IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9955

In opdracht en voor rekening van

Vzr. Rechtbank Almelo 11 juli 2011,  LJN: BR1312, (lierenshop.nl; Eiseres tegen Gedaagde)

Domeinnaamrecht. Stukgelopen samenwerking. De webshop is enkele jaren geleden tot stand gekomen met de medewerking van [gedaagde]. [Gedaagde] heeft samen met zijn schoonzoon - hierna te noemen [X] - een webshop ontworpen en heeft ook in dat kader onder andere de domeinnaam lierenshop.nl laten registreren. Echter sites worden op eigen naam geregistreerd: Lierenshop.nl, Lieren-shop.nl (mét koppelteken) en winchshop.be. De tweede linkt naar concurrerende website waarvan schoonzoon vennoot is. 1.9  [Eiseres] heeft op 10 mei 2011 conservatoir beslag laten leggen op de domeinnamen lierenshop.nl en lieren-shop.nl.

Overdracht van lierenshop.nl en lieren-shop.nl toegewezen. Geen (evident) belang winchshop.be, omdat deze niet in gebruik is genomen. Het doorlinken is onrechtmatig: “Eiseres gebruikt “lierenshop” als handelsnaam. Het gebruik van deze handelsnaam van eiseres, met als doel potentiële klanten door te verwijzen naar LuWe Trading, een concurrerende onderneming, is onrechtmatig.”

lierenshop 4.3  Uit de stukken, waaronder de facturen met betrekking tot de registratie van de domeinnamen en de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de domeinnaam en website lierenshop.nl zijn geregistreerd en ontwikkeld door [gedaagde], maar [eiseres] de kosten voor registratie heeft vergoed en bovendien regelmatig betalingen heeft verricht aan [gedaagde] voor geleverde diensten. Daarmee is in voldoende mate komen vast te staan dat [gedaagde] de desbetreffende werkzaamheden en registraties in opdracht van en voor [eiseres] heeft verricht. Dat [eiseres] mogelijk geen expliciete instructie zou hebben gegeven ten aanzien van de inhoud van de webshop en dat [gedaagde] naar eigen zeggen onvoldoende betaald heeft gekregen voor de ontwikkeling en het bijhouden van de webshop, doet daaraan niet af. De weigering van [gedaagde] om de domeinnaam naar [eiseres] te doen overschrijven maakt daarom naar voorlopig oordeel inbreuk op de rechten die [eiseres] op de website kan doen gelden. Het belang van [eiseres] om over de domeinnaam lierenshop.nl te kunnen beschikken is, gelet op al het voorgaande, evident. De enkele dreiging van [gedaagde] - ook al heeft hij ter zitting gesteld een en ander niet zo bedoeld te hebben - om de website op ‘zwart te zetten’ geeft [eiseres] daartoe reeds voldoende belang. [Eiseres] heeft er immers belang bij om zijn inkomsten uit de webshop te kunnen waarborgen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de gevorderde overdracht van de domeinnaam lierenshop.nl toewijzen.

Winchshop.be 4.4  Ten aanzien van de domeinnaam winchshop.be heeft [eiseres] ook voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] deze in opdracht en voor rekening van [eiseres] heeft geregistreerd. Echter, nu [eiseres] zelf heeft verklaard dat deze domeinnaam nog niet in gebruik is, maar dat deze enkel is geregistreerd met het oog op een uitbreiding van de onderneming van [eiseres] naar België, heeft [eiseres] thans geen evident belang bij overdracht van die domeinnaam en gaat het gelasten van een dergelijke verregaande ordemaatregel naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bestek van dit kort geding te buiten.

