IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 9706

Europese Commissie, A Single Market for Intellectual Property Rights, COM/2011/278 (provisional version)

Uitgewerkt voorstel Europese Commissie

In (korte) navolging van aangekondigde Douaneverordening IEF 9701 en Blauwdruk IE-Rechten IEF 9695.

Een voorlopige uitwerking van IE-herziening. "A Single Market for Intellectual Property Rights Boosting creativity and innovation to provide economic growth, high quality jobs and first class products and services in Europe". Wat onder meer wordt vermeld: Uniforme octrooibescherming, modernisering van het merkenrechtsysteem, EU auteursrechtbeheer, technologie, user generated content, privékopie, bedrijfsgeheimen, maar ook public awareness en bi- en mulitilaterale verdragen.

Lees voorlopige uitwerking hier (link en pdf)

Inhoudsopgave
1. INTRODUCTION

2. OPPORTUNITIES AND CHALLENGES FOR A SINGLE MARKET FOR IPR

3. KEY POLICY INITIATIVES TO MEET THE CHALLENGES AHEAD
3.1. Reform of the patent system in Europe and accompanying measures
3.1.1. A unitary patent protection
3.1.2. A unified patent litigation system
3.1.3. An IPR valorisation instrument
3.2. Modernisation of the trade mark system in Europe
3.3. Creation of a comprehensive framework for copyright in the digital single market
3.3.1. European copyright governance and management
3.3.2. Technology and database management
3.3.3. User-generated content
3.3.4. Private copying levies
3.3.5. Access to Europe's cultural heritage and fostering media plurality
3.3.6. Performers' rights
3.3.7. Audiovisual works
3.3.8. Artists' resale right
3.4. The issue of complementary protection of intangible assets
3.4.1. Trade secrets and parasitic copies
3.4.2. Non-agricultural geographical indications
3.5. Enhanced fight against counterfeiting and piracy
3.5.1. Public awareness
3.5.2. A more sustainable structure for the European Observatory on Counterfeiting and
Piracy and new tasks
3.5.3. A review of the IPR Enforcement Directive
3.6. The international dimension of IPR
3.6.1. Multilateral initiatives, including co-ordination with international organisations
3.6.2. Bilateral negotiation and co-operation on IP protection with third countries
3.6.3. Enhanced IPR protection and enforcement at the EU border 

4. CONCLUSIONS

Lees voorlopige uitwerking hier (link en pdf)

IEF 9705

OLG Stuttgart 4 maart 2010, 2 U 86-09 (Converse Inc tegen MAWA Sportswear GmbH)

Stuttgarter lezing Omkeringbewijslast

Met dank aan Peter Claassen en Janneke Klompmakers, AKD advocaten & notarissen

In navolging van IEF 9683 en serie Converse-uitspraken. Duitsland. Merkenrecht. "Official Dealer/ offizieller Händler". Wederverkoop en (tussen)handelaren. Geen omkering bewijslast inzake uitputting.

Eerder werd de uitspraak OLG Düsseldorf 10 mei 2011, I-20 U 157/10 (REWE Großflächengesellschaft mbH tegen Converse Inc.) gepubliceerd. Meer dan een jaar eerder oordeelde het OLG Stuttgart anders. Belang van de uitspraak is dat het OLG in Stuttgart in de zaak tussen Converse en een wederverkoper oordeelt dat Converse niet in haar bewijs is geslaagd dat er sprake is van counterfeit en belast Converse, op basis van de Hof van Justitie uitspraak Van Doren/Lifestyle Sports van 8 april 2003, met het bewijs dat de beweerdelijk inbreukmakende schoenen buiten de EU in het verkeer zijn gebracht. Dit is feitelijk omkering van de bewijslast. Slaagt Converse niet in de bewijslast, dan gaat het Gerechtshof ervan uit dat het merkrecht, berustende op de betreffende schoenen, is uitgeput.

