IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9815

Impliciete geheimhouding

Hof 's-Gravenhage 21 juni 2011, zaaknr. 105.007.808/01 (Scafom International B.V. tegen Wilhelm Layher Vermögensverwaltung GmbH)

Met dank aan Johan Hulshof en Arjan Schuman, Van Benthem & Keulen N.V.

In navolging van IEF 5075. Octrooirecht. Geheimhoudingsafspraken omtrent steigermateriaal (octrooi EP 0423516). Inroepen nietigheid. Uitgebreide bespreking van impliciete geheimhoudingsafspraken tussen octrooihouder en toeleverancier en door hem ingeschakelde 'derde partij'. Groepen van personen vanwege de grootte en de willekeurigheid van samenstelling wordt beschouwd als 'leden van het publiek'. Hof vernietigt het eerdere vonnis. Octrooi van Wilhelm Layher Vermögensverwaltung GmbH wordt nietigverklaard.

 11. Van een nieuwheidschadelijke openbaarmaking zou niettemin niet kunnen worden gesproken wanneer de werknemers en klanten van Woeste en de 'derde bedrijven' verplicht waren tot geheimhouding ten aanzien van hetgeen zij te weten zouden komen over de aansluitkoppen en die verplichting niet was geschonden (vergelijk D-V, 3.1.3.2 van de EPO-Guidelines). Volgens WL bestond een dergelijke verplichting tot geheimhouding/vertrouwelijke omgang met die kennis en vloeide deze voort uit de aard van de tussen WL en Woeste bestaande rechtsverhouding en, in het verlengde daarvan, de verhouding tussen Woeste en de 'derde bedrijven'(MvA onder 28). Scafom - op wie in deze de bewijslast rust - betoogt dat WL en Woeste niet van (een verplichting tot) vertrouwelijkheid of geheimhouding zijn uitgegaan en dat dit al helemaal niet het geval was in de relatie tussen Woeste en de 'derde bedrijven' (MvG onder 44-46).

Over en weer wordt (in meer en mindere mate) gesteld, maar Scafom heeft "verslag gedaan van een gesprek met Woeste, volgens welk verslag Woeste heeft verklaard dat er (juist) geen geheimhoudingsafspraak tussen partijen gold" (r.o. 15)

20. Nu de werknemers en klanten van Woeste alsook de werknemers en klanten van de 'derde bedrijven' niet tot geheimhouding/vertrouwelijkheid waren gehouden, en deze groepen van personen, vanwege de grootte en de willekeurigheid van de samenstelling daarvan, (ieder voor zich) als 'leden van het publiek' als bedoeld in D-V, 3.1.3.1 van de EPO-Guidelines moeten worden beschouwd, voert al het voorgaande tot de slotsom dat de geoctrooieerde vinding voor de prioriteitsdatum van EP 516 openbaar toegankelijk is geworden. Dit octrooi zal dan ook worden vernietigd. Niet meer van belang is nu of de vinding volgens het octrooi ook openbaar toegankelijk is geworden doordat zij voor de prioriteitsdatum op de markt is gebracht, zoals Scafom stelt (grief IV) maar Wl betwist.

Lees het arrest hier (pdf , betere pdf)
EPO-Guidelines

IEF 9814

Beauty, Center en Bogár

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juni 2011, HA ZA 09-2695 (Schoonheidsinstituut Nefertete B.V. tegen v.o.f. Bogár)

In navolging van IEF 8313, IEF 7970 en 5219.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Rechtsverwerking. Aan handelsnaam wordt immer niet de eis gesteld dat deze onderscheidend vermogen heeft. Beroep op art. 5 Hnw mogelijk, zij het dat een en ander wel gevolgen heeft voor de beschermingsomvang. Auditieve en visuele gelijkenis Beauty Center Bogár en Beauty Center Bogaard, verwarring te duchten. Vordering toegewezen obv handelsnaamrecht. Merkenrecht niet. Geen belang bij proceskostenveroordeling eerdere KG.

