IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9307

Overname van deze enkele trek

Hauck New AlphaRechtbank ’s-Gravenhage, 22 december 2010, HA ZA 08-1897, Firma Hauck GmbH & Co KG tegen Stokke A.S. c.s. (met dank aan Tobias Cohen Jehoram & Simone Kooij, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Tripp Trapp kinderstoel van Stokke tegen de New Alpha van Hauck (afbeelding). Eindvonnis (tussenvonnis: Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, IEF 873). Inbreuk aangenomen op grond van de door het Hof Den Haag vastgestelde criteria (zie IEF 9132). Geen inbreuk op de morele rechten (verminking) van de ontwerper van de Tripp Trapp. Eerst even voor jezelf lezen.

Auteursrecht: 3.6. In het licht van de hiervoor genoemde uitgangspunten vormt de New Alpha een verveelvoudiging in ongewijzigde vorm van het Tripp Trapp-ontwerp. Evenals de in het arrest van het hof aan de orde zijnde Bambino, ten aanzien waarvan ook Hauck van mening is dat deze stoel "(vrijwel) identiek is" aan de New Alpha (positum 42 dagvaarding), vertoont de New Alpha in ieder geval één van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp, te weten de schuine staanders waarin rugleuning, zitting en voetenplank zijn verwerkt, zodanig dat van opzij gezien deze elementen wegvallen tegen de achterwaarts hellende staanders. De ruime beschermingsomvang die het hof aan het Tripp Trapp-ontwerp toekent, brengt met zich dat, ook al verschillen de totaalindrukken in die zin dat de L-vorm van staander en ligger in de New Alpha niet aanwezig is, overname van deze enkele trek al tot auteursrechtinbreuk leidt omdat de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de New Alpha maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de New Alpha als een nieuw en oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Hieruit volgt tevens dat een vermoeden van ontlening kan worden aangenomen, waarbij geldt dat Hauck niets ter ontzenuwing daarvan heeft gesteld. Integendeel, ter comparitie heeft Hauck verklaard dat zij niet ontkent het ontwerp van Stokke te hebben nagevolgd. De rechtbank is aldus van oordeel dat de New Alpha inbreuk maakt op het auteursrecht van de Tripp Trapp.

Persoonlijkheidrechten: 3.12. Uitgangspunt bij de beoordeling van een beroep op artikel 25 lid 1 sub c en d Aw is of er sprake is van een zodanige verminking dat deze nadeel kan toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid (sub d), dan wel of de maker zich in redelijkheid kan ventten tegen de wijziging van zijn werk (sub c). De nadruk ligt hier dus op de auteur en niet op diens werk. Voorts is er op voorhand minder aanleiding tot inbreuk als hier aan de orde te constateren, indien het - zoals hier - gaat om reproducties/massaproducties en niet om authentieke kunstvoorwerpen waarvan slechts één of enkele exemplaren bestaan. In het onderhavige geval is niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden dat de naam van Opsvik bij het publiek bekend is en geassocieerd wordt met de Tripp Trapp-stoel. Bovendien kan niet gezegd worden dat de vormgeving van de New Alpha een verminking van het ontwerp van de Tripp Trapp oplevert. Het gaat om aangebrachte wijzigingen die op zichzelf geen andere dimensie aan het ontwerp van Opsvik geven en evenmin aan de kwaliteiten van Opsvik als industrieel ontwerper afbreuk doen. In dit licht valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, bovendien niet in te zien dat er sprake is van een wijziging van Opsviks werk waartegen hij zich in redelijkheid kan verzetten. De persoonlijkheidsrechten van Opsvik zijn derhalve niet geschonden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9306

Geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma

HVJ EU, 22 december 2010, zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA)  tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië)

Auteursrecht. Antwoord op prejudiciële vragen met betrekking op de grafische gebruikersinterface ('die doorgaans met de term „look and feel” wordt aangeduid,' dat wat je ziet, kort gezegd) van een computerprogramma. ‘Deze interface beoogt een interactieve band tussen het programma en de gebruiker ervan te creëren. Hij maakt een intuïtiever, vlotter gebruik van het programma mogelijk, bijvoorbeeld door op het scherm bepaalde iconen of symbolen te tonen.’

De grafische gebruikersinterface vormt volgens het Hof geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt. Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een auteursrechtelijk beschermd werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

40. De grafische gebruikersinterface is met name een interactieve interface, die communicatie mogelijk maakt tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan.