De uitspraak van het OLG Stuttgart (met beëdigde vertaling) hier pdf en origineel link

Ter aanvulling:  hiertegen is cassatie aangetekend. En deze uitspraak is al eens aangehaald (en hieraan voorbij gegaan) door het LG Düsseldorf , zie hier (link):

Vergleichbar, Die Feststellungen des Oberlandesgerichts Stuttgarts in dem Urteil vom 4. März und ein Interview mit dem Co-Inhaber der All Star DACH GmbH Herrn Willy Umland (Bl. 215 GA) vermögen keinen Rückschluss auf ein faktisch selektiv wirkendes Vertriebssystem der Beklagten zulassen.

IEF 9704

Rechtbank 's-Gravenhage 25 mei 2011, HA ZA 11-520 (Björn Borg Brands AB/DBM B.V. tegen Dirx Drogisterijen/Sportstrading Holland B.V.)

Incidenten: dubbel in vrijwaring oproepen

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Dirx roept leverancier op in vrijwaring, mocht inbreuk vaststaan, aansprakelijkheid verhalen op Sporttrading (incident A). Sporttrading doet hetzelfde met twee van haar leveranciers (incident B).

Incident A: Vertraging in procedure staat toewijzing niet in de weg. Dirx heeft belang bij het in vrijwaring oproepen van Sportrading ondanks dat deze ook is gedagvaard in hoofdzaak. Incident B: Betwisting van rechtsverhouding waardoor veroordeling kan afwentelen, is niet relevant. Misbruik procesrecht, conclusie volgt niet uit de omstandigheden.

6.2. Björn Borg en DBM betwisten dat de door Sporttrading genoemde vennootschappen betrokken zijn bij enige rechtsverhouding met Sporttrading. Die betwisting is echter niet relevant. Voldoende is de stellling van Sporttrading dat zij de kleding van deze vennootschappen geleverd heeft gekregen. Of dit juist is zal in de vrijwaringsprocedure moeten blijken. Bewijs daarvan in dit incident kan niet worden verlangd.

6.3. Evenmin is noodzakelijk dat, zoals Björn Borg en DBM verlangen, Sporttrading in dit incident bewijst dat de vennootschappen gehouden zijn de nadelige gevolgen van een veroordeling van Sporttrading in de hoofdzaak te dragen. Indien juist is de stelling dat Sporttrading de kleding van de vennootschappen heeft betrokken, volgt daaruit in beginsel dat zij een veroordeling in de hoofdzaak op de vennootschappen kan afwentelen. Voor toewijzing van de incidentele vordering is dat voldoende.

6.4. Björn Borg en DBM menen dat Sporttrading misbruik van procesrecht maakt omdat zij met de oproeping in vrijwaring slechts beoogt de hoofdprocedure te vertragen. Deze conclusie kan niet worden afgeleid uit de door Björn Borg en DBM gestelde omstandigheden dat Sporttrading ook in andere procedures buitenlandse partijen in vrijwaring heeft opgeroepen en eerder heeft geweigerd haar leveranciers bekend te maken. Het overige verweer tegen de incidentele vordering van Sporttrading is gelijk aan dat tegen de incidentele vordering van Dirx als weergegeven onder 5.2 en wordt op dezelfde gronden verworpen.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9703

Rechtbank 's-Gravenhage 25 mei 2011, HA ZA 10-3127 ([x] tegen Tevea B.V. en Ranex International B.V.)

Incidenten: ambtshalve schorsing

Indicentele conclusie tot schorsing ex artikel 104 Gemeenschapsverordening, ambtshalve schorsing, nietigheidsprocedure gestart bij BHIM, het is aannemelijk dat Gemeenschapsmerk nietig zal worden verklaard. Schorst en houdt beslissingen aan.

2.2. Tevea en Ranex vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de onderhavige procedure ambtshalve schorst, met veroordeling van [X] in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv. Zij voeren hiertoe aan dat, gelet op de door All-Line International Inc. – door Tevea en Ranex in de onderhavige procedure in vrijwaring opgeroepen – op 21 september 2010 bij het Bureau voor de Harmonisatie binnen de Interne Markt (hierna: BHIM) aanhangig gemaakt nietigheidsprocedure tegen het Gemeenschapsmerk van [X], de rechtbank de onderhavige procedure dient te schorsen, nu er geen bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten en het aannemelijk is dat het Gemeenschapsmerk nietig zal worden verklaard.