 Nefertete exploiteert in het winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk een schoonheidssalon annex afslankinstituut (r.o. 2.1).   Bogár exploiteert in het winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk sinds 12 november 2002 een tanning en beautysalon, aanvankelijk als eenmanszaak gebruik makend van de handelsnaam Touch of Beauty (r.o. 2.2). Nefertete komt onder meer op tegen gebruik van de handelsnaam Bogár op de website met de domeinnaam bogar.nl en tegen gebruik van de naam met grote letters op het bedrijfspand van Bogár.

Rechtsverwerking 4.7. Ten aanzien van de overeenstemming tussen beide handelsnamen heeft Bogár verder aangevoerd dat zulks wordt veroorzaakt door de elementen Bogaard en Bogár en dat, nu Nefertete tegen gebruik van de handelsnaam Bogár en Bogár Tanning & Beauty in het verleden geen bezwaar heeft gemaakt, zij haar recht heeft verwerkt op te treden tegen de handelsnaam in combinatie met de toevoegingen Beauty Center. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het niet optreden tegen het gebruik van de handelsnaam Bogár of Bogár Tanning & Beauty vond plaats in de periode waarin Bogár deze handelsnamen voerde. Deze namen stemmen zowel in auditief als visueel opzicht minder overeen met de naam Beauty Center Bogaard, zodat niet onbegrijpelijk is dat Nefertete zich medio 2005/2006 tegen de nieuwe handelsnaam Beauty Center Bogár, vanwege een denkelijk toegenomen verwarringsgevaar, wél is gaan verzetten. Daarbij is van belang dat het bij de beoordeling van het bestaan (en de mate) van verwarringsgevaar aankomt op de namen als geheel. Bogár mocht er daarom niet op vertrouwen dat het gedogen, door Nefertete, van het gebruik van het element Bogár als handelsnaam of als onderdeel van de handelsnaam Bogár Tanning & Beauty, eveneens betrekking zou hebben op de naam Beauty Center Bogár.

Handelsnaam 4.9. Gelet op artikel 5 Hnw is bepalend of bij het publiek verwarring te duchten is. Daarbij dient in ieder geval te worden gelet op de mate van gelijkenis, de aard van de ondernemingen en hun plaats van vestiging. Voorts gaat het, het zij herhaald, om een vergelijking tussen de beide handelsnamen als geheel. Wat de namen Beauty Center Bogár en Beauty Center Bogaard betreft is niet in geschil dat sprake is van een grote auditieve gelijkenis. Ook is sprake van een aanzienlijke visuele gelijkenis. Gelet voorts op het feit dat beide ondernemingen (volgens Nefertete inmiddels) soortgelijke diensten aanbieden en vast staat dat beide ondernemingen op slechts 200 meter van elkaar gevestigd zijn in hetzelfde winkelcentrum, is de rechtbank van oordeel dat gevaar voor verwarring bij het publiek is te duchten, zoals partijen zelf ook ter comparitie hebben erkend.

Merkenrecht 4.11. Voor zover de vorderingen ook zijn gebaseerd op het ingeroepen Benelux woordmerk (vgl. r.o. 2.4.) heeft Nefertete daarbij, voor zover de reikwijdte daarvan samenvalt met het reeds op de handelsnaamrechtelijke grondslag toe te wijzen verbod, geen belang. Voor zover de vorderingen zien op het meerdere (i.e. een verbod buiten de in r.o. 4.10. genoemde straal), worden zij afgewezen. In de eerste plaats geldt daartoe dat Nefertete niet gemotiveerd heeft gesteld waarom het gebruik van de handelsnaam van Bogár merkgebruik oplevert in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. In de tweede plaats geldt dat de ook ingeroepen grondslag van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE niet tot een andere uitkomst kan leiden dan hiervoor ten aanzien van het handelsnaamrechtelijke deel van het geschil is overwogen en beslist. De te beantwoorden voorvraag hier is immers of de gemiddelde consument een verband zou leggen tussen de handelsnaam van Bogár en het merk van Nefertete in die zin dat de handelsnaam het merk in gedachten oproept. Niet aannemelijk is geworden dat zulks buiten een straal van 5 km rondom het winkelcentrum het geval zou zijn. Daar komt bij dat Nefertete niet gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom Bogár met haar handelsnaam buiten genoemde straal ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, zodat ook deze grondslag niet tot een verdere toewijzing kan leiden dan op basis van de handelsnaamrechtelijke grondslag reeds toewijsbaar is.

