IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9567

BGH I. Zivilsenat 14 oktober 2010 I ZR 191/08; 'AnyDVD' (music companies tegen Heise Verlag).

Hyperlinks zijn onderdeel geworden van 't artikel

Muziekproducten hebben Heise Verlag, een online uitgever gespecialiseerd in IT en computer nieuws, gedagvaard omdat er artikelen op de website stonden met hyperliunks naar SlySoft die software aanbod om DVD kopiebescherming technisch te omzeilen.

Landsgericht en OBL München bepaalde dat de artikelen een auteursrechtschending opleverden. BGH corrigeert dit door te oordelen dat het plaatsen van links behoorde tot constitutionele persvrijheid en vrijheid van meningsuiting (art. 5(1)Grundgesetz). De teksten zelf zijn beschermd door vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en de links krijgen dezelfde bescherming toebedeeld. Rechters benadrukten dat de hyperlinks in artikelen niet slechts een technische faciliteit omvatten om toegang te krijgen tot SlySofts website, maar onderdeel van artikel zijn geworden om het bericht aan te vullen en "ondersteunen". Wetenschap van auteursrechtschending doet hier niet aan af, de informatie voor het algemene publiek toegankelijk maken heeft een hoger doel.

r.o. 17 Im Rahmen der Abwägung sei zu beachten, dass das Wesentliche eines Links nicht die Mitteilung einer Information sei - etwa der Adresse des Internetauftritts, auf den verwiesen werde -, sondern der davon zu  unterscheidende zusätzliche Service, den Nutzer unmittelbar mit dieser Website zu verbinden. Dies eröffne eine neue Dimension, die über die eigentliche redaktionelle Berichterstattung hinausgehe und im Offline-Bereich kein Äquivalent habe. Die mit dem Verbot des streitgegenständlichen Links verbundene Einschränkung der Pressefreiheit betreffe nur den Aspekt, die Verbindung zur fraglichen Website zu ermöglichen. Insoweit gehe es nicht um die Mitteilung von Meinungen oder Tatsachen zur Meinungsbildung, die in den Schutzbereich der Meinungsfreiheit falle und deren Rahmenbedingungen dem Kernbereich der Medienfreiheit zuzuordnen seien, sondern um die weniger zentrale Frage, welchen Service ein Medienunternehmen über die Informationsverschaffung hinaus erbringen dürfe. Der Link diene lediglich der Ergänzung der redaktionellen Berichterstattung.

Artikelen 95a Duitse Auteurswet, art. 6 Copyright Directive 2001/29/EG, 11(1) EVRM
Ook wordt er verwezen naar HvJ EG 6 maart 2001 C-274/99 P (Connolly/Commission)

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf)

IEF 9566

BGH I. Zivilsenat 14. April 2011 - I ZR 33/10 (Volkswagen AG tegen ATU Auto-Teile-Unger Handels GmbH & Co. KG)

Der die Klagemarke schwächt

Een autoproducent mag - op grond van zijn merkenrecht - een onafhankelijke autoreparatiewerkplaats verbieden reclame te maken met zijn "beeldmerk" voor "inspecties", zo oordeelde het Duitse BGH in Volkswagen v. ATU. Zowel Landgericht Hamburg en Oberlandesgericht waren al eerder tot deze conclusie gekomen.

Mit der Verwendung des bekannten Bildzeichens der Klägerin ist ein Imagetransfer verbunden, der die Klagemarke schwächt. (vertaling: Met het gebruik van het bekende beeldmerk van klager is een Imagetransfer verbonden, waardoor het merk verzwakt.)

Das Markenrecht sieht allerdings vor, dass der Markeninhaber einem Dritten die Verwendung der Marke als notwendigen Hinweis auf den Gegenstand der Dienstleistungen des Dritten nicht verbieten kann, solange die Benutzung nicht gegen die anständigen Gepflogenheiten in Gewerbe und Handel verstößt. Im Streitfall sind die Voraussetzungen dieser Schutzrechtsschranke indessen nicht erfüllt, weil die Beklagte zur Beschreibung des Gegenstands der von ihr angebotenen Dienstleistungen ohne weiteres auf die Wortzeichen "VW" oder "Volkswagen" zurückgreifen kann und nicht auf die Verwendung des Bildzeichens angewiesen ist.