Lees vonnis hier (pdf)

IEF 9702

Gerecht EU 25 mei zaak T-397/09 en T-422/09

Embleem van staat  |  Spaanse spraakgelijkenis

Gerecht EU 25 mei 2011, zaak T-397/09 (Prinz von Hannover tegen OHMI)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Beeldmerk met wapen. Absolute weigeringsgronden. Imitatie van heraldisch embleem van een staat. Verwerping van beroep tegen weigering OHIM in te schrijven. Art. 6 ter Unieverdrag van Parijs, 7(1)(h) GemVo 207/2009. Embleem van staat kan niet als merk worden ingeschreven. Afwijzing van het beroep. Lees het arrest hier.

 

Gerecht EU 25 mei 2011, zaak T-422/09 (São Paulo Alpargatas tegen OHMI - Fischer)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Aanvraag gemeenschapsbeeldmerk BAHIANAS LAS ORIGINALES, ouder gemeenschaps en nationaal woordmerk HAVAIANES. Relatieve weigeringsgrond, Geen verwarringsgevaar. Overeenstemmende tekens. Welisweer soortgelijke uitspraak elevante Spaanse publiek kan hier voldoende onderscheid maken, visuele en begripsmatige verschil neutraliseert fonetische gelijkenis. Vernietiging van weigering van inschrijving. Lees het arrest hier.

32. Force est de constater que les termes « havaianas » et « bahianas » sont pratiquement identiques sur le plan phonétique, du point de vue du public espagnol. En effet, les lettres « b » et « v » étant prononcées de manière identique en langue espagnole et la lettre « h » n’étant pas prononcée,

 

 

sauf lorsque le public comprend le mot comme un terme étranger venant d’une langue dans laquelle cette lettre est prononcée, le terme « bahianas » se prononce de la même manière que s’il s’écrivait « vaianas ». De même, le terme « havaianas » pourrait être prononcé par le public espagnol soit en aspirant la lettre « h », s’il établit le rapport avec le terme « hawaianas », soit sans prononcer cette lettre, conformément à la règle de base de la langue espagnole. Dans les deux hypothèses, le terme « bahianas » est, du point de vue phonétique, intégralement repris dans le terme « havaianas », celui-ci ne comportant qu’un son, « ha » ou « a » supplémentaire.

42      Dans ces circonstances, il y lieu de considérer que, dès lors qu’il n’est pas possible de constater une différence conceptuelle entre les signes en conflit à l’égard d’une partie du public espagnol – que ce soit parce qu’il n’attribue aucune signification à chacun des signes ou parce qu’il leur attribue des significations qui ne peuvent pas être considérées comme complètement différentes –, la similitude phonétique élevée et les éléments similaires sur le plan visuel entre la marque demandée et la marque espagnole figurative antérieure ne sont pas neutralisés dans l’esprit de ce public et, par conséquent, empêchent de qualifier les signes de différents. Dès lors, la chambre de recours a commis une erreur d’appréciation en considérant que les signes étaient différents pour l’ensemble du public espagnol.

IEF 9701

Proposal for a regulation of the european parliament and of the council concerning customs enforcement of intellectual property rights, COM/2011/285

Tekst nieuwe Anti-Piraterij Verordening

In navolging van de aangekondigde Blueprint voor Intellectuele Eigendomsrechten (IEF 9695) het voorstel voor de nieuwe Anti-Piraterij Verordening (EG 1383/2003). De Europese verordening inzake handhaving van intellectuele eigendomsrechten door douane (COM/2011/285), lees het voorstel hier (link).

Meer over de impact assessment en afgeronde publieke consultatieronde hier (link).

