IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9959

Werkafspraken en het resultaat

Rechtbank Amsterdam 13 juli 2011 HA ZA 10-4087 (S. tegen VU)

illustratie van dagelinks.nl

Met dank aan Jurian van Groenendaal, Boekx en Christien Wildeman, Kennedy Van der Laan

Auteursrecht op kerstkaarten. Persoonlijkheidsrechten. Uitzendovereenkomst en werkgeversauteursrecht. Beeldbank. Berekening van de schadevergoeding.

In opdracht van de VU maakt fotograaf S. foto's voor eenmalig gebruik op kerstkaarten. Vervolgens worden deze in een beeldbank en op de website overgenomen zonder naamsvermelding. In onderhavig geval wordt auteursrecht niet betwist, er is slechts twist over de (hoogte van de) geleden schade.

De rechtbank gaat uit van de door S. gehanteerde tarieven die hij ook aan Universiteit Utrecht heeft aangeboden (36 x €300,- : 10 = €1.080,- exclusief btw). "De aard van het recht op naamsvermelding, een persoonlijkheidsrecht, verzet zich ertegen dat dit recht door middel van het fictieve makerschap ex artikel 7 Auteurswet aan een werkgever toekomt en niet aan de fysieke maker. Dit verweer treft daarom geen doel." (r.o. 2.12). Iedere verdere beslissing wordt aangehouden, omdat overeenstemming tussen partijen over opname van de naam van S. in een colofon niet uitgesloten kan worden.

Schadebegroting 4.2. S. stelt schade te hebben geleden als gevolg van inbreuk, bestaande uit inkomstenderving. Hij begroot zijn schade wegens gemiste licentievergoeding op €300,- per foto, waarmee hij aansluiting zoekt bij de tarieven die de Universiteit Utrecht betaalt voor een exclusieve licentie voor de duur van 10 jaar. De schade ten gevolge van het niet vermelden van zijn naam, waardoor hij opdrachten is misgelopen, begroot hij op 100% van de schadevergoeding wegens auteursrechtinbreuk.

4.4. De rechtbank stelt vast dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over tarieven voor gebruik in een beeldbank. Hoewel zij daarover hebben onderhandeld, zijn zij niet tot overeenstemming gekomen. Aangezien VU inbreuk heeft gemaakt op auteursrecht van S., kan het niet zo zijn dat VU bepaalt welke licentievergoeding S. had kunnen vragen voor gebruik van de foto’s op de beeldbank. VU heeft nagelaten voorafgaand aan het gebruik toestemming van S. te vragen. Had zij dit wel gedaan, dan had zij wellicht over de vergoeding kunnen onderhandelen.

4.5. De door S. voor de berekening van zijn vordering gehanteerde tarieven van de Universiteit Utrecht zien op een exclusieve licentie voor de duur van 10 jaar. De rechtbank acht dat geen passende vergoeding in de thans voorliggende situatie. Daarbij neemt zij in aanmerking dat S. voor de opdracht €250,- exclusief btw heeft ontvangen en de 36 kerstkaartfoto’s slechts gedurende iets meer dan 3 maanden, te weten van 12 januari tot 14 april 2010 in de beeldbank hebben gestaan. Dat S. niet al eerder melding heeft gemaakt van de inbreuk zal de rechtbank niet in zijn nadeel laten meewegen, nu hij onbetwist heeft gesteld dat hij dat niet heeft gedaan, omdat hij in onderhandeling was met VU over tarieven voor hergebruik en over met hem te maken werkafspraken en het resultaat daarvan wilde afwachten. Of de foto’s veel zijn bekeken en/of zijn gebruikt acht de rechtbank niet relevant. Bij het aangaan van een licentieovereenkomst voor opname in een beeldbank is de omvang van het gebruik dat van de foto’s zal worden gemaakt immers niet bekend. Gesteld noch gebleken is dat het te verwachten gebruik van foto's in een beeldbank op de hoogte van de daarvoor geldende tarieven van invloed is. De rechtbank zal daarom de door S. gehanteerde tarieven van de Universiteit Utrecht naar rato toepassen, uitgaande van een licentie voor een jaar. Dat brengt de gederfde licentievergoeding op 36 x €300,- : 10 = €1.080,-  exclusief btw.

Naamsvermelding 4.7. VU betwist dat S. opdrachten is misgelopen, als gevolg van het feit dat zijn naam niet in de beeldbank is genoemd, omdat de kerstkaartfoto’s volgens de gegevens van de search logs nauwelijks zijn bekeken. S. brengt daar tegenin dat deze gegevens geen complete informatie geven over het bekijken van de kerstkaartfoto's in de beeldbank. De rechtbank wil met VU aannemen dat de kerstkaartfoto's van S. niet vaak zijn bekeken in de ongeveer drie maanden dat ze op de beeldbank hebben gestaan. Het is echter niet uit te sluiten dat S. opdrachten is misgelopen, doordat VU zijn naam niet bij de heeft vermeld. Dat daarover geen zekerheid kan worden verkregen, behoort onder deze omstandigheden niet voor rekening van S. te komen. De rechtbank daarom door middel van schatting een schadevergoeding vaststellen voor deze inbreuk.

4.8. S. relateert de gevorderde schadevergoeding aan de vergoeding voor de auteursrechtinbreuk, in feite de gederfde licentievergoeding. VU meent daarentegen dat - als er al een vergoeding wordt vastgesteld - deze gerelateerd moet worden aan de oorspronkelijke vergoeding voor de opdracht (100%). Blijkens de door S. overgelegde en door VU niet betwiste voorwaarden voor gebruikers van de VU beeldbank relateert VU de schadevergoeding bij niet vermelden van de naam van de fotograaf door gebruikers van de beeldbank aan het bedrag dat zij zijn verschuldigd aan publicatierechten (100%). Daarin ziet de rechtbank aanleiding om in navolging van S. de vergoeding te bepalen die 100% bedraagt van do door VU verschuldigde vergoeding voor gebruik in de beeldbank. Deze vergoeding bedraagt dus €1.080; exclusief btw.

