) afnemers in binnen- en buitenland en twee maanden op site, afgifte voorraad. veroordeling in proceskosten

In reconventie 4.3. Voorts staat vast dat China Commodities dit model klakkeloos heeft overgenomen en dat de BoomBoom Tennis Wall een exacte kopie is van de tri-tennis wand.

In conventie 4.13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat China Commodities met haar vordering de wereld op zijn kop tracht te zetten. Terwijl zij nog in overleg was met Van Spaendonck trof zij al voorbereidingen om het product van Van Spaendonck goedkoop in China te laten produceren. Toen de samenwerking niet doorging heeft China Commodities een getrouwe kopie van het product van Van Spaendonck op de markt gebracht. Terwijl niet is komen vast te staan dat Van Spaendonck zich voor heeft gedaan als “Jenny Koch” op het forum TROS RADAR, heeft B. tijdens de zitting erkend dat hij zich op datzelfde forum heeft voorgedaan als “Frank de Boer”.

4.14. Niet juist is dat Van Spaendonck alleen door middel van de rechter zijn modelrecht mag handhaven. Hij kan er ook voor kiezen om relaties van China Commodities erop te wijzen dat hem een modelrecht toekomt. Van Spaendonck heeft de onrust en verwarring die op de markt was ontstaan doordat China Commodities een exacte kopie op de markt heeft gebracht trachten te ontzenuwen. Dat kan hem niet worden verweten.

4.15. Evenmin is komen vast te staan dat Van Spaendonck misleidende recensies op de websites van afnemers van China Commodities heeft geplaatst. Van Spaendonck heeft dan ook niet onrechtmatig jegens China Commodities gehandeld en de vorderingen van China Commodities zullen dan ook worden afgewezen.

IEF 10176

O-live en WENZ

Gerecht EU 14 september 2011, zaak T-485/07 (Olive Line International - OHIM/Knopf (O-live)

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van de handelsbenaming voor handelsbemiddelingsdiensten ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1478/20062 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 september 2007 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „o-live” voor waren van de klassen 29, 30, 31 en 33

Oppositieklacht toegewezen, beslissing OHIM wordt vernietigd.

92      Im vorliegenden Fall ist angesichts der Übereinstimmung des dominierenden Elements des Handelsnamens und der angemeldeten Marke der Schluss zu ziehen, dass die einander gegenüberstehenden Zeichen ähnlich sind. Die Unterschiede, die sich zum einen aus dem Fehlen des Wortbestandteils „line“ am Ende der angemeldeten Marke und zum anderen daraus ergeben, dass die Darstellung der Olive „dreidimensional“ mit einem Hell-Dunkel-Effekt gestaltet ist und unterschiedlich lange, nach rechts geneigte Blätter erkennen lässt, wiegen nicht so schwer, dass die Ähnlichkeit, die durch diese Übereinstimmung entsteht, beseitigt wird (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts vom 18. Februar 2004, Koubi/HABM – Flabesa [CONFORFLEX], T‑10/03, Slg. 2004, II‑719, Randnr. 46, und monBéBé, Randnr. 60).

Gerecht EU 14 september 2011, zaak T-279/10 K-mail Order tegen OHIM-OVKO (Men'z)

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van de in Duitsland in de handel voor waren van de klassen 14, 18 en 25 gebruikte firmanaam „WENZ” ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 746/20091 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 maart 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk „MEN’Z” voor waren van de klassen 9, 14 en 18

Oppositieklacht afgewezen

IEF 10175

Het antwoord op de vraag

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, HA ZA 09-2109 (Sun Garden GmbH tegen Garden Impressions B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Niels Mulder, DLA Piper. www.dlapiper.nl

Modelrecht. Gemeenschapsmodelrecht. Sun Garden is rechthebbende op model "Model 6051" Garden Impressions houdt zich bezig met handel in Tuinmeubilair en biedt "de Menorca" aan. Landgericht Düsseldorf oordeelt dat "de Menorca" inbreuk maakt op het modelrecht en heeft inbreukverbod en (grotendeels) nevenvorderingen toegewezen.

