IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10042

Verkeerde handelsnaamhouder dagvaardt

Vzr. Rechtbank Haarlem 3 augustus 2011, LJN BR4079 (Enrico B.V. tegen Plesqu management en beheer h.o.d.n. Querino)

Als randvermelding. Handelsnaam leidt tot vergissing van de kant van de feitelijke eiser in de persoon van eisende partij. Gedagvaard in naam van een partij die niets met geschil te maken heeft, maar dezelfde handelsnaam draagt als degene die het geding feitelijk aanhangig heeft gemaakt. Volgt ook geen overdracht uit feiten en omstandigheden.

Niet-ontvankelijk verklaring met veroordeling in proceskosten. Gedaagden zijn in persoon verschenen, artikel 1019 Rv, toewijzing helft van de daadwerkelijke advocatenkosten die gedaagden in verband met verweer hebben gemaakt.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat met de feiten en omstandigheden die in de dagvaarding aan de orde worden gesteld Enrico Gaanderen niets van doen heeft en dat Enrico Amsterdam materieel de onderhavige vordering heeft ingesteld, zonder dat Enrico Gaanderen daar op enigerlei wijze bij betrokken is. Enrico Amsterdam kan niet namens Enrico Gaanderen een vordering instellen, nu niet gesteld of gebleken is dat zij daartoe opdracht heeft gekregen. Enrico Amsterdam zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het beroep op de onder 4.3 genoemde wetsartikelen kan Enrico Amsterdam niet baten, nu die artikelen betrekking hebben op de situatie dat een dagvaarding aan gebreken lijdt die met nietigheid zijn bedreigd. Die situatie doet zich hier niet voor.

4.5. Enrico Amsterdam zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Gedaagden hebben een kostenveroordeling gevraag op basis van artikel 1019h Rv en daartoe facturen in het geding gebracht van de advocaat die zij ter zake van het verweer tegen de vordering hebben geraadpleegd. Die facturen belopen in totaal EUR 1.787,98. Onderdeel 3.1.a van de vordering heeft geen betrekking op de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1019 Rv. Bij het gevorderde onder 3.1.b is dat wel het geval. Nu het geschil slechts voor de helft is aan te merken als een geschil als bedoeld in artikel 1019h Rv, zal dehelft van voornoemd bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen. Voorts zal Enrico Amsterdam worden veroordeeld in het door gedaagden verschuldigde griffierecht. Nu gedaagden gezamenlijkéén verweer hebben gevoerd blijft dat beperkt tot EUR 560,--, het voor een rechtspersoon geldende tarief bij zaken van onbepaalde waarde.

IEF 10041

Ook persoonlijk in negatieve zin

Vzr. Rechtbank Arnhem 8 juli 2011, LJN BR3905 (RechtinNederland.nl)  

Mediarecht. Onrechtmatige publicatie, kritiek op rechterlijke uitspraak. Het is op zichzelf niet ongeoorloofd dat op een particuliere website, in dit geval www.rechtinnederland.nl, kritiek wordt geleverd op een uitspraak van een rechter en/of op het handelen van een bepaald persoon, althans dat een geschil tussen partijen uiteen wordt gezet. Gedaagde is hier evenwel over de grens van het toelaatbare gegaan, nu hij zich niet heeft beperkt tot zakelijke informatie over het geschil tussen hem en eiser, maar zich ook persoonlijk in negatieve zin over eiser heeft uitgelaten.

 4.5. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met zijn website www.[naam site].nl informatie verstrekken wil over specifieke (civiele) rechtszaken, zodat controle op de rechtspaak in Nederland mogelijk wordt gemaakt. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat hij zijn persoonlijke mening over [eiser] op de website heeft geplaatst alsook de processtukken uit de procedure die [gedaagde] tegen [eiser] heeft gevoerd bij de kantonrechter te Breda. Volgens [gedaagde] blijkt de waarheid inzake het conflict tussen [gedaagde] en [eiser] uit de processtukken en kan het publiek/de lezer deze stukken, nu ze op de website zijn gepubliceerd, zelf interpreteren.