Werkgeversauteursrecht /morele rechten: 4.12. Dat een deel van de door S. in de beeldbank opgenomen foto’s zijn gemaakt toen hij op uitzendbasis dan wel in loondienst van VU heeft gewerkt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan zijn recht op naamsvermelding. De aard van het recht op naamsvermelding, een persoonlijkheidsrecht, verzet zich ertegen dat dit recht door middel van het fictieve makerschap ex artikel 7 Auteurswet aan een werkgever toekomt en niet aan de fysieke maker. Dit verweer treft daarom geen doel.

Aanhouding Aanhouding 4.13. Met betrekking tot de overige verweren van VU overweegt de rechtbank als volgt. Het debat heeft zich bij de comparitie toegespitst op het geschil omtrent de openbaarmaking van de kerstkaartfoto's door VU op de beeldbank en de vraag welke vergoeding daarvoor zou moeten worden betaald. S. is niet nader ingegaan op de door VU ten aanzien van de foto's op de website gevoerde verweren. Ter comparitie heeft S. te kennen gegeven dat naamsvermelding ook in het colofon van de website kan plaatsvinden, maar hij heeft zijn vordering op dit punt niet aangepast. VU heeft aangeboden te bekijken of er een colofon in de website kon worden opgenomen. De rechtbank sluit niet uit dat partijen overeenstemming bereiken over opname van de naam van S. in de colofon. De rechtbank zal partijen alsnog in de gelegenheid stellen om hun standpunten op dit onderdeel van de vordering en de ten aanzien daarvan gevoerde verweren, voor zover niet reeds besproken onder 4.12., over en weer te verduidelijken

IEF 9958

Nederlands woord voor de avondmaaltijd

WIPO Arbitration and Mediation Center 30 juni 2011 , Zaaknummer: DNL2011-0007 (Diners Club International Ltd. tegen Greenfree) Arbiter: Gregor Vos

Met dank aan Willem Leppink, Ploum Lodder Princen.

Eiser is Diners Club International Ltd., een wereldwijd actieve creditcardmaatschappij en houder van Benelux- en Gemeenschapsmerk DINERS woordmerken. Verweerder houdt zich bezig met ontwikkeling, productie en verkoop van kortings- en cadeaubonnen en houder van de domeinnamen <dinercadeaucard.nl>, <dinercadeaukaart.nl>, <diner-giftcard.nl>, <dinergiftcard.nl> en <dinergift.nl>. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam.
Verweerder voert verweer.

Bijzonder omdat op alledrie de punten de vordering wordt afgewezen (A. Identiek of Verwarringwekkend Overeenstemming; B. Recht of Legitiem Belang en C. Registratie of Gebruik te Kwader Trouw).

A. Identiek of Verwarringwekkend Overeenstemmend (...) De Geschillenbeslechter volgt Verweerder in zijn stelling dat het element “diner” in de Domeinnamen op beschrijvende wijze is gebruikt als Nederlands woord voor de avondmaaltijd, al dan niet gecombineerd met beschrijvende Engelse termen als “gift” en “card”. Dit betekent dat er een conceptueel en auditief verschil is tussen het Amerikaans-Engelse woord “diners”, dat “eters” of “kleine (weg)restaurants” betekent en uitgesproken wordt als [dai-ners], en het Nederlandse woord “diner”, dat avondmaaltijd betekent en uitgesproken wordt als [die-nee]. Op grond van deze verschillen is de Geschillenbeslechter van oordeel dat de Domeinnamen niet mogelijkerwijs verwarringwekkend overeenstemmen met de Merken van Eiser.

De Eis voldoet hiermee niet aan de eerste grond van artikel 2.1 sub a van de Regeling.

B. Recht of Legitiem Belang

Ten overvloede wordt overwogen dat Verweerder een legitiem belang heeft bij de Domeinnamen, nu hij “dinergiftcard”, “diner-giftcard”, “dinergift”, “dinercadeaukaart” en “dinercadeaucard” (zonder “.nl” extensie) reeds langer geleden bij inschrijving van zijn onderneming als handelsnaam in het handelsregister heeft laten registeren. Gecombineerd met de overige door Verweerder naar voren gebrachte omstandigheden, voornoemde kenmerken van de Domeinnamen, en het feit dat Verweerder aantoonbaar reeds eerder vergelijkbare concepten heeft ontwikkeld, is de Geschillenbeslechter van oordeel dat hiermee sprake is van voldoende aantoonbare voorbereidingen om te goeder trouw producten of diensten onder de Domeinnamen aan te bieden.

De Geschillenbeslechter stelt vast dat ook niet aan het tweede vereiste is voldaan.

C. Registratie of Gebruik te Kwader Trouw

Ten overvloede wordt overwogen dat in principe, wil er sprake zijn van registratie of gebruik te kwader trouw van de Domeinnamen, onder meer aannemelijk moet zijn dat Verweerder de Domeinnamen heeft geregistreerd of gebruikt bijvoorbeeld om Eiser de mogelijkheid te ontnemen dit zelf te doen, of om bewust verwarring te creëren met de onderneming van Eiser, of de Domeinnamen voor een bedrag dat hoger is dan de registratiekosten te verkopen, verhuren of anderszins over te dragen of commercieel voordeel te behalen door internetgebruikers naar een website van de domeinnaamhouder of een andere online locatie te leiden met gebruikmaking van de verwarring die kan ontstaan met de Merken van Eiser. Geen van bovenstaande, noch andere relevante omstandigheden zijn aannemelijk geworden, nu de term “diner” een algemeen Nederlands woord is, en bovendien beschrijvend voor de diensten die Verweerder voornemens is om aan te bieden.

Bovendien heeft Verweerder op basis van de overgelegde internetstatistieken aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van daadwerkelijk commercieel voordeel door mogelijke verwarring onder het publiek op het internet, nu er geen enkele consument door middel van de zoekterm “diners” op de websites onder de Domeinnamen terecht is gekomen.