Lieren-shop.nl en doorlinksites (bijv. lierenshop.linkhotel.nl) 4.5  Aannemelijk is dat het doorlinken via de domeinnaam waarvan [gedaagde] houder is naar de website van een concurrent van [eiseres], alsmede het gebruik van de naam “lierenshop” op allerlei doorlinksites, waarbij eveneens naar de website van de concurrent van [eiseres] wordt verwezen, het publiek dat die websites bezocht in verwarring kon brengen omtrent de identiteit van de aanbieder van de op die website vermelde producten. Het profiteren van een dergelijke verwarring (en het daarmee mogelijk schaden van de webwinkel van [eiseres]), kan jegens [eiseres] onrechtmatig zijn. Hoewel in het beperkte kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld, dat [gedaagde] betrokken is bij de onderneming van LuWe Trading, is wel komen vast te staan dat [gedaagde] de domeinnaam lieren-shop.nl heeft doorgelinkt naar de website van LuWe Trading, en gebruik maakt van de naam lierenshop in allerlei doorlinksites, waarbij de consument eveneens naar LuWe Trading wordt doorverwezen. [Eiseres] gebruikt “lierenshop” als handelsnaam. Het gebruik van deze handelsnaam van [eiseres], met als doel potentiële klanten door te verwijzen naar LuWe Trading, een concurrerende onderneming, is onrechtmatig. [Eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt belang te hebben bij de overdracht van de domeinnaam lieren-shop.nl en het gelasten van een ordemaatregel ten aanzien van ieder gebruik van de naam lierenshop, alsmede daarmee op verwarringwekkende wijze overeenstemmende andere namen.

4.6  Tot slot zullen de gevorderde dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden en zal [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.

IEF 9954

Recht op voorrang op de opbrengst

Rechtbank Arnhem 29 juni 2011, LJN BR1199 (Fortis Commercial Finance N.V. tegen curator  Kinzo Trading B.V.)

Als randvermelding. Merkenrecht. Rechtspraak.nl "Incidentele vordering 843a Rv afgewezen. Faillissement; is pandrecht gevestigd in strijd met art. 47 Fw dient ruim te worden geïnterpreteerd, ook vestiging zekerheidsrecht valt daaronder.  Art. 58 Fw is van toepassing op het pandrecht op een merknaam; curator was gerechtigd de merkrechten te verkopen; pandhouder behoudt een recht van voorrang op de opbrengst". De curator kan een redelijke termijn stellen en [r.o. 4.24] "voert aan dat hij niet gehouden is de opbrengst van de verkoop aan FCF af te dragen, maar dat FCF slechts een recht op voorrang heeft op de opbrengst, waarop de omslag van de algemene faillissementskosten in mindering gebracht moeten worden."

De omzet van dat merk in de Benelux en de andere landen vorm de meest objectieve maatstaf voor de berekening van de waarde van het merkenrecht. Omzet € 225.000,00, waarvan 16% in Benelux, aldus: €36.000.  De vordering van FCP afgewezen, algemene faillissementskosten zijn nog niet bekend.

4.19.  Tussen partijen staat vast dat FCF een rechtsgeldig pandrecht had op de merknaam Kinzo. FCF heeft getracht de merknaam Kinzo te veilen via een internetveiling. Dat is niet gelukt. Vervolgens heeft FCF een koper gezocht, die de merknaam onderhands zou willen kopen. FCF heeft de curator daarop in contact gebracht met EDCO, die uiteindelijk alle merkenrechten heeft gekocht. Deze koper wilde niet slechts de naam Kinzo kopen, maar alle merkenrechten. FCF was daarom aangewezen op medewerking van de curator bij de verkoop van de merknaam Kinzo, omdat alle andere merkenrechten in de boedel vielen en sprake was van een onderhandse verkoop.

4.20.  FCF stelt dat zij met de curator de uitdrukkelijke afspraak had gemaakt om het merkenrecht gezamenlijk te verkopen en dat de curator in strijd met deze afspraak heeft gehandeld door een termijn te stellen op grond van art. 58 lid 1 Fw. De curator betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en wijst erop dat deze ook nergens uit blijkt. De rechtbank is van oordeel dat uit de door partijen overgelegde stukken niet blijkt van een afspraak dat FCF en de curator gezamenlijk over zouden gaan tot verkoop van het merkenrecht. FCF heeft het merkenrecht aangeboden op een internetveiling en is, toen dat niet lukte, zelf op zoek gegaan naar een koper. Zij heeft de curator desgevraagd bericht over haar activiteiten op dat punt bij brief van 13 oktober 2009. In die brief vraagt FCF de curator om een persoonlijk onderhoud. De curator heeft daarop bij brief van 14 oktober 2009 gereageerd. Dee brief heeft de strekking dat de curator geen afspraken wil maken met FCF. Bij brief van 16 november 2009 heeft de curator FCF verzocht te reageren op het bod dat door EDCO was gedaan. De rechtbank kan uit een en ander geen afspraak omtrent een gezamenlijke verkoop distilleren. Dit standpunt van FCF faalt dan ook.

