IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9938

Top Craft lijkt niet op Krafft

Gerecht EU 12 juli 2011, zaak T-374/08 (Aldi Einkauf tegen OHMI / Illinois Tools Works) 

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvraag Top Craft. Oppositie van ouder nationaal beeldmerk Krafft gedeeltelijk toegewezen door OHMI. Gerecht wijst oppositie geheel af, want geen sprake van verwarringsgevaar.

64      Ainsi qu’il a été reconnu par la jurisprudence, une marque complexe ne peut être considérée comme ayant des similitudes avec une autre marque, identique à, ou ayant des similitudes avec, un des composants de la marque complexe que si celui-ci constitue l’élément dominant dans l’impression d’ensemble produite par la marque complexe. Tel est le cas lorsque ce composant est susceptible de dominer à lui seul l’image de cette marque que le public pertinent garde en mémoire, de telle sorte que tous les autres composants de la marque sont négligeables dans l’impression d’ensemble produite par celle-ci. Il convient de préciser que cette approche ne revient pas à prendre en considération uniquement un composant d’une marque complexe et à le comparer avec une autre marque. Il y a lieu, au contraire, d’opérer une telle comparaison en examinant les marques en cause, considérées chacune dans son ensemble. Cependant, cela n’exclut pas que l’impression d’ensemble produite dans la mémoire du public pertinent par une marque complexe puisse, dans certaines circonstances, être dominée par un ou plusieurs de ses composants [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 23 octobre 2002, Matratzen Concord/OHMI – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Rec. p. II‑4335, points 33 et 34].

65      La marque demandée est essentiellement composée de trois éléments, à savoir les éléments TOP et CRAFT ainsi que l’élément figuratif que constitue le triangle bleu entouré de bandes de différentes couleurs. Eu égard aux principes jurisprudentiels précités, d’une part, l’élément CRAFT ne peut être qualifié d’élément dominant de cette marque, avant tout parce que l’élément TOP y occupe une position plus importante du point de vue visuel, qui est susceptible d’attirer davantage l’attention du public pertinent (voir points 53 et 54 ci-dessus). D’autre part, compte tenu des considérations exposées aux points 55 à 61 ci-dessus, inversement et contrairement à ce qu’a constaté la chambre de recours, en raison de son seul caractère distinctif faible du point de vue conceptuel, un caractère négligeable dans le contexte de l’ensemble de la marque demandée ne saurait être attribué à l’élément TOP.

66      Dans ces conditions, même si, sous réserve des considérations visées au point 50 ci-dessus, l’élément Krafft des marques antérieures présente certaines similitudes avec le second élément, CRAFT, de la marque demandée, les marques en conflit, considérées chacune dans son ensemble, ne sauraient être qualifiées de similaires. En effet, elles se distinguent nettement du point de vue visuel ainsi que cela ressort en particulier de la comparaison de la marque demandée et des marques enregistrées sous les numéros 1924081 et 1942082 (voir points 50 à 54 ci-dessus). Par ailleurs, elles présentent des différences non négligeables des points de vue phonétique (voir points 55 à 58 ci-dessus) et conceptuel (voir point 61 ci-dessus).

67      Il résulte de tout ce qui précède que l’impression globale produite par les marques antérieures est différente de celle produite par la marque demandée et que, par conséquent, les dissemblances entre les signes en conflit sont suffisantes pour considérer que ceux-ci ne sont pas similaires, du point de vue du public pertinent, nonobstant le fait que ces marques visent des produits similaires, voire identiques. C’est donc à tort que la chambre de recours a considéré que les signes en conflit sont similaires et qu’ils donnent lieu à un risque de confusion.

68      Par conséquent, il convient d’accueillir le second moyen et annuler la décision attaquée.

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9945

Alleen als er cognac in zit

HvJ EU, 14 juli 2011, Arrest in gevoegde zaken C-4/10 en C-27/10, Bureau national interprofessionel du Cognac tegen Gust. Ranin Oy (prejudiciële vragen Korkein hallinto-oikeus , Finland).

Merkenrecht. Geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken. Niet verbazend. Er mag alleen cognac op het etiket staan als er ook ook cognac (geografische herkomstaanduiding) in zit. Het commerciële gebruik van een dergelijk merk zou immers afbreuk doen aan de beschermde aanduiding.”

Lees het persbericht hier.

IEF 9944

Navullen gasflessen toegestaan

HvJ EU,14 juli 2011, zaak C‑46/10, Viking Gas A/S tegen Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S (prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken).

Met dank aan Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap

Merkenrecht.  De merkhouder van gasflessen kan zich in beginsel niet verzetten tegen het navullen van die flessen door derden.Het arrest Shell/Walhout van het Benelux Gerechtshof is vandaag achterhaald en vervangen door het arrest Viking Gas van het Hof van Justitie EU (C-46-10) van 14 juli 2011.