Gegeven het bovenstaande, kan niet geoordeeld worden dat Verweerder de Domeinnamen te kwader trouw heeft geregistreerd of gebruikt.

Lees de arbitrage hier (link)

IEF 9957

Betrekking heeft op de restvoorraad

Hof Amsterdam 8 maart 2011 LJN BR1936 (Appellant tegen Miscea c.s.)

Als randvermelding. Octrooirecht. Domeinnaamrecht. Stukgelopen samenwerking. Concurrentiebeding.

Appellant heeft de Alfa innovationskraan ontwikkeld, de rechten zijn overgedragen aan Miscea, die door naamswijziging dezelfs rechtspersoon als Alfa Innovations GmbH is, althans haar rechtsopvolger. Vaststellingsovereenkomst met non-concurrentiebeding. Hierna heeft appellant restvoorraad kranen en onderdelen verkocht aan Talpo.

Gerechtvaardigd belang dat kennis niet ten voordele van concurrenten zou worden aangewend. Voldoende concrete aanwijzingen dat verplichtingen uit vaststellingsovereenkomst zijn geschonden. Ontbinding overeenkomst niet onaanvaardbaar.

3.4. Naar het oordeel van het hof is de kans dat de partiële ontbinding door Miscea c.s. in een bodemprocedure stand zal houden stellig niet gering te achten. Het hof neemt daarbij de volgende voorshands voldoende gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking:

- Alfa HygiCare (die, zoals ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is gebleken, deze naam, inclusief het bestanddeel Alfa, draagt na de overdracht van de Alfa innovations kranen door [appellant] aan Talpo/HygiCare) produceert zelf al een kraan die zo goed als hetzelfde uiterlijk heeft als de Alfa innovations kraan (productie 4 Miscea c.s.);
- de domeinnaam www.alfa-hygicare.com is geregistreerd op naam van [appellant] (productie 9 Miscea). Op de desbetreffende website wordt de sterk op de Alfa innovations kraan gelijkende Alfa-kraan aangebo-den;
- bij e-mail van 25 mei 2010 heeft [M.] aan [geïntimeerde sub 3], voor zover van belang, het volgende geschreven:
“In navolging van ons telefonische gesprek bevestig ik hierbij dat ik en-kel kranen van de heer [appellant] gekocht heb. Verder heb ik met de heer [appellant] niets van doen enkel dat ik hem af en toe benader voor ad-vies.”

Het hof concludeert hieruit dat [appellant] als adviseur voor HygiCare optreedt. Oncontroleerbaar is of deze advisering slechts betrekking heeft op de restvoorraad kranen/onderdelen dan wel een ruimere omvang heeft;
- [appellant] heeft (naar het hof uit de overgelegde e-mails begrijpt: in het voorjaar 2010) met [M.] een zakenreis naar de Verenigde Staten gemaakt. Uit de overgelegde e-mails van [X] en [M.] (producties 13 en 14 Miscea) valt op te maken dat [appellant] zich daar direct bezig heeft gehouden met de verkoop van kranen. Op vragen van het hof tij-dens het pleidooi heeft [appellant] mede als achtergrond van zijn reis met [M.] naar Amerika gegeven dat de octrooirechten daar‘abandoned’ waren, hetgeen doet vermoeden dat hij daar activiteiten heeft ontwik-keld die strijdig zijn met de nog bestaande en aan Miscea toebehorende (niet meer in Amerika geldende maar wel onder de vaststellingsovereen-komst vallende) octrooirechten;
- een e-mail van [B.](productie 6 Miscea),van het bedrijf Primofol dat, zoals het hof heeft begrepen, op enige wijze bij de assemblage van de Alfa innovations kranen is betrokken, vermeldt het volgende:
Ongeveer een half jaar geleden werd ik door [appellant] benaderd. Hij vertelde me:“we gaan de kraan weer maken “ (..) “Verder vroeg hij mij of ik nog tekeningen had van de alfakraan omdat mijn eigen tekeningen-pakket incompleet is.”

LJN en pdf

3.5. Naar het oordeel van het hof bestaan aldus voldoende concrete aanwijzingen dat [appellant] zijn verplichtingen uit de vaststellings-overeenkomst zodanig heeft geschonden dat Miscea c.s. daarop een par-tiële ontbinding kunnen gronden. Er bestaat onvoldoende grond om te oordelen dat, zoals [appellant] heeft aangevoerd, het beroep op de ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard-baar is dan wel dat de ontbinding niet proportioneel zou zijn. Met het concurrentiebeding heeft Miscea haar gerechtvaardigd belang willen be-schermen dat de kennis van [appellant] met betrekking tot het onderha-vige type van kranen niet ten voordele van concurrenten van Miscea zou worden aangewend. Daarmee is het recht op ontbinding, bij niet nakomen van deze verplichting, in beginsel gegeven. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.

IEF 9955

In opdracht en voor rekening van

Vzr. Rechtbank Almelo 11 juli 2011,  LJN: BR1312, (lierenshop.nl; Eiseres tegen Gedaagde)

Domeinnaamrecht. Stukgelopen samenwerking. De webshop is enkele jaren geleden tot stand gekomen met de medewerking van [gedaagde]. [Gedaagde] heeft samen met zijn schoonzoon - hierna te noemen [X] - een webshop ontworpen en heeft ook in dat kader onder andere de domeinnaam lierenshop.nl laten registreren. Echter sites worden op eigen naam geregistreerd: Lierenshop.nl, Lieren-shop.nl (mét koppelteken) en winchshop.be. De tweede linkt naar concurrerende website waarvan schoonzoon vennoot is. 1.9  [Eiseres] heeft op 10 mei 2011 conservatoir beslag laten leggen op de domeinnamen lierenshop.nl en lieren-shop.nl.

