IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9537

RTL Nieuws.nl, wet tegen dowloaden films en muziek, rtl.nl 4 april

Wet tegen downloaden films en muziek

RTL Nieuws bericht: Het kabinet gaat het downloaden van films, muziek en e-boeken aanpakken. Dat schrijft staatssecretaris Teeven van Justitie aan de Tweede Kamer. Teeven wil de zogenoemde thuiskopieheffing, een heffing op blanco CD's en DVD's, afschaffen. Bij DVD's gaat het om ongeveer 60 cent per schijfje.

Lees hier meer. Update Webwereld: meer nieuws om 15.00u.

IEF 9586

Rechtbank Breda 6 april 2011, LJN BQ1346 (Chinalux SA tegen Seminvest Investments BV)

Rechtbank Breda 6 april 2011, LJN BQ1346 (Chinalux SA tegen Seminvest Inestments B.V. (met dank aan Willem Hoorneman, C'M'S' Derks Star Busmann)

Merkenrecht. Chinalux vordert het verval en de doorhaling voor de Benelux van het internationale beeldmerk ICEBERG van gedaagde (horloges), omdat het merk gedurende vijf jaar niet zou zijn gebruikt. Na overweging over de stelplicht en bewijslastverdeling bij non-uses concludeert de rechtbank tot aanhouding om gedaagde in de gelegenheid te stellen om de gestelde heilung aan te tonen.

3.6 Op grond van de onweersproken stelling van Chinalux dat zij er belang bij heeft om ten behoeve van haar klanten in de horloge industrie het merkenregister vrij te houden van niet gebruikte merken voor waren in de klasse 14, oordeelt de rechtbank dat Chinalux als vorderingsgerechtigde belanghebbende is aan te merken.

3.8. De rechtbank heeft met Seminvest vastgesteld dat Chinalux in de dagvaarding slechts heeft gesteld: "Voor zover Chinalux heeft kunnen nagaan heeft Seminvest het onderhavige beeldmerk in de afgelopen vijf jaren niet normaal gebruikt binnen het Benelux gebied voor de waren in klasse 14 als onder l genoemd". Dit is een blote stelling die, anders dan Chinalux in de dagvaarding stelt, geen aanleiding geeft de bewijslast van "normaal gebruik" op Seminvest te leggen. (…) De rechtbank beoordeelt de vraag of partijen aan hun stelplicht hebben voldaan en welke partij de bewijslast draagt op grond van de tot en met de zitting naar voren gebrachte stellingen.

3.9. Inhoudelijk oordeelt de rechtbank als volgt. Aan de orde is allereerst of Seminvest gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaren zonder geldige reden geen normaal gebruik van het merk heeft gemaakt binnen het Benelux-gebied voor de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven. (…) Gelet op de door Chinalux ter zitting gegeven nadere toelichting van haar stellingen, was van Seminvest te vergen dat zij ten minste stelde wanneer en op welke wijze zij haar beeldmerk vóór 2007 heeft gebruikt. Dat heeft zij niet gedaan. De conclusie luidt dan dat Seminvest haar verweer, dat geen sprake is van non-usus in een onafgebroken periode van vijf jaren, onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. De vordering van Chinalux ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed, tenzij het beroep van Seminvest op Heilung als bedoeld in artikel 2.27, lid 2 BVIE slaagt.

3.13. Seminvest heeft gesteld dat zij is gestart met "normaal gebruik" van het beeldmerk in Nederland en dat aldus sprake is van Heilung. Indien sprake is van "normaal gebruik" in Nederland is tevens sprake van "normaal gebruik" in de Benelux. (…)

3.15. Seminvest heeft ter zitting haar bewijsaanbod herhaald. Seminvest zal worden toegelaten bewijs te leveren van haar stelling dat zij, waaronder te verstaan derden die met haar toestemming handelen, na 1 januari 2007 en voorafgaande aan de dagvaarding van 25 november 2010 is gestart met "normaal gebruik" van het beeldmerk ICEBERG op horloges in de Benelux. Seminvest zal in de bewijslevering het onder 3.13. overwogene dienen te betrekken. Afhankelijk van de feiten die na bewijslevering als vaststaand kunnen worden aangenomen, wordt beoordeeld of van "normaal gebruik"sprake is. Op deze beoordeling kan niet worden vooruitgelopen.

Lees het vonnis hier en hier (link en pdf)

IEF 9536

Gerechtshof ’s-Gravenhage 29 maart 2011, LJN: BQ0465, Dramers tegen Henkel / Schwarzkopf.

Geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid

Merkenrecht. Nietigverklaring inschrijving woordmerk MAN’S PERFECT (uitsluitend beschrijvend) Eindarrest na Gerechtshof ’s-Gravenhage 16 november 2010, IEF 9225. De aanhouding betrof slechts het geven van gelegenheid aan Dramers om te reageren op juistheid van de tenaamstelling van merkregistraties (naamswijziging Henkel) en op de proceskosten-specificatie m.b.t. het hoger beroep.

2. (...)Bij memorie van antwoord heeft Henkel gesteld dat [het merk] door Schwarzkopf inmiddels is overgedragen aan Henkel AG. (…) Het hof heeft in (rechtsoverweging 2 van) het tussenarrest overwogen voorshands uit te gaan van de juistheid van deze stellingen en Dramers in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Nu Dramers van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, gaat het hof thans definitief uit van de juistheid van deze stellingen.

5. (...) Henkel heeft bij memorie van antwoord gevorderd Dramers te veroordelen in de volledige proceskosten van het beroep op grond van artikel 1019h Rv. Zij vordert ter zake van salaris van haar advocaat een bedrag van € 6.500,-- en heeft daarvan een specificatie als productie 21 overgelegd. Nu Dramers daarop nog niet had gereageerd, heeft het hof haar in voormeld tussenarrest in de gelegenheid gesteld alsnog op deze vordering en de specificatie te reageren. Dramers heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Nu de gevorderde en gespecificeerde kosten derhalve niet worden betwist zal het hof deze toewijzen. 

Lees het arrest hier en hier (

IEF 9535

The IPKat, Forty years at the helm: Charles Gielen celebrates, 8 april 2011, ipkitten.blogspot.com

Forty years at the helm: Charles Gielen celebrates

De IPkat bericht: This member of the IPKat team has just returned from Amsterdam, where he spent a delightful morning yesterday exploring the Rock – a stunning piece of architecture inside and out which is inhabited by his friends at De Brauw Blackstone Westbroek -- and an inspiring afternoon round the corner from the Rock at the World Trade Centre, where he joined in the celebrations to mark 40 years in IP practice for his old (both literally and metaphorically) friend Professor Charles Gielen of NautaDutilh.

Lees hier meer.

IEF 9534

HvJ EU, 7 april 2011, conclusie A-G Kokott in zaak C-46/10, Viking Gas A/S tegen Kosan Gas A/S, voorheen BP Gas A/S (prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken)

Vullen en verkopen

Merkenrecht. Vormmerk gasfles. Gestelde merkinbreuk door concurrent van Deense licentiehouder door het navullen en verkopen (en bestickeren) van gasflessen die afkomstig zijn van genoemde licentiehouder. Naar de conclusie van de A-G kan de merkhouder hier niet tegen optreden, indien afdoende duidelijk is dat het verkochte gas niet door de merkhouder is nagevuld en er verder ook geen verband is met de merkhouder. (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Darf ein Unternehmen sein Produkt in die gebrauchte Verpackung eines Konkurrenten füllen und in dieser Form verkaufen, wenn diese Verpackung als Marke geschützt ist? Diese Frage stellt sich im vorliegenden Fall. Denkt man dabei etwa an die bekannte Flasche von Coca Cola, so scheint die Antwort auf der Hand zu liegen. Doch gilt das auch dann, wenn es sich um eine innovative Gasflasche handelt, für die der Kunde mehr bezahlt hat als für das darin enthaltene Gas?

(…) 73. Ich schlage dem Gerichtshof daher vor, das Vorabentscheidungsersuchen wie folgt zu beantworten:

Der Inhaber des Markenrechts an einer als Marke registrierten Gasflasche kann dem Verkauf von Gas in Exemplaren dieser Flasche, die er zuvor in Verkehr gebracht hat, durch ein anderes Unternehmen nicht widersprechen, wenn ausreichend klargestellt wird, dass das verkaufte Gas nicht von ihm herrührt und auch keine Verbindung zu ihm besteht.

Lees de conclusie hier.

IEF 9533

HR 8 april 2011, LJN BP6165, Pretium Telecom B.V. tegen de TROS

Geen criterium maar een omstandigheid

(met gelijktijdige dank aan Bertil van Kaam, Van Kaam advocaten)

Mediarecht. Uitzending van met verborgen camera opgenomen beeldmateriaal. Dat wat naar journalistieke maatstaven (de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek,) toelaatbaar is, is in het kader van door rechter te verrichten afweging van betrokken belangen en omstandigheden geen rechtens aan te leggen criterium maar een omstandigheid die weliswaar in de regel gewicht in de schaal zal leggen maar niet doorslaggevend behoeft te zijn.