(vertaling: Het merkenrecht bepaalt echter dat de merkenhouder een derde het gebruik van het merk als noodzakelijke opmerking voor het aanbieden van diensten van derden niet kan verbieden, zolang het gebruik niet met de eerlijke gebruiken in industriële en commerciële conflicteert. In dit geval zijn de voorwaarden waarvan niet vervuld, omdat de beschrijving van de aangeboden diensten zonder woordmerk "VW" of "Volkswagen" niet is aangewezen op het gebruik van het beelmerk.

Lees het (voorlopige) persbericht nr. 65/2011 hier.
SHARE|

IEF 9564

Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 april 2011, LJN BQ2113, KG ZA 09-155, H&M Hennes & Mauritz c.s. tegen G-Star International B.V

Het overnemen van karakteristieke elementen

met dank aan Moïra Truijens & Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap

Auteursrecht. Hoger beroep in kort geding over het auteursrecht op de spijkerbroek Elwood. Afgezien waar het de (hoofdelijek) proceskosten betreft bekrachtigt het hof het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Dordrecht 13 augustus 2009, IEF 8120). De spijkerbroek is een werk en auteursrechtelijke verwatering bestaat niet. Inbreuk op het auteursrecht van G-Star wordt bevestigd. Na toelating van eisvermeerdering van G-Star concludeert het hof wel dat H&M op grond van het modellenrecht geen inbreuk maakt op het stikselmerk van G-star (‘het Wokkie-teken’), omdat  “er een gerede kans bestaat dat het gebruik van het merk kan worden verboden om reden dat dit resulteert in de toepassing van een model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de oudere modellen van H&M.” (Klik op afbeelding voor vergroting, links voor- en achterkant Elwood, rechts H&M).

Auteursrecht: 14. Het hof is voorshands, met de rechtbank, van oordeel dat door het gebruik van de combinatie van de vijf kenmerkende elementen (…) het ontwerp van de Elwood broek aan de hiervoor geschetste criteria voldoet. Dit samenstel van elementen geeft de Elwood een karakteristieke uitstraling (in die zin eerder: Hof Amsterdam 25- 1 1-2004 (G-Star 1Benetton), LJN AU9 159). Wet enkele feit drie bepaalde elementen, zoals de kniestukken,al eerder werden gebruikt in motorbroeken en dat het ontwerp zelfs daarop is geïnspireerd, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van ontlening aan een model van een al bestaande motorbroek. (…)

Verwatering: 15. Voor zover H&M c.§ met het overleggen van afbeeldingen van broeken, als thans verkrijgbaar op de markt, die een of meerdere kenmerken van de Elwood vertonen heeft willen aanvoeren dat de beschemingsomvang van de Elwood is verwaterd, althans zeer beperkt moet worden geacht, wordt dit verweer verworpen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, moet de beschemingswaardigheid van een werk worden beoordeeld op het moment waarop dat is vervaardigd. Derhalve is niet relevant dat bepaalde onderdelen van het ontwerp later zijn nagevolgd en niet meer als origineel worden ervaren (zie o.a.: HR 8 september 2006 (G-Star/Benetton), LJN AV3384, NJ 2006/492). Dit geldt te meer, nu bovendien voldoende aannemelijk is geworden dat G-Star sinds de introductie van de Elwood consequent is opgetreden tegen inbreuk. Grief X en XI falen derhalve, althans kunnen niet tot vernietiging leiden.

Inbreuk: 21: Deze grief wordt verworpen. Het hof ziet geen reden de buitenlandse rechter in zijn oordeel te volgen. Naar het oordeel van het hof kunnen de inderdaad aanwezige verschillen - waaronder ook het ontbreken van één van de karakteristieke elementen van de Elwood, te weten het grote ronde stiksel op het zitvlak, niet afdoen aan het oordeel dat de totaalindrukken van de broeken zodanige gelijkenis vertonen dat de H&M-jeans niet als zelfstandig werk kunnen worden beschouwd. Die gelijkenis in totaalindruk wordt met name veroorzaakt door het wel overnemen van de twee zich aan de voorzijde van het ontwerp bevindende karakteristiek elementen, te weten de bollende kniestukken en de opvallende schuine stiksels die van de heup naar de kuisnaad lopen en de twee resterende karakteristieke elementen op de achterzijde, te weten het horizontale stiksel op kniehoogte en de band aan de onderzijde van de pijpen.