4.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Het is op zichzelf niet ongeoorloofd dat op een particuliere website kritiek wordt geleverd op een uitspraak van een rechter en/of op het handelen van een bepaald persoon, althans dat een geschil tussen partijen uiteen wordt gezet. [gedaagde] is hier evenwel over de grens van het toelaatbare gegaan, nu hij zich niet heeft beperkt tot zakelijke informatie over het geschil tussen hem en [eiser], maar zich ook persoonlijk in negatieve zin over [eiser] heeft uitgelaten. De betreffende passages op de website www.[naam site].nl, zoals opgenomen onder 2.7. van dit vonnis, wekken minstgenomen de indruk dat [eiser] geen betrouwbare partner is voor zijn klanten en dat klanten dan ook uiterst waakzaam en alert moeten zijn bij samenwerking met [eiser].

Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze passages, die nodeloos grievend van aard zijn (want eventuele kritiek op [eiser] had ook in veel zakelijke bewoordingen vervat kunnen worden) negatieve gevolgen kunnen hebben voor [eiser] en voor zijn relatie met zijn werkgever, terwijl [gedaagde] in dit kort geding ook niet duidelijk heeft kunnen maken op welke concrete feiten of gebeurtenissen hij zijn uitlatingen over [eiser] doet steunen, anders dan dat hij heeft gewezen op de procedure die hij vergeefs heeft gevoerd bij de kantonrechter te Breda en de (proces)stukken van die zaak, die [gedaagde] eveneens op de website www.[naam site].nl heeft geplaatst. Hieruit kan evenwel niet de conclusie worden getrokken, zoals [gedaagde] doet, dat – kort gezegd – [eiser] een leugenaar is, die geld incasseert voor niet geleverde prestaties. De kantonrechter te Breda heeft overwogen dat [eiser] geen partij was bij de overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam stichting] en dat evenmin na beëindiging van de relatie tussen [gedaagde] en [naam stichting] tussen [gedaagde] en [eiser] mondeling is overeengekomen dat [eiser] zelfstandig de samenwerking met [gedaagde] zou voortzetten, waarna de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van ruim € 2.500,00 ook is afgewezen. [gedaagde] is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.

Dit vonnis, dat gewezen is op basis van de gewisselde processtukken, kan aan de juistheid van de uitlatingen van [gedaagde] dan ook in geen enkel opzicht steun bieden. [gedaagde] heeft in dit kort geding voor het overige geen enkel concreet stuk overgelegd waaruit wel steun voor de juistheid van die uitlatingen zou kunnen blijken. Voorshands geoordeeld moet het er daarom voor gehouden worden dat [gedaagde] geen enkele feitelijke grond heeft voor zijn gewraakte uitlatingen en dat hij derhalve de grenzen van zorgvuldigheid die hij jegens [eiser] in acht had moeten nemen, heeft overschreden. Voorshands valt het handelen van [gedaagde] jegens [eiser] als onrechtmatig te kwalificeren. Het belang van [eiser] om gevrijwaard te worden van ongefundeerde verdachtmakingen en beschuldigingen dient tegen deze achtergrond dus zwaarder te wegen dan het belang dat [gedaagde] kennelijk stelt te hebben bij zijn uitlatingen.

4.7. De vordering van [eiser] onder 1. zal dan ook in zoverre worden toegewezen dat [gedaagde] de onder 2.7. vermelde grievende opmerkingen/uitlatingen op de website www.[naam site].nl dient te verwijderen en verwijderd dient te (doen) houden. (…)

4.9. De vordering onder III. (het verwijderen van de processtukken van de website) zal worden afgewezen. [eiser] – op wie daartoe de last rust – heeft nagelaten voldoende deugdelijk en concreet de grondslagen van deze vordering te stellen en te onderbouwen. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de privacy van [eiser] wordt gemaakt met het publiceren van de processtukken op de website www.[naam site].nl is onvoldoende om tot toewijzen van de vordering te kunnen komen.

IEF 10040

Koppen tussen aanhalingstekens

Rechtbank Amsterdam 4 augustus 2011, LJN BR4125 (Eiser tegen Mountain Media c.s.)