Overdracht van lierenshop.nl en lieren-shop.nl toegewezen. Geen (evident) belang winchshop.be, omdat deze niet in gebruik is genomen. Het doorlinken is onrechtmatig: “Eiseres gebruikt “lierenshop” als handelsnaam. Het gebruik van deze handelsnaam van eiseres, met als doel potentiële klanten door te verwijzen naar LuWe Trading, een concurrerende onderneming, is onrechtmatig.”

lierenshop 4.3  Uit de stukken, waaronder de facturen met betrekking tot de registratie van de domeinnamen en de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de domeinnaam en website lierenshop.nl zijn geregistreerd en ontwikkeld door [gedaagde], maar [eiseres] de kosten voor registratie heeft vergoed en bovendien regelmatig betalingen heeft verricht aan [gedaagde] voor geleverde diensten. Daarmee is in voldoende mate komen vast te staan dat [gedaagde] de desbetreffende werkzaamheden en registraties in opdracht van en voor [eiseres] heeft verricht. Dat [eiseres] mogelijk geen expliciete instructie zou hebben gegeven ten aanzien van de inhoud van de webshop en dat [gedaagde] naar eigen zeggen onvoldoende betaald heeft gekregen voor de ontwikkeling en het bijhouden van de webshop, doet daaraan niet af. De weigering van [gedaagde] om de domeinnaam naar [eiseres] te doen overschrijven maakt daarom naar voorlopig oordeel inbreuk op de rechten die [eiseres] op de website kan doen gelden. Het belang van [eiseres] om over de domeinnaam lierenshop.nl te kunnen beschikken is, gelet op al het voorgaande, evident. De enkele dreiging van [gedaagde] - ook al heeft hij ter zitting gesteld een en ander niet zo bedoeld te hebben - om de website op ‘zwart te zetten’ geeft [eiseres] daartoe reeds voldoende belang. [Eiseres] heeft er immers belang bij om zijn inkomsten uit de webshop te kunnen waarborgen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de gevorderde overdracht van de domeinnaam lierenshop.nl toewijzen.

Winchshop.be 4.4  Ten aanzien van de domeinnaam winchshop.be heeft [eiseres] ook voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] deze in opdracht en voor rekening van [eiseres] heeft geregistreerd. Echter, nu [eiseres] zelf heeft verklaard dat deze domeinnaam nog niet in gebruik is, maar dat deze enkel is geregistreerd met het oog op een uitbreiding van de onderneming van [eiseres] naar België, heeft [eiseres] thans geen evident belang bij overdracht van die domeinnaam en gaat het gelasten van een dergelijke verregaande ordemaatregel naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bestek van dit kort geding te buiten.

Lieren-shop.nl en doorlinksites (bijv. lierenshop.linkhotel.nl) 4.5  Aannemelijk is dat het doorlinken via de domeinnaam waarvan [gedaagde] houder is naar de website van een concurrent van [eiseres], alsmede het gebruik van de naam “lierenshop” op allerlei doorlinksites, waarbij eveneens naar de website van de concurrent van [eiseres] wordt verwezen, het publiek dat die websites bezocht in verwarring kon brengen omtrent de identiteit van de aanbieder van de op die website vermelde producten. Het profiteren van een dergelijke verwarring (en het daarmee mogelijk schaden van de webwinkel van [eiseres]), kan jegens [eiseres] onrechtmatig zijn. Hoewel in het beperkte kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld, dat [gedaagde] betrokken is bij de onderneming van LuWe Trading, is wel komen vast te staan dat [gedaagde] de domeinnaam lieren-shop.nl heeft doorgelinkt naar de website van LuWe Trading, en gebruik maakt van de naam lierenshop in allerlei doorlinksites, waarbij de consument eveneens naar LuWe Trading wordt doorverwezen. [Eiseres] gebruikt “lierenshop” als handelsnaam. Het gebruik van deze handelsnaam van [eiseres], met als doel potentiële klanten door te verwijzen naar LuWe Trading, een concurrerende onderneming, is onrechtmatig. [Eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt belang te hebben bij de overdracht van de domeinnaam lieren-shop.nl en het gelasten van een ordemaatregel ten aanzien van ieder gebruik van de naam lierenshop, alsmede daarmee op verwarringwekkende wijze overeenstemmende andere namen.

4.6  Tot slot zullen de gevorderde dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden en zal [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.

IEF 9954

Recht op voorrang op de opbrengst

Rechtbank Arnhem 29 juni 2011, LJN BR1199 (Fortis Commercial Finance N.V. tegen curator  Kinzo Trading B.V.)

Als randvermelding. Merkenrecht. Rechtspraak.nl "Incidentele vordering 843a Rv afgewezen. Faillissement; is pandrecht gevestigd in strijd met art. 47 Fw dient ruim te worden geïnterpreteerd, ook vestiging zekerheidsrecht valt daaronder.  Art. 58 Fw is van toepassing op het pandrecht op een merknaam; curator was gerechtigd de merkrechten te verkopen; pandhouder behoudt een recht van voorrang op de opbrengst". De curator kan een redelijke termijn stellen en [r.o. 4.24] "voert aan dat hij niet gehouden is de opbrengst van de verkoop aan FCF af te dragen, maar dat FCF slechts een recht op voorrang heeft op de opbrengst, waarop de omslag van de algemene faillissementskosten in mindering gebracht moeten worden."

De omzet van dat merk in de Benelux en de andere landen vorm de meest objectieve maatstaf voor de berekening van de waarde van het merkenrecht. Omzet € 225.000,00, waarvan 16% in Benelux, aldus: €36.000.  De vordering van FCP afgewezen, algemene faillissementskosten zijn nog niet bekend.

4.19.  Tussen partijen staat vast dat FCF een rechtsgeldig pandrecht had op de merknaam Kinzo. FCF heeft getracht de merknaam Kinzo te veilen via een internetveiling. Dat is niet gelukt. Vervolgens heeft FCF een koper gezocht, die de merknaam onderhands zou willen kopen. FCF heeft de curator daarop in contact gebracht met EDCO, die uiteindelijk alle merkenrechten heeft gekocht. Deze koper wilde niet slechts de naam Kinzo kopen, maar alle merkenrechten. FCF was daarom aangewezen op medewerking van de curator bij de verkoop van de merknaam Kinzo, omdat alle andere merkenrechten in de boedel vielen en sprake was van een onderhandse verkoop.