4.21.  FCF stelt dat ‘in de literatuur’ wordt verdedigd dat art. 58 Fw niet van toepassing is op het pandrecht op een merknaam. De curator heeft dat bestreden. De rechtbank heeft voor het standpunt van FCF, dat verder niet nader is onderbouwd, geen steun kunnen vinden in rechtspraak en literatuur. Integendeel, het Hof Amsterdam heeft op 28 mei 1998 een arrest gewezen waarin uitgegaan wordt van de toepasselijkheid van art. 58 Fw op een pandrecht op een merknaam (NJ 2000, 741) en in het Tijdschrift voor Insolventierecht neemt mr. R.S. Le Poole een gelijk standpunt in (TvI, 2002, p. 465). De rechtbank is dan ook van oordeel dat art. 58 Fw van toepassing is op het pandrecht op een merknaam.

4.22.  Die conclusie brengt met zich dat de curator met een beroep op art. 58 Fw over kon gaan tot verkoop van de merknaam, nadat aan FCF een redelijke termijn was gesteld om zelf tot verkoop daarvan over te gaan.

4.23.  FCF stelt dat de curator gehouden is de opbrengst van het merkenrecht waarop het pandrecht was gevestigd aan FCF af te dragen. Met betrekking tot de waarde van het merkenrecht zijn partijen het volgens FCF eens over een verdeling van de koopprijs aan de hand van de omzet die per merk werd gemaakt. Die verdeling komt dan op ca. 90% van de koopprijs voor het merk Kinzo en 10% van de koopprijs voor alle andere merken. Volgens FCF gaat het derhalve om een bedrag van (90% van € 250.000,00=) € 217.500,00.

4.24.  De curator voert aan dat hij niet gehouden is de opbrengst van de verkoop aan FCF af te dragen, maar dat FCF slechts een recht op voorrang heeft op de opbrengst, waarop de omslag van de algemene faillissementskosten in mindering gebracht moeten worden. Nu de faillissementskosten nog niet bekend zijn kan de vordering van FCF niet worden toegewezen, aldus de curator. Verder voert de curator aan dat de verdeling van de opbrengst door FCF niet goed wordt berekend. De curator kan zich vinden in een verdeling van de opbrengst aan de hand van de omzet per merk, maar FCF gaat er volgens de curator aan voorbij dat zij slechts een pandrecht had op de merknaam Kinzo in de Benelux en dat derhalve alleen de omzet van dat merk in de Benelux in aanmerking komt voor de berekening van de verdeling. Die omzet is 16% van de totale omzet van het merk Kinzo. Dat zou betekenen dat FCF slechts aanspraak kan maken op 16% van 80% van de omzet. Ter comparitie heeft de curator verklaard dat hij ook in kan stemmen met een verdeling van 90% voor de merknaam Kinzo en 10% voor de andere merken. De curator beroept zich ten slotte op een opschortingsrecht ten aanzien van de vordering die de curator stelt te hebben op FCF en die hij in voorwaardelijke reconventie vordert.


4.25.  Ten aanzien van de vraag of FCF direct aanspraak kan maken op de opbrengst van de verkoop of dat zij slechts een recht van voorrang heeft op de opbrengst geldt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de curator gerechtigd was de merkenrechten te verkopen met toepassing van art. 58 lid 1 Fw. Dat is ook niet betwist door FCF. Evenmin is betwist dat de curator in dat kader een redelijke termijn heeft gesteld en dat FCF van die termijn ook geen verlenging het gevraagd aan de rechter-commissaris. Op grond van art. 3:278 lid 1 en 279 BW behoudt FCF een recht van voorrang op de opbrengst. FCF dient haar vordering aan te melden ter verificatie en deelt op grond van art. 182 Fw wel mee in de omslag van de algemene faillissementskosten.


4.26.  FCF stelt bij conclusie van repliek in conventie dat, uitgaande van een verdeling van 90% voor het merk Kinzo en 10% voor de rest van de merken, een deskundige moet taxeren wat het merk Kinzo in de Benelux waard was ten opzichte van de waarde van het merk Kinzo in de andere landen. De curator heeft ter comparitie verklaard dat hij geen noodzaak ziet een deskundige te benoemen, omdat eenvoudig uitgegaan kan worden van de omzet van Kinzo Trading in de verschillende landen en verder al vaststaat wat de merknaam waard was.