“In die omstandigheden dient een afweging plaats te vinden van, enerzijds, het legitiem belang van de licentiehouder van het recht op het uit de vorm van de composietfles bestaande merk en houder van de daarop aangebrachte merken om te profiteren van de aan die merken verbonden rechten, en, anderzijds, de legitieme belangen van de kopers van die flessen, en met name het recht om ten volle van hun eigendomsrecht op die flessen te genieten, alsmede het algemeen belang van handhaving van een onvervalste mededinging”. (ov. 31)

Dictum

De artikelen 5 en 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een exclusieve licentie voor het gebruik van composietgasflessen die zijn bestemd om te worden hergebruikt, waarvan de vorm is beschermd als driedimensionaal merk en waarop die houder zijn als woord- en beeldmerken ingeschreven naam en logo heeft aangebracht, zich niet op grond van die bepalingen ertegen kan verzetten dat die flessen, na te zijn aangekocht door
consumenten die vervolgens het daarin aanwezige gas hebben opgebruikt, door een derde, tegen betaling, worden ingewisseld voor composietflessen die zijn gevuld met gas dat niet van die houder afkomstig is, tenzij die houder zich kan beroepen op een gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104.

Casus:

8      Kosan Gas produceert flessengas en verkoopt dit aan particulieren en ondernemers. Sinds 2001 brengt Kosan Gas in Denemarken flessengas in de handel in zogenoemde „composietflessen” (lichte flessen). De bijzondere vorm van die flessen is ingeschreven als driedimensionaal gemeenschapsmerk en als driedimensionaal Deens merk voor gasvormige brandstoffen en voor houders die zijn bestemd om vloeibare brandstoffen te bevatten. De geldigheid en de beschermingsomvang van die inschrijvingen worden niet betwist.

9        De composietflessen worden door Kosan Gas gebruikt in het kader van een met de Noorse producent van de fles gesloten alleenverkoopovereenkomst die aan Kosan Gas een exclusieve licentie verleent voor het gebruik van die flessen als vormmerk in Denemarken alsmede het recht om op te treden tegen inbreuken op het merk. Kosan Gas brengt op die flessen haar naam en logo aan, die als gemeenschapswoord- en beeldmerken zijn ingeschreven voor met name gas.

10      Bij de eerste aankoop van een composietgasfles bij een distributeur van Kosan Gas, betaalt de consument ook de prijs van de fles, die daarmee zijn eigendom wordt. De activiteit van Kosan Gas omvat ook het navullen van de composietflessen wanneer deze leeg zijn. De consument kan dus een lege composietfles bij een distributeur van Kosan Gas inwisselen tegen een door die distributeur gevulde overeenkomstige fles, waarbij hij enkel de prijs van het gekochte gas betaalt.

11      Viking Gas, die gas verkoopt maar dit niet zelf produceert, bezit een vulcentrum in Denemarken, van waaruit de composietflessen, na met gas te zijn gevuld, naar onafhankelijke distributeurs worden verzonden. Viking Gas plakt op die
flessen een sticker met haar naam en het nummer van het vulcentrum alsmede een andere sticker waarop met name de wettelijk voorgeschreven informatie over het vulcentrum en de inhoud van de flessen wordt vermeld. De woord- en beeldmerken van Kosan Gas die op die flessen staan, worden noch verwijderd, noch overgeplakt. De consument kan bij een met Viking Gas samenwerkende distributeur een lege gasfles inwisselen tegen een door Viking Gas gevulde overeenkomstige fles.

12      Kosan Gas heeft ook gas verkocht waarbij zij als gashouder andere flessen dan composietflessen gebruikte, namelijk stalen gasflessen van hetzelfde type als die welke door de meeste marktdeelnemers worden gebruikt (gele, stalen standaardflessen van verschillende grootte). Deze vroeger door Kosan Gas gebruikte stalen flessen zijn niet ingeschreven als vormmerk maar wel, net als de composietflessen, voorzien van het woord- en/of beeldmerk van die onderneming. Viking Gas stelt dat Kosan Gas jarenlang heeft aanvaard, en nog steeds aanvaardt, dat andere ondernemingen deze standaardflessen navullen om hun gas te verkopen, hoewel de flessen de naam en het logo van Kosan Gas dragen.

Wanneer verzet wel mogelijk (gegronde reden, art. 72)

37      Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, bestaat een dergelijke gegronde reden ook wanneer het gebruik door een derde van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk, de reputatie hiervan ernstig schaadt, of wanneer er van dat teken gebruik wordt gemaakt op een wijze die de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen de merkhouder en die derde, en meer in het bijzonder dat laatstgenoemde tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat er een bijzondere band tussen die twee personen bestaat (zie in die zin arrest van 8 juli 2010, Portakabin, C‑558/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 79 en 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Hoewel het aan de verwijzende rechter is om te beoordelen of er, gelet op de omstandigheden die het hoofdgeding kenmerken, een dergelijke gegronde reden bestaat, dienen aan hem toch enige aanwijzingen te worden verstrekt voor die beoordeling, met name wat de concrete elementen betreft waarover hij een uitspraak van het Hof verlangt.