De reconventionele vordering van Garden Impressions is, na een serie lange overwegingen ex 87 GModVo en EEX-Vo niet-ontvankelijk (r.o. 4.14), verzoek prejudiciële vragen te stellen wordt (nog) niet concreet behandeld (4.18 en 4.19) standpunten t.a.v. de inbreukvraag dienen nader te worden toegelicht door partijen (r.o. 4.19), geen schorsing vanwege aanhangig zijnde nietigheidsprocedure bij het OHIM (r.o. 4.20), erkenning van de Duitse vonnissen wortdt aangehouden ex art. 53 lid 1 EEX-Vo (4.21)

4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Garden Impressions niet in haar vordering tot nietigverklaring van Model 6051 kan worden ontvangen. De rechtbank zal daarom in deze procedure uitgaan van de geldigheid van dat model.

4.19. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord op de vraag naar de territoriale werking van de Duitse inbreukbeslissing evenmin (alleen) worden gevonden in de al dan niet toepasselijkheid van artikel 33 EEX-Vo. Ook hier geldt dat indien die beslissing in andere landen wordt erkend, de vraag blijft bestaan wat de territoriale reikwijdte is van de inbreukbeslissing in dat Duitse vonnis. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden in de uitleg van artikel 83 lid 2 GModVo. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarover geen duidelijkheid en zouden prejudiciële vragen terzake gerechtvaardigd zijn. Voorwaarde voor het stellen van prejudiciële vragen is echter dat het antwoord op de vraag van belang is voor de beslissing van het onderhavige geschil. Dat is alleen aan de orde indien de rechtbank terzake van de inbreukvraag tot een ander oordeel zou komen dan de Duitse rechter. De rechtbank ziet daarom aanleiding alvorens verder te beslissen de zaak te verwijzen naar de rol voor het bepalen van een datum van een comparitie van partijen waar partijen hun standpunten ten aanzien van de inbreukvraag nader kunnen toelichten, zodat de rechtbank zich omtrent de inbreukvraag een oordeel kan vormen.

Schorsingsverzoek 4.20. Garden Impressions heeft verzocht om schorsing van onderhavige procedure, al dan niet op grond van artikel 91 lid 2 GModVo. Naar zij stelt heeft haar raadsman op naam van diens kantoor hangende deze procedure een vordering tot nietigverklaring van Model 6051 bij het OHIM aanhangig gemaakt. Volgens Garden Impressions ligt het voor de hand dat het OHIM Model 6051 nietig zal verklaren en heeft zij belang bij schorsing gelet op het bepaalde in artikel 26 GModVo. Sun Garden heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank ziet in het gesteld aanhangig zijn van een nietigheidsprocedure bij het OHIM (hetgeen niet met stukken is onderbouwd) geen aanleiding de onderhavige procedure die uitsluitend de inbreukvraag betreft, aan te houden.

Erkenning 4.21. De beslissing terzake de gevorderde erkenning van de Duitse vonnissen wordt eveneens aangehouden, teneinde Sun Garden in de gelegenheid te stellen de daarvoor vereiste documenten als bedoeld in artikel 53 lid 1 EEX-Vo in het geding te brengen, alsmede Nederlandse vertalingen van de Duitse vonnissen, waarom Garden Impressions heeft verzocht waarna Sun Garden heeft aangeboden deze in het geding te brengen.

IEF 10174

Een nota ontvangen

Beschikking Hof 's-Gravenhage 13 september 2011, zaaknr. 200.091.294/01 (N.V. Lion tegen Tempur Benelux)

Met dank aan Joost Becker, Dirkzwager advocaten & notarissen.

Merkenrecht, verzoek tot vernietiging van beslissing van BBIE om inschrijving van depot NEWPUR gedeeltelijk niet ingeschreven voor de waren waarvoor ingeschreven (BBIE 27 mei 2011, dossier nr. 2004626). Procesrecht, verzoekster heeft verzuimd tijdig het griffierecht te betalen ex art. 282a Rv jo. 3 lid 4 Wgbz.

Verzoekster N.V. Lion heeft in het hoger beroep van de oppositie-uitspraak verzuimd tijdig het door haar verschuldigde griffierecht op grond van art. 282a Rv jo. art. 3, lid 4 Wgbz te betalen. Niet-ontvankelijkheid volgt.