4.12. Datzelfde geldt ook de meer subsidiair ingeroepen grondslag onrechtmatige daad/oneerlijke mededinging in de zin van artikel 10bis Verdrag van Parijs.

Dictum: verbiedt Bógar om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik als handelsnaam van de tekens Beauty Center Bogár en/of andere combinaties van de termen Beauty, Center en Bogár in het winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk (ZH) en een straal van 5 kilometer rondom dat winkelcentrum te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere overtreding van het verbod en voor iedere dag of gedeelte van een dag dat die overtreding voortduurt, met een maximum van € 500.000,00;

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9813

Lastiger overeenkomsten te benoemen dan verschillen

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juni 2011, LJN BQ8751 (VVTP, VNPF, VVEM en VSCD tegen De Staat der Nederlanden)

Als randvermelding. Belastingrecht. Verhoging BTW op podiumkunsten van 6% naar 19%. Het beginsel van de fiscale neutraliteit wordt niet geschonden op het moment dat op het verlenen van toegang tot de podiumkunsten een tarief van 19% wordt geheven.

Het verlenen van toegang tot de podiumkunsten kan worden onderscheiden van het verlenen van toegang tot de andere vormen van vrijetijdsbesteding– circussen, dierentuinen, openbare musea of verzamelingen, bioscopen, sportwedstrijden en attractieparken– waarop het verlaagde tarief van 6% ook na invoering van het Belastingplan 2011 van toepassing blijft.

5.6. De rechtbank ziet zich in deze zaak dus met name gesteld voor de vraag of de kenmerkende diensten die de podiumkunstenaars leveren enerzijds kunnen worden onderscheiden van de kenmerkende diensten die in de circussen, dierentuinen, musea, bioscopen, attractieparken, siertuinen en sportwedstrijdorganisatoren worden geleverd anderzijds. Voor wat betreft de dierentuinen, musea, bioscopen, attractieparken, siertuinen en sportwedstrijden acht de rechtbank dit, overigens door de belangenverenigingen ook niet (voldoende) betwiste, onderscheid evident; het is lastiger overeenkomsten te benoemen dan verschillen.

Uitgebreide uitspraak lees hier (link)

IEF 9812

Complementaire productlijn

Gerecht EU 22 juni 2011, zaak T-76/09 (Mundipharma tegen OHIM-Asociación Farmaceuticos Mundi)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Beeldmerkaanvrage FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI (geneesmiddelen), oppositie obv Gemeenschapsmerk MUNDI PHARMA. Complementaire en subsidiaire productlijn, maakt het nog geen soortgelijke waren en/of diensten. Bevestiging gedeeltelijke afwijzing door oppositiedivisie.

29      However, even where the goods in Class 5 covered by the earlier trade mark and the ‘storage, distribution, delivery and packaging of pharmaceutical, sanitary and dietetic preparations’ services in Class 39 covered by the trade mark applied for show some kind of connection between them, in particular in so far as the manufacture and sale of those goods may also involve their storage, delivery, distribution and packaging, that fact is not sufficient for them to be considered complementary in the present case.

30      It should be noted that there is nothing in the file that invalidates the Board of Appeal’s finding, supported by OHIM in its response, that, in essence, the relevant public for ‘storage, distribution, delivery and packaging of pharmaceutical, sanitary and dietetic preparations’ is made up of professionals, while the end consumer of pharmaceutical preparations will buy them, inter alia, from a pharmacy without using those services. As has already been mentioned in paragraph 26, the applicant does not dispute the Board of Appeal’s finding that the relevant public for which the services and goods are intended is different. By definition, goods and services intended for different publics cannot be complementary (see, to that effect, easyHotel, paragraphs 57 and 58).