Mediarecht. Onrechmatige (koppen van) publicatie. Op vordering van [eiser, een bekende Nederlandse profvoetballer] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de uitgever van Dagblad De Pers en de houder van de website www.camilleri.nl veroordeeld tot het plaatsen van rectificaties van de koppen boven publicaties over een incident op 2 juni 2011 in de Leidsekruisstraat in Amsterdam. Bij dit incident werden twee jongeren geslagen en een van hen zou van zijn horloge zijn beroofd. Volgens de rechter wekken de koppen ‘[eiser] mag ik m’n horloge terug’, ‘[eiser] betrokken bij aftuigen jongeren’ en ‘Aangiften tegen [eiser] c.s.’ de suggestie dat [eiser] bij diefstal en/of mishandeling betrokken zou zijn. Volgens de voorzieningenrechter is voor deze suggestie geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal.

4.7.  Onder 4.4 is reeds overwogen dat de kop van het artikel en van de tweede publicatie schadelijk zijn voor de reputatie van [eiser]. De vraag is vervolgens of de inhoud van deze koppen gerechtvaardigd is op grond van het feitenmateriaal. Weliswaar is het uitgangspunt dat de kop van een artikel pakkend en kernachtig moet zijn en dientengevolge in de regel minder nuances bevat dan het artikel zelf, maar dat neemt niet weg, dat ook mededelingen in een kop steun dienen te vinden in de feiten en, als dat niet het geval is, onder omstandigheden onrechtmatig kunnen zijn. Voor de suggestie in de koppen dat [eiser] iets te maken heeft gehad met diefstal van een horloge of met mishandeling, is voorshands geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Aangezien het hier wel een ernstige, de reputatie van [eiser] aantastende beschuldigingen betreft, zijn dergelijke uitingen in beginsel onrechtmatig. De Pers c.s. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bij het artikel gehanteerde kop, in combinatie met de foto van [eiser] waarop hij uitdagend is afgebeeld, de lading van het artikel dekt. De enkele mogelijkheid dat het iemand uit de vriendengroep van [eiser] geweest zou kunnen zijn die de mishandeling en/of de diefstal gepleegd heeft, is daartoe onvoldoende. Overigens heeft [eiser] ook dat betwist en heeft hij onweersproken gesteld dat geen van de personen die de bewuste avond deel uitmaakten van zijn gezelschap, voldeed aan een van de door [persoon 1] en/of [persoon 2] opgegeven signalementen van degenen tegen wie hun aangifte was gericht. Aan De Pers c.s. kan worden toegegeven dat een uiting die niet (geheel) steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal niet onder alle omstandigheden onrechtmatig is, maar dan moet voor zo een uiting toch een zekere rechtvaardiging te vinden zijn, wat hier, voor zover het de koppen bij de publicaties betreft in combinatie met de foto’s van [eiser], vooralsnog niet het geval is.

4.8.  Dat de koppen tussen aanhalingstekens zijn geplaatst neemt de onrechtmatigheid ervan niet weg. De inhoud van het artikel rechtvaardigt immers niet het citaat ‘[eiser] mag ik m’n horloge terug?’ en er blijkt ook niet uit dat één van de geïnterviewden zich letterlijk zo heeft geuit. Het lijkt er meer op dat de koppenmaker ‘creatief’ is omgesprongen met de citaten van [persoon 1] en de naam van [eiser] in de kop heeft vermeld om daarmee extra aandacht van het publiek te trekken. Ook de kop van de andere publicatie ‘[eiser] betrokken bij aftuigen jongeren’ is niet een citaat dat op grond van deze publicatie aan één van de geïnterviewden kan worden toegeschreven en/of steun vindt in de vermelde feiten.

4.9.  De conclusie tot zover is dat de inhoud van de koppen, anders dan die van het artikel zelf, wel onrechtmatig jegens [eiser] wordt geacht. Het enkele feit dat in het programma RTL Boulevard al aandacht aan het incident op 2 juni 2011 is besteed, ontneemt aan de publicaties voor zover het de koppen betreft niet het onrechtmatig karakter.

IEF 10039

Enkel de aanklikmogelijkheid

Hof 's-Hertogenbosch 26 juli 2011, LJN BR4148 (In cache forum) 

Mediarecht. Onrechmatige publicaties op (internet)forum. Binnen 12 uur zijn diffamerende beweringen (melding van bedreigingen door directie en medewerkers van bedrijf en een clown) verwijderd, echter langer (in cache) bereikbaar, omdat enkel de aanklikmogelijkheid naar de pagina's met de mededelingen zijn verwijderd. Mate van verantwoordelijkheid van degene die de beweringen op de website had geplaatst. Wanneer de benadeelde betwist dat er voldoende aanknopingspunten bestonden voor de juistheid van de diffamerende beweringen, rust de bewijslast hiervan in beginsel op degene die de beweringen heeft gedaan.