Merkenrecht: 34. Het verweer van H&M c.s. op dit punt bek doel. Indien sprake zou zijn van zodanige overeenstemming tussen het Wokkie-merk en de door H&M c.s. gebruikte tekens dat daardoor verwarring kan ontstaan, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat een beroep van H&M c.s. op de nietigheid van het Wokkie-merk ex artikel 53 lid 2GMVo zal slagen, nu er een gerede kans bestaat dat het gebruik van het merk kan worden verboden om reden dat dit resulteert in de toepassing van een model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de oudere modellen van H&M AB (art. 10 lid 1 Gemeenschaps-modellenverordening). Anders dan G-Star bij pleidooi nog heeft gesteld, staat het vermoeden van geldigheid van het Gemeenschapsmerk als (thans) geregeld in artikel 99 GMVo (voorheen 95 GMVo), gelet op het bepaalde in het derde lid van dit artikel, niet in de weg aan het honoreren van het verweer van H&M c.s., zodat de vordering voor zover gegrond op het Gemeenschapsmerk dient te worden afgewezen.

Lees het arrest hier (link en pdfupdate: LJN BQ2113

IEF 9563

Rechtbank Amsterdam 13 april 2011, nr. 369026 HA ZA 07-1262 (Handelsmaatschappij Steffex B.V. tegen gedaagden W.)

De gepretendeerde rechten

met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper

Modellenrecht. Auteursrecht. Eindvonnis in bureaustoelzaak (zie eerder Rechtbank Amsterdam, 6 augustus 2008, IEF 7915). Gedaagde W., houder van het model, stelt dat eiser met een door eiser op de markt gebrachte overeenstemmende stoel inbreuk maakt op zijn modelrechten. Eiser Steffex stelt echter succesvol dat gedaagde de als model gedeponeerde stoel al 13 maanden vóór het depot aan eiser heeft geleverd en dat het modeldepot derhalve nietig is wegens nieuwheidsschadelijke handelingen van de deposant. Daarnaast zijn gedaagden er na het tussenvonnis niet in geslaagd aan te tonen dat gedaagde 2 de maker van en de auteursrechthebbende op de gedeponeerde bureaustoel is. Wapperverbod: Tegen beter weten in heeft gedaagde zijn gepretendeerde rechten trachten geldend te maken. De rechtbank acht het versturen van de sommatiebrief daarom onrechtmatig.

Bewijs van makerschap: 2.2. In het tussenvonnis van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank beslist dat de combinatie van de aerodynamische armleuningen en de dubbelsymmetrische vlakverdeling van de leuning van de bureaustoel 2031 (hierna: de 2031 ) een eigen oorspronkelijk karakter heeft, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt, zodat de 2031 auteursrechtelijke bescherming geniet. In het tussenvonnis van 13 mei 2009 heeft de rechtbank W. c.s. opgedragen te bewijzen dat  W. maker is van deze bureaustoel. (…)

(…) 2.10. De rechtbank komt tot de conclusie dat beide verklaringen onvoldoende gewicht in de schaal leggen. De verklaring van getuige P. is onvoldoende voor het bewijs van makerschap. De verklaring van getuige V. stemt - waar het de ontstaansdatum van de 203 1 betreft - weliswaar overeen met die van W., maar de rechtbank acht de verklaring van  W. ongeloofwaardig, zoals uit het navolgende blijkt.

2.11. (…)  W. c.s. heeft voor deze wisselende verklaringen als uitleg gegeven dat hij in eerste instantie de datum waarop het ontwerp na verfijning en vervolmaking helemaal af was als ontstaansdatum heeft aangenomen. Door de vondst van de tekening herinnerde  W. zich dat hij het ontwerp al eerder had gemaakt. Deze uitleg komt de rechtbank, bezien in het licht van de eerder ingenomen standpunten van  W. c.s., onaannemelijk voor en maakt de verklaring van  W. en daarmee ook die van getuige Vlessing niet geloofwaardig.

2.12.  W. is heel stellig in zijn verklaring als getuige dat er geen voorloper is van de 2031. Hij zegt niet te weten hoe de 203 tot stand is gekomen. Bij pleidooi neemt  W. c.s. evenwel weer een ander standpunt in: de 203 is de voorloper van de 2031 en daarvan is  W. ook de maker. Ook deze opvallende wijziging van standpunt in een zeer laat stadium van deze procedure maakt de verklaring van  W. als partijgetuige ongeloofwaardig.