 

Proposal for a regulation of the european parliament and of the council concerning customs enforcement of intellectual property rights

Chapter I subject matter, scope and definitions
Chapter II  applications for action by the customs authorities
section 1  submission of applications for action
section 2  decisions on applications for action
Chapter III provisions governing action by the customs authorities
section 1  suspension of the release or detention of goods suspected of infringing an intellectual property right
section 2  initiation of proceedings and anticipated release of goods
section 3  counterfeit and pirated goods
Chapter IV liability, costs and penalties
Chapter V committee, delegation and final provisions

Lees het voorstel hier (link).

IEF 9700

Rechtbank Utrecht 25 mei 2011, HA ZA 08-1438 (MD Group B.V. tegen Underlines B.V.)

Algemeen inbreukverbod BH's en slipjes

Met dank aan Anne Voerman en Matthijs Kaaks, Boekx Advocaten en Marlous Schrijvers en Charles Gielen, NautaDutilh N.V.

In navolging van IEF 7517 en Marlies Dekkers serie. Auteursrecht. Stijl. Lingerie BH's en slipjes. Vonnis tussen Marlies Dekkers en Sapph. Inbreuk aangenomen t.a.v. een aantal van de in het geding gebrachte BH's/slipjes. Algemeen inbreukverbod toegewezen op aantal specifieke werken (verwijzing Disney/Intres). Sapph moet rekening en verantwoording afleggen. Geen slaafse nabootsing. Art. 1019h Rv matiging proceskosten: €50.000,-.

Stijl vs. auteursrecht 4.12. De rechtbank stelt ten aanzien van de onderhavige producten (bh’s en slips) voorop dat deze in belangrijke mate mede worden bepaald door functionele elementen. (...) Deze functioneel bepaalde elementen van bh's en slips komen als zodanig (als niet-oorspronkelijke elementen) niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De omstandigheden dat deze producten daarmee in belangrijke mate bepaald worden door functionele elementen, brengt mee dat - indien daaraan elementen worden toegevoegd (zoals extra bandjes) - deze toevoegingen het resultaat kunnen zijn van creatieve keuzes van de maker, en daarmee voor bescherming onder het auteursrecht in aanmerking kunnen komen.

4.14 De rechtbank stelt voorop dat uit het Decaux/Mediamax-arrest van de Hoge Raad (Hoge Raad 29 december 1995, NJ 1996,546) volgt dat aan het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl geen bescherming krachtens auteurs- of modelrecht toekomt. Zoals Marlies Dekkers ter gelegenheid van het pleidooi heeft verduidelijkt, roept zij ook geen bescherming in van het idee om bandjes boven de cups aan te brengen, maar alleen van de specifieke wijze waarop zij aan dergelijke bandjes invulling heeft gegeven. (...)

4.18. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Marlies Dekkers met de wijze van vormgeving van de bandjes boven de cups een oorspronkelijke invulling heeft gegeven aan het idee of de stijl van het hanteren van bandjes boven de cups, zodat haar bh’s die bandjes bevatten die min of meer de bovenlijn van de cups volgen, het resultaat zijn van een intellectuele schepping en in zoverre auteursrechtelijk beschermd zijn.

4.50. De achterzijde van de slip van Marlies Dekkers kenmerkt zich doordat er een driehoekige uitsparing is gemaakt, waardoor een deel van de bovenkant van de billen zichtbaar is. (…) Gelet op het feit dat en openwerking van een slip op meerdere manieren kan plaatsvinden, moet de wijze waarop Marlies Dekkers dat heeft gedaan als oorspronkelijk worden aangemerkt. Dit element van de slip komt dan ook als intellectuele schepping voor auteursrechtelijke bescherming bescherming in aanmerking.

slaafse nabootsing 4.63 Voor zover het (subsidiaire) beroep van Marlies Dekkers op slaafse nabootsing ziet op de hiervoor reeds besproken bh's en slips geldt dat dit alleen kans van slagen heeft in het geval dat bij die producten het beroep op het auteursrecht is afgewezen wegens het niet voldoen aan de oorspronkelijkheidseis. Daarvan is in casu geen sprake. Ten aanzien van de auteursrechten van Marlies Dekkers dan wel dat - wegens het ontbreken van een overeenstemmende totaalindruk - geen sprake is van inbreuk. Indien geen sprake is van een overeenstemmende totaalindruk, kan evenmin worden geoordeeld dat Sapph nagelaten heeft om bij de nabootsing te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te verkomen dat door de gelijkheid de kans op verwarring ontstaat of vergroot wordt, zodat een beroep op slaafse nabootsing in dat geval geen kans van slagen heeft.