4.17.2 (...) [A.][B.] c.s. voert aan dat zij [X.][Y.] c.s. vanaf 5 oktober 2007 meermaals heeft gesommeerd de mededelingen van de website [internetpagina 1] te verwijderen. [X.][Y.] c.s. heeft echter kort na 5 oktober 2007 enkel de aanklikmogelijkheid naar de pagina’s met de mededelingen van zijn homepage verwijderd, aldus [A.][B.] c.s. (...) Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [X.][Y.] c.s. direct gevolg heeft gegeven aan de sommatie van 5 oktober 2007 en dat de mededelingen hooguit 12 uur op [internetpagina 1] hebben gestaan, staat tussen partijen echter hoe dan ook vast dat de mededelingen tot 9 februari 2008 (in cache) bereikbaar zijn geweest (voor de erkenning hiervan door [X.][Y.] c.s., zie nr. 9.5. cva). Gelet op dit laatste had [X.][Y.] c.s. naar het oordeel van het hof gemotiveerd moeten reageren op het verwijt van [A.][B.] c.s. dat [X.][Y.]c.s.actie had moeten ondernemen om de bereikbaarheid van de mededelingen te beëindigen, bijvoorbeeld door zich tot de beheerders van zoekmachine's te wenden. [X.][Y.] c.s. heeft de mededelingen immers op de website [internetpagina 1] geplaatst en hierdoor de mededelingen - als eerste – op het Internet gepubliceerd, hetgeen voor hem – als bedrijfsmatige gebruiker van deze website – een zekere verantwoordelijkheid met zich bracht. [X.][Y.]c.s. heeft echter volstaan met de stelling dat niet mogelijk was de bereikbaarheid van de mededelingen te (doen) beëindigen, zonder bijvoorbeeld uit te leggen waarom dit niet mogelijk was en/of te stellen dat hij tevergeefs heeft geprobeerd de bereikbaarheid te beëindigen doch hierin niet is geslaagd. Nu [X.][Y.] c.s. zijn verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, gaat het hof ervan uit dat [X.][Y.] c.s.(mede) verantwoordelijkheid draagt voor het feit dat de mededelingen hoe dan ook tot 9 februari 2008 – en dus vrij lang - bereikbaar zijn geweest. Het enkele feit dat [A.][B.] c.s. zelf voor verdere verspreiding van de mededelingen heeft gezorgd door het vonnis van het kort geding tussen partijen van 28 februari 2008 (4.1 sub h) niet geanonimiseerd op de website van haar advocaat te (doen) plaatsen, maakt dit niet anders.

IEF 10038

Lijmen lukt niet meer

Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 juli 2011 KG ZA 11-423 (NOVATECH N.V. tegen TWEHA B.V. en TWEHA WARRANTY B.V.)
Met dank aan mr. P.N.A.M. Claassen en mr. J.H.A. Klompmakers, AKD Advocaten & Notarissen

Merkenrecht. Tweha gebruikt domeinnamen www.tec7.nl en www.tec-7.nl om eigen lijmproducten aan te bieden. Novatech eist staking gebruik tekens tec 7 en tec-7 en overdracht genoemde domeinnamen vanwege inbreuk op woordmerk TEC 7 en beeldmerk TEC 7. Rechtbank wijst vorderingen toe, want domeinnamen maken inbreuk op woordmerk TEC 7 op grond van art. 2.20 lid 1 aanhef en sub a BVIE. Zowel Novatech al Tweha verkopen (dezelfde soort) lijm. Tweha betwist gebruik tekens niet. Beroep op nietigheid depot Novatech ex. art. 2.28 BVIE faalt want niet binnen de termijn. 