3.3.1 Het hof heeft blijkens rov. 19 van zijn arrest bij de afweging van "het recht op vrijheid van meningsuiting van Tros Radar en het recht op eerbiediging van een goede naam van Pretium", voor het antwoord op de vraag welk van deze rechten in dit geval de doorslag behoort te geven, de in onderling verband te beschouwen omstandigheden in aanmerking genomen. Het hof heeft daarmee de juiste maatstaf aangelegd.

3.3.2 Ook voor de beantwoording van de vraag of het gebruik door een journalist van een verborgen camera in het kader van zijn onderzoek naar een maatschappelijke misstand en het publiceren van het met die camera verkregen beeldmateriaal onrechtmatig is, komt het aan op een afweging van de daarbij betrokken belangen en omstandigheden. Dat naar journalistieke maatstaven, zoals neergelegd in punt 2.1.6 van de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek, het gebruik van verborgen opnameapparatuur in beginsel niet toelaatbaar is en dat de journalist hiervan alleen kan afwijken als hem geen andere weg openstaat om een ernstige misstand aan het licht te brengen of een zaak van maatschappelijk belang scherper te belichten, mits de werkwijze geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en de veiligheid van betrokkenen, is in het kader van de genoemde, door de rechter te verrichten afweging geen rechtens aan te leggen criterium maar een omstandigheid die weliswaar in de regel gewicht in de schaal zal leggen maar niet doorslaggevend behoeft te zijn. Voorzover onderdeel I van een andere opvatting uitgaat faalt het.

Lees het arrest hier. (pdf volgt)

Eerdere berichten hierover, hier (pdf volgt)

IEF 9532

Vzr. Rechtbank Breda, 8 april 2011, LJN: BQ0583, Van de Rakt tegen Chassé Theater N.V.

Een liggend, naakt vrouwenlichaam

met gelijktijdige dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE

Auteursrecht. Inbreuk door technisch bepaalde ontlening. Chassé Theater hangt een door een medewerker gemaakte foto op die sterk overeenkomt met de eerder door het theater aangekochte foto (‘maanlicht’) van eiseres (afbeelding boven). Eiseres stelt dat het theater hiermee inbreuk maakt op haar auteursrecht en de voorzieningenrechter volgt haar in deze stelling.

Een liggende naakte vrouw is weliswaar een veelvoorkomend thema in de kunst (vele afbeeldingen zijn als prior art overgelegd) en de inbreukmakende afbeelding had ook heel goed een nieuw en oorspronkelijk werk kunnen zijn, als uit de omstandigheden van het geval niet zou zijn gebleken was dat in dit geval feitelijk sprake is van, kort gezegd, een technisch bepaalde ontlening.

De directeur van het theater formuleerde het zelf in een eerdere email als volgt:  “Als uw foto geschikt zou zijn voor het bespreekbureau waren we vervolgens zeker met u in contact gekomen. Maar hoe mooi uw foto ook is, wij hadden deze niet kunnen gebruiken voor het bespreekbureau.”  In de woorden van de rechter is de foto  “niet het gevolg van een creatieve keuze van de maker, maar het gevolg van de louter functionele eisen, die Chassé heeft gesteld aan de opdracht die zij aan [medewerker Chassé] heeft verstrekt. Dat het model in de Afbeelding niet in het midden maar boven het midden van de Afbeelding is geplaatst is niet een creatieve keuze, maar het gevolg van een technische noodzaak omdat het noodzakelijk was dat onderin de Afbeelding een deur kon worden gemonteerd. Ook de verschillen in formaat en belichting zijn niet zozeer het resultaat van een creatieve keuze, maar het gevolg van het voldoen aan de eisen die door Chassé zijn gesteld (…)

De voorzieningenrechter concludeert dat het hoogst waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van inbreuk ex artikel 13 Auteurswet en dat eiseres zich daartegen op grond van artikel 1 Auteurswet kan verzetten. Het Chassé Theater dient de foto derhalve te verwijderen.

1.1. Op verzoek van Chassé en met instemming van [eiseres] heeft de voorzieningenrechter in aanwezigheid van partijen zowel de foto van [eiseres] “Maanlicht” als de foto die is afgebeeld op de wand van het bespreekbureau van het Chassé theater ter plaatse bezichtigd. In aansluiting daarop heeft -eveneens met instemming van beide partijen- in een ruimte van het Chassé theater de mondelinge behandeling plaats gevonden.