2.13.  (…) De rechtbank acht deze tekening met daarop enkel de vermelding ' W. 03', mede gelet op de wisselende verklaringen van  W. over de ontstaansdatum van zijn ontwerp, onvoldoende bewijs voor het makerschap van de 2031. Het feit dat deze tekening in zo'n laat stadium van de procedure opduikt en er geen andere stukken omtrent het ontstaan en de fabricage van de stoel voorhanden zijn - zoals gedetailleerdere tekeningen, een foto van het prototype en de correspondentie met de fabrikant - maakt dat de rechtbank de bewijswaarde van de overgelegde tekening onvoldoende vindt.

Wapperen: 2.16.  W. behoort zelf te weten of hij de maker is van de 2031. Hetgeen hij daaromtrent heeft gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig, zoals uit het bovenstaande blijkt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat  W. c.s. tegen beter weten in zijn gepretendeerde rechten heeft trachten geldend te maken. De rechtbank acht het versturen van de sommatiebrief daarom onrechtmatig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9562

Oer-Hollandse cross-border IE-traditie

Voor vrienden en vijanden

Chiever bericht: “Ook dit jaar organiseren wij weer de traditionele ORANJEBORREL® tijdens de INTA 2011 in San Francisco. Het concept is bekend: een informele Nederlandse borrel op de eerste zaterdag van de INTA (14 mei). Start 17.00 uur -  Einde onbekend. De locatie is nog niet bekend. Wij zijn druk op zoek naar een geschikte kroeg en we staan zeer open voor suggesties van mensen die San Francisco goed kennen.
 
Uitgenodigd is iedereen die werkzaam is in de IE, vrienden en vijanden, concurrenten en collega’s, advocaten en gemachtigden, dames en heren. Er is slechts 1 basisvereiste: de deelnemers moeten in het bezit zijn van een Nederlands paspoort (wordt overigens niet gecontroleerd).  Mail Bas Kist of Volkert Teding van Berkhout voor meer informatie.”

IEF 9561

Rechtbank Rotterdam 13 april 2011, HA ZA 09-445 (Stichting Brein tegen gedaagde)

Aanleiding dat uiterste middel toe te passen

met dank aan Joep Meddens, Höcker

Auteursrecht. Brein-zaak. Gedaagde blijft ook na ondertekening van de zogenaamde Anti-Piraterij Verklaring (APV) ongeautoriseerde kopieën aanbieden op braderieën en markten. De rechtbank matigt de boete, maar concludeert wel tot een inbreukverbod op straffe van lijfsdwang.

4.7. Lijfsdwang komt slechts in aanmerking als uiterste middel om veroordeelden tot naleving van een opgelegd verbod te bewegen. In de feiten die ten grondslag liggen aan deze vordering ziet de rechtbank aanleiding dat uiterste middel toe te passen. Vaststaat dat [gedaagden] 7 maal zijn aangetroffen met ongeautoriseerde kopieën, waarvan de laatste 3 hebben plaatsgevonden op data na die waarop [gedaagden] Piraterij Verklaringen hebben getekend. Het ondertekenen van de verklaringen heeft niet geleid tot het staken van de inbreukmakende handelingen. De dreiging van de verbeurte van een boete (…) is onvoldoende gebleken om [gedaagden] te bewegen de inbreukmakende handelingen te staken en gestaakt te houden. Daarom acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden het opleggen van lijfsdwang onder de hierna te noemen voorwaarden, aangewezen. De rechtbank zal bepalen dat de lijfsdwang beperkt zal zijn tot één dag voor iedere tien verhandelde ongeautoriseerde kopieën, met dien verstande dit voor iedere keer dat [gedaagden] wordt aangetroffen met ongeautoriseerde kopieën, het aantal dagen 1dagen lijfsdwang niet meer zal bedragen dan 10 dagen en dat per  kalendermaand de lijfsdwang niet langer dan tien dagen zal duren.