4.5. De domeinnamen zijn gelijk aan het (woord)merk “TEC 7”. Tweha heeft niet betwist gebruik te maken van het teken “tec7” in haar domeinnamen en dus in het economische verkeer, terwijl Tweha net zo als Novatech (dezelfde soort) lijm verkoopt dan wel gaat verkopen. Niet relevant lijkt dat de hardheid van het product van Novatech verschilt van dat van Tweha. Evenmin is relevant dat Novatech zich op een ander publiek dan Tweha zou richten.

4.6. Op grond van het vorenstaande luidt de slotsom dat Tweha met het gebruik van de tekens “tec 7” en “tec-7” in haar domeinnamen www.tec7.nl en www.tec-7.nl, reeds op grond van het bepaalde in artikel 2.20, lid 1 aanhef en sub a, BVIE inbreuk maakt op de merkrechten van Novatech. Het gevorderde gebod de inbreuk op de merkrechten van Novatech te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden worden derhalve toegewezen. Hetgeen partijen specifiek met betrekking tot het bepaalde in artikel 2.20 lid 1 sub b en d BVIE naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer. De vorderingen van Novatech kunnen dan ook toegewezen worden.

IEF 10037

CTRL in business consultancy

Rechtbank Rotterdam 3 augustus 2011, HA ZA 09-1128 (Rotterdam) en HA ZA 10-2736 ('s-Gravenhage) (COMTECH DDS HOLDING BV tegen DELOITTE HOLDING B.V.)

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. Zaken dienen in twee verschillende locaties, nu gecombineerd door rechtbank Rotterdam.

Deloitte is houder van Benelux woordmerk CTRL en woord/beeldmerk CTRL. Comtech maakt gebruik van teken iCtrl en domeinnaam ictrl.eu. Comtecht vordert in conventie de nietigverklaring van de woord/beeldmerken van Deloitte maar trekt deze daarna in. In reconventie vordert Deloitte de staking van het teken iCtrl, ook als handels- en domeinnaam.
Oordeel Rechtbank: vorderingen toegewezen voor diensten van kennismanagement en business consultancy. Inbreuk op woordmerk CTRL op grond van art. 2.28 lid 1 sub b BVIE en art. 2.20 lid 1 sub d BVIE want grote mate van overeenstemming en soortgelijkheid dus verwarringsgevaar voor diensten 'kennismanagement en business consultancy'. Geen inbreuk bij overige diensten, want geringe mate van soortgelijkheid dus geen verwarringsgevaar. Overige diensten doen ook geen inbreuk op woord/beeldmerk CTRL.

4.19. In het licht van de hiervoor overwogen grote mate van overeenstemming, de mate van soortgelijkheid en het onderscheidend vermogen, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van het teken ‘iCtrl’ voor de diensten kennismanagement en business consultancy gevaar voor verwarring met het CTRL woordmerk oplevert. Door het gebruik van het ‘iCtrl’ teken voor kennismanagement en business consultancy maakt Comtech derhalve inbreuk op de merkrechten van Deloitte op grond van artikel 2.28 lid 1 sub b BVIE. Voor de door Comtech aangeboden dienstverlening bestaande uit het opstellen, vertalen en beheren van gebruiksaanwijzingen, technische procesbeschrijvingen en marketingmateriaal geldt dit niet. De mate van soortgelijkheid is bij deze diensten zo gering, dat er ondanks de grote mate van overeenstemming van merk en teken, gelet op het beperkte onderscheidend vermogen, geen gevaar voor verwarring bestaat.

4.21. Voor zover het gebruik van het teken ‘iCtrl’ door Comtech geen inbreuk maakt op het CTRL woordmerk, is nog wel de vraag aan de orde of dit gebruik inbreuk maakt op het CTRL woord/beeldmerk. Alhoewel aan het CTRL woord/beeldmerk een grotere onderscheidende kracht toekomt dan aan het CTRL woordmerk, doordat dit merk onderscheidende beeldelementen bevat, komen die beeldelementen niet voor in het door Comtech gebruikte teken ‘iCtrl’. Dientengevolge is er voor die diensten evenmin sprake van inbreuk op grond van het CTRL woord/beeldmerk.

Lees het vonnis hier.

IEF 10036

Karakter van een boete

Met dank aan Nanda Ruyters, BRight Advocaten.