39      Binnen die context moet worden gepreciseerd dat, om te kunnen antwoorden op de vraag of de verhandeling van de door Viking Gas gevulde composietflessen geschiedt op een wijze die de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen die onderneming en Kosan Gas, hetgeen laatstgenoemde het recht zou geven zich tegen die verhandeling te verzetten, rekening moet worden gehouden met de etikettering van die flessen alsmede met de omstandigheden waaronder zij worden ingewisseld.

40      De etikettering van de composietflessen alsmede de omstandigheden waaronder zij worden ingewisseld, mogen de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument immers niet doen veronderstellen dat er tussen de twee betrokken ondernemingen in het hoofdgeding een economische band bestaat of dat het voor het vullen van die flessen gebruikte gas afkomstig is van Kosan Gas. Om te kunnen beoordelen of een dergelijke onjuiste indruk uitgesloten is, dient rekening te worden gehouden met de praktijken in die sector, en, inzonderheid, met de vraag of de consumenten eraan gewend zijn dat gasflessen door andere distributeurs worden
gevuld. Voorts kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat een consument die zich rechtstreeks tot Viking Gas wendt om hetzij zijn lege gasfles in te wisselen tegen een gevulde, hetzij zijn eigen fles te laten vullen, gemakkelijker kan nagaan of er al dan niet een band bestaat tussen die onderneming en Kosan Gas.

41      Wat het feit betreft dat op de composietflessen woord- en beeldmerken zijn aangebracht bestaande in de naam en het logo van Kosan Gas die, zoals de verwijzende rechter heeft geconstateerd, ondanks de door Viking Gas op die flessen aangebrachte etikettering, zichtbaar blijven, zij erop gewezen dat die omstandigheid in zoverre een relevante factor vormt dat zij lijkt uit te sluiten dat die etikettering de toestand van de flessen wijzigt door hun oorsprong te maskeren.

IEF 9943

Officieuze biografie met inlegvel

Rechtbank Amsterdam 13 juli 2011, LJN BR1603 (Pieter Lakeman tegen Uitgeverij Prometheus)

Met dank aan Otto Volgenant, Kennedy Van der Laan

Even voor jezelf lezen. Onrechtmatige publicatie. In navolging van kort geding waarin Bontekoe diende te rectificeren en herziening van berekeningen over het aantal door Lakeman gewonnen en verloren zaken. Eiser stelt dat de boekpublicatie ‘De dossiers Lakeman. Een officieuze biografie', uitgegeven door gedaagde Prometheus, onrechtmatig is. Het in ongewijzigd vorm uitbrengen met alleen een inlegvel in de handel laten is dat eveneens.

Voorop gesteld wordt dat Prometheus niet op één lijn kan worden gesteld met een uitgeverij van dagbladen of tijdschriften. Prometheus is dan ook onvoldoende kritisch en zorgvuldig geweest. Daarom wordt geoordeeld dat Prometheus onrechtmatig heeft gehandeld met de publicatie van het boek en mede aansprakelijk is voor de onrechtmatige uitlating van [B] in het boek.

Prometheus wordt veroordeeld ervoor zorg te dragen dat het boek uitsluitend verkrijgbaar zal zijn indien het boek voorzien is van een inlegvel met de geredigeerde tekst. Op verbeurte van een dwangsom van € 100,= voor ieder exemplaar van het boek waarmee daarna in strijd met deze veroordeling wordt gehandeld met een maximum van € 25.000,=.  Ook immateriële schadevergoeding á €2.500.

4.9. (…) De betreffende uitlating in het boek vindt geen steun in en wordt niet gerechtvaardigd door het destijds beschikbare feitenmateriaal. Tegen die achtergrond bezien wordt geoordeeld dat met deze voor Lakeman negatieve uitlating zijn geloofwaardigheid, integriteit en reputatie, en daarmee zijn eer en  goede naam op onrechtmatige wijze aangetast wordt.