4.20.  FCF stelt dat zij met de curator de uitdrukkelijke afspraak had gemaakt om het merkenrecht gezamenlijk te verkopen en dat de curator in strijd met deze afspraak heeft gehandeld door een termijn te stellen op grond van art. 58 lid 1 Fw. De curator betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en wijst erop dat deze ook nergens uit blijkt. De rechtbank is van oordeel dat uit de door partijen overgelegde stukken niet blijkt van een afspraak dat FCF en de curator gezamenlijk over zouden gaan tot verkoop van het merkenrecht. FCF heeft het merkenrecht aangeboden op een internetveiling en is, toen dat niet lukte, zelf op zoek gegaan naar een koper. Zij heeft de curator desgevraagd bericht over haar activiteiten op dat punt bij brief van 13 oktober 2009. In die brief vraagt FCF de curator om een persoonlijk onderhoud. De curator heeft daarop bij brief van 14 oktober 2009 gereageerd. Dee brief heeft de strekking dat de curator geen afspraken wil maken met FCF. Bij brief van 16 november 2009 heeft de curator FCF verzocht te reageren op het bod dat door EDCO was gedaan. De rechtbank kan uit een en ander geen afspraak omtrent een gezamenlijke verkoop distilleren. Dit standpunt van FCF faalt dan ook.

4.21.  FCF stelt dat ‘in de literatuur’ wordt verdedigd dat art. 58 Fw niet van toepassing is op het pandrecht op een merknaam. De curator heeft dat bestreden. De rechtbank heeft voor het standpunt van FCF, dat verder niet nader is onderbouwd, geen steun kunnen vinden in rechtspraak en literatuur. Integendeel, het Hof Amsterdam heeft op 28 mei 1998 een arrest gewezen waarin uitgegaan wordt van de toepasselijkheid van art. 58 Fw op een pandrecht op een merknaam (NJ 2000, 741) en in het Tijdschrift voor Insolventierecht neemt mr. R.S. Le Poole een gelijk standpunt in (TvI, 2002, p. 465). De rechtbank is dan ook van oordeel dat art. 58 Fw van toepassing is op het pandrecht op een merknaam.

4.22.  Die conclusie brengt met zich dat de curator met een beroep op art. 58 Fw over kon gaan tot verkoop van de merknaam, nadat aan FCF een redelijke termijn was gesteld om zelf tot verkoop daarvan over te gaan.

4.23.  FCF stelt dat de curator gehouden is de opbrengst van het merkenrecht waarop het pandrecht was gevestigd aan FCF af te dragen. Met betrekking tot de waarde van het merkenrecht zijn partijen het volgens FCF eens over een verdeling van de koopprijs aan de hand van de omzet die per merk werd gemaakt. Die verdeling komt dan op ca. 90% van de koopprijs voor het merk Kinzo en 10% van de koopprijs voor alle andere merken. Volgens FCF gaat het derhalve om een bedrag van (90% van € 250.000,00=) € 217.500,00.

4.24.  De curator voert aan dat hij niet gehouden is de opbrengst van de verkoop aan FCF af te dragen, maar dat FCF slechts een recht op voorrang heeft op de opbrengst, waarop de omslag van de algemene faillissementskosten in mindering gebracht moeten worden. Nu de faillissementskosten nog niet bekend zijn kan de vordering van FCF niet worden toegewezen, aldus de curator. Verder voert de curator aan dat de verdeling van de opbrengst door FCF niet goed wordt berekend. De curator kan zich vinden in een verdeling van de opbrengst aan de hand van de omzet per merk, maar FCF gaat er volgens de curator aan voorbij dat zij slechts een pandrecht had op de merknaam Kinzo in de Benelux en dat derhalve alleen de omzet van dat merk in de Benelux in aanmerking komt voor de berekening van de verdeling. Die omzet is 16% van de totale omzet van het merk Kinzo. Dat zou betekenen dat FCF slechts aanspraak kan maken op 16% van 80% van de omzet. Ter comparitie heeft de curator verklaard dat hij ook in kan stemmen met een verdeling van 90% voor de merknaam Kinzo en 10% voor de andere merken. De curator beroept zich ten slotte op een opschortingsrecht ten aanzien van de vordering die de curator stelt te hebben op FCF en die hij in voorwaardelijke reconventie vordert.


4.25.  Ten aanzien van de vraag of FCF direct aanspraak kan maken op de opbrengst van de verkoop of dat zij slechts een recht van voorrang heeft op de opbrengst geldt het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de curator gerechtigd was de merkenrechten te verkopen met toepassing van art. 58 lid 1 Fw. Dat is ook niet betwist door FCF. Evenmin is betwist dat de curator in dat kader een redelijke termijn heeft gesteld en dat FCF van die termijn ook geen verlenging het gevraagd aan de rechter-commissaris. Op grond van art. 3:278 lid 1 en 279 BW behoudt FCF een recht van voorrang op de opbrengst. FCF dient haar vordering aan te melden ter verificatie en deelt op grond van art. 182 Fw wel mee in de omslag van de algemene faillissementskosten.


4.26.  FCF stelt bij conclusie van repliek in conventie dat, uitgaande van een verdeling van 90% voor het merk Kinzo en 10% voor de rest van de merken, een deskundige moet taxeren wat het merk Kinzo in de Benelux waard was ten opzichte van de waarde van het merk Kinzo in de andere landen. De curator heeft ter comparitie verklaard dat hij geen noodzaak ziet een deskundige te benoemen, omdat eenvoudig uitgegaan kan worden van de omzet van Kinzo Trading in de verschillende landen en verder al vaststaat wat de merknaam waard was.