Commentaar in't kort. Reclamebureau Mzoem had voor een reclamefolder van haar opdrachtgever gebruik gemaakt van luchtfoto's van Aerodata (via Google Earth, IEF 9968). Het gebruik viel buiten de licentie en was dus inbreukmakend, aldus de Haagse rechtbank in haar uitspraak van 13 juli j.l.. De stakingsvordering werd toegewezen alsmede een deel van de gevorderde schadevergoeding (gelijk aan de gemiste licentie inkomsten). Tot zover weinig opzienbarends. Interessant is met name de motivering van de rechtbank (in r.o. 4.27 van het vonnis) waarin het merendeel van de gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen:

"Voor toekenning van de door Aerodata gevorderde additionele vergoeding van 300% van haar gebruikelijke vergoeding (..) bestaat geen ruimte. Dat een dergelijke richtlijn in de fotografie branche wordt toegepast heeft Aerodata onvoldoende nader onderbouwd en er bestaat evenmin een wettelijke grondslag voor het opleggen van een dergelijke verhoging, die naar het oordeel van de rechtbank het karakter van een boete heeft".

De rechtbank bepaalt in deze zaak terecht dat er binnen ons rechtstelsel geen ruimte is voor punitive damages.

Op grond van artikel 27a Aw, heeft de rechthebbende enkel de mogelijkheid om de daadwerkelijk geleden schade te claimen. Dit artikel (en ook het BW) biedt geen grond voor het opleggen van boeteachtige sancties. Ook de in 2004 van kracht geworden Handhavingsrichtlijn gaat (in artikel 13) uit van een stelsel waarin de rechthebbende enkel de daadwerkelijk door hem geleden schade kan vorderen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om inbreuken aan banden te leggen door het opleggen van boetes aan inbreukmakers, aldus overweging 26 en 27 van voornoemde richtlijn. Om inbreukmakers af te schrikken zijn er andere mogelijkheden, bijvoorbeeld publicatie van IE-inbreukzaken.

Toch zijn er (recent), in strijd met het voorgaande, enkele uitspraken gewezen (in Cozzmoss kantonzaken zie IEF 9868, IEF 9742, IEF 9738 en IEF 9448 en in een zaak van eveneens 13 juli 2011 van de Rechtbank Amsterdam IEF 9959) waarin de (kanton)rechter wel een schadevergoeding heeft toegekend met een punitief karakter (van twee keer de gebruikelijke licentievergoeding), zonder dat hier een contractuele grondslag (zoals toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie) voor was.

In de VS is het toekennen van een schadevergoeding van twee of drie maal de gebruikelijke licentievergoeding bij auteursrechtinbreuken niet ongebruikelijk, maar hiervoor is dan ook een wettelijke basis1.

Het toekennen van punitive damages door Nederlandse rechters moet geen trend worden. Hiervoor is geen wettelijke basis. Er is slechts ruimte voor toekenning van een andere schadevergoeding (dan een vergoeding op basis van prijs voor een gebruikelijke licentie) als er ook andere echte schade is geleden. Gelukkig oordelen Nederlandse rechters doorgaans dat er binnen het Nederlandse rechtstelsel geen ruimte is voor een verhoging van de schadevergoeding met een boetecomponent (zie o.a. IEF 7460, IEF 9495, IEF 9568, en heel recent IEF 9976). Dit was de lijn van de rechtspraak en die moet mijns inziens ook zo blijven.

[1] U.S. Copyright Act Title 17, Chapter 5, section 504(d) bepaalt dat bij auteursrechtinbreuken onder omstandigheden ruimte is voor toekenning van een extra schadevergoeding (naast het recht op gebruiksvergoeding) van twee maal de gebruikelijke licentievergoeding, zie hier.

IEF 10035

Wat gaan we doen?

BBIE 21 juli 2011, oppositienr 2004602 (Stichting DOEN tegen Proliving B.V.)
 
Merkenrecht. Oppositie o.g.v. drie oudere woord-/beeldmerken STICHTING DOEN tegen woord-/beelmerk DOEN!. Oppositiebeslissing. Gedeeltelijk toegewezen. Merk wordt wel in Klasse 45: alle diensten ingeschreven en niet in Klasse 39: alle diensten.
Visueel en auditief: overeenstemmend. Conceptueel: identiek of in sterke mate overeenstemmend.Vergelijking waren en diensten: Klasse 39: identiek en Klasse 45: niet soortgelijk. Sprake van verwarringsgevaar met betrekking tot identieke diensten.