41. In die omstandigheden kan het computerprogramma niet worden gereproduceerd op basis van de grafische gebruikersinterface, maar vormt deze interface louter een element van het programma dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om dit programma optimaal te gebruiken.

42. Hieruit volgt dat deze interface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250, zodat hij niet onder de bijzondere auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s verleent.

(…)

45. Het Hof heeft geoordeeld dat het auteursrecht in de zin van richtlijn 2001/29 slechts geldt met betrekking tot een werk dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan (zie in die zin met betrekking tot artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, arrest Infopaq International, reeds aangehaald, punten 33‑37).

46. Bijgevolg kan de grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming genieten, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is.

47. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit in de voor hem dienende zaak het geval is.

48. Bij zijn beoordeling dient de nationale rechter met name rekening te houden met de schikking en de specifieke configuratie van alle onderdelen van de grafische gebruikersinterface, teneinde vast te stellen welke daarvan het oorspronkelijkheidscriterium vervullen. In dit verband voldoen onderdelen van de grafische gebruikersinterface die louter worden gekenmerkt door hun technische functie, niet aan dit criterium.

49. Zoals de advocaat-generaal in de punten 75 en 76 van zijn conclusie aangeeft, is aan het oorspronkelijkheidscriterium immers niet voldaan wanneer de uitdrukking van deze onderdelen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan.

50. In een dergelijk geval kan de auteur door middel van de onderdelen van de grafische gebruikersinterface onmogelijk uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een eigen intellectuele schepping vormt.

(…)

57. Wanneer een grafische gebruikersinterface echter tijdens een televisie-uitzending wordt getoond, nemen de televisiekijkers op zuiver passieve wijze kennis van deze interface, zonder dat zij hierin kunnen ingrijpen. Zij kunnen dus geen gebruik maken van de functie van voornoemde interface, die erin bestaat interactie tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan mogelijk te maken. Aangezien de grafische gebruikersinterface, wanneer hij tijdens een televisie-uitzending wordt getoond, niet beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, waardoor de leden van dat publiek toegang zouden verkrijgen tot het wezenlijke bestanddeel van deze interface, namelijk de interactie met de gebruiker, vindt er geen mededeling van de grafische gebruikersinterface aan het publiek plaats in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.


Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1) De grafische gebruikersinterface vormt geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt.

2) Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een auteursrechtelijk beschermd werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

Lees het arrest hier.

IEF 9305

Geen zuivere transitohandel

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 13 december 2010, LJN: BO8154, A1 Topgros B.V. tegen CHK Develop B.V.

Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Transitohandel. Ompakken. Chinese fabrikant verkoopt na geschil met opdrachtgever CHK een bestelde partij rollators door aan eiseres i.c.  Topgros, waarop CHK beslag legt o.g.v. merkinbreuk en slaafse nabootsing. Geschil i.c. ziet op opheffing van het beslag. “ondanks (geringe) merkinbreuk door eiseres wordt het beslag opgeheven op grond van een belangenafweging.” 

Merkinbreuk: “ (…) In het onderhavige geval is het volgens de eigen stellingen van Topgros de bedoeling dat de rollators na vrijgave door de douane in de macht van Topgros komen om het (beeld)materiaal van CHK te (doen) verwijderen en het eigen materiaal aan te brengen. Denkbaar is derhalve dat Topgros de rollators op dat moment aan een partij binnen de Benelux verkoopt en levert. Reeds hierom is van zuivere transitohandel geen sprake. Dit betekent dat sprake is van 'invoer van waren onder het teken' als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, zodat de enkele invoer van de rollators in Nederland in beginsel een inbreuk op het merkenrecht van CHK oplevert. (…)

De constatering dat sprake is van inbreuk in de vorm van het invoeren van waren onder het merk van CHK brengt echter niet automatisch met zich mee dat het beslag gehandhaafd zal moeten worden. Die beoordeling kan immers, zoals hiervoor al is overwogen, niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband is het van belang vast te stellen of, zoals CHK heeft gesteld en Topgros heeft betwist, naast merkinbreuk tevens sprake is van onrechtmatig handelen van Topgros vanwege slaafse nabootsing van het model Elephantje van CHK. Daarop wordt nu eerst nader ingegaan.