4.27.  De rechtbank is van oordeel dat voor de waardering van het merkenrecht van Kinzo in de Benelux ten opzichte van dat merkenrecht in de andere landen, aangeknoopt kan worden bij de omzet van dat merk in de Benelux en de andere landen. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank de meest objectieve maatstaf. Deze maatstaf is ook het resultaat van de factoren die FCF zou willen meewegen bij de taxatie, zoals de bekendheid van het merk en de markt. De door de curator aangedragen cijfers die zien op de omzet van het merk Kinzo in de Benelux en de andere landen zijn door FCF op zichzelf niet betwist. Partijen kunnen zich beiden vinden in de opbrengstverdeling van 90% voor het merk Kinzo en 10% voor de andere merken. De opbrengst voor het merk Kinzo kan dan worden vastgesteld op € 225.000,00. De rechtbank stelt de waarde van het merkenrecht Kinzo in de Benelux dan ook vast op een bedrag van 16% van € 225.000,00 = 36.000,00.

4.28.  Het voorgaande betekent dat FCF een recht van voorrang heeft op een bedrag van € 36.000,00 waarop de omslag van de algemene faillissementskosten in mindering strekken. De gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre worden gegeven.

4.29.  FCF heeft ook betaling gevorderd van dit bedrag. Deze vordering kan niet worden toegewezen, nu de curator terecht opmerkt dat de algemene faillissementskosten nog niet bekend zijn. Ook overigens bestaat geen grond het opleggen van de verplichting tot voor onmiddellijke betaling van dit bedrag.

4.30.  Gelet op het voorgaande behoeft het beroep van de curator op opschorting niet meer te worden besproken.

IEF 9953

Fiches nieuwe Commissievoorstellen

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, kamerstukken II 22 112, nr. 1195

Fiche 2: Richtlijn gebruikswijzen verweesde werken (kamerstuk 22112, nr. 1192, link)

Het kabinet verwelkomt het initiatief van de Commissie om te komen tot een oplossing voor het probleem van de verweesde werken. In de speerpuntenbrief van 11 april 2011 heeft het kabinet aangegeven veel waarde te hechten aan het behoud van cultureel erfgoed. Organisaties in de culturele sector zoals omroepen, bibliotheken en culturele instellingen willen in toenemende mate gebruik maken van de mogelijkheden van digitalisering voor de ontsluiting van hun collecties. Het auteursrecht wordt daarbij als een belemmering beschouwd omdat er veel tijd en geld nodig is om het auteursrecht te regelen, zeker als werken al tientallen jaren oud zijn en de rechthebbende onvindbaar is. Dit kan onder meer ten koste gaan van culturele verscheidenheid en de brede beschikbaarheid van cultureel erfgoed. Het kabinet beoordeelt het voornemen om te komen tot een Europese regeling voor verweesde werken positief, op voorwaarde dat het voorstel de grootschalige digitalisering van cultureel erfgoed daadwerkelijk vereenvoudigt.

Fiche 4: Verordening handhaving intellectuele-eigendomsrechten door de douane (kamerstuk 22112, nr. 1194, link)

Nederlandse positie - onder 9 - Een voorstel volgens de nu door de Commissie geschetste lijnen is in het belang van Nederland en noodzakelijk om de voor nationale en internationale belanghebbenden (bedrijven, consumenten, overheden) wenselijke verduidelijking van juridische en commerciële posities binnen bereik te brengen. Nederland verwelkomt dan ook dit voorstel. Over het vraagstuk transit van legitieme generieke medicijnen6 is Nederland van mening dat, als er geen hoge mate van waarschijnlijkheid is dat de goederen op de EU-markt terecht zullen komen, er geen sprake zou moeten zijn van een vermoeden van inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht. Bij de behandeling van het voorstel in Brussel zal nadrukkelijk bezien moeten worden of dit vraagstuk in voldoende mate met dit voorstel wordt geadresseerd. De Commissie zal gevraagd worden duidelijk te maken hoe in dit opzicht het beoogde doel met behulp van de modaliteiten van dit instrument wordt bereikt. Nederland zet erop in dat doel te verwezenlijken. Tegen uitbreiding met specifieke nieuwe deelgebieden van intellectuele-eigendomsrechten heeft het kabinet geen overwegend bezwaar. Voor wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied met inbreuken die het gevolg zijn van parallelhandel, apparaten om technologische maatregelen te ontwijken en inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten die nu niet worden bestreken door verordening 1383, is enige terughoudendheid wenselijk, gezien de nog onzekere gevolgen voor rechthebbenden, vervoerders en de douane. De voorgestelde procedure voor versnelling van afwikkeling van kleine zendingen, hoewel potentieel bewerkelijk voor de douane, acht het kabinet op zichzelf passend in een modern accent dat de onderhavige verordening plaatst op het belang van bescherming van de consument tegen gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Het kabinet zal bij de besluitvorming in de Raad mede vanuit een oogpunt van uitvoerbaarheid aandacht geven aan het gebruik dat de Commissie denkt te maken van de volgens het voorstel door de lidstaten aan de Commissie te delegeren bevoegdheid om drempelwaarden vast te stellen waaronder zendingen als kleine zendingen dienen te worden aangemerkt.

Nadere beschouwing verdient de vraag in hoeverre het wenselijk is dat de rol van de douane, zoals dit voorstel impliceert, ten dele verschuift naar een eigensoortige rol met een eigen positie die enigszins kan afdoen aan de huidige rol van een neutrale uitvoerder van procesregels ten aanzien van partijen in een geschil (de vervoerder en de houder van het intellectuele-eigendomsrecht). Nederland ziet voorts vooralsnog geen aanleiding voor de invoering in deze verordening van administratieve sancties, zoals voorgesteld (de huidige verordening kent geen sancties), en wenst daarover in het raadstraject met de Commissie van gedachten te wisselen.