4.8. (…) De aantallen aangetroffen ongeautoriseerde kopieën, respectievelijk 321 en 181 en de hierdoor misgelopen winst van Aangeslotenen, staat in geen enkele verhouding tot een boetebedrag van € 25.000,- per persoon. Daarnaast neemt de dat Brein in het verleden, gezien de betalingsregeling die zij is aangegaan met […] bereid is geweest tot een aanzienlijke matiging van de boete tot een bedrag van €3.000,-. (…) Ten slotte slaat de rechtbank acht op de zeer beperkte middelen van gedaagden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete zal worden gematigd in die zin dat de boete die [gedaagde 1] dient te voldoen zal worden bepaald op een bedrag van € 3.500,- en de boete die [gedaagde 2] zal dienen te voldoen op een bedrag van €2.500,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 9560

Conclusie A-G Trstenjak HvJ EU 12 april 2011 nr. C-145/10, Eva-Maria Painer tegen Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG c.s. (prejudiciële vragen Handelsgericht Wenen, Oostenrijk)

Bescherming van foto’s

Auteursrecht. Portretfoto’s. Krantenuitgevers gebruiken na de ontsnapping van van Natascha Kampusch aan haar ontvoerder bij hun berichtgeving foto’s die een schoolfotograaf  van haar maakte voor haar ontvoering en die toentertijd door de politie voor opsporingsdoeleinden zijn gebruikt. Omdat actuele foto’s van Natascha Kampusch direct na de ontvoering nog niet beschikbaar waren, publiceren de kranten ook montagefoto’s, gebaseerd op de oude foto’s, om aan te geven hoe zij er inmiddels waarschijnlijk uit zou zien.
 
Mag een montagefoto die aan de hand van een foto is gemaakt, zonder toestemming van de auteur van de foto in kranten en tijdschriften en op internet openbaar worden gemaakt?  En hoe moet door de media worden omgegaan met foto’s die door de autoriteiten met het oog op opsporingstaken openbaar gemaakt zijn.

De Advocaat-Generaal concludeert dat een portretfoto “auteursrechtelijke bescherming geniet indien hij een eigen schepping van de fotograaf is, waarvoor is vereist dat de fotograaf door benutting van de voorhanden zijnde vormgevingsmogelijkheden de foto een persoonlijke noot heeft gegeven” en dat de openbaarmaking van een montagefoto die aan de hand van een auteursrechtelijk beschermde portretfoto is gemaakt, een reproductiehandeling vormt in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, indien de elementen die de oorspronkelijke foto tot een eigen schepping maken, ook in de montagefoto zijn belichaamd.

Een lidstaat kan volgens de A-G  in geval van een opsporingsoproep die in het belang van de openbare veiligheid in de zin van deze bepaling is gedaan, de reproductie van auteursrechtelijk beschermde foto’s door de media ook zonder toestemming van de auteur toestaan voor zover de met die oproep beoogde doelen nog niet zijn bereikt en de reproductie van de foto’s objectief beschouwd tot de verwezenlijking van die doelen kan bijdragen, maar media kunnen zich niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen om de reproductie van een werk zonder toestemming van de auteur te rechtvaardigen.

Vermelding van een naam blijkt niet onmogelijk indien degene die het citaat opneemt, niet alle maatregelen heeft genomen die, gelet op de omstandigheden van het geval, van hem mochten worden verwacht om de auteur van het werk te achterhalen en een lidstaat zou daarnaast het citeren van een werk zonder toestemming van de auteur ook mogen toestaan indien het persartikel waarin het citaat voorkomt, zelf niet auteursrechtelijk beschermd is.

215. Tegen deze achtergrond geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

1)  Het begrip nauwe band in artikel 6, sub 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd, dat aan de vordering tegen de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van het gerecht (hoofdvordering) en de andere vordering hetzelfde feitencomplex ten grondslag moet liggen en dat tussen deze vorderingen een voldoende juridische samenhang moet bestaan. Een en hetzelfde feitencomplex kan in een geval als het onderhavige niet worden aangenomen indien de aan de hoofdverweerder en de aan de andere verweerder ten laste gelegde gedragingen niet op elkaar afgestemde parallelle gedragingen zijn. Van een voldoende juridische samenhang kan ook sprake zijn indien op de twee vorderingen verschillend nationaal recht van toepassing is, dat niet volledig is geharmoniseerd.

2 a) Artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat het citeren van een werk zonder toestemming van de auteur ook mag toestaan indien het persartikel waarin het citaat voorkomt, zelf niet auteursrechtelijk beschermd is.

2 b) Verder is het volgens deze bepaling een dwingende voorwaarde dat degene die het citaat opneemt, de naam van de auteur van een auteursrechtelijk beschermde foto vermeldt, voor zover dit niet onmogelijk blijkt. Vermelding van een naam blijkt niet onmogelijk indien degene die het citaat opneemt, niet alle maatregelen heeft genomen die, gelet op de omstandigheden van het geval, van hem mochten worden verwacht om de auteur van het werk te achterhalen.