Slaafse nabootsing:  (…)   CHK heeft ter zitting, ter onderbouwing van haar stelling dat het model Elephantje geen generiek product is, gewezen op een ronding aan de onderkant van een op de rollator aangebracht mandje. In reactie daarop heeft Topgros echter getoond dat naast het model Elephantje nog twee van de vijf á zes ter zitting aanwezige rollators een vergelijkbare ronding in de onderkant van een vergelijkbaar mandje hadden. Het had op de weg gelegen van CHK om vervolgens nader aan te geven waaruit het onderscheidend vermogen van het Elephantje bestaat. CHK heeft dit niet gedaan. Voorshands wordt het er dan ook voor gehouden dat het model Elephantje onvoldoende onderscheidend vermogen biedt voor een succesvol beroep van CHK op bescherming tegen de verkoop van 'haar' model door Topgros.

Structurele inbreuk: (…)Een en ander biedt geen grond voor de conclusie dat Topgros 'te kwader trouw' zou handelen of structureel inbreuk maakt op de rechten van CHK.

Belangenafweging: (…) In het kader van de te maken afweging van de belangen van beide partijen acht de voorzieningenrechter het navolgende relevant:

-  CHK heeft belang bij bescherming tegen inbreuk op de door haar geregistreerde merken;
-  door het invoeren van rollators met daarop het merk of merken van CHK maakt Topgros zonder toestemming van CHK 'gebruik' van enig merk van CHK als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert;
-  de voornoemde merkinbreuk moet - mede gelet op het (uit haar handelen blijkende) voornemen van Topgros om de rollators onder haar eigen merk op de markt te brengen en de omstandigheid dat deze partij al verkocht is aan een afnemer in Duitsland - als een bijzonder geringe inbreuk op de rechten van CHK worden beschouwd;
-  het is niet aannemelijk geworden sprake is van een structurele inbreuk van Topgros op de rechten van CHK;
-  Topgros heeft ter zitting aangeboden al het materiaal dat zich op of bij de onder het beslag vallende rollators bevindt en waarop enig merk van CHK staat, aan CHK te doen toekomen zodat CHK zich ervan verzekerd weet dat dit materiaal niet door Topgros wordt gebruikt; Topgros heeft daarbij ook belang ter voorkoming van een mogelijke schadeclaim door CHK;
-  van onderscheidend vermogen van het model Elephantje rollator ten opzichte van andere in de handel zijnde modellen is vooralsnog niet gebleken; voor zover de partij rollators gebreken mocht vertonen, ligt het dan ook niet in de rede te veronderstellen dat de reputatie van CHK daarmee in het geding zal zijn.

  Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel van het belang van Topgros bij het opheffen van het beslag zwaarder weegt dan het belang van CHK bij het handhaven daarvan. Het beslag zal derhalve worden opgeheven.

Lees het vonnis hier.

IEF 9304

abcdefghijklmnopqrstuvwxyz

Ooit de Shieldmark Letterquiz, toen de ShieldmarkZacco Letterquiz en nu alleen nog de Zacco Letterquiz. Goed nieuws voor wie langdurig is ingesneeuwd: naar verluid is de quiz moeilijker dan ooit (die M is natuurlijk van M&M's, maar de rest...)

Lees de nieuwsbrief met quiz hier.

IEF 9303

Dat men dan maar beter had moeten opletten

Gerechtshof Amsterdam, 7 september 2010, zaaknr. 200.022.774/01 KG, De Projectenfabriek B.V. tegen X. h.o.d.n. Projectfabriek.com (met dank aan Robert Span, De Clerq).

Handelsnaamrecht. Eindarrest + tussenarrest + vonnis in executiegeschil. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 11 december 2008, IEF 7602). Het korte eindarrest ziet slechts op de 1019h proceskosten, het tussenarrest op het materiële geschil. Verwarringsgevaar en daadwerkelijke verwarring. “daadwerkelijk opgetreden vergissingen met betrekking tot beide ondernemingen kunnen niet worden weggeredeneerd met de stelling dat men dan maar beter had moeten opletten.” Geen ontslag van instantie na faillissement eiser.

4.8. Dit brengt mee dat er door de gelijkenis tussen beide handelsnamen verwarring is te duchten bij het relevante publiek, ook indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat het onderscheidend vermogen van de door gebezigde handelsnamen niet erg groot is. Daadwerkelijke verwarring bij het gemiddelde publiek is ook gebleken in door in eerste aanleg opgesomde gevallen. Vooralsnog deelt het hof niet de mening van De Projectenfabriek B.V. dat het daarbij niet om verwarring maar om stommiteiten zou gaan, nog daargelaten dat daadwerkelijk opgetreden vergissingen met betrekking tot beide ondernemingen niet kunnen worden weggeredeneerd met de enkele stelling dat men dan maar beter had moeten opletten. Grief 5 faalt daarom ook.

