IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10018

De daadwerkelijke ompakker

HvJ EU 28 juli 2011, gevoegde zaken C-400/09 en C-207/10 (Orifarm c.s. tegen Merck Sharp Dohme en Paranova c.s. tegen Merck Sharp Dohme)

Met eerdere conclusie A-G Y. Bot IEF 9649. Prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken. Merkenrecht. Ompakken van parallel ingevoerde geneesmiddelen. Uitleg ompakkingsjurisprudentie Hoffmann-La Roche (23 mei 1978), Pfizer (3 december 1981), MPA Pharma und Bristol-Myers Squibb (11 juli 1996).

Vragen: 1. Moeten de [reeds aangehaalde] arresten [...] MPA Pharma [...], en Bristol-Myers Squibb e.a. [...], aldus worden uitgelegd dat de parallelimporteur die houder is van een vergunning voor het in de handel brengen van een parallel ingevoerd geneesmiddel en over de informatie betreffende dit geneesmiddel beschikt, en die aan een onafhankelijke onderneming instructies geeft aangaande de aankoop en de ompakking van het geneesmiddel, het gedetailleerde ontwerp van de verpakking ervan en de met betrekking tot het product te nemen maatregelen, inbreuk maakt op de rechten van de merkhouder door zichzelf – en niet de onafhankelijke onderneming die de houder van de ompakkingsvergunning is, het geneesmiddel heeft ingevoerd en fysiek heeft omgepakt en daarbij het merk van de merkhouder (opnieuw) heeft aangebracht – op de buitenverpakking van het parallel ingevoerde geneesmiddel als de ompakker te vermelden?
2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang indien wordt verondersteld dat wanneer de houder van de vergunning voor het in de handel brengen zichzelf als de ompakker vermeldt in plaats van de onderneming die op bestelling de fysieke ompakking heeft uitgevoerd, er geen gevaar is dat de consument/eindgebruiker in de waan wordt gebracht dat de merkhouder voor de ompakking verantwoordelijk is?
3. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang indien wordt verondersteld dat het gevaar dat de consument/eindgebruiker in de waan wordt gebracht dat de merkhouder voor de ompakking verantwoordelijk is, wordt uitgesloten wanneer de onderneming die fysiek ompakt als ompakker wordt vermeld?
4. Is voor de beantwoording van de eerste vraag enkel van belang het gevaar dat de consument/eindgebruiker in de waan wordt gebracht dat de merkhouder voor de ompakking verantwoordelijk is, of zijn ook andere overwegingen die de merkhouder raken van belang, bijvoorbeeld
a)      dat de entiteit die invoert en fysiek ompakt en het merk van de merkhouder (opnieuw) op de buitenverpakking van het product aanbrengt, daardoor zelf inbreuk kan maken op het merk van de merkhouder, en
b)      dat om redenen die zijn toe te schrijven aan de entiteit die fysiek heeft omgepakt, de ompakking de oorspronkelijke toestand van het product aantast of dat de presentatie van de ompakking zodanig is dat verondersteld moet worden dat deze de reputatie van de merkhouder schaadt (zie onder meer arrest [...] Bristol-Myers Squibb e.a.[, reeds aangehaald])?
5)      Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, die zichzelf als ompakker heeft vermeld, ten tijde van de kennisgeving aan de merkhouder van de voorgenomen verkoop van het parallel ingevoerde geneesmiddel na ompakking, tot hetzelfde concern behoort als de daadwerkelijke ompakker (zusteronderneming)?”

31. De merkhouder heeft er dan ook geen rechtmatig belang bij te eisen dat de naam van de daadwerkelijke ompakker van het product op de verpakking wordt vermeld om de enkele reden dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van dit product aantasten kan en dus eventueel de merkrechten kan schaden.

32. Het belang van de merkhouder bij het behoud van de oorspronkelijke toestand van het zich in de verpakking bevindende product wordt immers voldoende beschermd door de in punt 27 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte voorwaarde dat is aangetoond dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van dat product niet kan aantasten. In omstandigheden als die in de hoofdgedingen moet dit worden aangetoond door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, volgens wiens instructies de ompakking heeft plaatsgevonden en die de verantwoordelijkheid voor deze ompakking op zich neemt.

33      Merck betoogt echter dat het voor de bescherming van de consument noodzakelijk is dat de naam van de daadwerkelijke ompakker op de verpakking van het omgepakte product is vermeld. Het is volgens haar immers in het belang van de consument dat hij de naam van die onderneming kent, met name wanneer hij krachtens zijn nationale recht niet alleen tegen de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, maar ook tegen de ompakker een vordering kan instellen wanneer hij door de ompakking schade heeft geleden.34. Uit de bewoordingen van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104 blijkt duidelijk dat de uitzondering op het in deze bepaling neergelegde beginsel van de uitputting van het aan het merk verbonden recht beperkt is tot de bescherming van de rechtmatige belangen van de merkhouder, terwijl de specifieke bescherming van de rechtmatige belangen van de consument door andere rechtsinstrumenten wordt verzekerd.

Hof verklaart voor recht:

Artikel 7, lid 2, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een aan een farmaceutisch product dat parallel wordt ingevoerd verbonden merk, zich niet op basis van deze bepaling kan verzetten tegen de verdere verhandeling van dit omgepakte product op de enkele grond dat de nieuwe verpakking als ompakker niet de onderneming vermeldt die dit product in opdracht daadwerkelijk heeft omgepakt en die over een vergunning beschikt om dit te doen, maar de onderneming die de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van dit product is, volgens de instructies waarvan de ompakking is verricht en die de verantwoordelijkheid voor deze ompakking op zich neemt.

IEF 10016

De post 'demobus'

Gerechtshof 's-Gravenhage 26 juli 2011 rolnr. 08-418 (ABK Kunststoffen B.V. en Transcaare B.V. tegen Snoeks Automotive B.V.)

Met dank aan John J. Allen, NautaDutilh.

In navolging van 8364. Octrooirecht van Snoeks op inbouwkits voor bedrijfswagen waarmee deze worden voorzien van extra zitplaatsen 'achterin', waardoor een zogenoemde dubbele cabine ontstaat. In hoger beroep heeft A&T hun eis gewijzigd zodat thans wordt gevorderd: winstderving en onverkoopbare materialen en 'demobus' met instandhouding van de veroordeling tot betaling schadevergoeding voor bewaarkosten.