Lees het arrest hier (link)

IEF 9811

Merk versmelt met de waren

HvJ EU 16 mei 2011, zaak C-429/10 P, X Technology Swiss GmbH tegen OHIM

In navolging van IEF 8912. Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Vormmerk. Gemeenschapsmerkaanvraag ‘oranje kleur van punt van sok’. Weigering inschrijving. Ontbreken van onderscheidend vermogen. Onjuiste lezing van het arrest van het Gerecht EU. Art. 4 en 7 lid 1 onder b GMVo 207/2009.

Aanvrager stelt dat Gerecht ten onrechte oordeel baseert op driedimensionaal merkaanvrage, en de strengere criteria die daarvoor gelden. Hof oordeelt dat Gerecht juist niet als driedimensioneel merk beoordeeld. Merk is niet onderscheidend omdat het aangevraagde merk samenvalt met het uiterlijk van de aangeduide waar (sokken). Klacht faalt, verwerping beroep.

37. In den Randnrn. 26 und 27 des angefochtenen Urteils hat das Gericht dieser Rechtsprechung entnommen, dass der entscheidende Gesichtspunkt, um zu bestimmen, ob ein Zeichen Unterscheidungskraft aufweise oder nicht, nicht die Einstufung des Zeichens als ein Bildzeichen, ein dreidimensionales Zeichen oder ein anderes Zeichen sei, sondern die Frage, ob das Zeichen mit dem Erscheinungsbild der betreffenden Waren selbst verschmelze oder nicht.
 

38. Anhand dieses Kriteriums hat das Gericht in den Randnrn. 28 und 29 des angefochtenen Urteils festgestellt, dass die Anmeldemarke mit dem Erscheinungsbild der gekennzeichneten Ware verschmelze.

39. Demnach kann die Rechtsmittelführerin nicht geltend machen, das Gericht habe bei seiner Beurteilung der Unterscheidungskraft der Anmeldemarke Anforderungen gestellt, die auf dreidimensionale Marken bezogen seien.

42. Es ist jedoch festzustellen, dass die Rechtsmittelführerin zur Stützung dieses zweiten Teils nichts vorgebracht hat, was belegen könnte, dass das Gericht Beweismittel verfälscht hat.

Lees het arrest hier (link)
GMVo 207/2009

 

IEF 9810

Uw huisstijl in het buitenland

Rechtbank Utrecht 22 juni 2011, LJN BQ8727 (SVT tegen Mediq en Mediveen)

Auteursrecht. Licentie corporate design: logo's en huisstijl. Afbeeldingen in uitspraak. SVT heeft in opdracht van Mediq Apotheken corporate design ontwikkeld waarvoor licentie is verleend voor gebruik in Nederland. Licentievoorwaarden is overtreden door gebruik van huisstijl in België en Polen, contractuele boete van 2 miljoen wordt niet gematigd, van rechtspraak.nl: 

Mediq moet stoppen met gebruik van logo’s en huisstijl in haar apotheken

S.V.T. Branding & Design Group B.V. (eisende partij in deze procedure; hierna te noemen: SVT) heeft in 2005 en 2006 in opdracht van Mediq Apotheken (één van de gedaagden) logo’s, een huisstijl, een brochurelijn en een winkelformule ontwikkeld die gebruikt wordt in apotheken die worden geëxploiteerd onder de naam “Mediq”. SVT heeft aan Mediq Apotheken een licentie verleend voor het gebruik van haar ontwerpen.

SVT heeft bij de rechtbank Utrecht een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen Mediq Apotheken en haar moedermaatschappij Mediq N.V. Zij stelt zich op het standpunt dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. in strijd met haar auteursrechten hebben gehandeld door - in strijd met de verleende licentie - haar ontwerpen ook (door buitenlandse dochtermaatschappijen) toe te laten passen in Poolse en Belgische Mediq-apotheken.