 (…)

7.3. Vooraf verdient opmerking dat in kunstuitingen het concept van een liggend, naakt vrouwenlichaam een veel voorkomend basisgegeven is. De vele door beide partijen overgelegde afbeeldingen van voornamelijk tekeningen, schilderwerken en beelden met een naakte liggende vrouw als onderwerp, illustreren dit. Een essentieel gemeenschappelijk kenmerk in veel van deze kunstuitingen wordt gevormd door het horizontale, golvende verloop van de contouren van een op de zij liggend vrouwenlichaam.
Als basisgegeven is dat element om die reden als zodanig niet geschikt om te kunnen worden aangemerkt als een element dat auteursrechtelijk is beschermd en daarom niet zou mogen worden overgenomen. Navolging van dit basisgegeven staat om die reden in beginsel vrij zolang in het nieuwe werk, andere elementen zodanig domineren dat het nieuwe werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. In zoverre volgt de voorzieningenrechter het verweer van Chassé.

7.4. Dit wordt anders bij vergelijking van de totaalindrukken van het Werk en de Afbeelding. Daar dringt zich de conclusie op dat de Afbeelding in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde elementen van het Werk vertoont dat de totaalindrukken die de beide werken maken, te weinig verschillen voor het oordeel dat de Afbeelding als een zelfstandig werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt, kan worden aangemerkt. (…)

7.5. De verschillen die kunnen worden aangewezen tussen het Werk en de Afbeelding zijn ofwel van ondergeschikt belang, ofwel niet het gevolg van een creatieve keuze van de maker, maar het gevolg van de louter functionele eisen, die Chassé heeft gesteld aan de opdracht die zij aan [medewerker Chassé] heeft verstrekt. Dat het model in de Afbeelding niet in het midden maar boven het midden van de Afbeelding is geplaatst is niet een creatieve keuze, maar het gevolg van een technische noodzaak omdat het noodzakelijk was dat onderin de Afbeelding een deur kon worden gemonteerd. Ook de verschillen in formaat en belichting zijn niet zozeer het resultaat van een creatieve keuze, maar het gevolg van het voldoen aan de eisen die door Chassé zijn gesteld, namelijk dat de belichting minder donker moest en de Afbeelding moest passen op de achterwand van het bespreekbureau.
Als eigen creatieve inbreng door de maker kan worden toegegeven dat het gebruik van kolengruis voor de achtergrond als oorspronkelijk kan worden aangemerkt.
De verschillen in de achtergrond, te weten korrelig gruis bij de Afbeelding ten opzichte van een slecht zichtbare divan bij het Werk hebben echter nauwelijks effect op de totaalindruk van het Werk en van de Afbeelding. Dat de achtergrond van ondergeschikte betekenis is voor de totaalindrukken van zowel het Werk als van de Afbeelding is een gevolg van het aansluiten door [medewerker Chassé] bij de donkere ondergrond die [eiseres] heeft gebruikt in het Werk waardoor de aandacht wordt getrokken naar het onderwerp van zowel het Werk als van de Afbeelding, namelijk de liggende naakte vrouw.

7.6. Aldus komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat bij het maken van De Afbeelding niet slechts sprake is geweest van inspiratie door het Werk, doch van het overnemen van auteursrechtelijk beschermde elementen van het werk in een zodanige mate dat een vermoeden van ontlening moet worden aangenomen.
Dat vermoeden wordt versterkt door de mededelingen in het emailbericht van de algemeen directeur van Chassé aan [eiseres] van 27 januari 2011, zoals hiervoor weergegeven (…).

7.7. Uit al het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter het hoogst waarschijnlijk oordeelt, dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van inbreuk ex artikel 13 Auteurswet en dat [eiseres] zich daartegen op grond van artikel 1 Auteurswet kan verzetten. De gevraagde voorzieningen zijn dan ook in beginsel toewijsbaar.

Lees het vonnis hier. PDF grosse hier.

IEF 9531

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2011, KG ZA 11-33, Pantofola d'Oro c.s. tegen Spa Rucanor Europe B.V. c.s.