Snoeks verweert uitgebreid tegen ingebrachte schaderapportage van Joling en Mossel. Beroep op verzaking schadebeperkingsplicht ex 6:101 BW wordt afgewezen. Gorden Growth-methode. In eerste aanleg zijn de vorderingen afgewezen, in hoger beroep toegewezen. Vernietiging vonnis Rechtbank, veroordeling Snoeks in kosten. Liquidatietarief, omdat vorderingen in hoofdprocedure waren ingesteld voor de uiterste implementatiedatum Handhavingsrichtlijn.

Werkelijke vs hypothetische situatie 4.5. Bij de beoordeling van de verdere verweren van Snoeks wordt het volgende vooropgesteld. De omvang van de winstderving moet worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid geweest is (de werkelijke situatie) met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest wanneer het onrechtmatig handelen van Snoeks niet zou hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie), Bij de begroting van de schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast, ook niet aan de regel dat een bewijsaanbod dat aan de daarvoor geldende eisen voldoet moet worden gehonoreerd (vergelijk HR 27 juni 2008, LJN:BD1842 en HR 5 juni 2009, LJN: BH5410). Voldoende is dat het bestaan van schade aannemelijk is, waarna deze door schatting kan bepaald worden. Met haar verweer dat A&T geen schade kunnen hebben geleden omdat zij door handhaving door Snoeks van haar octrooi niet zijn gehinderd in het leveren van kunstsoftoepassingen ziet Snoeks over het hoofd A&T in 2003 waren begonnen met het leveren van gordelframes en dat zij daarin wel werden gehinderd. (…)

Gordon Growth-methode 4.30 (...) Voor de berekenin van de schade na 2005 hebben Joling en Mossel gebruik gemaakt van de Gordon Growth-methode. De toepasselijkheid vn deze methode is door Snoeks betwist (...) op de grond dat deze methode uitgaat van en constant groeitempo en daarvan in dit geval geen sprake is. Dit verweer faalt, reeds omdat Snoeks niet heeft aangegeven welke methode dan wel voor de berekening van de restschade na 2005 zou moeten worden gehanteerd. Daardoor is dat verweer niet voldooende onderbouwd. Bovendien hebben Joling en Mossel bij hun berekening van de schade na 2005 juist de winstderving in 2005 'zonder groei' tot uitgangspunt genomen (..)

4.31 Aan het feit dat de voor bepaalde tijd gesloten contracten tussen enerzijds Pewe en anderzijds A&T in 2004 niet zijn verlengd, kan Snoeks geen argument ontlenen nu de daarmee beoogde samenwerking werd verstoord door de handhaving door Snoeks van haar octrooi tegen het product waarop die samenwerking was gebaseerd. Ook de verstoorde relatie tussen ABK en Pewe's eigenaar Weersink is - naar A&T onder 93 van hun pleitnota in appel genoegzaam hebben toegelicht - op die handhaving terug te voern. Dat zou eveneens het geval zijn wanneer, zoals Snoeks stelt, die verstoorde relatie zou zijn veroorzaakt doordat ABK met Tijmen Ploeg in zee was gegaan. AbK had dit immer niet hoven doen wanneer zij het in 2003 door Pewwe ontwikkelde gordelframe had kunnen blijven verhandelen.

Verzaking schadebeperkingsplicht 4.32 Ook Snoeks' beroep op verzaking door A&T van hun schadebeperkingsplicht - en daarmee op artikel 6:101 BW - treft geen doel. Tegen de daaraan ten grondslag gelegde steling, dat AT met meer doortastendheid hadden moeten zoeken naar alternatieve, iet onder EP 172 vallende gordelframes, hebben A&T gemotiveerd ingebracht dat zij wel actief zijn geweest met een vervangend product maar dat de beschikbare altenatieven, hetzij inferieur waren aan het product dat zij in 2003 wilde gaan vermarkten hetzij door hen niet van de fabrikant kon worden betrokken. (...) Afgezien hiervan: A&T hebben winst gederfdd als gevolg van het feiten dat zij 2003 hun gordelframe niet meer op de markt konden brengen en niet an worden gezegd dat hen er een verwijt van valt te maken zij dat specifieke gordelframe niet hebben verhandeld.4.31 Aan het feit dat de voor bepaalde tijd gesloten contracten tussen...

Onverkoopbare materialen 5.5 Nu ABK zonder de beslaglegging en de daarop volgende procedure de beslagen onderdelen wel had kunnen  verkopen, en zij dit als gevolg van de beslaglegging/procedure niet heeft kunnen doen, heeft zij door het onrechtmatig handelen van Snoeks een schade geleden van de inkoopwaarde van die onderdelen. De vordering  ten bedrag van €26.568,68) is mitsdien toewijsbaar. Dat geldt niet voor de vordering voor de post 'demobus' die door ABK alleen maar is toegelicht met de opmerking dat op deze door haar vervaardigde bus 'uiteraard' een verlies van € 3.346,- is geleden doordat de bus onbruikbaar werd. Snoeks, die er terecht op wijst ddat ABK hieromtrent niets heeft overlegd, heeft deze schade - in dit geval: toereikend - betwist bij gebrek aan wetenschap, waardoor het bestaan van deze schadepost niet aannemelijk kan  worden geacht.

art. 6:101 BW

 

IEF 10015

Evenmin

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2011 HA ZA 09-3551 (A&F Trade Mark Inc tegen X, Y, Fashion Gate en Drent Trading B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Gerrit Poiesz, KPS Advocaten. Modelrecht, merkenrechten, auteursrecht op kleding van ABERCOMBIE & FITCH en ABERCROMBIE KIDS. Onrechtmatig handelen. Opgave van herkomst gevorderd en rectificatie en Fashion Gate is in deze procedure in staat van faillissement. Stellingen van A&F worden niet concreet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Alle vorderingen worden afgewezen en A&F wordt in proceskosten veroordeeld ex 1019h Rv.


4.4. Naar aanleiding van de betwisting door gedaagden liggen de vragen voor of sprake is geweest van een partij namaakkleding en of het daarbij gaat om de kledingstukken afgebeeld in productie 15 bij de dagvaardingen. Ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van A&F dat de desbetreffende kleding namaak is, volgt daaruit nog niet dat sprake is van het plegen van inbreuk op haar merkrechten door gedaagden. Hetgeen door A&F is gesteld met betrekking tot het handelen van gedaagden kan niet leiden tot de vaststelling dat sprake is van inbreukmakende handelingen. 

4.5. Door A&F is geen enkele onderbouwing gegeven van haar stelling met betrekking tot het (laten) voorzien van kleding van tekens identiek aan de merken van A&F door gedaagden. Daarvan is evenmin gebleken. Deze stelling wordt daarom gepasseerd. Ook de stelling van A&F dat via gedaagden nog steeds “A&F kleding” te koop is, wordt gepasseerd nu dit door haar in het geheel niet is onderbouwd, hetgeen op haar weg ligt aangezien gedaagden dit weerspreken. Er is dan ook geen aanleiding A&F tot bewijs van deze stellingen toe te laten.