Noodzaak algemeen verbod 4.71 Partijen verschillen van mening of oplegging van een algemeen verbod mogelijk is. In het arrest Disney/Intres van 1 december 1995 (NJ 1996, 510) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een algemeen verbod mogelijk is als aan drie voorwaarden is voldoen:
- er bestaat voldoende grond te vrezen dat een dergelijke inbreuk óók op andere beschermde werken zal plaats hebben,
- met het oog op de voorkoming van executiegeschillen moet in aanmerking worden genomen dat het te geven verbod voldoende houvast moet bieden om te kunnen beoordelen welke gedragingen al dan niet verboden zijn.
- het verbod met de bedoelde ruimere werking moet bij afweging van de belangen van beide partijen passend en geboden zijn.
4.71. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze voorwaarden voldaan.

Lees de uitspraak hier (link, pdf en eerdere pdf)

IEF 9699

Rechtbank Utrecht 16 november 2000, LJN AA8345 (Dikkerboom Betonboringen B.V. tegen Interboor Nederland B.V.)

Familienaam, domeinnaam en naamtelefoonnummer

oude uitspraak, gepubliceerd op 24 mei 2011, met dank aan DomJur

Merkenrecht. Domeinnaam. Naamtelefoonnummer. Familienaam. Registratie onvoldoende om te spreken van merkgebruik of gebruik overeenstemmend teken in het economisch verkeer. Geen verzet tegen gebruik door natuurlijk persoon van diens familienaam, mits niet ter onderscheiding van waren of diensten, i.c. bij de domeinnaam wordt het merk gebruikt in de particuliere sfeer (een genealogisch onderzoek), zodat te dien aanzien aan de voorwaarde wordt voldaan. Vorderingen domeinnaam afgewezen.

Naamtelefoonnummer geen sprake van voeren van handelsnaam in de zin van Handelsnaamwet. Thans niet meer door gedaagde in gebruik, merkhouder heeft belang bij registratie, opdracht tot overdracht volgens de OPTA-instructies.

3.7. Voor zover de stelling van Dikkerboom Betonboringen betrekking heeft op het gebruik van de domeinnaam en het naamtelefoonnummer, faalt deze eveneens. Ingevolge artikel 13A lid 6 sub a BMW kan een merkhouder zich niet verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer door een natuurlijk persoon van diens familienaam. Daarbij geldt dan wel de voorwaarde dat die naam niet wordt gebruikt ter onderscheiding van waren of diensten.

Bij de domeinnaam wordt het merk gebruikt in de particuliere sfeer (een genealogisch onderzoek), zodat te dien aanzien aan de voorwaarde wordt voldaan. Het feit dat - indien een schermafdruk gemaakt wordt van de internetpagina's die zich in het domein "dikkerboom.com" bevinden - aan de onderzijde van deze pagina's de tekst "https://www.interboor.nl/..." zichtbaar wordt, maakt dit niet anders. Deze tekst vormt immers slechts de aanduiding van (het voor Interboor gereserveerde gedeelte van) de server waarop de internetpagina's die zich bevinden binnen het domein "dikkerboom.com", zijn geplaatst.