De rechtbank is van oordeel dat de aan Mediq Apotheken verleende licentie tevens strekt ten behoeve van Mediq N.V., zodat ook de moedermaatschappij rechten aan deze licentie kan ontlenen. Mediq Apotheken en Mediq N.V. hebben in strijd gehandeld met de aan hen verleende licentie, omdat deze beperkt was tot gebruik in Nederland (en dus tot gebruik in Nederlandse apotheken). Door aan Poolse en Belgische dochtermaatschappijen toestemming te geven voor het gebruik van de ontwerpen van SVT in Poolse en Belgische Mediq-apotheken, en deze vennootschappen de daartoe benodigde specificaties en digitale bestanden te verstrekken, hebben Mediq Apotheken en Mediq N.V. de voorwaarden waaronder de licentie was verleend, overtreden. Op overtreding van de licentievoorwaarden staat een contractuele boete van bijna 2 miljoen euro. De rechtbank gaat niet over tot matiging van dit bedrag en wijst het volledige bedrag toe.

Door de overtreding van de licentievoorwaarden was SVT ook gerechtigd om tot opzegging van de licentie (per 11 november 2009) over te gaan. Omdat Mediq Apotheken en Mediq N.V. na deze opzegging zijn doorgegaan met het gebruiken van de ontwerpen van SVT in Nederland, en in het bijzonder in de Nederlandse apotheken, handelen zij in strijd met het auteursrecht dat SVT heeft op haar ontwerpen. De rechtbank verbiedt Mediq Apotheken en Mediq N.V. daarom om in Nederland nog verder gebruik te maken van de ontwerpen van SVT. Dit betekent onder meer dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. de door SVT ontworpen logo’s en huisstijl uit de Nederlandse apotheken zullen moeten verwijderen.

Zij krijgen daarvoor een termijn van 3 maanden. Als zij aan het verbod geen gevolg geven, verbeuren zij een dwangsom die kan oplopen tot 2 miljoen euro.

Mediq Apotheken en Mediq N.V. kunnen volgens de rechtbank niet uit hoofde van het auteursrecht aansprakelijk gesteld worden voor het toepassen van de ontwerpen van SVT in de Poolse en Belgische apotheken, omdat niet zij, maar de buitenlandse dochtermaatschappijen daarvoor verantwoordelijk zijn. De Poolse en Belgische dochtermaatschappijen zijn verder niet als “publiek” aan te merken in de zin van de Poolse en Belgische auteurswet. Daardoor kan ook het feit dat Mediq Apotheken en Mediq N.V. toestemming hebben geven voor het gebruik van de ontwerpen van SVT in de buitenlandse apotheken en specificaties en digitale bestanden hebben verstrekt niet als een schending van het auteursrecht worden aangemerkt.

Mediq Apotheken en Mediq N.V. moeten tenslotte een bedrag van ruim € 65.000,-- aan proceskosten vergoeden aan SVT.

IEF 9809

De zeer vriendschappelijk band

Hof 's-Hertogenbosch 1 april 2008, LJN BQ8899 (Waardebepaling litigeuze kunstwerken)

Wellicht interessant: in navolging van LJN BQ8895. Misbruik van bijzondere omstandigheden. Aanzienlijk waardeverschil c.q. nadeel volgt uit deskundigenrapport. Hof stelt vragen aan deskundigen. Bewijswaardering wordt aangehouden.

8.3. Uit het voorgaande valt af te leiden dat ten aanzien van de overeenkomsten I, II, III en V het vermoeden dat door [X.] misbruik is gemaakt van de eerder genoemde bijzondere omstandigheid – de aftakelende fysieke en geestelijke gezondheid van [A.] in combinatie met de zeer vriendschappelijk band met [X.] – in belangrijke mate is gebaseerd op voornoemde rapporten van de deskundige Swagemakers. Juist vanwege het door de deskundige geconstateerde aanzienlijk waardeverschil c.q nadeel aan de kant van [A.] had [X.] zich immers van het aangaan van deze overeenkomsten moeten weerhouden.

8.8. Het hof merkt voorts op dat het van belang is dat de litigieuze kunstwerken zoveel mogelijk door de deskundige(n) op zicht worden getaxeerd; voor zover dat redelijkerwijs niet mogelijk is, dient de deskundige in zijn rapport aan te geven hoe de waarde is bepaald, zo mogelijk onder bijvoeging van de relevante bescheiden.