4.7. (...) Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat Fashion Gate houder/bewaarder van de kleding voor Idifex is geweest. Door A&F is in het licht van hetgeen in de procedure naar voren is gekomen onvoldoende onderbouwd gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat de andere gedaagden (ook) de desbetreffende kleding in opslag hebben gehad.

4.8. (...) Gesteld noch gebleken is dat Fashion Gate de merken van A&F heeft gebruikt in haar eigen commerciële communicatie of dat bij het in aanmerking komende publiek de indruk is ontstaan van een verband tussen Fashion Gate en de door Idifex aan Kembel verkochte kleding of met de merken van A&F. Met het enkel in opslag houden van de kleding ten behoeve van een ander heeft Fashion Gate zelf geen gebruik gemaakt van de merken van A&F.

4.10. Evenmin kan worden aangenomen dat er sprake is (geweest) van inbreuk op modelrechten en/of auteursrechten. A&F heeft namelijk niet gesteld, laat staan voldoende concreet onderbouwd, waarop deze rechten betrekking hebben. De enkele, niet toegelichte noch onderbouwde stellingen dat zij het auteursrecht op “de ontworpen kleding” heeft en dat zij tevens modelrechten op “de kleding” heeft, maken niet duidelijk waarop zij doelt en derhalve waarvoor zij bescherming vraagt.

IEF 10014

Niet-verschijnen

Rechtbank 'S-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 11-195 (Gaastra International Sportswear B.V. en X-One B.V. tegen [X])

met gelijktijdige dank aan Thomas Berendsen, Banning advocaten.

Merkenrecht. Handelaar in nep-kleding via marktplaats, een zekere "Mike". Verkoper wordt via onderzoeksbureau getraceerd. Ondanks betwisting doorgedaagde dat hij "Mike" is wordt inbreuk op Gemeenschapsmerken vastgesteld. Niet verschijnen met de gevolgtrekking die de rechter geraden acht. Schadevergoeding. Nevenvorderingen.

4.4. De rechtbank overweegt dat [X] geen enkele onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat het door Goorts uitgevoerde onderzoek niet objectief is. Ook de opmerkingen van [X]s advocaat ter zitting over de betrouwbaarheid van dit onderzoek zijn zonder enige feitelijke onderbouwing gebleven. Dat Goorts betaling heeft ontvangen voor dit onderzoek is onder de gegeven omstandigheden – en zonder nadere onderbouwing – onvoldoende om aan de betrouwbaarheid van dit onderzoek te twijfelen.

Niet verschijnen 4.6. In gevolge artikel 88 lid 4 Rv kan de rechter uit een niet-verschijnen ter terechtzitting de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In dit geval draagt het niet-verschijnen van[X] bij tot de conclusie dat hij zijn verweer niet voldoende heeft onderbouwd.

Eerst ter comparitie is door [X]s advocaat ontkend dat het door Goorts genoemde telefoonnummer aan [X] toebehoorde alsmede dat [X] zijn auto op het internet ter verkoop heeft aangeboden. Omdat [X] niet op ter comparitie aanwezig was, konden hem daarover geen nadere vragen worden gesteld en heeft hij daarover verder geen informatie kunnen geven. Indien hij aanwezig zou zijn geweest had [X] zich bovendien nader kunnen uitlaten over de persoonlijke kenmerken van de Mike uit het onderzoek van Goorts en hemzelf en had hij de van de zijde van Gaastra c.s. aanwezige vertegenwoordiger de gelegenheid gegeven daar nader op in te gaan. Juist omdat zijn verweer betrekking heeft op (een verwisseling van) zijn identiteit en op de gegevens die hem al dan niet (kunnen) identificeren, was [X]s aanwezigheid op de zitting geboden. Hetgeen door zijn advocaat – ook na telefonisch contact door hem met [X] – ter zitting naar voren is gebracht, kon dat niet ondervangen. Hierdoor kan de rechtbank de gegrondheid van [X]s verweer niet voldoende beoordelen. Zij houdt het verweer daarom voor ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat [X] de in het onderzoek van Goorts bedoelde “Mike” is. De rechtbank stelt vast dat [X] inbreuk heeft gemaakt op het Gemeenschapsmerk van X-One zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Het door X-One gevorderde verbod om inbreuk te maken op het Gemeenschapsmerk is daarom toewijsbaar.

Schade 4.9. Uit de vaststelling van merkinbreuk volgt op grond van het bepaalde in de artikelen 14 en 101 GMVo jo artikel 2.21 BVIE dat X-One als houdster van het Gemeenschapsmerk waarop inbreuk is gemaakt, recht heeft op vergoeding van de door haar geleden schade. Ook Gaastra International heeft als licentiehoudster recht op vergoeding van de door haar
geleden schade ten gevolge van de merkinbreuk op grond van het bepaalde in artikel 22 lid 4 GMVo jo artikel 2.32 lid 4 BVIE.

Nevenvorderingen 4.13. Gaastra c.s. vorderen voorts een bevel aan [X] om informatie te verschaffen over zijn leveranciers, afnemers, inkoop- en verkoopaantallen, en winst. [X] voert geen afzonderlijk verweer tegen deze vorderingen zodat deze als hierna verwoord worden toegewezen.

4.14. Ook voert [X] geen afzonderlijk verweer tegen de gevorderde afgifte van de voorraad. Deze vordering van de merkhoudster X-One is toewijsbaar. Ten aanzien van Gaastra International zal deze vordering worden afgewezen.

4.15. De gevorderde dwangsommen zijn zoals hierna verwoord eveneens toewijsbaar.

IEF 10013

Inderdaad nodeloos

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 08-3150 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic Holding B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van IEF 9980 e.a.. Bodemvonnis. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT  en Espacenet). Vordering tot vernietiging van octrooi is ingetrokken, rest enkel nog proceskostenveroordeling. Inno Nautic in ¨proceskosten veroordeeld

 4.6. Nu er aldus vanuit moet worden gegaan dat de kosten in de procedure tegen Inno Nautic inderdaad nodeloos zijn gemaakt, dient Inno Nautic in die kosten te worden veroordeeld.