4.9. De slotsom is dan ook dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat De Projectenfabriek B.V. inbreuk maakt op de door - gevoerde handelsnaam Projectfabriek.com, door een handelsnaam te voeren die daarvan slechts in geringe mate afwijkt, waardoor bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Dit verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door het toegevoegde lidwoord "de" en evenmin door de als logo op visitekaartje en briefpapier toegevoegde letters "PP" en de woorden "investment development". Het met de handelsnaam overeenstemmende merkdepot van is van latere datum dan het eerste handelsnaamgebruik door en geeft De Projectenfabriek B.V. geen beter recht. Grief 6 kan daarom evenmin slagen.

Lees het eindarrest hier, het tussenarrest hier en het vonnis in het eerdere executiegeschil hier.

IEF 9302

Een species veralgemeniseren tot een genus

EP DSSGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 maart 2008, zaaknr. 200.013.700/01, De Europese Centrale Bank (ECB) tegen Document Security Systems, Inc. (DSS). (Met dank aan Armand Killan, Bird & Bird).

Octrooirecht. Pan-Europese octrooizaak. Octrooi-inbreuk door Euro-bankbiljetten? Het hof komt tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag, vernietigt het vonnis waarvan beroep en vernietigt het Europese octrooi van DSS op grond van art. 75 lid 1 sub c ROW 1995 wegens toegevoegde materie. (zie eerder Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 maart 2008 IEF 5801 en voor berichtgeving overige landen vanaf IEF 9178).

9.4 Zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat het kopiëren in conclusie 13 een soort raster openbaart dan nog stelt ECB zich op het standpunt dat er sprake is van toegevoegde materie in conclusie 1 van het verleende octrooi. Om tot conclusie 1 te komen dient volgens ECB het kopiëren uit conclusie l3 te worden gegeneraliseerd tot alle werkwijzen om een raster te vervaardigen. ECB wijst op jurisprudentie van het EOB (T 3/03) waarin is beslist dat het niet is toegestaan om een species te veralgemeniseren tot een genus (MvG, 61)

(...) 9.6 Het hof heeft reeds overwogen dat de aanvraag bij de werkwijze voor het vervaardigen van een document omvattende rasterlijnen welke bij scannen moiré veroorzaken het voortbrengen van een rasterpatroon en het leggen van het rasterpatroon over de originele afbeelding niet openbaart, maar wel dat de afsteekafstand en wijdte van de aftastlijnen van de kopieerinrichtingen moet worden bepaald en dat de steekafstand tussen de beeldlijnen tussen bepaalde grenzen moet liggen zodat bij kopiëren moiré interferentie ontstaat. Om van deze werkwijze uit de octrooiaanvraag te komen tot de werkwijze volgens conclusie 1 van het octrooi dient aan de werkwijze de werkwijzestappen bestaande uit maatregelen D, F en G te worden toegevoegd.

9.7 Het combineren van mamgelen uit verschillende werkwijzen uit WO '046 - waarvan het hof in het midden kan lam of dat in het onderhavige geval toelaatbaar zou zijn - is onvoldoende om tot conclusie 1 van het verleende octrooi te komen. Het kopiëren uit conclusie 13 moet eerst worden gegeneraliseerd tot maatregel F. Maatregel F is breder dan conclusie 13. Naast kopiëren omvat maatregel F – zoals DSS heeft betoogd (zie onder 8.6 en voorts pleitnota DSS, 108) - ook het halftoon rasteren van een afbeelding. De gemiddelde vakman zal dit echter in het kopiëren volgens conclusie 13 op een kopieerapparaat niet direct en ondubbelzinnig meelezen. Ook het halftoon raster dat bij overeenkomstig werkwijzestap D hiervoor moet vervaardigen, zal de gemiddelde vakman eveneens niet direct en ondubbelzinnig meelezen in het kopiëren op een kopieerapparaat volgens conclusie 13. Om door middel van het combineren van verschillende werkwijzestappen uit WO '046 tot conclusie 1 van het octrooi te komen, dienen derhalve werkwijzestappen uit conclusie 13 eerst te worden gegeneraliseerd. Het hof is derhalve van oordeel dat in conclusie 1 van het octrooi sprake is van toegevoegde materie.

10. Het hof komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi EP niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag WO '046. Grief 3 treft deels doel en grief 5 slaagt geheel. Op grond van art. 75 lid I sub c ROW 1995 zal derhalve conclusie 1 worden vernietigd.