Lees de uitspraak hier (link)

IEF 9808

'Toevallige concurrent'

GiEA Aruba 23 maart 2011, LJN BQ8781 (Safecom Safety tegen Safecom Security NV)

Wellicht ten overvloede. Arubaanse zaak. Handelsnaamrecht. Sprake is van onbehoorlijk bestuur, oneerlijke concurrentie of inbreuk op handelsnaam? AVA is onjuist geïnformeerd door gedaagde directieleden en bovendien een concurrerend bedrijf met de inbreukmakende naam Safecom Security hebben opgezet. Verwarringsgevaar aangenomen, meest onderscheidend onderdeel is identiek SAFECOM. Ernstig verwijtbaar handelen, nu het hierbij niet gaat om een 'toevallige concurrent'. Vorderingen toegewezen.

4.6 (...) Bij de beoordeling is uitgangspunt dat het profiteren van andermans inspanningen en de resultaten daarvan op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet wanneer dit nadeel aan die ander toebrengt. Dat kan echter anders zijn indien het gaat om het gebruik van een handelsnaam die gelijkenis vertoont met de handelsnaam van een ander en het publiek daardoor in verwarring kan worden gebracht. Het gerecht is van oordeel dat deze situatie zich in het onderhavige geval voordoet. Zelfs indien tot uitgangspunt wordt genomen dat Safecom Safety zich nooit op manbewaking heeft willen toeleggen – hetgeen door [gedaagden] wordt gesteld en door [eisers] wordt bestreden –, dan nog geldt dat de beide bedrijven in dezelfde branche opereren, namelijk die van de beveiliging. Dat de bedrijven niet identiek zijn doet daaraan niet af. Nu de beide bedrijven zich bovendien op hetzelfde adres bevinden en de handelsnaam Safecom Security overeenstemming vertoont met de handelsnaam Safecom Safety & Communications Services (waarbij wordt opgemerkt dat het meest onderscheidende onderdeel van de beide handelsnamen identiek is: SAFECOM, terwijl de onderdelen SAFETY en SECURITY inhoudelijk overeenstemmen), is verwarring tussen de beide ondernemingen te duchten. Nu het hierbij niet gaat om een ‘toevallige concurrent’, maar om een onderneming die is opgericht door de beide directeuren van Safecom Safety, is sprake van ernstig verwijtbaar handelen, zodat [gedaagden] voor eventuele schade aansprakelijk zijn jegens [eisers].

IEF 9807

Overwinning Schafthuizen niet terecht

Met dank aan Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV.

In reactie op IEF 9793.

Het derde deel van de Reve-biografie van Nop Maas mag niet (in de huidige vorm) verschijnen. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 16 juni beslist. De rechter beoordeelt de zaak voornamelijk verbintenisrechtelijk, namelijk of uitgeverij Van Oorschot toestemming heeft verkregen op grond van een overeenkomst met Schafthuizen, erfgenaam van Reve. De rechter oordeelt dat Van Oorschot niet de vereiste toestemming heeft.

Daar waar voormalig minister-president Balkenende beweerde dat de film Fitna van Geert Wilders niet op voorhand kon worden verboden, gebeurt dat nu feitelijk wel met deze biografie. Dat is om verschillende redenen opvallend.

In de eerste plaats zijn al twee delen verschenen. In die omstandigheid ligt het voor de hand dat Schafthuizen argumenten aanvoert waarom juist dit deel ongewenst is. Dat geldt te meer nu het een wetenschappelijk werk betreft, waar grote publieke belangstelling voor is. Een beoordeling van de redelijkheid van het verzet van Schafthuizen blijft echter uit.