Anders dan Dikkerboom Betonboringen heeft gesteld, betreft het in deze ook geen zogenaamde "link", waarmee men op eenvoudige wijze de internetpagina van Interboor zou kunnen bereiken. Indien een bezoeker van de website "www.dikkerboom.com" de website van Interboor wenst te bereiken, zal hij het volledige internetadres van Interboor (www.interboor.nl) moeten ingeven. Bovendien is voormelde tekst - zoals gezegd - slechts zichtbaar op het moment dat de betreffende internetpagina op papier wordt afgedrukt. Gezien de overige inhoud van de website van [gedaagde sub 2] is niet erg aannemelijk dat een potentiële opdrachtgever voor betonboringen een dergelijke afdruk zal maken. Daarbij komt dat - zoals Interboor ter zitting heeft toegezegd - de internetpagina's die zich bevinden in het domein "dikkerboom.com" binnen afzienbare termijn van de server van Interboor verwijderd zullen worden.

3.10. Vooropgesteld wordt dat door de enkele registratie van de domeinnaam en het naamtelefoonnummer nog geen sprake is van het voeren van een handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet. Voor zover de stelling van Dikkerboom Betonboringen ziet op deze registratie, dient deze dan ook te worden afgewezen.

3.18. De stelling van Dikkerboom Betonboringen dat het top level-domein ".com" duidt op een domeinnaam van een commerciële onderneming en dat zij dientengevolge meer belang heeft bij deze domeinnaam dan [gedaagde sub 2], wordt afgewezen. Op dit moment bevinden zich in vorenbedoeld top level-domein zowel domeinnamen van commerciële instellingen als van particulieren.

3.19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet geoordeeld kan worden dat het belang van [gedaagde sub 2] bij handhaving van de domeinnaamregistratie niet opweegt tegen de belangen van Dikkerboom Betonboringen bij overdracht daarvan.

3.23. [gedaagde sub 2] heeft - desgevraagd - ter zitting verklaard dat hij het naamtelefoonnummer thans niet gebruikt en dat hij het naamtelefoonnummer slechts gekocht heeft in verband met mogelijke toekomstige ontwikkelingen.

3.24. De president is op grond van het voorgaande van oordeel dat het belang van [gedaagde sub 2] op geen enkele wijze opweegt tegen het belang van Dikkerboom Betonboringen. De vordering tot overdracht van het naamtelefoonnummer aan Dikkerboom Betonboringen zal dan ook worden toegewezen.

Lees het vonnis hier (link en pdf)

IEF 9698

Rechtbank 's-Gravenhage 9 maart 2011, LJN BQ5826 (h.o.d.n. KMI - MUSIC BANK tegen De Staat der Nederlanden-Ministerie van Justitie)

Ingewikkelde problematiek van de auteursrechtelijke situatie

Schadevergoedingsvordering na strafvorderlijk optreden. Inbeslagname cd's / videobanden door opsporingsambtenaren Buma/Stemra. Grondslag ontbreken redelijke verdenking / verontachtzaming fundamentele vereisten: bewijsopdracht met betrekking tot verjaring. Grondslag onzorgvuldig onderzoek: bewijsopdracht met betrekking tot verjaring. Grondslag onrechtmatig voortduren beslag: afgewezen.

3.2.Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] dat de inbeslagneming en inbeslaghouding onrechtmatig zijn geweest op basis van de volgende omstandigheden. Ten eerste is [eiser] nooit als verdachte gehoord. Ten tweede heeft de rechtbank Breda in haar beschikking van 11 augustus 2002 opgenomen dat in de strafzaak alleen deskundigen knopen zouden kunnen doorhakken, maar initiatieven ter zake zijn door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet of onvoldoende ontplooid. Ten derde heeft de rechtbank Breda in haar beschikking van 3 januari 2003 opgenomen dat [eiser] de tegen hem gerezen verdenking niet aan zichzelf te wijten had. In het proces-verbaal is niet vermeld op welke gronden Buma/Stemra tot de conclusie is gekomen dat de cd's illegaal zouden zijn. Volgens [eiser] kon Buma/Stemra ook niet oordelen over eventuele illegaliteit van de cd's daar er bij Buma/Stemra niets bekend kon zijn over de cd's. Ten vierde heeft het OM nooit een vordering ex artikel 552f Sv ingesteld.