11. De volgconclusies 2 t/m 4 van het octrooi zijn alle van conclusie 1. Nu conclusie 1 nietig is wegens toegevoegde materie. zijn de volgconclusies - welke voortbouwen op conclusie 1 - op dezelfde grond nietig.

Lees het arrest hier.

IEF 9301

Inbreuk door Europese Commissie

Gerecht EU, 16 december 2010, zaak T-19/07, Systran and Systran Luxembourg  tegen Europese Commissie (Met dank aan Benjamin Docquir, Simont Braun en ITenRecht.nl).

Auteursrecht. Uitspraak nog slechts beschikbaar in de Franse taalversie. Europese Commissie veroordeeld tot betaling van € 12.001.000 schade aan Systran wegens inbreuk auteursrecht op vertaalsoftware.

Systran of voorgangers ervan hadden opeenvolgende contracten met de Commissie gesloten, al sinds 1975. De Commissie was blijkbaar de mening toegedaan dat zij bepaalde IE rechten op de software had verkregen, en initieerde een openbare aanbesteding voor het verbeteren van de software. De verzoekende partijen (Systran) beroepen zich op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie, omwille van schending van hun auteursrecht en know-how, en er is dus een interessante discussie rond de bevoegdheid/rechtsmacht van het Gerecht in contractuele/niet-contractuele aangelegenheden (par. 57-128).

Het Gerecht analyseert vervolgens de mate van gelijkenis of overname uit de Systran programma’s naar de software die door de Commissie wordt gebruikt (par. 137-157), en concludeert dat er inbreuk op het auteursrecht wordt gepleegd. De “historische” contracten tussen de partijen houden geen uitdrukkelijke overdracht van de auteursrechten, hoewel de Commissie in feite een deel van de ontwikkeling van de software heeft betaald.

De schadevordering van Systran wordt gedeeltelijk toegewezen op basis van voornamelijk een forfaitaire raming van (i) royalties die de Commissie had moeten betalen (7 miljoen euro), (ii) de bijkomende schade, i.e. de negatieve impact van het optreden van de Commissie op de omzet en de groei van Systran tussen 2004 en 2010.

Lees het arrest hier.

IEF 9300

Noodzakelijk voor een doeltreffende vergelijkende reclame

Adword tempoerVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2010, KG ZA 10-1425, Tempur Benelux c.s. tegen The Energy+ Company B.V. (met gelijktijdige dank aan Joost Becker, Dirkzwager en Adonna Alkema, Hofhuis Alkema).

Merkenrecht. Reclamerecht. Adwords. Metatags. Geschil tussen eiser Tempur en gedaagde, die voor de verkoop van haar matrassen gebruik maakt van de adwords ‘tempur’ en ‘tempoer’. De voorzieningenrecht oordeelt dat het gebruik van adwords moet worden aangemerkt als vergelijkende reclame en dat een merkhouder zich niet op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen die reclame, voor zover die voldoet aan de in artikel 6:194a Lid 2 BW genoemde voorwaarden. Het enkele feit dat na invoering van de adwords een advertentie van een ander verschijnt levert nog geen oneerlijk voordeel op. “Naar voorlopig oordeel is het gebruik van merken als adwords noodzakelijk voor een doeltreffende vergelijkende reclame op internet.”

I.c. voldoet de wijze waarop gedaagde met de adwords reclame maakt echter niet aan de voorwaarden, nu geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de producten, waardoor wel sprake is van inbreuk op het bekende (Pago-criterium) Gemeenschapsmerk ‘Tempur’, namelijk door het trekken van ongerechtvaardigd voordeel (“sub c”). Ook het gebruik van het teken ‘tempur’ op de informatiepagina wordt aangemerkt als merkgebruik, net als het gebruik van de metatag ‘tempur’ (omdat de pagina zo hoger in de zoekresultaten staat). Ook het gebruik van de door een van de uitvinders van het product aanvankelijk gebruikte aanduiding ‘temper foam’ levert inbreuk op (ontsoortnaming?): door het hanteren van een “niet gebruikelijke term” kan het merk Tempur namelijk verwateren.

Geen merkinbreuk bij ‘veel gestelde vragen’ en ‘informatie over traagschuim’ (wel vergelijkende reclame). Gebruik van de term NASA of NASA schuim is niet misleidend, net als de (aangepaste) vergelijkingslijst op de website van gedaagde.