Fiche 5: Mededeling Intellectueel Eigendom (kamerstuk 22112, nr. 1195, link)Octrooien

De Commissie heeft na goedkeuring door de Raad van het besluit tot machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming voor 25 lidstaten voorstellen voor uitvoeringsmaatregelen ingediend. Verder wordt voor wat betreft de handhaving en herroeping van octrooien op het hele grondgebied van de deelnemende lidstaten momenteel gewerkt aan specifieke justitiële regelingen. Met betrekking tot de valorisatie van intellectuele eigendomsrechten geeft de Commissie aan een omvattend onderzoek te hebben opgezet, met inbegrip een deskundigengroep en een haalbaarheidsstudie.
Merken

In 2009 begon de Commissie een uitgebreide evaluatie van de algehele werking van het merkenstelsel in Europa. Op basis van deze evaluatie en een effectbeoordeling zal de Commissie voorstellen indienen om zowel de verordening betreffende het Gemeenschapsmerk als de Merkenrichtlijn te wijzigen in het laatste kwartaal van 2011.
Auteursrecht

De Commissie kondigt voor eind 2011 een richtlijnvoorstel aan over collectief beheer van auteursrecht. Daarin komen voorstellen om de transparantie en de governance van collectieve beheersorganisaties te verbeteren en wordt de mogelijkheid gecreëerd voor grensoverschrijdend licentiëren op internet. Ook komt er een richtlijnvoorstel (gelijktijdig gepubliceerd met de mededeling) om de omgang met verweesde werken (d.w.z. werken waarvan de rechthebbende niet kan worden achterhaald) te vereenvoudigen. Daarnaast wil de Commissie een «mediator» benoemen die moet trachten overeenstemming te bereiken over harmonisatie van de thuiskopievergoedingen.
Aanvullende bescherming van immateriële activa, zoals de bescherming van bedrijfsgeheimen, productpiraterij of «lookalikes» en geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-foodproducten

De Commissie kondigt aan door middel van een externe studie en overleg met belanghebbenden de economische impact van de versnippering van het wettelijke kader te bepalen, met als doel bedrijfsgeheimen beter te beschermen en andere praktijken van «concurrentie op de rand van de wet», zoals productpiraterij, tegen te gaan. Ten aanzien van de geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-food producten geeft de Commissie aan binnenkort een uitvoerbaarheidstudie te laten uitvoeren die alle gerelateerde wetgevingsgebieden zal omvatten. Het betreft onder andere een analyse van de bestaande wettelijke kaders, een beoordeling van de behoeften van belanghebbenden en het potentiële economische effect van bescherming voor geografische aanduidingen voor niet-agrarische en non-foodproducten. Op basis van de resultaten, verder beraad en uitgebreide bewijsvergaring, zal de Commissie beslissen over passende toekomstige maatregelen.
Bestrijding van namaak en piraterij

De Commissie stelt voor het huidige takenpakket van het Europees Waarnemingscentrum voor namaak en piraterij uit te breiden en de taken van het waarnemingscentrum toe te vertrouwen aan het Bureau voor harmonisatie binnen de eengemaakte markt (BHIM) dat in het kader van die opdracht gemachtigd zou moeten worden om alle categorieën intellectuele eigendomsrechten te behandelen. Het waarnemingscentrum zou ook belast moeten worden met het opzetten en organiseren van bewustmakingscampagnes, het vaststellen van passende opleidingsmaatregelen voor handhavingsinstanties, het verrichten van onderzoek naar innovatieve handhavings- en opsporingssystemen die enerzijds een zo innovatief en aantrekkelijk mogelijk legitiem aanbod toelaten en anderzijds een doeltreffender optreden tegen namaak en piraterij mogelijk maken (bijv. traceerbaarheidssystemen), alsook met de coördinatie van de internationale samenwerking voor capaciteitsopbouw met internationale organisaties en derde landen. Voor de uitvoering van die taken moeten de expertise, de middelen en de technische uitrusting van het waarnemingscentrum worden uitgebreid. Daarom zouden de taken van het waarnemingscentrum moeten worden toevertrouwd aan het Bureau voor harmonisatie binnen de eengemaakte markt, dat in het kader van die opdracht gemachtigd zou moeten worden om alle categorieën intellectuele eigendomsrechten te behandelen.
Tegelijkertijd is de Commissie voornemens Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de lente van 2012 te evalueren.
Daarnaast zal de Commissie, op basis van het memorandum van overeenstemming dat de belanghebbenden op 4 mei jl. hebben ondertekend, verder onderzoek doen naar de mate waarin vooral de verkoop van namaakgoederen op het internet kan worden teruggedrongen door vrijwillige maatregelen, met de medewerking van de belanghebbenden die het meest met dat fenomeen worden geconfronteerd (houders van rechten, internetplatformen en consumenten).
Internationale dimensie van intellectuele eigendomsrechten