Klasse 39
33. De diensten van het betwiste teken in deze klasse vallen onder de ruimere noemer verkooppromotie in klasse 35 van het ingeroepen recht en zijn derhalve identiek daaraan.

Klasse 45
34. De diensten van het betwiste teken in deze klasse zijn maatschappelijke diensten en diensten gericht op individuen in het kader van hun privé-leven. De aard, het doel en de wijze van gebruik van deze diensten zijn verschillend van deze van het ingeroepen recht, die zich situeren op het commercieel-zakelijke, financiële, culturele/educatieve en amusementsterrein. Opposant voert aan dat eerstgenoemde diensten gerelateerd zijn aan en in het verlengde liggen van zijn diensten in klasse 36, namelijk de diensten ten behoeve van goede doelen en ter ondersteuning van projecten, organisaties en instellingen. Het Bureau merkt evenwel op dat deze laatste diensten niet zien op de goede doelen en de projecten, organisaties en instellingen zelf, maar op het financieel beheer van fondsen daartoe en op de financiële ondersteuning daarvan, hetgeen een heel ander soort dienstverlening is. Deze en de overige diensten van het ingeroepen recht worden doorgaans niet verstrekt door dezelfde ondernemingen als dewelke begaan zijn met de diensten van het betwiste teken in deze klasse, zodat het publiek er ook niet eenzelfde of een verwante herkomst aan zal toedichten. Deze diensten zijn derhalve niet soortgelijk.

Lees de beslissing hier (link).
 
BVIE

IEF 10033

Door haar aandeelhouder geïnstrueerd

Rechtbank ’s-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 10-3828 (Marktplaats B.V. tegen X, Y en Z)

Met gelijktijdige dank aan Erik Visscher en Ferry van Looijengoed, De Vries & Metman.

Octrooirecht. Het octrooi NL 1035516 voor "een sorteringswijze van zoekresultaten bestaande uit locaties" wordt door gedaagden X, Y en Z geëxploiteerd. In reconventie voert X c.s. aan dat Marktplaats het sorteren naar aanleiding van een door een gebruiker ingevoerde zoekopdracht sorteert en presenteert, gebruik maakt van alle maatregelen van het octrooi. Marktplaats vordert met een eerder nietigheidsadvies (Bijblad Nieuwsbrief 2010, nr. 19) in de hand succesvol de nietigheid van het octrooi, omdat conclusies van het octrooi aan nieuwheid ontbeert.

Proceskostenveroordeling: ook nietigheidsadvies en tijd door gemachtigde is genoteerd vallen daaronder. Toerekening: 90% kosten in conventie en 10% aan de reconventie.

4.12. De conclusie luidt dat NL 516 niet in stand kan blijven wegens gebrek aan nieuwheid ten opzichte van US 505, nu alle deelkenmerken van conclusie 1 in dat tot de stand van de techniek behorende document direct en ondubbelzinnig worden geopenbaard. De stelling van X c.s. dat in de uitvoeringsvorm die óók is beschreven in US 505, waarbij niet gebruik wordt gemaakt van postcodes maar van GPS coördinaten, (meestal) niet sprake zal zijn van onderverdeling in subsets en toepassing van tiebreaker rules, zodat die uitvoeringsvorm deelkenmerken (d) en (e) niet openbaart, is – wat daar verder van zij – niet relevant. Eén van de in US 505 beschreven uitvoeringsvormen, namelijk die waarin de gebruiker uitsluitend zijn postcode opgeeft, openbaart zoals hiervoor overwogen in elk geval wel alle deelkenmerken van conclusie 1, zodat reeds daarom conclusie 1 nieuwheid ontbeert.

4.13. De vordering tot vernietiging is derhalve toewijsbaar. Daaruit volgt tevens dat de vorderingen van X c.s. in reconventie dienen te worden afgewezen. Op een nietig octrooi kan immers geen inbreuk worden gemaakt .