4.11. Voorop gesteld wordt dat Prometheus niet op één lijn gesteld kan worden met een   uitgeverij van dagbladen of tijdschriften. In dat geval worden publicaties geschreven door   journalisten en redacteuren die werkzaam zijn bij of verbonden zijn aan een redactie die   onderdeel is van (de organisatie van) de uitgever. Onder die omstandigheden hebben de uitingen van die redacteuren en journalisten in dagbladen of tijdschriften naar algemene   verkeersopvatting dan ook als uitingen van de uitgeverij zelf te gelden en onrechtmatigheid   van die uitingen is daarom aan de uitgeverij toe te rekenen. De verhouding tussen Bontekoe als schrijfster van het boek en Prometheus als uitgever van het boek is daar niet zonder meer   mee vergelijkbaar. Dat neemt echter niet weg dat het boek door Prometheus als uitgever wordt geopenbaard en op de markt gebracht en dat zij zorg draagt voor de verspreiding daarvan. Prometheus heeft blijkens haar eigen stellingen voorafgaand aan publicatie dan ook   aan Bontekoe gevraagd of haar uitlatingen gestaafd werden door onderliggend materiaal en   heeft samen met Bontekoe het boek pagina voor pagina doorgelopen en gecontroleerd op  onjuistheden. Dat heeft er niet aan in de weg gestaan dat Prometheus is overgegaan tot het verspreiden van een boek dat een wezenlijke, feitelijke onjuistheid bevat waarop een belangrijke voor Lakeman negatieve conclusie van het boek is gebaseerd. Prometheus is dan   ook onvoldoende kritisch en zorgvuldig geweest. Daarom wordt geoordeeld dat Prometheus onrechtmatig heeft gehandeld met de publicatie van het boek en mede aansprakelijk is voor  de onrechtmatige uitlating van Bontekoe in het boek. De onder 3.1. sub I gevorderde   verklaring voor recht is toewijsbaar als hierna te melden.  

4.14. Omdat tegenover die betwisting van Lakeman door Prometheus niets naders is gesteld omtrent de verspreiding van de inlegvellen en dus niet is komen vast te staan dat de verspreiding van de inlegvellen via het Centraal Boekhuis er toe heeft geleid dat die inlegvellen daadwerkelijk in de voorraad boeken zijn opgenomen, kan niet worden geconcludeerd dat verdere verkoop van het boek geen bezwaren oplevert omdat het boek inmiddels van een afdoende rectificatie is voorzien. Veroordeling tot het uit de handel , nemen van het boek, zoals door Lakeman onder 3.1 sub IV en V gevorderd, is niet   proportioneel omdat een dergelijke veroordeling het gehele boek treft en de betreffende   uitlating ook door middel van een minder ver gaande maatregel gerectificeerd kan worden.   Prometheus zal worden veroordeeld, op verbeurte van een dwangsom, er zorg voor te dragen dat het boek uitsluitend verkrijgbaar zal zijn indien het boek voorzien is van een inlegvel met de tekst als hierna te melden. Prometheus heeft daarmee de mogelijkheid zelf  af te wegen of zij het boek voorzien van het inlegvel in de handel wil houden of dat zij, nu zij voor de voldoening aan die veroordeling ook afhankelijk zal zijn van de medewerking van derden, ter vermijding van het risico op het verbeuren van dwangsommen het boek uit de handel neemt.  

5.2. veroordeelt Prometheus ervoor zorg te dragen dat het boek "De dossiers Lakeman.   Een officieuze biografie" binnen twee weken na betekening van dit vonnis uitsluitend nog  verkrijgbaar is indien dat boek voorzien is van een inlegvel met de volgende tekst:

"In dit boek is op pagina 226 en 231 naar voren gebracht dat de werkzaamheden van  Lakeman weinig succesvol zijn geweest voor zijn klanten, omdat Lakeman voor wat betreft  de civiele zaken nog geen 10% heeft gewonnen. De rechtbank te Amsterdam heeft de  uitlating in dit boek dat Lakeman minder dan 10% van zijn civiele zaken voor klanten heeft  gewonnen onrechtmatig geoordeeld omdat die uitlating voor onjuist moet worden gehouden en geen steun vindt in beschikbare feiten."

op verbeurte van een dwangsom van € 100,= voor ieder exemplaar van het boek waarmee daarna in strijd met deze veroordeling wordt gehandeld met een maximum van € 25. 000,-.

Lees de uitspraak hier: LJN en pdf.

IEF 9942

Door basisoctrooi beschermd product

HvJ EU 13 juli 2011, Conclusie A-G Trstenjak inzake gevoegde zaken C-322/10 Medeva BV tegen Comptroller- General of Patents, Designs and Trade Marks (Prejudiciële vragen Court of Appeal England and Wales) en C-422/10 Georgetown University, University of Rochester, Loyola University of Chicago tegen Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks (Prejudiciële vragen High Court of Justice of England and Wales).

"Verzoek om een prejudiciële beslissing – Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) – Uitlegging van artikel 3, sub a en sub b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) – Voorwaarden voor de afgifte van het certificaat – Begrip „door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” – Criteria – Bestaan van bijkomende of andere criteria voor een geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor een combinatievaccin („multi-disease vaccine”)?"