 

4.7. De opgegeven en gespecificeerde proceskosten belopen een bedrag van (€ 8.833,50 ex 19% BTW + € 2.548,00 =) € 13.059,87 en zien zowel op de doorgehaalde procedure tegen Entre Deux als op die tegen Inno Nautic, zo is ter zitting gebleken.3 De kosten van de procedure tegen Entre Deux kunnen echter niet ten
laste van Inno Nautic worden gebracht. De in dit verband ter comparitie gedane andersluidende stelling van Vetus daarbij betogend dat zij met name veel tijd heeft moeten besteden aan het voeren van verweer in de reconventionele procedure, welke volgens Vetus door Entre Deux slechts als gevolg van een gebrekkige communicatie met Inno Nautic was ingesteld, wordt als niet onderbouwd verworpen.

4.8. Tegen de hoogte daarvan heeft Inno Nautic uitsluitend ten aanzien van het deel van de advocaatkosten (de post van € 2.548,00) aangevoerd dat deze exorbitant zouden zijn, doch dit vermag de rechtbank niet in te zien. Genoemde kosten komen, gelet op de aard van de procedure en de blijkens de specificatie verrichtte werkzaamheden, redelijk en evenredig voor, zodat het bezwaar van Inno Nautic wordt verworpen.

4.9. Vetus heeft desgevraagd ter comparitie niet kunnen aangeven welk deel van het in totaal gevorderde bedrag betrekking heeft op de procedure tegen Inno Nautic, zodat de rechtbank de helft daarvan daaraan zal toerekenen, i.e. een bedrag van € 6.529,94.

IEF 10012

De toevoeging ´specialist´

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2011, HA ZA 09-1190 (Dr.Ing. H.C.F. Porsche en Porsche Specialist Van den Berg Apeldoorn B.V.)

Merkenrecht. Domeinnaamrecht: www.porschespecialist.nl en vermelding op goudengids.nl. Geslaagd beroep op 2.23 BVIE.Afwijzing van vorderingen.

Deze zaak betreft de vraag of het Van den Berg als niet-geautoriseerd dealer is toegestaan voor haar onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit de wederverkoop en reparatie/renovatie van tweedehands automobielen van het merk ‘Porsche’ alsmede de handel in onderdelen daarvan, een handelsnaam te voeren die bestaat uit het teken ‘Porschespecialist Van den Berg (Apeldoorn)’ alsmede of zij een website mag exploiteren met de domeinnaam porschespecialist.nl. en de daarop gehanteerde tekens, waaronder haar logo.

4.9 De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een dergelijke indruk kan ontstaan, niet reëel aanwezig is. Daartoe geldt in de eerste plaats dat Van den Berg het merk ‘Porsche’ in al haar tekens consequent, op een uitzondering na die in r.o. 4.12. zal worden besproken, gebruikt met de toevoeging ‘specialist’. Deze toevoeging geeft aan dat Van den Berg specialist is of gespecialiseerd is in automobielen van het merk Porsche, welke specialisatie door Porsche overigens niet is bestreden, en zal bij het publiek niet zonder meer de indruk wekken dat zij tot het dealernetwerk van Porsche behoort. Integendeel, zij afficheert zich als ‘specialist’ en derhalve juist niet als officiële dealer. In de tweede plaats is de inhoud van de onder de domeinnaam geëxploiteerde website van Van den Berg niet zodanig dat gezegd moet worden dat Van den Berg niet loyaal handelt jegens Porsche. Het gebruik van het teken ‘porschespecialist’ blijft beperkt tot een kleine vermelding onder een logo van Van den Berg op de linkerbovenzijde van de site, welke ondergeschikt is aan de wijze waarop de naam “Van den Berg” is weergegeven, en een vermelding bij de contactgegevens op de rechterbovenzijde van de pagina. Het feit dat onder aan iedere pagina van de website in een onopvallende grijstint de contour van het 911-
model wordt weergegeven, maakt dit niet anders. In de derde plaats heeft Van den Berg op haar website een disclaimer opgenomen waarin wordt aangegeven: “Porschespecialist Van den Berg is op generlei wijze verbonden aan Porsche AG
automobielen of Pon. Porsche verwijst louter naar het type auto.” Iedere eventueel ontstane indruk van een dealerschap of een bijzondere band met de merkhouder, wordt hierdoor weggenomen.

4.11 Kort en goed betekent dit een en ander dat het gebruik van de tekens door Van den Berg is geoorloofd en dat zij hierdoor geen ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Van handelsnaaminbreuk is ook geen sprake nu het ontbreken van de in r.o. 4.9. bedoelde indruk tevens betekent dat er geen gevaar voor verwarring tussen de beide ondernemingen is te duchten in de zin van de artikelen 5 en 5a Hnw. Van onrechtmatig handelen is om dezelfde redenen evenmin sprake. Dat Van den Berg met de contour van het 911-model auteursrechtinbreuk zou plegen kan ten slotte ook niet worden ingezien, reeds omdat Porsche niet gemotiveerd heeft gesteld waaruit de auteursrechtelijk beschermde trekken van dat model zouden bestaan en waarom de door Van den Berg gebruikte afbeelding in zodanige mate bedoelde trekken van het 911-model
vertoont dat de totaalindrukken die de beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de door Van den Berg gebruikte afbeelding als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt.

4.12 Porsche heeft voorts nog gesteld dat Van den Berg ook het teken ‘Porsche Van den Berg Apeldoorn’ gebruikt. In dit teken mist de toevoeging ‘specialist’. Juist als gevolg hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank bij het publiek de indruk ontstaan dat Van den Berg tot het dealernetwerk van Porsche behoort of dat er tussen de twee ondernemingen een bijzondere band bestaat. De vermelding van een naam met daarvoor of -achter de naam van de merkhouder (bijv. VOLVO Buitenweg of Jan de Jong BMW) is immers een tamelijk gebruikelijke wijze waarop tot het dealernetwerk van een merkhouder behorende garagebedrijven plegen te worden aangeduid althans kan de indruk doen ontstaan van een bijzondere band met de merkhouder. Gebruik van dit teken door Van den Berg is dan ook niet toegestaan. Een verbod zal evenwel achterwege blijven nu Van den Berg uitdrukkelijk heeft betwist dat zij dit teken hanteert of heeft gehanteerd, terwijl Porsche daartegenover slechts print screens van de online Gouden Gids en de website www.porsche.vindnu.net heeft overgelegd (vgl. r.o. 2.7. en 2.8.), waarvan, gelet op het hiertegen Van den Berg hiertegen heeft aangevoerd – zij betwist daarvoor toestemming te hebben gegeven, niet zonder meer is komen vast te staan dat de daarin opgenomen vermeldingen met haar medewerking of instemming tot stand zijn gekomen. Porsche heeft weliswaar in het algemeen bewijs aangeboden van haar stellingen, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij nu deze stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende is onderbouwd.

IEF 10011

Deze processen

BBIE 11 juli 2011, oppositienr 2004958 (P2 Proces- & Projectmanagers B.V. tegen PTWEE B.V.)