Proceskosten 4.14. X c.s. dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van Marktplaats, overeenkomstig artikel 1019h Rv. Het betoog dat het 1019h Rv-regime in deze zaak niet van toepassing zou zijn, faalt. Nog daargelaten of een zuivere nietigheidsactie niet zou worden geregeerd door genoemd regime, geldt in ieder geval in deze zaak dat de nietigheidsvordering van Marktplaats het directe gevolg is geweest van de door X c.s. aan het adres van Marktplaats kenbaar gemaakte dreiging van handhaving. Gezien dit laatste is ook niet in te zien dat de proceskostenveroordeling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.

4.17. (...) De kosten van het nietigheidsadvies komen voor vergoeding in aanmerking omdat dit advies gezien artikel 76 ROW 1995 voorwaarde is voor het instellen van de nietigheidsvordering. Dat Marktplaats het advies niet op eigen naam heeft gevraagd is niet relevant. Voorts is de octrooigemachtigde kennelijk namens Markplaats door haar aandeelhouder geïnstrueerd. De tijd die door de gemachtigde daarvoor is genoteerd komt eveneens voor vergoeding in aanmerking.

IEF 10032

Flagrante auteursrechtinbreuk

Hof 's-Hertogenbosch 26 juli 2011, LJN 4234 (Search Opleidingen B.V. tegen Aquatest B.V.)
beroep na: Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 november 2010, KG ZA 10-723 (Search Opleidingen B.V. tegen Aquatest)

Met dank aan Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman N.V.

Search verleent sinds 1997 diensten op het gebied van milieu- en asbestvraagstukken en ontwikkelt en verzorgt in dit kader ook opleidingen en publicaties. Aquatest biedt via haar website cursusmateriaal aan dat gratis kan worden ingezien en gedownload, ook de door door Search verwaardigde uitgave "SCA Asbestdeskundige SC-570: 2009"

Aquatest heeft na eerste aanschrijving gesteld niet onrechtmatig te handelen en tot voor kort geweigerd de onthoudingsverklaring te tekenen. Vordering toegewezen voor wat betreft de auteursrechten. Nevenvorderingen: schriftelijke opgave van aantal cursisten en vermelding van gegevens en/of vergoedingen en controle door registeraccountant afgewezen. Matiging van de dwangsom. Proceskosten ieder draagt eigen kosten (herzien in hoger beroep - lees verder) 

4.1. Tussen de partijen is niet in geschil dat het desbetreffende opleidingsboek van Search een oorspronkelijk werk betreft in de zin van artikel 10 Auteurswet 2012 (Aw) en derhalve auteursrechtelijk bescherming geniet. Dat van openbaarmaking van een werk van letterkunde in de zin van artikel 12 Aw en van verveelvoudiging daarvan ingevolge artikel 13 Aw sprake is, is in dit kort geding geen punt van geschil. Aquatest heeft immers niet ontkend de bedoelde door Search ontwikkelde uitgave op haar website te hebben aangeboden.

4.3. Dat Aquatest (...) een onthoudingsverklaring aan Search heeft toegezonden doet aan het bovenstaande niet af. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang dat de eerste aanschrijving over de gestelde inbreuk op auteursrechten dateert van 31 mei 2010 en Aquatest pas op 8 november 2010 een onthoudingsverklaring heeft ondertekend met daarin opgenomen

Hof: vernietiging van afwijzing van de twee nevenvorderingen rekening en verantwoording; Proceskostenveroordeling omgekeerd, toewijzing van hoofdvorderingen tegenover afwijzing nevenvorderingen.

4.6 Met haar tweede grief is Search opgekomen tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Search heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij in haar hoofdvordering in het gelijk was gesteld door de voorzieniningenrechter en dat afwijzing van de nevenvorderingen niet een dusdanige compensatie van de proceskosten rechtvaardigde. Aquatest is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht de proceskosten heeft gecompenseerd als voormeld, omdat beide partijen gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.

4.6.1. Het hof is van oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een flagrante auteursrechtinbreuk zodat Search terecht haar hoofdvorderingen in eerste aanleg heeft ingesteld. Toewijzing van de hoofdvorderingen van Search leidt er naar het oordeel van het hof toe dat Aquatest in eerste aanleg beschouwd dient te worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat zij op grond van art. 237 Rv. in de proceskosten van het geding in eerste aanleg dient te worden veroordeeld. De tweede grief slaagt.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / opgeschoonde pdf)