125. In the light of the foregoing considerations, I propose that the Court answer the questions referred for a preliminary ruling as follows:

A – Questions 1 to 5 of the Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Case C-322/10)

1) The condition for the classification of an active ingredient or combination of active ingredients of a medicinal product as a product within the meaning of Article 3(a) of Regulation (EC) No 469/2009 of the European Parliament and of the Council of 6 May 2009 concerning the supplementary protection certificate for medicinal products is that that active ingredient or combination of active ingredients forms the subject‑matter of a basic patent within the meaning of Article 1(c) of that regulation. Whether an active ingredient or combination of active ingredients of a medicinal product forms the subject‑matter of a basic patent within the meaning of Article 1(c) and whether that active ingredient or combination of active ingredients is protected by a basic patent in force in accordance with the requirement of Article 3(a) are determined, in principle, according to the rules governing the basic patent. However, the definition of the basic patent laid down in Article 1(c) of the regulation precludes use of the protective effect of the basic patent from being invoked as a criterion for the purpose of answering the question whether an active ingredient or combination of active ingredients of a medicinal product forms the subject‑matter of a basic patent.

2) In the context of the assessment of a supplementary protection certificate application relating to a medicinal product with multiple active ingredients or to a multi‑disease vaccine, there are no further or different criteria for determining whether a product within the meaning of Article 3(a) of Regulation No 469/2009 exists and whether that product is protected by a basic patent in force.

3) The questions whether a multi‑disease vaccine can be classified as a product within the meaning of Article 3(a) of Regulation No 469/2009 and whether that product is protected by a basic patent in force where only one of its active ingredients or each of its active ingredients against one of the diseases is protected by a basic patent in force must, in principle, be answered according to the rules governing the basic patent. However, the protective effect of the basic patent must not be used as a criterion for the purpose of answering the question whether a product within the meaning of Article 3(a) of the regulation exists.

B – Sixth question of the Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Case C-322/10) and sole question of the High Court of Justice of England and Wales Chancery Division (Patents Court) (Case C-422/10)

4) A valid authorisation to place the product on the market as a medicinal product within the meaning of Article 3(b) of Regulation No 469/2009 exists for a single active ingredient or combination of active ingredients where that active ingredient or combination of active ingredients is contained together with one or more other active ingredients in a medicinal product which was the subject of a valid marketing authorisation granted in accordance with Directive 2001/83/EC or Directive 2001/82/EC.

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9941

Paarse rechthoek niet onderscheidend genoeg voor registratie

Gerecht EU 13 juli 2011, zaak T-499/09 (Evonik Industries AG tegen OHMI)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk verzoek Kl. 1 tot 45. Nagaan of beeldmerk onderscheidend is. Beeldmerk bestaat uit paarse kleur en rechthoekige vorm met bolling aan rechterkant. Zowel kleur (paars pantone 513 C) als vorm, zelfs tesamen genomen, zijn niet onderscheidend genoeg. Weigering beeldmerk in te schrijven als Gemeenschapsbeeldmerk.

21 Überdies erscheint der Purpurfarbton nicht als ein spezifischer überaus seltener Farbton. Selbst wenn man mit der Klägerin annimmt, dass diese Farbe, die als „Purpur Pantone 513 C“ beansprucht wird, in den von ihr angeführten Branchen nicht verwendet wird, kann nach der Aktenlage im Hinblick auf das umfassende Waren- und Dienstleistungsverzeichnis keine Feststellung zur Ungewöhnlichkeit oder Auffälligkeit dieser Farbe getroffen werden, weshalb die Beschwerdekammer zutreffend der Ansicht war, dass Purpur eine „einfache und gängige“ Farbe sei. Auch wenn diese Farbe somit beim Verbraucher einen Gedanken oder ein positives Gefühl erweckt, ist sie mangels besonderer Elemente, die ihr einen kennzeichnenden Charakter verleihen könnten, im vorliegenden Fall nicht als geeignet anzusehen, als betrieblicher Herkunftshinweis zu dienen.

22 Daher ist davon auszugehen, dass der Purpurfarbton als solcher nicht geeignet ist, die Waren und Dienstleistungen der Klägerin von denjenigen anderer Unternehmen zu unterscheiden. Die Tatsache, dass es sich um „Purpur Pantone 513 C“ handelt, das sich auf den ersten Blick nicht vom gemeinhin bekannten Purpurfarbton unterscheidet, ändert an dieser Beurteilung nichts.