4.27.  De rechtbank is van oordeel dat voor de waardering van het merkenrecht van Kinzo in de Benelux ten opzichte van dat merkenrecht in de andere landen, aangeknoopt kan worden bij de omzet van dat merk in de Benelux en de andere landen. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank de meest objectieve maatstaf. Deze maatstaf is ook het resultaat van de factoren die FCF zou willen meewegen bij de taxatie, zoals de bekendheid van het merk en de markt. De door de curator aangedragen cijfers die zien op de omzet van het merk Kinzo in de Benelux en de andere landen zijn door FCF op zichzelf niet betwist. Partijen kunnen zich beiden vinden in de opbrengstverdeling van 90% voor het merk Kinzo en 10% voor de andere merken. De opbrengst voor het merk Kinzo kan dan worden vastgesteld op € 225.000,00. De rechtbank stelt de waarde van het merkenrecht Kinzo in de Benelux dan ook vast op een bedrag van 16% van € 225.000,00 = 36.000,00.

4.28.  Het voorgaande betekent dat FCF een recht van voorrang heeft op een bedrag van € 36.000,00 waarop de omslag van de algemene faillissementskosten in mindering strekken. De gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre worden gegeven.

4.29.  FCF heeft ook betaling gevorderd van dit bedrag. Deze vordering kan niet worden toegewezen, nu de curator terecht opmerkt dat de algemene faillissementskosten nog niet bekend zijn. Ook overigens bestaat geen grond het opleggen van de verplichting tot voor onmiddellijke betaling van dit bedrag.

4.30.  Gelet op het voorgaande behoeft het beroep van de curator op opschorting niet meer te worden besproken.

IEF 9953

Fiches nieuwe Commissievoorstellen

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, kamerstukken II 22 112, nr. 1195

Fiche 2: Richtlijn gebruikswijzen verweesde werken (kamerstuk 22112, nr. 1192, link)

Het kabinet verwelkomt het initiatief van de Commissie om te komen tot een oplossing voor het probleem van de verweesde werken. In de speerpuntenbrief van 11 april 2011 heeft het kabinet aangegeven veel waarde te hechten aan het behoud van cultureel erfgoed. Organisaties in de culturele sector zoals omroepen, bibliotheken en culturele instellingen willen in toenemende mate gebruik maken van de mogelijkheden van digitalisering voor de ontsluiting van hun collecties. Het auteursrecht wordt daarbij als een belemmering beschouwd omdat er veel tijd en geld nodig is om het auteursrecht te regelen, zeker als werken al tientallen jaren oud zijn en de rechthebbende onvindbaar is. Dit kan onder meer ten koste gaan van culturele verscheidenheid en de brede beschikbaarheid van cultureel erfgoed. Het kabinet beoordeelt het voornemen om te komen tot een Europese regeling voor verweesde werken positief, op voorwaarde dat het voorstel de grootschalige digitalisering van cultureel erfgoed daadwerkelijk vereenvoudigt.

Fiche 4: Verordening handhaving intellectuele-eigendomsrechten door de douane (kamerstuk 22112, nr. 1194, link)

Nederlandse positie - onder 9 - Een voorstel volgens de nu door de Commissie geschetste lijnen is in het belang van Nederland en noodzakelijk om de voor nationale en internationale belanghebbenden (bedrijven, consumenten, overheden) wenselijke verduidelijking van juridische en commerciële posities binnen bereik te brengen. Nederland verwelkomt dan ook dit voorstel. Over het vraagstuk transit van legitieme generieke medicijnen6 is Nederland van mening dat, als er geen hoge mate van waarschijnlijkheid is dat de goederen op de EU-markt terecht zullen komen, er geen sprake zou moeten zijn van een vermoeden van inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht. Bij de behandeling van het voorstel in Brussel zal nadrukkelijk bezien moeten worden of dit vraagstuk in voldoende mate met dit voorstel wordt geadresseerd. De Commissie zal gevraagd worden duidelijk te maken hoe in dit opzicht het beoogde doel met behulp van de modaliteiten van dit instrument wordt bereikt. Nederland zet erop in dat doel te verwezenlijken. Tegen uitbreiding met specifieke nieuwe deelgebieden van intellectuele-eigendomsrechten heeft het kabinet geen overwegend bezwaar. Voor wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied met inbreuken die het gevolg zijn van parallelhandel, apparaten om technologische maatregelen te ontwijken en inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten die nu niet worden bestreken door verordening 1383, is enige terughoudendheid wenselijk, gezien de nog onzekere gevolgen voor rechthebbenden, vervoerders en de douane. De voorgestelde procedure voor versnelling van afwikkeling van kleine zendingen, hoewel potentieel bewerkelijk voor de douane, acht het kabinet op zichzelf passend in een modern accent dat de onderhavige verordening plaatst op het belang van bescherming van de consument tegen gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Het kabinet zal bij de besluitvorming in de Raad mede vanuit een oogpunt van uitvoerbaarheid aandacht geven aan het gebruik dat de Commissie denkt te maken van de volgens het voorstel door de lidstaten aan de Commissie te delegeren bevoegdheid om drempelwaarden vast te stellen waaronder zendingen als kleine zendingen dienen te worden aangemerkt.