In de tweede plaats laat de rechter een auteursrechtelijke toets achterwege. Hij neemt aan dat publicatie zonder toestemming van Schafthuizen niet geoorloofd is. Het citaatrecht betrekt hij niet bij die beoordeling. Het betreft ongepubliceerde brieven en daarop zou het citaatrecht wellicht niet van toepassing zijn. Daar staat tegenover dat brieven via het Letterkundig museum in Den Haag toegankelijk zijn. In de Scientology-zaak vond AG Verkade dergelijke publicatie voldoende om art. 15a Auteurswet van toepassing te laten zijn. Aan de overige criteria van de bepaling wordt stellig voldaan. Uit het ontbreken van de toesteming kan niet zonder meer worden afgeleid, dat sprake is van auteursrechtinbreuk, zoals de voorzieningenrechter doet:

Uit het voorgaande volgt dat [eiser] geen toestemming, schriftelijk noch mondeling, voor het gebruik in deel 3 van de biografie van citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve heeft verleend. Publicatie daarvan is dan ook in strijd met aan [eiser] als erfgenaam toekomende auteursrecht daarop.

Het is -- in de derde plaats -- van belang wat de verhouding is tussen de beperkingen en het verbintenissenrecht. Is het citaatrecht van dwingend recht? Gezien het belang dat die beperking nastreeft -- de uitingsvrijheid -- zou dat goed worden worden betoogd.

In de vierde plaats is opvallend dat de rechter de uitoefening van het auteursrecht in casus niet heeft getoetst aan de uitingsvrijheid. Duidelijk is dat door dit verbod de vrijheid van meningsuiting van de biograaf (en de uitgeverij) in het gedrang komt.

Van belang is verder dat het auteursrecht hier deels als privacyrecht wordt gehanteerd. Het is eerder schending van een soort persoonlijkheidsrechten waar Schafthuizen over klaagt. Maar kan hij zich daar in deze zaak wel op beroepen? Is het auteursrecht hiervoor bedoelt? Is geen sprake van misbruik van recht?

De uitspraak roept, kortom, talloos veel vragen op.

Wellicht zou de uitspraak ook anders zijn uitgevallen als wij in Nederland een fair use bepaling zouden kennen. In de VS is in de Copyright Act nadrukkelijk opgenomen dat het ongepubliceerde karakter van een werk een beroep op fair use niet uitsluit. De verduidelijking is opgenomen naar aanleiding van de uitspraak van de Supreme Court in de zaak van schrijver Salinger was gestart, toen een oude geliefde brieven van hem publiceerde. De omstandigheden waren in die zaak wel heel anders, onder meer omdat Salinger nog in leven was.

Lees ook op de SOLV-blog, hier.

IEF 9806

Personalia: Symposium afscheid prof. De Mulder

Law, Technology and the New Paradigm of Performance

 1 juli 2011, Symposium at the occasion of the retirement of Professor Richard V. De Mulder (2 PO-punten)
During his long academic career, Richard De Mulder has introduced and evaluated a whole number of new paradigms and theories. This already started when he was teaching criminal law, as a member of the Louk Hulsman group, right at the beginning of his work at Erasmus University. It really took a flight, however, after he turned his attention to the subject of ‘Computers and Law’. He was a founding father of the research as well as the education in this field in The Netherlands.

Not satisfied with just that, he took an interest in management science, which not only led to the completion of an MBA, but also to the incorporation of this subject in his research and teaching of the application of information technology in the field of law. One of the results of that was an added interest in ‘legal knowledge management’, which is still a core subject for the ‘Centre for Computers and Law’ at Erasmus University. All this and even more will be dealt with during a symposium that will be organized at the occasion of his retirement, on July 1, 2011.

Speakers: Philip Leith, Kees van Noortwijk, Pieter Kleve, Peter van Schelven, Hans de Doelder, Anja Oskamp, Richard De Mulder. With a special appearance by Professor Michael C. Jensen

1 July 2011
Symposium Law, Technology and the New Paradigm of Performance
Michael Jensen's Workshop on Integrity
Farewell Lecture of Professor De Mulder
40th Anniversary of Richard De Mulder's employment at the Erasmus University
65th birthday of the emeritus

Location:
Erasmus University Auditorium (Aula)
Burgemeester Oudlaan 50
Rotterdam, The Netherlands

2 NOVA-punten    |     Registratie    |     Complete programma
#ITenRecht doet verslag