28 Wegen seiner Einfachheit wird die rechteckige Form den angesprochenen Verkehrskreisen keine eindeutige Aussage vermitteln, und diese werden annehmen, dass es sich um ein mit den Waren oder Dienstleistungen imZusammenhang stehendes Etikett, eine Dekoration oder eine ästhetischen Zwecken dienende Verzierung handele, nicht aber um einen Hinweis auf die betriebliche Herkunft der beanspruchten Waren und Dienstleistungen. Somit fehlt es der Darstellung, die aus einem auf einer Seite nach außen gewölbten Rechteck besteht, als solcher an Unterscheidungskraft.
34 Was drittens die angemeldete Bildmarke in ihrer Gesamtheit betrifft, so vermag die Kombination von zwei als solchen nicht unterscheidungskräftigen Bestandteilen die Wahrnehmung durch die angesprochenen Verkehrskreise nicht zu ändern. Die Verbraucher sind es nicht gewohnt, die Herkunft von Waren aus einer einfachen geometrischen Form in gängiger Farbe abzuleiten. Insoweit wird das angemeldete Zeichen als solches nicht wie eine eigenständige Bildmarke wirken, sondern allenfalls wie ein dekoratives Farbelement, ein farbiges Etikett oder ein einfaches Farbmuster. Im Fall von Dienstleistungen wird das angemeldete Zeichen auch als Etikett für eine vorzunehmende Beschriftung oder einfach als ein banales Gestaltungselement in der Werbung für diese Dienstleistungen in Form von Anzeigen, Plakaten und Informationsbroschüren oder auch als Blickfang wahrgenommen werden. Die Klägerin hat auch nicht erläutert, für welche Waren und Dienstleistungen sie das Zeichen konkret zu benutzen gedenkt, und keine Beispiele für eine mögliche Benutzung des angemeldeten Zeichens angeführt, die geeignet wäre, auf die betriebliche Herkunft hinzuweisen (vgl. in diesem Sinne Urteil Kombination von 24 Farbkästchen, Randnr. 57).

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9940

Doorlinken domeinnaam

Vrzr. Rechtbank Almelo 11 juli 2011, KG ZA 11-114 (eiseres tegen gedaagde)

Domeinnamen. Gedaagde heeft domeinnamen geregistreerd in opdracht van eiseres. Weigering domeinnaam overschrijven op naam eiseres is inbreuk op rechten eiseres. Belang eiseres bij twee domeinnamen is evident. Overdracht van deze twee domeinnamen wordt daarom toegewezen. Geen evident belang bij één domeinnaam want nog niet in gebruik. Domeinnaam dat doorlinkt naar concurrent en gebruik van handelsnaam eiseres om door te verwijzen naar concurrent is onrechtmatig, dient daarom te worden gestaakt. Dwangsom van toepassing.

 

4.3 Uit de stukken, waaronder de facturen met betrekking tot de registratie van de domeinnamen en de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de domeinnaam en website lierenshop.nl zijn geregistreerd en ontwikkeld door [gedaagde], maar [eiseres] de kosten voor registratie heeft vergoed en bovendien regelmatig betalingen heeft verricht aan [gedaagde] voor geleverde diensten. Daarmee is in voldoende mate komen vast te staan dat [gedaagde] de desbetreffende werkzaamheden en registraties in opdracht van en voor [eiseres] heeft verricht. Dat [eiseres] mogelijk geen expliciete instructie zou hebben gegeven ten aanzien van de inhoud van de webshop en dat [gedaagde] naar eigen zeggen onvoldoende betaald heeft gekregen voor de ontwikkeling en het bijhouden van de webshop, doet daaraan niet af. De weigering van [gedaagde] om de domeinnaam naar [eiseres] te doen overschrijven maakt daarom naar voorlopig oordeel inbreuk op de rechten die [eiseres] op de website kan doen gelden. Het belang van [eiseres] om over de domeinnaam lierenshop.nl te kunnen beschikken is, gelet op al het voorgaande, evident. De enkele dreiging van [gedaagde] - ook al heeft hij ter zitting gesteld een en ander niet zo bedoeld te hebben - om de website op ‘zwart te zetten’ geeft [eiseres] daartoe reeds voldoende belang. [Eiseres] heeft er immers belang bij om zijn inkomsten uit de webshop te kunnen waarborgen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de gevorderde overdracht van de domeinnaam lierenshop.nl toewijzen.
4.5 Aannemelijk is dat het doorlinken via de domeinnaam waarvan [gedaagde] houder is naar de website van een concurrent van [eiseres], alsmede het gebruik van de naam “lierenshop” op allerlei doorlinksites, waarbij eveneens naar de website van de concurrent van [eiseres] wordt verwezen, het publiek dat die websites bezocht in verwarring kon brengen omtrent de identiteit van de aanbieder van de op die website vermelde producten. Het profiteren van een dergelijke verwarring (en het daarmee mogelijk schaden van de webwinkel van [eiseres]), kan jegens [eiseres] onrechtmatig zijn. Hoewel in het beperkte kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld, dat [gedaagde] betrokken is bij de onderneming van LuWe Trading, is wel komen vast te staan dat [gedaagde] de domeinnaam lieren-shop.nl heeft doorgelinkt naar de website van LuWe Trading, en gebruik maakt van de naam lierenshop in allerlei doorlinksites, waarbij de consument eveneens naar LuWe Trading wordt doorverwezen. [Eiseres] gebruikt “lierenshop” als handelsnaam. Het gebruik van deze handelsnaam van [eiseres], met als doel potentiële klanten door te verwijzen naar LuWe Trading, een concurrerende onderneming, is onrechtmatig. [Eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt belang te hebben bij de overdracht van de domeinnaam lieren-shop.nl en het gelasten van een ordemaatregel ten aanzien van ieder gebruik van de naam lierenshop, alsmede daarmee op verwarringwekkende wijze overeenstemmende andere namen.