Nadere beschouwing verdient de vraag in hoeverre het wenselijk is dat de rol van de douane, zoals dit voorstel impliceert, ten dele verschuift naar een eigensoortige rol met een eigen positie die enigszins kan afdoen aan de huidige rol van een neutrale uitvoerder van procesregels ten aanzien van partijen in een geschil (de vervoerder en de houder van het intellectuele-eigendomsrecht). Nederland ziet voorts vooralsnog geen aanleiding voor de invoering in deze verordening van administratieve sancties, zoals voorgesteld (de huidige verordening kent geen sancties), en wenst daarover in het raadstraject met de Commissie van gedachten te wisselen.

Fiche 5: Mededeling Intellectueel Eigendom (kamerstuk 22112, nr. 1195, link)Octrooien

De Commissie heeft na goedkeuring door de Raad van het besluit tot machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming voor 25 lidstaten voorstellen voor uitvoeringsmaatregelen ingediend. Verder wordt voor wat betreft de handhaving en herroeping van octrooien op het hele grondgebied van de deelnemende lidstaten momenteel gewerkt aan specifieke justitiële regelingen. Met betrekking tot de valorisatie van intellectuele eigendomsrechten geeft de Commissie aan een omvattend onderzoek te hebben opgezet, met inbegrip een deskundigengroep en een haalbaarheidsstudie.
Merken

In 2009 begon de Commissie een uitgebreide evaluatie van de algehele werking van het merkenstelsel in Europa. Op basis van deze evaluatie en een effectbeoordeling zal de Commissie voorstellen indienen om zowel de verordening betreffende het Gemeenschapsmerk als de Merkenrichtlijn te wijzigen in het laatste kwartaal van 2011.
Auteursrecht

De Commissie kondigt voor eind 2011 een richtlijnvoorstel aan over collectief beheer van auteursrecht. Daarin komen voorstellen om de transparantie en de governance van collectieve beheersorganisaties te verbeteren en wordt de mogelijkheid gecreëerd voor grensoverschrijdend licentiëren op internet. Ook komt er een richtlijnvoorstel (gelijktijdig gepubliceerd met de mededeling) om de omgang met verweesde werken (d.w.z. werken waarvan de rechthebbende niet kan worden achterhaald) te vereenvoudigen. Daarnaast wil de Commissie een «mediator» benoemen die moet trachten overeenstemming te bereiken over harmonisatie van de thuiskopievergoedingen.
Aanvullende bescherming van immateriële activa, zoals de bescherming van bedrijfsgeheimen, productpiraterij of «lookalikes» en geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-foodproducten

De Commissie kondigt aan door middel van een externe studie en overleg met belanghebbenden de economische impact van de versnippering van het wettelijke kader te bepalen, met als doel bedrijfsgeheimen beter te beschermen en andere praktijken van «concurrentie op de rand van de wet», zoals productpiraterij, tegen te gaan. Ten aanzien van de geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-food producten geeft de Commissie aan binnenkort een uitvoerbaarheidstudie te laten uitvoeren die alle gerelateerde wetgevingsgebieden zal omvatten. Het betreft onder andere een analyse van de bestaande wettelijke kaders, een beoordeling van de behoeften van belanghebbenden en het potentiële economische effect van bescherming voor geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-foodproducten. Op basis van de resultaten, verder beraad en uitgebreide bewijsvergaring, zal de Commissie beslissen over passende toekomstige maatregelen.
Bestrijding van namaak en piraterij