3 a) Artikel 5, lid 3, sub e, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat in geval van een opsporingsoproep die in het belang van de openbare veiligheid in de zin van deze bepaling is gedaan, de reproductie van auteursrechtelijk beschermde foto’s door de media ook zonder toestemming van de auteur kan toestaan voor zover de met die oproep beoogde doelen nog niet zijn bereikt en de reproductie van de foto’s objectief beschouwd tot de verwezenlijking van die doelen kan bijdragen.

3 b) Media kunnen zich niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen om de reproductie van een werk zonder toestemming van de auteur te rechtvaardigen.

4) Overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, respectievelijk richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, geniet een portretfoto auteursrechtelijke bescherming indien hij een eigen schepping van de fotograaf is, waarvoor is vereist dat de fotograaf door benutting van de voorhanden zijnde vormgevingsmogelijkheden de foto een persoonlijke noot heeft gegeven.

De openbaarmaking van een montagefoto die aan de hand van een auteursrechtelijk beschermde portretfoto is gemaakt, vormt een reproductiehandeling in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 indien de elementen die de oorspronkelijke foto tot een eigen schepping maken, ook in de montagefoto zijn belichaamd.”

Lees de vragen hier, lees de conclusie hier.

IEF 9559

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 april 2011, KG ZA 11-336 P/TF, (Guus de Jong Photography tegen D. h.o.d.n. Parata Media)

Dat de keten ondoorzichtig is

met dank aan Kitty van Boven, I-EE

Auteursrecht. Voetbalmagazine Half3 gebruikt de foto “De handjes van Cruijff” als coverfoto. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitgever met de plaatsing inbreuk maakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten (bijsnijden en naamsvermelding) van fotograaf De Jong, nu niet aannemelijk is gemaakt dat voor plaatsing (via derden) toestemming is verkregen (“de keten is ondoorzichtig”). Een beroep op goede trouw kan de openbaarmaking niet rechtvaardigen. Bij de bepaling van de schadevergoeding (richtprijzen) telt het ontbreken van opzet wel mee.

4.2. (…) De Jong heeft gesteld dat hij zijn foto's uitsluitend zelfof via het ANP (voor gebruik In Nederland) exploiteert. Alleen via het ANP en De Jong kan derhalve rechtmatig gebruik worden gemaakt van de foto, aldus De Jong.  Vaststaat dat D. de foto via Picture Alliance heeft gekregen. Picture Alliance heeft de foto op haar beurt van Photoshot gekregen. Photoshot is een agent van het ANP in Engeland. De Jong betwist dat het ANP de foto aan Photoshot ter beschikking heeft gesteld, en stel daarnaast dat als dat wel het geval zou zijn Photoshot niet gerechtigd is om de foto's van het ANP te leveren buiten Engeland. D. zal om een beroep te kunnen doen op een rechtmatige openbaarmaking en verveelvoudiging dienen te bewijzen dat hij toestemming heeft (…). Dit bewijs is er echter vooralsnog niet. Onduidelijk is gebleven hoe de foto bij Photoshot en bij Picture Alliance is terechtgekomen (…) en ook D.  zelfheeft aangevoerd dat de keten ondoorzichtig is. Al met al is uit hetgeen vooralsnog bekend is geworden omtrent de foto geen aanwijzing naar voren gekomen dat er (indirect) toestemming is verleend voor het gebruik van de foto.

IEF 9558

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 april 2011, KG ZA 11-314 P/PV (Caesar Capital B.V. tegen Today’s Vermogensbeheer B.V.)

Een rechtsgeldig ouder gebruik

Met dank aan Remco Klöters, Van Kaam 

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Eiser maakt op grond van handelsnaam en beeldmerk ‘Tradersonly’ bezwaar tegen het gebruik van de domeinnamen traderonly.nl en traderonly.be. Vorderingen afgewezen: het voorgebruik van de oudere domeinnaam prevaleert, voorshands.