4.18 (...) Gezien de ingewikkelde problematiek van de auteursrechtelijke situatie rondom de cd's en de videobanden heeft de Officier van Justitie stappen ondernomen om nader geïnformeerd te worden door Buma/Stemra en te komen tot inschakeling van een deskundige (zie onder 2.6). De rechtbank constateert - met de Staat - dat het daarop volgende tijdsverloop niet alleen aan de Staat is te wijten, nu de advocaat van [eiser] pas bij brief van 21 juni 2001 heeft gereageerd op de vraag van de Officier van Justitie bij brief van 16 november 2000 over personen die als deskundigen ingeschakeld zouden kunnen worden, derhalve pas na ruim zeven maanden. Nu het een gecompliceerde materie betreft, in samenhang met het feit dat [eiser] zelf geen pogingen heeft ondernomen de inbeslagname via de geëigende weg op te heffen en [eiser] zelf deels voor het tijdsverloop verantwoordelijk is, komt de rechtbank tot het oordeel dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld.

Lees het (tussen)vonnis hier (link en pdf)

IEF 9683

OLG Düsseldorf 10 mei 2011, I-20 U 157/10 (REWE Großflächengesellschaft mbH tegen Converse Inc.)

"Official Dealer" omkeringbewijslast

Met dank aan Leonie Kroon en Niels Mulder, DLA Piper.

In navolging van IEF 9669 en serie Converse-uitspraken. Duitsland. Merkenrecht. "Official Dealer/ offizieller Händler". Wederverkoop en (tussen)handelaren. Omkering bewijslast inzake uitputting. Namaak hoeft de eiser niet te bewijzen. Op de beweerdelijke inbreukmaker rust stel- en bewijsplicht ten aanzien van bevrijdend uitputtingsverweer.

Gründe I, p. 3. Die Klägerin, die diese Schuhe für Fälschungen hält, hat die Beklagte aut Unterlassung und Auskunft in Anspruch genommen. Das Landgericht hat die Beklagte antragsgemäß verurteilt und zur Begründung ausgeführt, es könne dahinstehen, ob es sich um Fälschungen handele, da die Beklagte jedenfalls ein von der Zustimmung der Klägerin getragenes Inverkehrbringen im Europäischen Wirtschaftraum nicht dargelegt habe. Die Beklagte sei hierfür darlegungs- und beweispflichtig, da sie die Gefahr einer Abschottung der Märkte, die eine Umkehr der Darlegungs- und Beweislast rechtfertigen könne, nicht nachgewiesen habe. Eine ausschließliches oder selektives Vertriebssystem unterhalte die Klägering unstreitig nicht. Die Auszeichnung offizieller Händler sei auch nicht mit einem selektiven Vertriebssystem vergleichbar. Das System der Auszeichnung offizieller Händler sei für Außenseiter nicht nachteilig, eine faktische Marktabschottung bewirke es jedoch nicht.

Gründe II p. 7. Selbst eine von Markeninhaber nicht verlangte, aber geduldete Praxis der Vertriebsberechtigden, die Waren ausschließlich an augewählte Händler abzugeben, vermag daher eine Beweislastumkehr nicht zu rechtfertigen. Ein solches Verhalten hätte zwar eine faktische Abschottung des Marktes zur Folge, diese wäre allerdings, solange sich alle Vertriebsberechtigten daran halten, total. Ein legaler Erwerb von Ware wäre überhaupt nur möglich, wenn einer der Vertriebsberechtigten ausscheren würde. Da diese Ausscheren für ihn allerdings in Ermangelung einer Verpflichtung gegenüber dem Markeninhaber keine Konsequenzen hätte, ist nicht zu erkennen, weshalb dem Dritten eine Offenbarung seiner Quelle nicht zuzumuten sein sollte.

Gründe II p. 8.Im Übrigen ist eine faktische Abschottung des deutschen Absatzmarktes durch die Official-Dealer-Kampagne der AllStar Dach GmbH nicht festzustellen. Der Verkehr ist an das Nebeneinander von Vertragshändlern und sonstigen Anbietern gewöhnt.

Lees de uitspraak hier (pdf)