Merkenrecht. Oppositie o.g.v. ouder woordmerk P2 tegen woord-/beelmerk [PTWEE Pro's met Passie voor ICT]. Oppositiebeslissing. Gedeeltelijk toegewezen. Merk wordt ingeschreven voor klassen 35 en 42. Bijzonder, visueel geen overeenstemming letter/woordcombinatie is zodanig groot. Vergelijking waren en diensten: P2 in klasse 41 "Training in projectmanagement en coaching" PTWEE voor o.a. "Software voor beheer en optimaliseren van Enterprise Resource Planning" (klasse 9) en "automatiseringsdiensten en adviezen van ERP software" (klasse 42).

Echter betreft de complementariteit een opvallende overweging dat software ter ondersteuning van alle processen binnen het bedrijf wordt gebruikt. Dus ook (project)management en daarom wordt PTWEE niet ingeschreven voor klasse 9 software voor ERP.

63. ERP-software wordt voornamelijk binnen organisaties gebruikt ter ondersteuning van alle processen binnen het bedrijf.1 Tot deze processen behoort ook (project)management, en het ligt dan ook voor de hand dat daarbij gebruik wordt gemaakt van  deze software. Eveneens zal deze software derhalve gebruikt worden bij het coachen en het geven van trainingen inzake projectmanagement. Tussen deze waren en diensten bestaat derhalve een  zeer nauwe band, zodat zij in sterke mate soortgelijk zijn

Lees de beslissing hier (link).
BVIE

IEF 10010

Weet Abraham nog wel waar hij zijn Dijon-Mosterd haalt?

R.Chalmers Hoynck van Papendrecht, 'Weet Abraham nog wel waar hij zijn Dijon-mosterd haalt?' WAAR&WET 2011/5, nr. 82, p. 6-11, een uitgave van Sdu Uitgevers, Den Haag

Met dank aan Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD en SDu Uitgevers.

- Waarom de boer uit Napels wel Dijon Mosterd mag maken maar geen kaas die Hollandse Goudse mag heten…-

Inleiding
De Europese Commissie houdt zich momenteel bezig met een hervorming van de communautaire regelgeving inzake bescherming van herkomstaanduidingen . De huidige verordening bevat een kwaliteitsregeling voor landbouwproducten die een speciale positie verschaft aan beschermenswaardige aanduidingen: de beschermde geografische aanduidingen (“BGA”) en de beschermde oorsprongsbenamingen (“BOB”).  In deze bijdrage ga ik in op de bestaande regelgeving en de praktische gang van zaken om tot een bescherming te komen.

Kwaliteit en herkomst
Consumenten hechten steeds meer waarde aan kwaliteit van hun voedingsmiddelen. Onder het publiek bestaat een verlangen naar specifieke producten waarvan de oorsprong vaststaat. Het merkrecht speelt hierin een belangrijke rol. De meest wezenlijke functie van het merk is immers de herkomstfunctie. Het teken stelt het publiek in staat om de waar te koppelen aan een producent. Nauw verbonden met deze herkomstfunctie is de kwaliteitsgarantiefunctie. Maar hoe zit het met de bescherming van herkomstaanduidingen die niet verwijzen naar een specifieke producent maar naar een bepaalde regio?

Dijon-Mosterd, Parmaham, Noord Hollandse Edammerkaas, Champagne, Weesper Moppen, Parmezaanse Kaas, Bulgaarse yoghurt, Bayerisches Bier. Stuk voor stuk verwijzen ze naar een streek of een bepaalde plaats. Slechts zelden worden deze herkomstaanduidingen door het merkenrecht beschermd. Veelal zullen de tekens als onvoldoende onderscheidend niet worden ingeschreven in de merkenregisters.

Bescherming geografische oorsprong
Toch kan ook de geografische oorsprong – naast de ‘commerciële’ oorsprong – (voor zowel de producent als de consument) een relevante waarde vertegenwoordigen. Het is immers goed denkbaar dat de consument de voorkeur geeft aan ham uit Parma, boven, op zichzelf vergelijkbare, ham uit Dresden. Deze gedachte werd gedeeld door de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die middels het opstellen van het TRIPs Verdrag  de noodzaak erkende van bescherming van geografische herkomst. In art. 22 lid 1 van het TRIPs Verdrag worden geografische aanduidingen gedefinieerd als “aanduidingen die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een Lid, of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong”.

De lidstaten dienen ervoor zorg te dragen dat belanghebbenden in staat zijn te beletten dat door een derde een daad van oneerlijke mededinging  wordt verricht. De bepalingen uit het TRIPs Verdrag zijn bepalingen van minimumharmonisatie. Een verdergaande bescherming door wetgeving in de lidstaten is geoorloofd. Verordening 510/2006 biedt een dergelijke verdergaande bescherming voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen in de EU.

Verordening 510/2006
Onder deze verordening wordt bescherming geboden aan geografische herkomstaanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen voor menselijke consumptie. De verordening bevat een kwaliteitsregeling voor landbouwproducten die een speciale positie verschaft aan beschermenswaardige aanduidingen: de beschermde geografische aanduidingen (“BGA”) en de beschermde oorsprongsbenamingen (“BOB”).

De ratio achter de totstandkoming van deze verordening is dat een communautaire benadering noodzakelijk is om aan producenten van producten met een ‘waardevolle’ herkomst, een eerlijke mededingingspositie toe te kennen en bovendien aan consumenten een geloofwaardiger product voor te schotelen. Een succesvolle BOB of BGA kan een aanzienlijke (commerciële) waarde weerspiegelen. Deze bescherming is nodig nu de BOB’s en BGA’s door hun wijze van vervaardiging (vaak ter plaatse) en het gebruik van hoogstaande ingrediënten, veelal een hoge kostprijs kennen, althans een kostprijs die hoger ligt dan voor soortgelijke producten waarvan de productie, verwerking of bereiding wordt uitbesteed aan goedkopere bronnen.

Door middel van registratie wordt de marktpositie van de ‘oorsprong’ op communautair niveau beschermd tegen misbruik van geografische benamingen door producenten die niet in het geografische gebied gevestigd zijn.

BGA en BOB
Voor de aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen geldt uiteraard dat deze slechts voor bescherming op grond van verordening 510/2006 in aanmerking komen wanneer er een verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische oorsprong ervan.
De eis van verbondenheid tussen geografische oorsprong en (kwalitatieve) kenmerken van het product brengt met zich dat geen bescherming kan worden verkregen voor aanduidingen die zijn verworden tot soortnaam. Immers, door verwatering als gevolg van het gebruik van de aanduiding in beschrijvende zin, verliest het zijn onderscheidende kracht en zijn deze aanduidingen niet langer in staat te verwijzen naar de herkomst. De overeenstemming met het merkrecht op dit punt is duidelijk waarneembaar. Ook op grond van de merkenrechtelijke regelgeving kan immers slechts bescherming worden verkregen indien een benaming in staat is de herkomst van een product aan te duiden.