4.4. (…) Er zal sprake moeten zijn van een zekere mate van naar buitentreden van de onderneming onder die handelsnaam. In het onderhavige geval heeft Caesar Capiral tegenover de betwisting door Today's echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de registratie van de domeinnamen traderonly.nl en traderonly.be door Today's, reeds met de naam Tradersonly.nl als handelsnaam van haar onderneming naar buiten was getreden. De enkele door Caesar Capital genoemde registratie van deze handelsnaam in het handelsregister en de registratie daarvan als tweede naam van de onderneming bij de AFM is voorshands onvoldoende. Stukken waaruit zou blijken dat zij reeds vóór 22 september 2010 die handelsnaam daadwerkelijk gebruikte zijn niet overgelegd. Of Caesar Capital nog op andere wijze met de naam Tradersonly voor haar onderneming naar buiten was getreden vergt dan ook, gelet op de betwisting door Today's, een nader onderzoek naar de feiten, waar een kort geding zich niet voor leent, Op dit moment is echter onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Today's door het gebruik van de domeinnamen traderonly.nl en traderonly.be inbreuk heeft gemaakt op de handelsnaam van Caesar Capital en dat haar dit op grond van artikel 5 van de Handelsnaamwet zal worden verboden.

4.5. Ten aanzien van de gestelde inbreuk op het beeldmerk van Caesar Capital wordt voorop gesteld dat Today's de domeinnamen uaderonly.nl en traderonly.be heeft geregistreerd en doorgelinkt voordat Caesar Capital het beeldmerk Tradersonly had gedeponeerd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4. ten aanzien van de door Caesar Capital gestelde inbreuk op haar handelsnaam is overwogen, volgt daaruit dat voorshands niet kan worden uitgesloten dat sprake is van een rechtsgeldig ouder gebruik door Today's van een met het merk overeenstemmend teken. Op grond van artikel 2.23, derde lid, BVIE kan Caesar Capital zich in dat geval niet verzetten tegen dat gebruik door Today's. Daarmee is op dit moment evenmin aannemelijk dat in een bodemprocedure de stelling van Caesar Capital dat Today's met de in het geschil zijnde domeinnamen een inbreuk heeft gemaakt op haar beeldmerk, zal slagen.

Lees het vonnis pdf / DomJur

IEF 9557

Rechtbank Utrecht 13 april 2011, HA ZA 10-1760 (Eerste Nederlandse Kunstvuurwerkfabriek Firma J.N. Schuurmans c.s. tegen GBV Weco Vuurwerk B.V.)

De verschijningsvorm van dat woord

met dank aan Aron Das Gupta, VMW Taxand Advocaten

Merkenrecht. Vuurwerk Eiser Schuurmans stelt dat gedaagde met het gebruik van het teken Excellent inbreuk maakt op het beeldmerk Excellent van eiser. Vorderingen afgewezen. Weinig ongebruikelijk casus, in twee citaten:

4.5. Ter comparitie heeft Schuurmans verklaard dat zij geen bescherming inroept van het woord "excellent", maar van de verschijningsvorm van dat woord in het beeldmerk EXCELLENT, Ook indien Schuurmans dit standpunt niet zou hebben ingenomen, zou haar alleen bescherming van de vormgeving kunnen toekomen, nu het woord "excellent" een gewoon woord is in de Nederlandse taal, dat bovendien een eigenschap van de daaronder aangeboden waar, vuurwerk, beoogt te beschrijven. De omstandigheid dat dat merk - EXCELLENT daarmee deels een beschrijvend karakter heeft, betekent dat alleen de visuele elementen van het beeldmerk, waaronder de schrijfwijze van het woord, voor bescherming in aanmerking kunnen komen. Alleen in zoverre komt aan het beeldmerk onderscheidend vermogen toe. Het voorgaande betekent dat ook alleen die elementen van het merk en teken met elkaar dienen te worden vergeleken om te kunnen concluderen tot overeenstemming.

4.8, Ten aanzien van de toewijsbaarheid van de vorderingen op grond van artikel 2.20 li 1 sub b BVIE overweegt de rechtbank dat Schuurman heeft nagelaten een kleurenversie van haar beeldmerk aan de rechtbank over te leggen. Daardoor is de rechtbank niet in staat om te beoordelen of de kleuren van merk en teken met elkaar overeenstemmen. Echter, ook indien zou moeten worden aangenomen dat die kleuren inderdaad overeenstemmen, geldt dat de totaalindrukken van merk en teken te zeer van elkaar verschillen om te spreken van overeenstemming de zin van artikel 2.20 lid l sub b BVIE (…) .

Lees het vonnis hier.