4. Voor de verplichting om tijdig het verschuldigde griffierecht te betalen is niet relevant of de procesadvocaat van Lion daarvoor een nota heeft ontvangen. Evenmin is relevant of hij met griffiemedewerkers heeft gesproken als door hem gesteld. Dat het griffierecht uiterlijk vier weken na indiening van het verzoekschrift (anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover) moet worden betaald, volgt uit artikel 3, lid 4 Wgbz. Dat uit de gesprekken met de griffiemedewerkers iets anders had mogen worden afgeleid, is gesteld noch gebleken. Als onduidelijk was welk bedrag betaald moest worden, had (de procesadvocaat van) verzoekster hiernaar kunnen informeren bij de griffie of dit zelf kunnen berekenen. Het bovenstaande leidt ertoe dat er in dit geval onvoldoende reden is om op grond van lid 4 van artikel 282a Rv lid 2 van dat artikel buiten toepassing te laten. Dat niet-ontvankelijkverklaring vooral in (hoger) beroepssituaties grote nadelige gevolgen kan hebben, heeft de wetgever kennelijk minder zwaarwegend geacht dan tijdige inning van griffierecht.

5. gelet op het bovenstaande zal Lion overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, lid 2 Rv niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek, met veroordeling in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Tempur zullen worden begroot op nihil, nu nog geen verweerschrift is ingediend.

Zie eveens BOIP-site, hier.

IEF 10173

Niet officieel op de Europese markt

Hof 's-Gravenhage 30 augustus 2011, LJN BS8879 (Stichting Indian Film and Music (SIFAM) tegen Temptations Business Group

In de serie SIFAM (zoekopdracht): Intellectuele eigendom, auteursrecht. Kwalificatie filmproducent/auteursrechthebbende Bollywoodfilm. Uitleg samenwerkings- en exploitatieovereenkomst. IPR: toepasselijk recht. Inbreuk. Geen spoedeisend belang nevenvorderingen. (vervolg LJN BP0790)

5. Partijen twisten over de vraag of uit deze overeenkomst voorshands voldoende blijkt wie als auteursrechthebbende/producent kwalificeert. Kort samengevat stelt SIFAM zich op het standpunt dat uit de overeenkomst kan worden opgemaakt dat (uitsluitend) Walkwater Media als zodanig heeft te gelden, terwijl Temptations de mening is toegedaan dat (ook) daaruit blijkt dat de film een coproductie is van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Subsidiair stelt Temptations dat niet blijkt van een overdracht van rechten van enig auteursrechthebbende/producent aan de ander, waarmee niet is voldaan aan Indiaas en (subsidiair) Nederlands recht.

6.  Nu Walkwater Media als producent/auteursrechthebbende van de film moet worden aangemerkt, was zij gerechtigd de exploitatierechten over te dragen aan KMI c.q. ter zake een licentie aan KMI te verlenen. Over de vraag of de wijze waarop zij dat heeft gedaan rechtsgeldig is geschied, verschillen partijen van mening.

Overdracht en exploitatieovereenkomst 6.1  SIFAM stelt dat Walkwater Media de aan haar toebehorende auteursrechten deels heeft overgedragen aan KMI bij “Memorandum of Understanding” van 9 januari 2009 (productie 13 dagvaarding eerste aanleg, hierna: de exploitatieovereenkomst). Temptations heeft in eerste aanleg betwist dat met deze overeenkomst is voldaan aan het op deze overeenkomst van toepassing zijnde Indiase recht. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de overeenkomst niet is ondertekend door [betrokkene 1] maar door ene “[betrokkene 3], chief executive officer” en niet is aangetoond dat deze bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen. Voorts heeft zij aangevoerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat KMI tevens de vereiste bevoegdheid tot handhaving zou hebben verkregen.

6.3  Het vorenstaande leidt er toe dat voorshands moet worden aangenomen dat KMI op grond van de exploitatieovereenkomst rechthebbende is geworden voor zover het betreft de (exploitatie)rechten op de DVD-film (“Home Video Rights”) in Europa, waaronder ook het recht op te treden tegen derden. Nu deze overeenkomst daartoe volstaat, kunnen de stellingen van partijen omtrent de in het geding gebrachte verklaring namens Walkwater Media (productie 3 dagvaarding eerste aanleg) buiten bespreking blijven.