Lees het gehele vonnis hier (pdf)

IEF 9939

Catering bij EPO

Gerechtshof 's-Gravenhage sector civiel 21 juni 2011, LJN BR 0188 KG ZA 10-11 (European Patent Organisation tegen Stichting Restaurant De La Tour) 

De Stichting verzorgt catering bij EPO. Stichting komt in kort geding op tegen gunningsvoornemen EPO. Beperking rechtstoegankelijkheid niet gerechtvaardigd door het doel dat met immuniteit van rechtsmacht van EPO is gediend. Beleidsregels EPO staan niet in de weg tot staking van aanbesteding en desgewenst tot heraanbesteding.

14. Deze voor Restour aldus ontstane beperking in rechtstoegankelijkheid wordt in het onderhavige geval naar voorlopig oordeel van het hof niet gerechtvaardigd door het doel dat met de door EPO ingeroepen immuniteit van rechtsmacht is gediend. Het hof onderkent dat de EPO als (orgaan van een) intergouvernementele organisatie toekomende immuniteit van rechtsmacht voor haar van groot belang is voor het ongehinderd en onafhankelijk van het gastland (“waardevrij”) kunnen uitvoeren van haar werkzaamheden, maar die werkzaamheden dienen dan wel te vallen binnen de omschrijving van de door de Verdragsluitende Staten aan haar opgedragen taken. Als orgaan van de EOO heeft EPO tot taak “het verlenen van Europese octrooien” (artikel 4, derde lid EOV). Uit artikel 3, eerste lid Protocol blijkt vervolgens dat het kader van de haar toekomende immuniteit van rechtsmacht wordt gevormd door haar “officiële werkzaamheden”, terwijl blijkens het vierde lid van dat artikel onder “officiële werkzaamheden” die werkzaamheden worden verstaan “welke strikt noodzakelijk zijn voor de administratieve en technische uitvoering van haar taken zoals die zijn vastgesteld in het Verdrag”. Voor zover er derhalve al enig (en onmiddellijk) verband zou bestaan tussen het bieden van een catering-faciliteit voor (vooral) werknemers en ten behoeve van bijeenkomsten en vergaderingen enerzijds en (de technische of administratieve uitvoering van) het verlenen van Europese octrooien anderzijds, dan is deze (al dan niet door EPO gesubsidieerde) faciliteit naar voorlopig oordeel van het hof in elk geval niet aan te merken als daarvoor “strikt noodzakelijk”. Anders dan EPO heeft betoogd ziet het hof in de Duitstalige, Engelstalige of Franstalige tekst van het Verdrag geen aanwijzing voor een ruimere opvatting van de in het Verdrag bedoelde, binnen de taakomschrijving van EPO vallende, officiële werkzaamheden (“..alle Tätigkeiten .., die für ihre im Übereinkommen voorgesehene Verwaltunsarbeit und technische Arbeit unbedingt erforderlich sind”, respectievelijk “..such as are strictly necessary for its administrative and technical operation..” en “sont celles qui sont strictement nécessaires à son fonctionnement administratif et technique …”). Aangezien (de uitgeschreven aanbesteding van) de geboden catering-faciliteit niet kan worden geacht voor de uitvoering van de aan EPO opgedragen taken “strikt noodzakelijk” te zijn en EPO deze taken, niettegenstaande de door Restour ingeroepen rechterlijke toetsing, waardevrij en onafhankelijk van het gastland kan blijven uitoefenen, acht het hof de Restour ontzegde toegang tot de rechter disproportioneel ten opzichte van het met de door EPO ingeroepen immuniteit beoogde doel en in dit geval derhalve strijdig met artikel 6 EVRM. Het beroep dat EPO in dit verband nog heeft gedaan op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 23 oktober 2009 (NJ 2009/527, inzake EPO/Bertrand ) onderschreven, EPO toekomende immuniteit van jurisdictie faalt reeds omdat in die zaak, anders dan in het onderhavige geval, vast stond dat voor de (ex-) werknemer Bertrand een effectieve rechtsgang bij het Amtenarengerecht open stond of had open gestaan. De eerste twee grieven treffen dan ook geen doel.