De Commissie stelt voor het huidige takenpakket van het Europees Waarnemingscentrum voor namaak en piraterij uit te breiden en de taken van het waarnemingscentrum toe te vertrouwen aan het Bureau voor harmonisatie binnen de eengemaakte markt (BHIM) dat in het kader van die opdracht gemachtigd zou moeten worden om alle categorieën intellectuele eigendomsrechten te behandelen. Het waarnemingscentrum zou ook belast moeten worden met het opzetten en organiseren van bewustmakingscampagnes, het vaststellen van passende opleidingsmaatregelen voor handhavingsinstanties, het verrichten van onderzoek naar innovatieve handhavings- en opsporingssystemen die enerzijds een zo innovatief en aantrekkelijk mogelijk legitiem aanbod toelaten en anderzijds een doeltreffender optreden tegen namaak en piraterij mogelijk maken (bijv. traceerbaarheidssystemen), alsook met de coördinatie van de internationale samenwerking voor capaciteitsopbouw met internationale organisaties en derde landen. Voor de uitvoering van die taken moeten de expertise, de middelen en de technische uitrusting van het waarnemingscentrum worden uitgebreid. Daarom zouden de taken van het waarnemingscentrum moeten worden toevertrouwd aan het Bureau voor harmonisatie binnen de eengemaakte markt, dat in het kader van die opdracht gemachtigd zou moeten worden om alle categorieën intellectuele eigendomsrechten te behandelen.
Tegelijkertijd is de Commissie voornemens Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de lente van 2012 te evalueren.
Daarnaast zal de Commissie, op basis van het memorandum van overeenstemming dat de belanghebbenden op 4 mei jl. hebben ondertekend, verder onderzoek doen naar de mate waarin vooral de verkoop van namaakgoederen op het internet kan worden teruggedrongen door vrijwillige maatregelen, met de medewerking van de belanghebbenden die het meest met dat fenomeen worden geconfronteerd (houders van rechten, internetplatformen en consumenten).
Internationale dimensie van intellectuele eigendomsrechten

De Commissie kondigt aan dat de EU de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (Anti-Counterfeiting Trade Agreement – ACTA) kan ratificeren zodra alle overeenkomstsluitende partijen in de loop van 2011 hun handtekening hebben geplaatst. De Commissie zal in de komende weken een voorstel indienen voor een besluit van de EU om de overeenkomst te ondertekenen.
Betreffende vrijhandelsakkoorden met derde landen geeft de Commissie aan dat de EU zal blijven onderhandelen over intellectuele eigendomsbepalingen hierin waarbij ervoor gezorgd moet worden dat de bepalingen betreffende intellectuele eigendomsrechten zoveel mogelijk eenzelfde beschermingsniveau voor deze rechten bieden als in de EU, met inachtneming van het ontwikkelingsniveau van de betrokken landen.
Omdat het verbeteren van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douaneautoriteiten met het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten voor de jaren 2009–2012 een prioriteit is geworden voor de Commissie en de lidstaten stelt de Commissie een nieuwe verordening voor ter vervanging van Verordening (EG) nr. 1383/2003, teneinde de handhaving te verbeteren en tegelijkertijd de procedures te stroomlijnen. Verder wordt er gewerkt aan een centrale gegevensbank van de EU, COPIS geheten, voor alle aan de douane gerichte verzoeken om op te treden waarin de genoemde verordening voorziet. Ook zal de Commissie een deskundigengroep en een netwerk van nationale douanecontactpunten oprichten om de invoer te voorkomen van op het internet verkochte goederen die inbreuk maken op IER.
Subsidiariteit: Positief.
Uit oogpunt van de goede werking van de interne markt en bevordering van de concurrentiekracht en innovatiekracht van de Europese economie waardeert Nederland de initiatieven van de Europese Commissie positief.
Omdat de goede werking en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten in veel gevallen grensoverschrijdend plaatsvindt, heeft Europees optreden in beginsel de voorkeur. Dit geldt in het bijzonder voor licentieverlening voor diensten op het internet en voor de handhaving en de aanpak van namaak en piraterij die in toenemende mate grensoverschrijdende fenomenen zijn. Of in alle gevallen Europees optreden de voorkeur heeft zal blijken na presentatie van de concrete uitwerking van de voorstellen. Proportionaliteit: Nog niet bekend. Omdat de mededeling zich beperkt tot de algemene lijnen van het intellectueel eigendomsbeleid, zal pas bij de concrete uitwerking van de voorstellen blijken in hoeverre deze proportioneel zijn. Om dezelfde reden kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt van de financiële gevolgen van deze mededeling. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, overeenkomstig de regels van de budgetdiscipline.