6.4  Deze door KMI verkregen rechten vallen onder de reeds op 10 januari 2006 aan SIFAM verleende volmacht om KMI in rechte te vertegenwoordigen ter zake van alle rechten die op dat moment “of in de toekomst, gedurende de periode dat B (KMI, hof) aangesloten is” aan KMI (zullen) toebehoren. SIFAM is dan ook gerechtigd op te treden tegen inbreuk op de aan KMI toekomende auteursrechten op de DVD-film.

Eenmalige inbreuk = inbreuk 8.1  Naar SIFAM stelt, is de DVD-film nog niet officieel op de Europese markt uitgebracht; wel zijn er ten behoeve van de release binnen Europa al (unieke) SID-codes afgegeven aan KMI, die bij de release ter bescherming tegen piraterij zullen worden aangebracht. Daarnaast zal op de achterzijde van de DVD het catalogusnummer van KMI worden opgenomen, te weten: KMI-D-360. Het door de deurwaarder in beslag genomen exemplaar betreft derhalve een illegale kopie, aldus SIFAM.
Temptations heeft betwist dat sprake is van (grootschalige) inbreuk. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij bij gebrek aan wetenschap betwist dat de gestelde SID-codes zijn afgegeven en dat zij slechts één exemplaar in haar bezit had, welk exemplaar is aangekocht bij [betrokkene 4] van KMI. Dit laatste is door SIFAM weersproken.

8.2  Het hof is voorshands van oordeel dat sprake is geweest van (in ieder geval eenmalig) inbreukmakend handelen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal met bijlagen van de deurwaarder (productie 5 dagvaarding eerste aanleg) blijkt dat de cover van de in beslag genomen DVD identiek is aan de cover van de officiële uitgave van de film “Victory”op DVD, als blijkend uit het promotiemateriaal. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat de deurwaarder op het in beslag genomen exemplaar (uitsluitend) het serienummer DVD A16 heeft aangetroffen. Dit laatste maakt, gelet op het ontbreken van enige verwijzing naar KMI, voldoende aannemelijk dat het hier niet betreft een door KMI officieel uitgegeven exemplaar. Aan het ontbreken van SID-codes, komt daarbij geen gewicht toe, nu als onbetwist moet worden aangenomen dat de DVD nog niet officieel is uitgebracht op de Europese markt. Of SID-codes al dan niet daadwerkelijk zijn afgegeven, is derhalve evenmin relevant. Het nog door Temptations gevoerde verweer dat de in beslag genomen DVD is gekocht bij [betrokkene 4], waarmee zij gelet op haar toelichting bij memorie van antwoord kennelijk bedoelt te stellen dat KMI zelf, althans [betrokkene 4], illegale DVD’s verhandelt, passeert het hof als niet ter zake doende. Hoe curieus dit ook zou zijn, de vraag bij wie een inbreukmakend exemplaar is aangekocht, is ter beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk niet relevant. Dit zou hooguit een rol kunnen spelen bij de toerekenbaarheid. Of van dit laatste sprake is, kan buiten bespreking blijven, nu zoals hierna zal blijken voor het toekennen van (een voorschot op) schadevergoeding in dit kort geding geen plaats is.

Nevenvorderingen 9.1  Zoals in voormeld tussenarrest reeds is overwogen, heeft SIFAM bij haar vordering tot het staken en gestaakt houden van de verdere exploitatie van de DVD-film voldoende spoedeisend belang. Deze vordering zal worden toegewezen, althans voor zover gericht tegen Temptations zelf. Voor het opleggen van een verbod aan andere (rechts)personen dan Temptations bestaat geen grond.

9.2  Het (spoedeisend) belang bij de door haar ingestelde nevenvorderingen heeft SIFAM, gelet op de betwisting daarvan door Temptations, onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de vordering tot afdracht van (een voorschot op) de door Temptations genoten winst dan wel tot betaling van schadevergoeding. Daarbij komt dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een grootschalige en/of voortdurende inbreuk, hetgeen voor het hof te meer reden is in dit kort geding terughoudendheid te betrachten. Deze vorderingen zullen dan ook bij gebreke aan (spoedeisend) belang worden afgewezen.