Lees het vonnis hier

IEF 9299

The so-called "broccoli" and "tomato" cases

EOB, Enlarged Board of Appeal, 9 December 2010, zaaknr. G 0001/08, State of Israel - Ministry of Agriculture tegen Unilever N.V.

Octrooirecht. No European patents for essentially biological breeding processes. The EPO's Enlarged Board of Appeal has now rendered its decisions in the so-called "broccoli" (G 2/07) and "tomato" (G 1/08) cases, bearing on the correct interpretation of  the term "essentially biological processes for the production of plants (or animals)" used in the European Patent Convention (EPC) to exclude such processes  from patentability.

In its decision the Board concludes that a process for the production of plants involving sexually crossing whole plant genomes, and the subsequent selection of plants is not patentable. The mere inclusion of a technical step which serves to enable or assist the performance of the steps of sexually crossing the whole genomes of plants or of subsequently selecting plants does not override this exclusion from patentability. While technical devices or means, such as genetic markers, may themselves be patentable inventions, their use does not make an essentially biological process patentable. The Board held finally that processes for producing plants by inserting or modifying a  trait in the genome by using genetic engineering do not rely on sexual crossing of whole genomes and may therefore be patentable. However, in such a case sexual crossing and selection steps should not be in the claims, since adding further technical processing steps before or after the steps of sexual crossing and selection does not render such processes patentable either.

To reach their decision, the Board considered the arguments put forward by the respective patent owners and opponents in the cases underlying the referral decisions (T 83/05 - Broccoli and T 1242/06 - Tomatoes), the comments submitted by the President of the EPO and the vast number of submissions by the public, the so-called "amicus curiae" letters, which it had solicited in the course of procedure.

In its 70 pages long decision the Enlarged Board of the EPO also gave a very comprehensive overview of the historical development of the relevant legislation and case law referring to the question of the patentability of essentially biological processes in Europe, including the development of the so-called Biotech Directive (98/44/EC) of the European Parliament and Council.

While the present decisions have the objective of clarifying the legal meaning of the concept of "essentially biological processes" under the EPC, a first concrete application will be provided by the Technical Boards of Appeal, which had referred the questions to the Enlarged Board of Appeal and are now called to decide upon the individual cases in the light of the guidance provided by the Enlarged Board of Appeal.

Lees de beslissing hier. (Met dank aan SJ en PvdK voor hun opmerkzaamheid)

IEF 9298

Dat aan openbaarmaking een ruime strekking toekomt

Hoge Raad, 17 december 2010, LJN: BO1979, 69 eisers tegen TMF Nederland B.V. (met conclusie Huydecoper).

Reclamerecht. “Het gaat hier, in de eerste plaats, om de vraag welke betekenis toekomt aan de woorden "een mededeling openbaarmaakt" in art. 6:194 BW.” Wet toezicht effectenverkeer (artt. 1 en 7 Wte); misleidende reclame (art. 6:194 BW). Gedupeerde derden door investeringen (koop van appartementsrechten en koop van aandelen) in afgeblazen vastgoedproject. Ruime strekking ‘openbaarmaking’ in de zin van art. 6:194 BW. Uit uitreiking prospectus aan deelnemers project kan al volgen dat van openbaarmaking sprake is geweest.

4.2 Onderdeel 4 bevat de klacht dat het hof in rov. 4.15.1 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:194 BW. Deze klacht treft doel. Door te oordelen dat [eiser] c.s. hun stelling over openbaarmaking van het prospectus hadden moeten toelichten, heeft het hof klaarblijkelijk miskend dat aan openbaarmaking in de zin van genoemde bepaling een ruime strekking toekomt en dat reeds uit het onweersproken feit dat het in dit geding bedoelde prospectus aan deelnemers aan het Project is uitgereikt, kan volgen dat van openbaarmaking sprake is geweest. De onderdelen 5 en 6 behoeven bij deze stand van zaken geen behandeling.

(Uit de conclusie van A-G Huydecoper: “33. De algemeen gedragen uitleg die in de hiervóór vermelde rechtsleer aan de door art. 6:194 BW beoogde openbaarmaking wordt gegeven, lijkt ook mij juist.  Bij die uitleg moeten verkoopstimulerende schriftelijke uitingen die méér dan een enkele maal aan gegadigden voor - in dit geval - diensten zijn verstrekt, worden beoordeeld als "openbaargemaakt" in de zin van die bepaling; of behoeft tenminste het oordeel dat dat anders zou zijn aan de hand van de bijzonderheden van het desbetreffende geval, nadere uitleg.”)

Lees het arrest hier.