24. Terecht heeft Restour hiertegen ingebracht dat de Tender Guidelines EPO de mogelijkheid laten om een aanbestedingsprocedure in bepaalde gevallen te staken en tot heraanbesteding over te gaan. In artikel 6.6, eerste lid van de Financial Regulations is bepaald dat EPO in daarin nader omschreven gevallen of “for any other serious reason” tot staking van de aanbesteding mag overgaan, terwijl in het vierde lid staat opgenomen: “After cancellation, a new invitation to tender may be issued (…)”. Zonder nadere toelichting, die EPO verzuimd heeft te geven, valt niet in te zien waarom de reeds door de voorzieningenrechter gegeven (en door het hof in de rechtsoverwegingen 18 en 19 van dit arrest onderschreven) voorlopige oordelen aangaande de ondeugdelijkheid van de gevolgde aanbestedingsprocedure in redelijkheid niet zouden kunnen worden aangemerkt als een voldoende “serious reason”. Anders dan EPO heeft betoogd, staan haar eigen (beleids)regels er derhalve niet aan in de weg om ook met eerbiediging van de haar verleende autonomie tot staking van de onderhavige aanbesteding en desgewenst, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55 van de Financial Regulations, tot heraanbesteding over te gaan.

Lees het gehele arrest hier (pdf)

IEF 9937

Verwarringsgevaar

Gerecht EU 13 juli 2011, zaak T-88/10 (Inter IKEA Systems BV tegen OHIM en Meteor Controls International Ltd.) 

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvraag GLÄNSA. Oppositie van ouder merk GLANZ toegewezen. Goederen deels identiek en deels in zekere mate overeenstemmend. Sprake van verwarringsgevaar, want visueel en auditief overeenstemmend. Uit art. 8 (1) (b) Regulation No. 207/2009 volgt niet dat verwarringsgevaar nodig is in alle lidstaten en alle EU talen. Beroep wordt verworpen.

51 As it is, it should be borne in mind that, according to the line of authority referred to in paragraph 38 above, where the earlier mark upon which the opposition is founded is a Community mark, it does not follow from Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 that, for a mark to be refused registration as a Community trade mark under that provision, the likelihood of confusion must exist in all Member States and in all linguistic areas of the European Union.

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9936

Broncode auteursrechtelijk beschermd

Rechtbank 's-Gravenhage sector civiel 12 juli 2011, KG ZA 11-691 (Kamernet B.V. tegen Kamerenzo)

Met dank aan Jaap Bremer en Eline Schiebroek, BarentsKrans N.V.. Kamernet exploiteert website die verhuurders en huurders met elkaar in contact brengt. Kamerenzo heeft soortgelijke website. Broncode Kamernet is auteursrechtelijke beschermd want eigen intellectuele schepping. Sprake van inbreuk op auteursrecht, want Kamerenzo gebruikt voor 90 - 95 % dezelfde broncode. Spoedeisend belang want voortdurende inbreuk. Verbod op inbreuk toewijsbaar, website Kamerenzo mag niet meer gebruikt worden in huidige vorm. Blijft in het midden of inbreuk wordt gemaakt op look and feel van website. Dwangsom aan verbod verbonden. Schadevergoeding niet toegewezen. Geen rectificatie, want geen dreiging dat bezoekers Kamerenzo auteursrecht van Kamernet zullen schenden en verbod is voldoende om verwatering look and feel tegen te gaan.

5.6. Gelet op het voorgaande resteert slechts de vraag of Kamerenzo de broncode van Kamernet zodanig heeft aangepast dat de auteursrechtelijk beschermde trekken daarvan onvoldoende terugkomen. Naar voorlopig oordeel is dat niet het geval. Kamernet heeft namelijk als zodanig onweersproken aangevoerd dat de broncodes van de pagina’s van de beide websites voor 90 tot 95 procent overeenstemmen. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de CSS-bestanden en JS-bestanden van beide websites overgelegd, die naar voorlopig oordeel inderdaad een zeer grote overeenstemming vertonen. Kamerenzo heeft een en ander niet steekhoudend bestreden. De toevoegingen in de broncode die Kamerenzo naar voren heeft gebracht zijn zo beperkt, dat het verweer de juistheid van de stelling van Kamernet over de mate van overeenstemming eerder bevestigt, dan ontkracht.

5.12. De gevorderde plaatsing van een “rectificatie” op de website van Kamerenzo en op websites van sociale media wordt afgewezen. Kamernet heeft betoogd dat die rectificatie nodig is om te voorkomen dat derden de auteursrechten zullen schenden. Enige dreiging dat de bezoekers van de genoemde websites dat zullen doen, is echter gesteld noch gebleken. De gevorderde rectificatie kan ook niet worden toegewezen op grond van de “verwatering van de look and feel van de website”. Daargelaten of Kamernet aanspraak kan maken op bescherming tegen de gestelde verwatering, is het uit te spreken verbod naar voorlopig oordeel afdoende om die gestelde verwatering te stoppen. 

Lees het gehele vonnis hier (pdf)