IEF 9952

Personalia: Edmond Simon

Edmond Simon officier in de Orde van de Eikenkroon (Ordre de la couronne de Chêne). Ter gelegenheid van het 40-jarige bestaan van het BBIE ontving de heer Edmond Simon op 21 juni jl. de onderscheiding Officier in de Ordre de la couronne de Chêne, uit hande van de heer Lex Kaufhold, Nationale dienst Luxemburg, Ministère de l’Economie et du Commerce Extérieur.

Lees meer hier (link)

IEF 9951

Personalia: Cees van Rij

Persbericht Met ingang van 15 juli 2011 is Cees van Rij (1957) niet meer werkzaam bij Buma/Stemra.

Na eerst sinds 1984 als advocaat voor Buma/Stemra te hebben opgetreden,trad hij in 1997 in dienst bij Buma/Stemra als General Counsel / Head Legal & Business. In Maart 2010 werd hij benoemd tot vice-voorzitter van de statutaire directie van Buma/Stemra, met laatstelijk verantwoordelijkheid voor juridische zaken, RTV/Kabel en Buitenland.

Meer hier (link

 

IEF 9950

Mills Brothers nader besproken

Commentaar n.a.v. IEF 9913. Met dank aan Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma

De casus: op of rondom 13 maart 2011 ontdekt Mills Brothers dat in een winkelruimte aan de Nieuwendijk 161 in Amsterdam kleding wordt verkocht die inbreuk maakt op haar merk- en auteursrechten. Raadpleging van het handelsregister leert dat het betreffende winkelbedrijf wordt gedreven door Karadeniz. Mills Brothers legt beslag op de kleding en sommeert Karadeniz een onthoudingsverklaring te ondertekenen, maar zij weigert. Mills Brothers begint daarna een kort geding en wordt ter zitting geconfronteerd met het verweer dat Karadeniz haar onderneming aan de Nieuwendijk reeds op 1 oktober 2010 heeft overgedaan aan VIP Denim, hoewel deze wijziging pas op een later tijdstip (tussen 13 maart en 23 mei 2011) in het handelsregister is ingeschreven. Is Karadeniz in dat geval toch aansprakelijk voor de inbreuk, mede in het licht van artikel 25 Hrw 2007 waar is bepaald dat onkundige derden de onjuistheid of onvolledigheid van een inschrijving niet kan worden tegengeworpen? 'Nee' oordeelt de voorzieningenrechter en dat lijkt een juist oordeel.

Het handelsregister vormt voor buitenstaanders (en met name voor wederpartijen) vaak het enige middel om op eenvoudige en onopvallende wijze inzicht te verkrijgen in belangrijke gegevens van een onderneming. De rechtszekerheid is dus gebaat bij een nauwkeurige registratie van deze gegevens die steeds de actuele stand van zaken weergeeft. Tegen onjuiste of onvolledige inschrijving biedt de Hrw 2007 in artikel 25 om die reden een zekere mate van derdenbescherming. Deze bepaling mag echter niet ertoe leiden dat iemand vanwege het enkele feit dat zijn naam nog in het handelsregister voorkomt, aansprakelijk is voor inbreuken die worden gepleegd door een onderneming die op het moment van de inbreuk feitelijk aan een ander toebehoort en door een ander wordt geëxploiteerd. De rechthebbende mag dan wel baat bij hebben bij een ruime bescherming (hij heeft zijn schuldige snel gevonden), maar dat zou een situatie in het leven roepen waarbij een juridische fictie in harde (en onbillijke) aanvaring komt met de werkelijkheid. Aan deze werkelijkheid moet recht worden gedaan en dat heeft de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt genomen. Ook al valt niet te loochenen dat Karadeniz veel eerder aannemelijk had kunnen maken dat niet zij, maar VIP Denim betrokken was bij de verkoop van de inbreukmakende kleding, de betekenis van de derdenbescherming die Mills Brothers had ingeroepen is niet absoluut. Artikel 25 Hrw 2007 moet veeleer zo worden gelezen dat het derden bescherming biedt tegen de mogelijkheid dat de onderneming als economische entiteit de dans ontspringt als gevolg van een onjuiste inschrijving. De bepaling is niet geschreven met het doel derden als Mills Brothers de mogelijkheid te bieden anderen aan te pakken die weliswaar nog staan ingeschreven in het handelsregister, maar in werkelijkheid – daar moeten we in navolging van de voorzieningenrechter vanuit gaan – niets van doen hebben met de (inbreukmakende) activiteiten van de onderneming (vgl. de wetsgeschiedenis van artikel 25 Hrw 2007: Kamerstukken II 2005/2006, 30 656, nr. 3, p. 38).