Artikel 3 van de verordening sluit bescherming voor soortnamen uit. Welke namen als soortnaam dienen te worden aangemerkt is overigens bijzonder arbitrair.
Onder andere het product ‘feta’ werd oorspronkelijk als soortnaam aangemerkt. Iets vergelijkbaars overkwam de Gouda Kaas. Initieel werd geoordeeld dat de naam niet meer kon dienen als verwijzing naar de geografische oorsprong. Het gebruik van de term was ten tijde van de aanvrage reeds te wijd verspreid en was derhalve een soortnaam. Tegenwoordig is Gouda Kaas geregistreerd als BGA, voor zover de naam Holland onderdeel uitmaakt van de aanduiding . Wel wordt als soortnaam aangemerkt de Dijon mosterd. Ook indien de productie, verwerking en bereiding van mosterd volledig in Italië plaatsvindt, kan de mosterd als Dijon mosterd op de markt worden gebracht.

De meeste verbondenheid met de geografische herkomst heeft de BOB. Voor de als BOB gekwalificeerde producten geldt dat deze worden geproduceerd, verwerkt en bereid in het geografische gebied waarnaar zij verwijst. De kwaliteit of andere kenmerken moeten hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat.
Dit in tegenstelling tot de BGA waar voldoende is dat een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product aan de geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of verwerking en/of bereiding in het geografische gebied plaats heeft.

Eerder gaf ik al aan dat de Verordening een uitwerking is van de basis in de vorm van het TRIPs Verdrag. Op het eerste gezicht lijken de bepalingen van de verordening overeen te stemmen met de bescherming die door het TRIPs-Verdrag wordt geboden. Echter, bij nader inzien is de beschermingsomvang van het TRIPs-Verdrag ruimer. Allereerst stelt de Verordening de eis dat de productie en/of verwerking en/of bereiding van het product op bedoeld grondgebied dient plaats te vinden. Het TRIPs zwijgt hierover. Daarnaast heeft de bepaling uit het TRIPs-Verdrag betrekking op alle waren, en niet slechts op landbouwproducten en levensmiddelen, zoals dat wel in de Verordening het geval is. 

Registratie
In de verordening is gekozen voor een registratiesysteem. Onlangs is in de Gemeenschap de duizendste benaming geregistreerd  (overigens zijn slechts negen benamingen daarvan afkomstig uit Nederland). De meeste registraties hebben betrekking op de bescherming van herkomstaanduidingen van kazen,groenten, fruit en granen.
Uitsluitend ‘groeperingen’ zijn gerechtigd om een aanvraag tot registratie van een BGA of BOB in te dienen. Een groepering is een organisatie van bij hetzelfde landbouwproduct of levensmiddel betrokken producenten of verwerkers. De term groepering is overigens enigszins misleidend nu de aanvraag onder omstandigheden ook door een enkele natuurlijke of rechtspersoon persoon kan worden ingediend (art. 16, sub c, Verordening).

Stap 1 – Aanvraag bij lidstaat
De aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waarin het gebied zich bevindt (artikel 5 Vo).  Aan deze bevoegde autoriteit wordt een productdossier toegezonden waarin onder andere de naam van het landbouwproduct, de grondstoffen, het betreffende geografische gebied en de werkwijze voor het verkrijgen van het product nauwkeurig wordt omschreven. Daarnaast dient ook het verband tussen de kwaliteit van het product en de geografische oorsprong met bewijsmiddelen onderbouwd te worden.

Wanneer bij de lidstaat een aanvraag wordt ingediend zal deze zelfstandig beoordelen of de aanvraag voor toewijzing in aanmerking komt. In het geval van Nederland zal de beoordeling gemaakt worden door de Adviescommissie Geografische aanduidingen, Oorsprongsbenamingen en Specificiteitcertificering (AGOS), een commissie die op verzoek van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is ingesteld.
De Adviescommissie AGOS is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Productschappen, de FNLI  en het CBL .

Voorts voorziet de lidstaat in een bezwaarprocedure. Gedurende een redelijke periode wordt een ieder met een rechtmatig belang (natuurlijk- dan wel rechtspersoon) de mogelijkheid geboden bezwaar tegen de aanvraag aan te tekenen.

Stap 2 – Aanvraag bij Commissie
Wanneer geen bezwaar wordt aangetekend of indien het Ministerie de aangetekende bezwaren ongegrond acht, geeft de Lidstaat haar fiat aan bescherming van de benaming. Het gunstige besluit wordt publiek gemaakt. De bescherming die wordt verkregen is echter slechts een voorlopige. Toestemming van de lidstaat waarop de geografische locatie zich bevindt is slechts de eerste stap. Vervolgens dient de Europese Commissie haar goedkeuring te verlenen.
De Commissie zal zelfstandig onderzoek verrichten naar de geoorloofdheid van de verzochte bescherming. Dit onderzoek zal in de regel niet langer dan twaalf maanden in beslag nemen.

Na goedkeuring door de Commissie wordt ook hier een bezwaarmogelijkheid opengesteld. Bezwaar staat gedurende zes maanden na bekendmaking van het productdossier in het Publicatieblad van de Europese Unie open voor lidstaten en derde landen.
Bezwaarschriften zijn slechts ontvankelijk indien het bezwaar aantoont dat geen sprake is van een kwaliteit die aan een geografische oorsprong kan worden toegeschreven, de gezochte bescherming dient te worden aangemerkt als een soortnaam of de registratie schade toebrengt aan een bestaande identieke naam of handelsmerk of aan bestaande producten die ten minste vijf jaren legaal op de markt zijn geweest.

Indien een bezwaar ontvankelijk is in de zin van artikel 7 lid 3 van de Verordening, verzoekt de Commissie de belanghebbende om met elkaar in overleg te treden teneinde een akkoord te bereiken. Wanneer het akkoord inhoudt dat de eerder verstrekte gegevens slechts zeer minimaal of op ondergeschikte punten zijn aangepast, zal de Commissie tot registratie overgaan. Indien de wijzigingen van meer ‘ingrijpende’ aard zijn, zal de Commissie opnieuw tot onderzoek overgaan, en de procedure vanaf dat punt overdoen/vervolgen.

Al met al neem de procedure van aanvrage tot registratie gemiddeld een jaar of drie à vier in beslag.