De Commissie kondigt aan dat de EU de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (Anti-Counterfeiting Trade Agreement – ACTA) kan ratificeren zodra alle overeenkomstsluitende partijen in de loop van 2011 hun handtekening hebben geplaatst. De Commissie zal in de komende weken een voorstel indienen voor een besluit van de EU om de overeenkomst te ondertekenen.
Betreffende vrijhandelsakkoorden met derde landen geeft de Commissie aan dat de EU zal blijven onderhandelen over intellectuele eigendomsbepalingen hierin waarbij ervoor gezorgd moet worden dat de bepalingen betreffende intellectuele eigendomsrechten zoveel mogelijk eenzelfde beschermingsniveau voor deze rechten bieden als in de EU, met inachtneming van het ontwikkelingsniveau van de betrokken landen.
Omdat het verbeteren van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douaneautoriteiten met het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten voor de jaren 2009–2012 een prioriteit is geworden voor de Commissie en de lidstaten stelt de Commissie een nieuwe verordening voor ter vervanging van Verordening (EG) nr. 1383/2003, teneinde de handhaving te verbeteren en tegelijkertijd de procedures te stroomlijnen. Verder wordt er gewerkt aan een centrale gegevensbank van de EU, COPIS geheten, voor alle aan de douane gerichte verzoeken om op te treden waarin de genoemde verordening voorziet. Ook zal de Commissie een deskundigengroep en een netwerk van nationale douanecontactpunten oprichten om de invoer te voorkomen van op het internet verkochte goederen die inbreuk maken op IER.
Subsidiariteit: Positief.
Uit oogpunt van de goede werking van de interne markt en bevordering van de concurrentiekracht en innovatiekracht van de Europese economie waardeert Nederland de initiatieven van de Europese Commissie positief.
Omdat de goede werking en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten in veel gevallen grensoverschrijdend plaatsvindt, heeft Europees optreden in beginsel de voorkeur. Dit geldt in het bijzonder voor licentieverlening voor diensten op het internet en voor de handhaving en de aanpak van namaak en piraterij die in toenemende mate grensoverschrijdende fenomenen zijn. Of in alle gevallen Europees optreden de voorkeur heeft zal blijken na presentatie van de concrete uitwerking van de voorstellen. Proportionaliteit: Nog niet bekend. Omdat de mededeling zich beperkt tot de algemene lijnen van het intellectueel eigendomsbeleid, zal pas bij de concrete uitwerking van de voorstellen blijken in hoeverre deze proportioneel zijn. Om dezelfde reden kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt van de financiële gevolgen van deze mededeling. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, overeenkomstig de regels van de budgetdiscipline.

IEF 9952

Personalia: Edmond Simon

Edmond Simon officier in de Orde van de Eikenkroon (Ordre de la couronne de Chêne). Ter gelegenheid van het 40-jarige bestaan van het BBIE ontving de heer Edmond Simon op 21 juni jl. de onderscheiding Officier in de Ordre de la couronne de Chêne, uit hande van de heer Lex Kaufhold, Nationale dienst Luxemburg, Ministère de l’Economie et du Commerce Extérieur.

Lees meer hier (link)

IEF 9951

Personalia: Cees van Rij

Persbericht Met ingang van 15 juli 2011 is Cees van Rij (1957) niet meer werkzaam bij Buma/Stemra.

Na eerst sinds 1984 als advocaat voor Buma/Stemra te hebben opgetreden,trad hij in 1997 in dienst bij Buma/Stemra als General Counsel / Head Legal & Business. In Maart 2010 werd hij benoemd tot vice-voorzitter van de statutaire directie van Buma/Stemra, met laatstelijk verantwoordelijkheid voor juridische zaken, RTV/Kabel en Buitenland.

Meer hier (link

 

IEF 9950

Mills Brothers nader besproken

Commentaar n.a.v. IEF 9913. Met dank aan Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma

De casus: op of rondom 13 maart 2011 ontdekt Mills Brothers dat in een winkelruimte aan de Nieuwendijk 161 in Amsterdam kleding wordt verkocht die inbreuk maakt op haar merk- en auteursrechten. Raadpleging van het handelsregister leert dat het betreffende winkelbedrijf wordt gedreven door Karadeniz. Mills Brothers legt beslag op de kleding en sommeert Karadeniz een onthoudingsverklaring te ondertekenen, maar zij weigert. Mills Brothers begint daarna een kort geding en wordt ter zitting geconfronteerd met het verweer dat Karadeniz haar onderneming aan de Nieuwendijk reeds op 1 oktober 2010 heeft overgedaan aan VIP Denim, hoewel deze wijziging pas op een later tijdstip (tussen 13 maart en 23 mei 2011) in het handelsregister is ingeschreven. Is Karadeniz in dat geval toch aansprakelijk voor de inbreuk, mede in het licht van artikel 25 Hrw 2007 waar is bepaald dat onkundige derden de onjuistheid of onvolledigheid van een inschrijving niet kan worden tegengeworpen? 'Nee' oordeelt de voorzieningenrechter en dat lijkt een juist oordeel.

Het handelsregister vormt voor buitenstaanders (en met name voor wederpartijen) vaak het enige middel om op eenvoudige en onopvallende wijze inzicht te verkrijgen in belangrijke gegevens van een onderneming. De rechtszekerheid is dus gebaat bij een nauwkeurige registratie van deze gegevens die steeds de actuele stand van zaken weergeeft. Tegen onjuiste of onvolledige inschrijving biedt de Hrw 2007 in artikel 25 om die reden een zekere mate van derdenbescherming. Deze bepaling mag echter niet ertoe leiden dat iemand vanwege het enkele feit dat zijn naam nog in het handelsregister voorkomt, aansprakelijk is voor inbreuken die worden gepleegd door een onderneming die op het moment van de inbreuk feitelijk aan een ander toebehoort en door een ander wordt geëxploiteerd. De rechthebbende mag dan wel baat bij hebben bij een ruime bescherming (hij heeft zijn schuldige snel gevonden), maar dat zou een situatie in het leven roepen waarbij een juridische fictie in harde (en onbillijke) aanvaring komt met de werkelijkheid. Aan deze werkelijkheid moet recht worden gedaan en dat heeft de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt genomen. Ook al valt niet te loochenen dat Karadeniz veel eerder aannemelijk had kunnen maken dat niet zij, maar VIP Denim betrokken was bij de verkoop van de inbreukmakende kleding, de betekenis van de derdenbescherming die Mills Brothers had ingeroepen is niet absoluut. Artikel 25 Hrw 2007 moet veeleer zo worden gelezen dat het derden bescherming biedt tegen de mogelijkheid dat de onderneming als economische entiteit de dans ontspringt als gevolg van een onjuiste inschrijving. De bepaling is niet geschreven met het doel derden als Mills Brothers de mogelijkheid te bieden anderen aan te pakken die weliswaar nog staan ingeschreven in het handelsregister, maar in werkelijkheid – daar moeten we in navolging van de voorzieningenrechter vanuit gaan – niets van doen hebben met de (inbreukmakende) activiteiten van de onderneming (vgl. de wetsgeschiedenis van artikel 25 Hrw 2007: Kamerstukken II 2005/2006, 30 656, nr. 3, p. 38).