IEF 9948

ZURCAL / ZUFAL (farmaceutische producten)

Gerecht EU 14 juli 2011, zaak T-222/10 (Ratiopharm GmbH tegen OHIM / Nycomed GmbH)

Even voor jezelf lezen.

Merkenrecht. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapswoordmerk ZURCAL tegen gemeenschapswoordmerkaanvrage ZUFAL, beiden farmaceutische producten. Relatieve weigeringsgrond, verwarringsgevaar onder medische beroepsbeoefenaars en patiënten als eindconsument is aanwezig. Klacht afgewezen, oppositie wordt toegewezen.

42 Die Berücksichtigung dieses Kriteriums, das im Übrigen in der Rechtsprechung anerkannt ist (Urteil PAM-PIM’S BABY-PROP, oben in Randnr. 34 angeführt, Randnr. 51), kann zwar bei Wortmarken, die aus einem einzigen, relativ kurzen Wort bestehen, weniger angezeigt erscheinen als bei Marken, die sich ein Verbraucher schwerer merken kann. Unter den vorliegenden Umständen aber hat diese von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung jedenfalls keinen Einfluss auf die Rechtmäßigkeit der angefochtenen Entscheidung, weil sich die Feststellung der visuellen und der klanglichen Ähnlichkeit nicht lediglich auf den Anfang der einander gegenüberstehenden Marken beschränkt.

IEF 9947

Ophtal / OFTAL CUSI (farmaceutische producten)

Gerecht EU 14 juli 2011, zaak T‑160/09 (Dr. Robert Winzer Pharma GmbH tegen OHIM / Alcon Inc).

Even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure aanvraag gemeenschapswoordmerk OFTAL CUSI. Gemeenschapswoordmerk OPHTAL (farmaceutische producten o.a. oog- en neusdruppels). Relatieve weigeringsgrond. Geen verwarringsgevaar bij de doelgroep: medische beroepsbeoefenaars en de eindverbruikers ergo patienten. Beperkt onderscheidend vermogen voor beiden merken. De klacht wordt afgewezen.

 69 Aux termes de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94, sur opposition du titulaire d’une marque antérieure, une marque est refusée à l’enregistrement lorsque, en raison de son identité ou de sa similitude avec une marque antérieure et en raison de l’identité ou de la similitude des produits ou des services que les deux marques désignent, il existe un risque de confusion dans l’esprit du public du territoire sur lequel la marque antérieure est protégée.

97 D’autre part, l’appréciation globale du risque de confusion implique une certaine interdépendance des facteurs pris en compte et, notamment, de la similitude des marques et de celle des produits ou des services désignés. Ainsi, un faible degré de similitude entre les produits ou les services désignés peut être compensé par un degré élevé de similitude entre les marques, et inversement (arrêts de la Cour du 29 septembre 1998, Canon, C‑39/97, Rec. p. I‑5507, point 17, et Lloyd Schuhfabrik Meyer, point 74 supra, point 19).

 

Op andere blogs:
Alicante News (case T-346/09)

IEF 9946

Taartenkramen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, LJN: BR1617, 13 juli 2011, De Taarten Kamer tegen De Taartenmaker

Handelsnaamrecht. Eiseres handelt onder de naam De Taarten Kamer en gebruikt de domeinnaam www.detaartenkamer.nl. Gedaagde handelt onder de naam De Taartenmaker en gebruikt de domeinnaam www.detaartenmaker.nl.

Gedaagde wordt veroordeeld het gebruik van De Taartenmaker als handelsnaam te staken nu er gevaar is voor verwarring tussen beide handelsnamen, mede nu de aard van beide ondernemingen gelijk is en beide ondernemingen in Amsterdam zijn gevestigd en opereren. Gedaagde wordt voorwaardelijk veroordeeld het gebruik van de domeinnaam www.detaartenmaker.nl te staken. Hij mag die domeinnaam wel gebruiken indien hij deze enkel gebruikt als adres op het internet (dus niet als handelsnaam) en deze domeinnaam enkel leidt naar een website waarop de nieuwe handelsnaam van gedaagde staat vermeld. Compensatie van proceskosten.