Oorsprong buiten de Gemeenschap
De aanvraag hoeft overigens niet uit de Gemeenschap afkomstig te zijn. Op basis van de verordening kunnen ook groeperingen uit derde landen bescherming verkrijgen voor geografische oorsprongsbenamingen of herkomstaanduidingen van buiten de Gemeenschap.
Het heeft er alle schijn van dat van deze mogelijkheid tot op heden echter slechts zeer summierlijk gebruik wordt gemaakt. Thans zijn slechts drie BGA’s van buiten de Gemeenschap geregistreerd (twee afkomstig uit China en één uit Colombia) en tot nu toe ook drie BOB’s (China).
De registratieaanvraag met betrekking tot geografische gebieden in derde landen dient te worden ingediend rechtstreeks of via de autoriteiten van het betrokken derde landen bij de Commissie.

Voor de aanvragen afkomstig uit derde landen geldt dat slechts een beoordeling plaatsvindt door de Commissie. Het lijkt daarmee dat de procedure voor landen van buiten de EU eenvoudiger is. Voorwaarde voor ontvankelijkheid van de aanvrage is echter wel dat de geografische benaming in het land van oorsprong bescherming geniet. Op welke wijze deze bescherming is verkregen wordt door de Verordening niet bepaald. Het is derhalve goed denkbaar dat het toetsingskader ten aanzien van communautaire aanvragen afwijkt van het toetsingskader voor benamingen uit derde landen. De interne toetsing in de derde landen is weinig inzichtelijk.

Voorgenomen hervorming
Het huidige kader ten aanzien van de regels omtrent de verkrijging van bescherming voor herkomstaanduidingen is geschetst. Het huidige systeem functioneert doch kent een gebrek aan efficiëntie. De regelgeving is weinig inzichtelijk nu het is verspreid over verschillende bronnen en belanghebbende veelal worden geconfronteerd met ingewikkelde procedures. In dit kader is door de Europese Commissie op 10 december 2011 het ‘Quality Package’ gepubliceerd; een voorstel voor hervorming van de Verordening. Beoogd wordt om middels deze renovatie de kwaliteit en meerwaarde van de Europese producten en de consumentenvoorlichting te bevorderen.

Bij de lancering van de ‘Quality Package’ sprak de heer Cioloş, de Roemeense Eurocommissaris voor Landbouw, de volgende woorden die de kern raken van de noodzaak van wetgeving op het gebied van bescherming van herkomstaanduidingen: “The strength of European agricultural production lies in its diversity, in the know-how of farmers, and in the soil and territories of production” en “Farmers, who are under pressure from the economic downturn, concentration of retailer bargaining power, and global competition, need the tools to better communicate about their products to consumers.

Het voorstel strekt onder andere tot versnelling van de verkrijgingprocedure en tevens tot het samenvoegen van de Verordening met de andere Verordening die kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten bevat;: Verordening 509/2006 . Samenvoeging van deze Verordeningen zal leiden tot een grotere samenhang tussen de desbetreffende beleidsmaatregelen, en uiteindelijk tot een sterkere en dynamischer agrovoedingsmiddelensector.

EU vs. derde landen
Het voorstel van de Commissie heeft echter inmiddels ook tot de nodige bezwaren geleid.
Zo zou de nieuwe tekst in onvoldoende mate bijdragen aan erkenning van de kwaliteit van de Europese producten en het Europese productiemodel op de markten van derde landen naast erkenning binnen de interne markt.  Dit bezwaar is niet nieuw, ook onder de huidige regelgeving is erkenning buiten de Gemeenschap een aspect dat geen aandacht heeft verkregen. Mijns inziens overigens niet onbegrijpelijk nu deze taak bij uitstek in het gebied van de WTO ligt. De Europese Commissie kan immers nog zo duidelijk vastleggen dat de beschermde aanduidingen erkenning dienen te krijgen buiten de Gemeenschap, maar wanneer deze derde landen hier geen gehoor aan geven heeft Europa geen troef in handen om deze externe bescherming te bewerkstelligen. Onder de huidige bepalingen dient sprake te zijn van rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik van de benaming in de handel. Daar waar buiten het bereik van de Verordening wordt getreden dient momenteel teruggegrepen te worden op het TRIPs Verdrag.

Om de erkenning voor de kwaliteit van de Europese producten en het Europese productiemodel op de markten van derde landen te vergroten is het raadzaam om ook buiten het territoir van de Gemeenschap het nut van de regeling onder de aandacht te brengen. Wanneer derde landen het belang van de regeling inzien, en zich realiseren dat de Verordening ook voor landen buiten de Gemeenschap van meerwaarde kan zijn, zal ook de acceptatie en erkenning in omvang toenemen.

Verwatering van de verbondenheid
Naast dit algemene bezwaar zijn wijzigingen voorgesteld ten aanzien van de definities van BOB en BGA. Deze wijziging ziet met name op het aspect van verbondenheid tussen het product en zijn geografische oorsprong. Waar de huidige tekst een onderscheid maakt tussen de drie fases productie, verwerking en bereiding, spreekt het voorstel slechts van het onduidelijke onderscheid tussen de gehele productieproces en een productiefase.  Een onderscheid dat doet denken aan de vrij brede definiëring in het TRIPs-Verdrag. Immers, ook daar wordt niet gespecificeerd in welke ‘mate’ het product waarvoor bescherming wordt ingeroepen, haar oorsprong moet hebben op het grondgebied waaraan bepaalde kwaliteiten of kenmerken kunnen worden toegeschreven.
Deze onduidelijkheid, waarbij afstand wordt genomen van de in de Verordening afgebakende productiefasen, zou ertoe kunnen leiden dat eenvoudiger bescherming kan worden verkregen (in het bijzonder voor BGA’s waarbij de verdeling van het productieproces in verschillende productiefasen van belang is) maar tegelijkertijd ook dat het lastiger wordt om handhavend op te treden tegen partijen die claimen te voldoen aan de vereisten voor bescherming doordat een productiefase in het productieproces ‘bij de oorsprong’ wordt uitgevoerd.

Er lijkt in zijn algemeenheid aansluiting te zijn gezocht bij de door het TRIPs gevormde basis. Dit vermoeden wordt bevestigd door één van de overwegingen die ten grondslag ligt aan de Quality Package: “The definitions of designations of origin and geographical indications are more closely aligned to international usage.

De concretisering van de verbondenheid tussen de herkomst van het product en de kwaliteit hiervan, zoals dit door de Verordening is vormgegeven, komt door deze wending mijns inziens op de tocht te staan. Het inpakken van een ham in de Ardenne kan bij wijze van spreken op die manier al voldoende zijn om de ham als Ardennerham aan te duiden. De bezwaren zijn dan ook begrijpelijk. Vermoedelijk zullen nog de nodige woorden worden vuilgemaakt aan de voorgenomen hervorming.