Bumperkleven

Auteursrecht. Merkenrecht. Na merkenrechtelijk kielzogvaren nu ook auteursrechtelijk bumperkleven. Geschil m.b.t. Sportschoenen, althans sneakers, die ‘met name bedoeld zijn als “modieuze en hippe schoenen voor dagelijks gebruik.” Gedaagde i.c. Rucanor en eiseres Pantofola sloten eerder een vaststellingsovereenkomst m.b.t. Ruconors ‘twee-strepen-drie-sterren-logo’ en het gebruik door Pantofalo van sterren en strepen. In casu stelt Pantofola dat het nu Rucanor is die inbreuk maakt op Pantofalo’s sterren-en-strepen-merken en auteursrechten op schoenmodellen.

De merkenrechtelijke vorderingen worden afgewezen, nu er een serieuze kans bestaat dat haar (Benelux) sterren-en-strepen-merk als ongeldig zal worden doorgehaald, aangezien “de sterren elk onderscheidend vermogen missen voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven.”

Nu niet komen vast te staan dat de Pantofola sneakers worden ‘geanticipeerd’ door het vormgevingserfgoed, neemt de voorzieningenrechter voorshands wel aan dat de Pantofalo sneakers in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Bij vergelijking van de., zoals Pantofolo het noemt, ‘inbreukpaartjes’ concludeert de voorzieningenrechter vervolgens dat bij vier van de zeven paren inderdaad sprake is van ontlening en inbreuk op het auteursrecht van Pantofolo. “Het lijkt er naar voorlopig oordeel inderdaad op dat Rucanor c.s., zoals Pantofola dat heeft verwoord, nadat het toenmalige geschil in der minne was geregeld, is gaan ‘bumperkleven’.”

Lees het vonnis hier.

IEF 9530

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 maart 2011, HA ZA 10-3322, Lankhorst Pure Composites B.V. tegen Samsonite Europe N.V. c.s.

De bevoegdheid van de Haagse rechter

Octrooirecht. bevoegdheidsincident. Stukgelopen samenwerking tussen de uitvinder (lankhorst) van een polypropyleen composiet genaamd PURE en Samsonite. Partijen zouden samen een kofferdeksel ontwikkelen, maar Samsonite kiest uiteindelijk voor een ander materiaal. Lankhorst stelt dat er sprake is van wanprestatie en eist o.a. enkele octrooiaanvragen van Samsonite op, omdat die ontleend zouden zijn aan de kennis en informatie van Lankhorst. 

In onderhavige vonnis in incident verklaart de Haagse rechter zich onbevoegd m.b.t. de vorderingen tegen gedaagde Samsonite IP en bevoegd m.b.t. de (samenhangende) vorderingen tegen Samsonite Europe en Samsonite Corporation

Lees het vonnis hier.

IEF 9529

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 april 2011, HA ZA 09-3475, GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.

Dat zij desondanks te goeder trouw is

Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion). De beide houders wekken naar mening van de rechtbank dezelfde algemene indruk, maar Edco stelt dat van  namaak, althans ontlening, geen sprake is en beroept zich op voorgebruik. De rechtbank stelt Edco in de gelegenheid om dit voorgebruik te bewijzen en houdt de zaak aan. “Nu (…) vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.”

4.6. (…) De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de All Ride houder bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als het Gemeenschapsmodel en als zodanig binnen de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel valt als bepaald in artikel 10 GModVo.

4.8. Of sprake is van een recht van voorgebruik dient te worden getoetst aan de hand van artikel 22 lid 1 GModVo. Hierin is bepaald dat iedere derde die kan aantonen dat hij vóór de datum van de aanvrage, te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of serieuze en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat onder de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en geen namaak is van dat Gemeenschapsmodel, zich kan beroepen op een recht van voorgebruik. (…)

4.12. Uit artikel 22 lid 1 GModVo vloeit voort dat op Edco de bewijslast rust dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Edco heeft haar stellingen dienaangaande, nader gemotiveerd naar aanleiding van de hiervoor onder 4.9 vermelde gemotiveerde betwisting door GB-Trade. Gelet hierop rust op Edco de last tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Overeenkomstig haar aanbod zal Edco daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Nu door GB-Trade niet is betwist dat het ontwerp van de All Ride houder van Edco dateert van 18 oktober 2007 en vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.

4.14. Indien Edco niet slaagt in het hiervoor genoemde bewijs, dan is de conclusie dat Edco geen recht van voorgebruik heeft en is er sprake van inbreuk op het recht van GBTrade op het Gemeenschapsmodel. De (meer) subsidiaire grondslagen van de vorderingen van GB-Trade behoeven in dat geval geen nadere bespreking.

Lees het vonnis hier.