Over de auteur
mr. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, is advocaat bij AKD Advocaten & Notarissen, originele pdf met voetnoten uit WAAR&WET.

IEF 10009

Welkom in de Buurt

Vrz. Rechtbank Utrecht 27 juli 2011, KG ZA 11-591 (Buurt & Co B.V. tegen Miec Marketing c.s.)

Met dank aan Jacqueline Schaap en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht op vormgeving, maar ook op bedrijfsmatig karakter van format "BuurtKadoos". Groot aantal nevenvorderingen.

Buurt & Co ontwikkelt verkoopformat BuurtKadoos-format met als slogan: 'Welkom in de Buurt'. De Buurtkadoos wordt per post aan nieuwe bewoners in een bepaalde regio gezonden en bevat vouchers van ondernemers, een middel om te adverteren en te acquireren (r.o. 2.1). Miec Marketing komt met de Welkom in Onze Buurt (WIOB)-format. Inbreuk? Ja, geen andere totaalindruk, relatief kleine, voor het publiek niet in het oogspringende afwijkingen.

Afgewezen: retourneren materiaal, voorschot schadevergoeding en/of winstafdracht, maar toegewezen: Staken inbreuk, mbt registeraccountant: moet MIEC opgave doen van alle door hen met het WIOB-format gesloten overeenkomsten, vernietigen WIOB-materiaal door deurwaarder, dwangsommen. Bijzondere proceskostenveroordeling: Eenvoudig kort geding tot maximaal €6.000 wordt als redelijk en evenredig aangemerkt op grond van de leidraad indicatietarieven. Gemengde grondslag, aldus 60% conform 1019h Rv.

Vormgeving 4.3. Tussen partijen staat tevens vast dat Miec Marketing c.s. met de WIOB-doos (zie afbeelding 6 tot en met 10) inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op de BuurtKadoos, nu zijn nagenoeg alle auteursrechtelijk beschermde trekken heeft overgenomen in die mate dat van een zelfde totaalindruk gesproken kan worden.

Format als geheel 4.4. Buurt & Co stelt dat niet alleen de vormgeving, maar ook het format als geheel betreffende de BuurtKadoos een auteursrechtelijk beschermd werk is, nu het een uitgewerkt concept betreft  (...):
- geheel gratis en zonder enige verplichting een doos met aanbiedingen van ondernemers uit de buurt voor nieuwe bewoners in de buurt (welkom in de buurt);
- aanbiedingen in vier verschillende categorieën die in vier verschillende kleuren zijn aangegeven;
- postcode-/regio-indeling;
- aanbiedingskaartjes met geografische locatie van de ondernemer op de achterzijde;
- betaling door de ondernemer per afgeleverde doos aan de bewoner in plaats van een abonnement of andere vorm van betaling;
- voor de ondernemer een contract met 12 verzendperiodes die pas ingaan op het moment dat de doos "vol" is en niet op het moment van ondertekening van de overeenkomst. Beoordeeld moet daarom worden of díe combinatie van elementen - waarbij ál de genoemde elementen en uitsluitend díe elementen aanwezig zijn - auteursrechtelijk beschermd is. Of deze combinatie van elementen gecombineerd met andere elementen of waarbij elementen zijn weggelaten auteursrechtelijk beschermd is, zal - in voorkomende gevallen - afzonderlijk beoordeeld dienen te worden. Daarvoor is in dit geding geen plaats.

4.6. De voorzieiningenrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het BuurtKadoos-format, als uitgewerkt concept, op zichzelf in aanmerking zou kunnen komen voor auteursrechtelijke bescherming. Dit zal het geval zijn als het format, hoewel het een aantal reeds algemeen bekende elementen bevat, door de wijze waarop die bekende elementen uitgewerkt zijn, samengebracht en gecombineerd met een geheel eigen element een eigen oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Nu Buurt & Co in de onder 4.4. genoemde opsomming bekende (marketing)elementen combineert met de (auteursrechtelijke beschermde) vormgevingselementen van de BuurtKadoos, draagt deze combinatie van elementen - waarbij al de genoemde elementen en uitsluitend die elementen aanwezig zijn - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een eigen oorspronkelijk karakter en hat persoonlijk stempel van de maker en is dus sprake van een auteursrechtelijk beschermd werk.

4.7 (...) Nu het hanteren van een (al dan niet) afwijkende postcode-/refio-indeling en de koppeling met "Groupon" - voorhands oordelend - relatief kleine, voor het publiek niet in het oogspringende afwijkingen van het onder 4.4 beschreven format zijn, welke niet tot een andere totaalindruk leiden, is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat Miec Marketing c.s. met haar WIOB-format inbreuk (heeft ge)maakt op de auteursrechten van Buurt & Co.

4.8. (…) aannemelijk is dat Miac Marketing c.s. het gebruik van dc WIOB-doos (nog) niet (volledig) heeft gestaakt. De onder 1 en 2 gevorderde geboden (zie 3.1) worden door de voorzieningenrechter verstaan als één gebod tot staken en gestaakt houden van de thans aan de orde zijnde inbreuk door Miec Marketing c.s. op de onder 4.2 weergegeven vormgeving en het onder 4.4. weergegeven format en tot het onthouden van zodanig, ander daarop inbreukmakend gebruik.

4.9 Nu door Miec Marketing is erkend dat zij (allen) inbreuk hebben gemaakt. op de auteursrechten die rusten up de vormgeving van de BuurtKadoos en zij ten aanzien van de inbreuk op het BuurtKadoos-format niet hebben betwist dat zij hier (allen) een bepalende rol in hebben gespeeld, worden de vorderingen van BuurtKadoos , voor zover deze vorderingen worden toegewezen, ten aanzien van alle gedaagden toegewezen.

IEF 10008

Hof Leeuwarden: Auteursrechtvoorbehoud effectief voor nieuwsmedia

Persbericht NDP Nieuwsmedia in navolging van IEF 10002. NDP Nieuwsmedia is zeer verheugd over het arrest. Het Hof bevestigt dat het creatieve werk van journalisten beschermd is, wat bijdraagt aan een gezonde exploitatie door nieuwsmedia. Deze uitspraak is overigens niet alleen van belang voor dagbladuitgevers, maar ook voor uitgevers van week- en maandbladen en voor makers van nieuwsgerelateerde radio- en televisieprogramma’s. Ook zij kunnen zich nu effectief op hun auteursrechtvoorbehoud beroepen.

Lees het gehele persbericht hier (link)